Nazi-satire als trefzekere propaganda 1


Midden in de oorlog verscheen er in Nederland een krantje dat op het eerste gezicht onverholen tegen Duitsers en NSB’ers leek te ageren. Maar De Gil had een dubbele bodem: het was pure nazi-propaganda, verpakt in humor

door Gerard Groeneveld


EIND 1943 was er bij de Nederlandse kiosken een zeer ongewoon krantje te koop. De koppen van De Gil maakten meteen nieuwsgierig: ‘Wat gebeurt er met Indië wanneer Amerika heeft gewonnen?’ ‘Welke Hollanders worden straks opgehangen?’ ‘De dag der vergelding nadert’ ‘Geheime wapens!’ ‘Waar blijft onze invasie?’
     Was dit werkelijkheid of misleiding? Bij nadere lezing bleek De Gil-satire een geraffineerd opgezette valkuil van nazi-propaganda. Het idee was afkomstig van Louis Thijssen, hoofdredacteur van De Residentiebode en adviseur van dr. Erwin Haagn, pers- en propagandachef van het Rijkscommissariaat. Doel van De Gil was het neutraliseren van de anti-Duitse propaganda en pleiten voor een ‘verstandig verenigd Europa’ onder Duitse leiding.
     Het blad, gedrukt op vier pagina’s oorlogskrantenpapier, rolde in een voor die tijd ongekend hoge oplage van 150 duizend exemplaren van de persen. Zo’n50 duizend exemplaren werden afgenomen door het Rijkscommissariaat, de rest werd verdeeld over verschillende boekhandels en de kioskondernemingen, verspreid over geheel Nederland.
     Oogde de opmaak van het eerste nummer wat stijfjes en dreunde in de stijl nog de vertrouwde nationaal-socialistische propaganda mee, daarna kreeg het blad met ieder nummer een losser karakter. Zo nam Thijssen Engelse mopjes over uit allerlei geallieerde bladen en voegde hij een geruchtenrubriek toe: ‘Flash! Zoodra de invasie begint, worden alle stoomgemalen en dijken opgeblazen en Noord- en Zuid-Holland onder water gezet. Alle Rijksduitschers krijgen opblaasbare rubberdrijfzakken met buitenboordmotor.’
     Die op handen zijnde invasie en de naderende bevrijding bepaalden de thema’s van de meeste nummers. Het lag voor de hand dat de initiators razend benieuwd waren wat het effect van hun Gil-propaganda was en ze wilden die aan de hand van lezersacties peilen. Dat moet natuurlijk anoniem via een postbus, die op naam van een medewerker van het Rijkscommissariaat werd ingesteld. Vanaf het derde nummer werden de lezers aangespoord (‘Gil mee!’) hun reacties in te zenden.
     Thijssens bijterige toon beantwoordde niet helemaal aan het uiteindelijke doel van De Gil. Veel kolderieker, en daardoor als propagandamiddel gevaarlijker, werd het blad met de komst van W.H.M. van de Hout, alias Willem Waterman. De stijl van de artikelen werd merkbaar uitbundiger en er werd royaal gestrooid met Engelse woorden.
     Waterman, die zijn sporen verdiend had op de reclame-afdeling van Philips en als propagandaleider van Arnold Meijer, was bij De Gil in zijn element. De begrippen ‘labbekak’ en ‘Dolle Dinsdag’ waren zijn bedenksels. Al in 1941 had hij samen met de Boskoopse student Wicher Jager ‘Het Select Genootschap voor Raisonabele Gekken’ opgericht, een soort vrijmetselarij voor dwazen.
     Met de talrijke postbusreacties begon Waterman de Gil-Club en stelde hij de Professor Gil-prijs in voor de ‘beste anti-kultuur-uiting’. De eerste die gehonoreerd werd, was het gedicht ‘Ode aan de vrijheid’, waarvan de laatste regels menige Nederlander sympathiek in de oren moeten hebben geklonken: ‘Liever nat en vrij dan knechten! / Tegen het water kan je vechten, / In dien strijd werd Nederland groot! / Duitsch-zijn NOOIT. Dan liever dood!’
     Nummer 4, van 21 maart 1944, was behoorlijk antisemitisch. Naast het sarcastische artikel ‘O, die héérlijke Joden!...’ plaatste de redactie een brief van een ‘gedoken jood’: ‘Aan de Gil-pooiers, Op Israëlieten schelden, hé? Dat kunnen jullie. Maar Gil maar. Gil maar. Gil maar zoolang je nog kan. Jullie gegil zal gauw afgelopen zijn. Dan kan jullie nog één gil geven als je voor de bijl gaat. Rotschoften. Duitschland verliest toch!’
     Dat het bij De Gil om Duitse propaganda ging, was voor de meeste lezers geen geheim, maar helemaal zeker was men niet. Een lezer uit Assen schreef op 21 augustus 1944: ‘Vaak heb ik Uw blad gelezen, doch ik weet niet wat ik er van denken moet, toch vermoed ik dat er wel rasechte NSB’ers in de redactie zitten zo niet allemaal, maar ik ben het niet. Toch spreek ik m’n dank ervoor uit dat ‘de Gil’ verschijnt want ze brengt een mensch vele prettige uren.’
     ‘Dit is de manier van propaganda’, vond J.F. Doornbos, ‘om zelfs de ergste anti’s het blad met plezier te laten lezen.’ De Rhythm Club Big Noise, die vaker reacties naar de krant stuurde, liet weten dat ze doorhad wie er achter de schermen van De Gil aan de propagandatouwtjes trok en preludeerde vast op bijltjesdag. ‘Hello Pigs’, schreef de club op 26 augustus 1944, ‘wij steken van wal met een vriendelijk verzoek nl. om op het volgende nummer te zetten: hoofdredacteur Willem W. Waterman. Jullie tellen de dagen, die je nog te leven hebt zeker al af hè?’
     De identiteit van degenen die achter de Gil zaten, was eerder al onthuld door de illegale pers, die al snel waarschuwde. ‘Nederlanders, laat u niet beïnvloeden door dit nieuwe leugenblaadje, dat slechts een onderdeel van de invasie-campagne der Duitschers is. Houdt het hoofd koel’, schreef De Vonk in maart 1944.
     Meteen ging de redactie van De Gil de dialoog aan met de ondergrondse pers en drukt de reactie becommentarieerd af. Vrij Nederland reageerde op 29 maart: ‘De oude leuzen doen ’t niet meer. […] Ze moeten gillen, en ziedaar, ‘De Gil’ is er! Prijs 6 cent, verkrijgbaar aan alle kiosken, en daardoor krijgt ieder, die stom genoeg is om het te accepteren, een dosis ‘humoristische’ (surrogaat, helaas surrogaat door gebrek aan grondstof geest) anti-geallieerd-plutocratisch-demoliberaal vergif volgens het recept van de allergrofste Amerikaansche reclamemethoden.’ De Gil werd zo discussie-platform voor goed en fout.
     Alle nazi-propaganda stond een overdonderend succes van De Gil niet in de weg. De meeste mensen lazen de krant louter vanwege de humor en de stekelige opmerkingen tegen NSB’ers, Landwachters en dubbelzinnigheden over de Duitsers. Dat leefde onder de bevolking en Waterman voelde het haarfijn aan.
     De populariteit van De Gil steeg nog meer toen Waterman vanaf het tiende nummer een jazzrubriek startte. Dat was ongekend. De redactie werd overspoeld met posititeve reacties van ‘swingvrienden’. Voor de nazi’s ‘ontaarde en vernegerde muziek’, maar voor talloze Nederlanders een welkome afleiding te midden van alle grauwe oorlogsellende. Eigenlijk was het de bedoeling de Amerikaanse muziek belachelijk te maken, maar Waterman voorzag zijn ‘swing-sibbe’ juist van informatief jazznieuws.
     De enthousiaste reacties brachten de makers op het idee een radioprogramma met jazzmuziek te starten, de Radio-Gilclub. Waterman leverde de teksten en Nan de Marez Oyens nam de rol van omroepster Leonie Miller op zich, terwijl de jazzplaten afkomstig waren van de met Waterman bevriende Wicher Jager. Het propagandistische procédé was hetzelfde als van de krant: men opende een postbus voor lezersreacties en gebruikte die vervolgens in de uitzendingen, voorzien van hetzelfde humoristische commentaar.
     De uitzendingen begonnen in juli 1944 en waren wekelijks te beluisteren. Over de uitwerking konden de Duitsers tevreden zijn. Gezien de vele reacties werden de programma’s veel en intensief beluisterd. ‘Toch zal ik jullie missen na de “bevrijding”, en raad jullie dus aan zolang ermee door te gaan als maar mogelijk is, tot het bittere einde’, reageerde iemand. De uitzendingen gingen inderdaad door tot en met april 1945, vlak voor de bevrijding.
     Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? was de titel van een kolderboek van Waterman dat in 1944 bij Bruna verscheen. Humor in barre tijden was zo’n beetje zijn credo en inkomstenbron geworden. In navolging van de radio-Gil begon hij het radioprogramma Golden Pirate Club, waarin een Captain Borrel figureerde. Hiermee probeerde Waterman een Amerikaanse radiorevue te persifleren, zoals dat van het American Expeditionary Forces-Programme.
     De Gil-krant was een minder lang leven beschoren. Hoewel van NSB-zijde herhaaldelijk bezwaar werd gemaakt tegen het satirische blad, onder anderen door Mussert zelf, zagen de Duitsers met name door de lezersreacties geen reden voor stopzetting. Dat de uitgave na het veertiende nummer, van 15 september 1944, toch werd gestaakt, kwam niet door een verbod, maar omdat de hele propaganda-afdeling van het Rijkscommissariaat naar Apeldoorn verhuisd was en de distributie een probleem opleverde.
     Voor schrijver Cees Buddingh kwam het laatste nummer nog net op tijd om in aanmerking te komen voor de Professor Gil-Prijs, die hij ontving voor zijn gedicht De Blauwbilgorgel. Op 4 augustus 1944 kwam het met begeleidende brief op Watermans bureau terecht, ondertekend door ene ‘Charles’: ‘Ik heet echt zo, m’n ouwelui waren zo verjoodst, dat ze een Engelse naam prefereerden; ik zelf heette liever Maarten, maar wat zul je daar an doen’! Bij deze eerste kennismaking een gedicht, vernegerd, verjoodst, ontaarde kunst, een gratis afschrikwekkend voorbeeld.’
     Na de oorlog kwamen de Gil-medewerkers voor de Raad voor de Perszuivering. Door hun contacten met het verzet zouden Waterman en Boogerman De Gil hebben omgebogen naar anti-Duitse propaganda. De laatste vier nummers bevatten inderdaad minder aperte pro-nazi-artikelen. Toch bleef de twijfel aan Watermans intentie hangen. Mede door de reacties die via De Gil in handen van de Duitsers raakten, bleef het blad wat het aanvankelijk was: hoogst gevaarlijke nazi-propaganda. Waterman zat drie jaar in voorarrest op verdenking van collaboratie maar werd nooit veroordeeld. Wel mocht hij tien jaar lang niet meewerken aan de nieuwsmedia. Boeken schrijven mocht hij wel en onder het pseudoniem Willy van der Heide vermaakte hij in de jaren vijftig en zestig een hele generatie met de hoogst populaire Bob Evers-serie.



[1]Artikel uit de „De Volkskrant” (Amsterdam, 16-09-2000).