„Illegaliteit beschouwde „De Gil” als fout”, zegt getuige Ruygers1

ALLES LAG IN EEN TROEBELE SFEER



      In de illegaliteit bestond geen verschil van mening over „De Gil”; het blad werd als fout beschouwd. Dit zei gisteren het Tweede Kamerlid de heer G.   R u y g e r s die als getuige optrad bij de behandeling van de zaak „De Gil” door de Raad van Beroep voor de Perszuivering. Wel bestond er in bepaalde kringen aarzeling omtrent de vraag of „De Gil” goed of slecht was. Toen heeft de illegaliteit een waarschuwing gegeven. „Voor ons lag alles in een troebele sfeer,” zei getuige, die zelf tot de groep „Je Maintiendrai” behoorde, „er was geen enkele figuur bij betrokken die boven elke verdenking stond.”
      Ook A r n o l d   M e y e r, de leider van het vroegere „Nationaal Front” getuigde. Deze zei dat Van den Hout niet Duitsgezind was. Nationaal Front had na de capitulatie een onderzoek ingesteld naar de Duitsgezinde elementen en daaraan had Van den Hout meegedaan, zo zei Meyer. Van den Hout zelf ontkende dat hij drie anti-Amerikaanse brochures had geschreven. Dit werk kwam nagenoeg geheel van de Duitse persgemachtigde. Hij had de oude stof moeten compileren en vertalen. Een Paas-brochure, die hij in opdracht moest schrijven, handelend over het nationaal-socialisme, en getiteld „Het vierkante ei”, werd afgekeurd. Van den Hout ontkende ook, dat hij artikelen had geschreven in „De Residentiebode”. Men wilde echter de Duitsers, die geen goede idee van Van den Hout hadden, misleiden. Daarom werden er in „De Residentiebode” artikelen geplaatst met „W. W. W.” er onder, de initialen van Willem W. Waterman, Van den Houts pseudoniem. Dit geschiedde in overleg met de leiding van dit blad.
      Aan „De Gil” werd Van den Hout verbonden bij het vierde nummer. Hij was geen hoofdredacteur en achtte zich alleen verantwoordelijk voor wat hij zelf had geschreven.
      De voorzitter merkte bij het nagaan van oude „Gil”-nummers nog op, dat de door Van den Hout verzorgde „Gil-club” hem ten goede komt. Ook hielden, naar de voorzitter constateerde, de nummers 12, 13 en 14 geen Duitse propaganda in, een tendens, die al flauwtjes in nummer 11 te merken was. Tot en met no. 10 waren de nummers evenwel slecht.
      De behandeling van de „Gil”-zaak werd hedenmorgen voortgezet. Als eerste getuige werd door de Raad voor de Perszuivering gehoord de heer H. R. M. Van Hoop 2, letterkundige uit Eindhoven, die tijdens de bezetting hoorspelschrijver was bij de omroep in Hilversum. Van den Hout maakte, naar hij verklaarde, luisterspelen over films en muziek. Zijn werk was nooit van politieke aard en volgens hem stond Van den Hout bekend als anti-Duits.
      De raadsman van appellant H. A. Seyffardt, wiens beroep bij verstek werd behandeld, mr. Dr. K. W. P. Klaassen, deelde mee, dat deze de opmaak van „De Gil” verzorgde en ook de advertentie-rubriek. Mr. Klaassen was van oordeel, dat de perszuivering te veel contact gelegd heeft tussen het reclamebureau E.C.V.O. en „De Gil”. Appellant kwam bij de E.C.V.O. toen dit bureau met het uitvoeren van de Duitse opdrachten bijna klaar was.


Na de capitulatie!

      Wat „De Gil” betreft, er was zelfs sprake van, dit blad na de capitulatie te laten doorgaan. Er zaten krachten in „De Gil”, die de Duitse bedoelingen torpedeerden of verzwakten. Het blad was Amerikaanser dan Amerikaans en de advocaat geloofde niet, dan men zich thans een juist oordeel over de waarde van „De Gil” zou kunnen maken.
      De advocaat merkte ten slotte op, dat zijn cliënt met zijn ene been in de illegaliteit stond en met het andere in de foute „Gil”. Zijn cliënt heeft zo weinig voor „De Gil” gedaan, dat hij de Raad vroeg het vonnis van de perszuivering te vernietigen.
      Getuige C. J. Tonneman uit Amsterdam, journalist, had na „Dolle Dinsdag” in Hilversum kennis met Van den Hout gemaakt. Van den Hout verzorgde de radio-„Gil” en zocht gramofoonplaten uit, die door hem of getuige van tussenteksten werden voorzien. Het waren, volgens getuige, geen teksten met Duitse propaganda. „Het was meer kolder.”
      Ten slotte werd nog als getuige gehoord mej. C. B. Steinke uit Amsterdam. Zij was tijdens de bezetting secretaresse van ing. Taubert, die als Duiter aan de radio in Hilversum verbonden was. Zij verklaarde, dat Van den Hout teksten schreef voor de Radio Gilclub. Zij had in die teksten nooit Duitse propaganda gezien.
      De zitting werd hierna geschorst.



[1]Artikel uit „Het Parool” (Amsterdam, 30-12-1949).
[2]Dit moet natuurlijk H. (Henri) R. M. van Hoof zijn.