Willy van der Heide: Een fantasievolle romanticus 1


Een jeugdherinnering. Derde of vierde klas lagere school:
„Weet je dat Willy van der Heide hartstikke fout was in de oorlog?”
„Nietes.”
„Welles. Heeft mijn vader zelf gezegd.”
De klasgenoot was klein en ik won de vechtpartij met gemak, maar de schade was aangericht. Van der Heide fout? En wat was fout. Hoe fout? Hoezo fout? Als tienjarige kun je met die vragen tobben, zeker als ze je idool betreffen, de schrijver van de beste avonturenboeken die je ooit in handen hebt gehad, boeken die je vroeg voor je verjaardag en voor Sinterklaas en die je met je vriendjes bediscussieerde. Over dat „foute” van Willy van der Heide is met regelmaat geschreven. De Haagse Post ging er jaren geleden in een lang verhaal op in en Vrij Nederland wijdde er een pagina aan. Misschien zit ’t in dat foute dat Van der Heide’s overlijden lang stilgehouden is. Vorige week hoorde ik de eerste berichten. Er zou een advertentie in een krant hebben gestaan. Dat was ook zo, maar de naam Van der Heide werd niet genoemd, alleen zijn echte naam: W.H.M. van den Hout. Hij werd 69 jaar. Een opvallend getal dat 69. Ik herinner me dat hij jaren geleden eens zei dat hij zo oud wilde worden, maar toen hadden we het over Candy, het pornoblad waarvoor hij heeft geschreven en in de pornowereld is 69 een interessant getal.

          W.H.M. van den Hout, Willem W. Waterman, Willy van der Heide, Sylvia Sillevis, Victor Valstar, hij was een merkwaardige man. Een gespleten man, zou je kunnen zeggen. Stipt in het nakomen van persoonlijke afspraken, slordig als de afspraken geld betroffen. Niet erg snel kwaad, maar als ’ie echt kwaad was kwam het niet gauw meer goed. Een fantasierijke romanticus en, zeker in de tijd voor de oorlog, een dweper met ideeën die de gedachten van de Morele Herbewapenaars dicht benaderen. Voor de oorlog werkte hij bij de persdienst van Philips. Hij publiceerde in die tijd zijn eerste boek: „Amerika filmt”. In de mobilisatietijd schreef hij „De Kruistocht van Generaal Taillehaeck”. Het verscheen bij de Residentiebode N.V. in Den Haag. De inhoud is romantisch en krijgshaftig tegelijk. Je kunt er een pleidooi uithalen in de geest van: als je zo nodig een leger wilt zorg dan dat het een sterk leger is. Je kunt er ook heel dubieuze gedachten in vinden, tegenstanders hebben dat rijkelijk vaak gedaan. Ze deden dat zelfs met „Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?” dat v.d. Hout opdroeg „Aan den zin voor Humor van het Nederlandsche Volk”. Volgens een plakkertje achterin het boek was A.W. Bruna de uitgever. Uit de verhalen blijkt hoe naïef de schrijver tegenover de ellendige kanten van de oorlog stond. Hij beschreef de aardige ogenblikken die mensen meemaken, zelf als de omstandigheden erg zijn en omdat hij ongelofelijk goed kon schrijven zijn die verhalen prachtig om te lezen. Wie, zonder enige voorkennis met betrekking tot de handel en wandel van de schrijver, er misse dingen uit kan halen is behoorlijk knap.

De Gil
          Later in de oorlog ging het misser met Van den Hout. Hij werkte voor de Nederlandsche Omroep en hij schreef voor De Gil. Vooral over zijn medewerking aan dit blad is veel geschreven. Het blad deugde niet, dat is zeker. Dus deugt Van den Hout niet, hebben velen gezegd. Daar zit iets in. Van den Hout zelf beweerde steeds dat hij op voortdurende voet van oorlog met de nazi’s leefde omdat zijn teksten als te anti-Duits werden beschouwd. Hoe het zij, na de oorlog werd hij veroordeeld tot een „journalistieke uitzuivering” van tien jaar. Tot een veroordeling op andere dan journalistieke gronden is het niet gekomen ondanks een lang voorarrest. In de tijd waarin we correspondeerden stuurde Van den Hout me een brief waarin hij zijn optreden in de oorlog verklaarde. Het zag er overtuigend uit, maar hij was iemand die zo vaardig was met de pen dat alles wat hij schreef er overtuigend uit zag. Een paar jaar na de oorlog verscheen bij Stenvert in Meppel het eerste deel van de Bob Evers-serie. „Een overval in de lucht” heette het en het beschreef de avonturen van Bob Evers, Jan Prins en Arie Roos. De serie had succes en werd snel uitgebouwd. Weinig mannelijke inwoners van dit land die tussen de 35 en de 45 jaar hebben de serie gemist. Je groeide er bijna mee op. „Cnall-effecten in Casablanca”, in gebonden editie verschenen in 1963, was de laatste. Het was deel 32. Niet dat Van der Heide geen ideeën meer had, maar hij had ruzie met zijn uitgever. Hij was ietwat los met het geld en in een tijd van grote krapte had hij de rechten verkocht aan zijn uitgever. Die verdiende schatten met de boeken en de schrijver zag dat later met lede ogen aan. Het succes was veel groter dan hij had verwacht en hij wilde toch nog wel wat extra geld.
„Nee,” zei de uitgever.
„Barst dan maar,” zei Van der Heide.
Zoals gezegd: als hij kwaad was dan bleef hij kwaad en schreef geen letter meer voor Stenvert, later De Eekhoorn. Bij de uitgever ligt nog steeds het manuscript van deel 33, „Een zeegevecht met watervrees”. Het kon niet worden uitgegeven omdat enkele hoofdstukken ontbreken.

Fort B
In 1978 leek het erop dat de serie toch verder zou gaan. Bij Van Holkema en Warendorf verschenen „Bob Evers belegert Fort B” en „Arie Roos als ruilmatroos”, delen 34 en 35. Deel 36 word aangekondigd: „Kloppartijen in een koelhuis”, maar het verscheen niet. Twee jaar geleden verzekerde de schrijver me dat het klaar was en uit zou komen. Het gebeurde niet, zoals er wel meer plannen niet werden uitgevoerd. Hoe succesvol Van den Hout, vooral als Willy van der Heide, ook was, niet alles ging goed. De Sylvia Sillevis meisjesboeken waren een goede grap, maar meer dan drie delen kwamen er niet. De Zip Nelson-serie sneuvelde na één deel. „Dikkie en de dingen die...” haalde, als ik me niet vergis, twee delen2. „De Smokkelvaart van de Maia”, de beschrijving van een reis samen met Peter Schilperoort op een oude boot, was een tussendoortje. „De roof van de Sabijnse maagden” was een scabreuze grap. Net als de oprichting van de Manicheese Wereldkerk in feite een grap was, een mogelijkheid om de belastingdienst een poot uit te trekken. Enkele jaren geleden probeerde Willy van der Heide het nog eens bij Peter Loeb. Hij schreef „Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig”. De verhalen zijn leuk en bevatten meer waarheid (althans: voor zover ik kon nagaan) dan menigeen die de schrijver wel eens op een van zijn vele kroegentochten heeft ontmoet, zou denken. Het boek deed niet veel en belandde bij De Slegte. De fans van Bob Evers waren te oud geworden en de huidige jeugd heeft te veel andere boeken om zich met hart en ziel te richten op één serie.

          Maar toch, ik blijf het volhouden: fout of niet fout, geen enkele schrijver in dit land heeft zulke schitterende avonturenboeken geschreven als Willy van der Heide. Ik ben nog steeds kwaad op de klasgenoot die destijds het beeld dat ik van hem had aan diggelen gooide....



[1]Van Peter de Zwaan, in Dagblad Tubantia (Sinds 1997 De Twentsche Courant Tubantia geheten)., 6 april 1985.
[2]Er is maar één deel verschenen: „Dikkie en de dingen die branden” (Stenvert, 1956).