DE AVONTUREN VAN WALTERTJE WAERACHTIG EN DEN WILDEN WAMAN : VOORAF
Gerard Groeneveld

Hilversum (moet zijn : Nijmegen) , Uitgeverij Flanor : 2001



N.B. : Noten van Gerard Groeneveld zijn onder aan iedere pagina overgenomen; overige noten staan onderaan het document.


Blz. 7 :      Het is de avond van 11 mei 1945 als Wilhelmus Hendricus Maria van den Hout, alias Willem W. Waterman, op het dek van een woonboot, dobberend in de Amstel, aardappels zit te schillen.1 Het is prachtig weer, maar Van den Hout is ongeduldig. Hij wacht op instructies van de illegaliteit, waarmee hij het laatste oorlogsjaar in verbinding stond. Om kwart voor elf stoppen twee jeeps met Canadese militairen en leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Met stenguns in de aanslag wordt Van den Hout gearresteerd op verdenking van propaganda voor de vijand te hebben gemaakt en meegenomen naar een schoollokaal. De volgende dag laat men hem een verklaring schrijven, maar eigenlijk weet men niet goed wat men met Waterman aanmoet. Enkele dagen later besluit men hem over te brengen naar de loodsen aan de Amsterdamse Levantkade, die inmiddels waren ingericht als bewaarplaats voor politieke delinquenten. Op 29 september 1945 wordt hij overgebracht naar het Huis van Bewaring II in Amsterdam. Daarna volgde een lange weg langs verschillende gevangenissen. Zijn onderzoek neemt lange tijd in beslag. Veel getuigen moeten worden gehoord, situaties gereconstrueerd. Het nauwkeurig vaststellen van Van den Houts propaganda-activiteiten blijkt voor justitie een lastige klus. De verdachte beroept zich op een actief verzetsverleden en zegt een rol te hebben gespeeld in de Geheime Dienst Nederland. Maar Waterman was ook propagandaleider van Nationaal Front, schreef propagandabrochures voor de bezetter, leende zijn schrijftalent aan de misleidende satire van het propagandistische naziblad De Gil en werkte later mee aan radio-uitzendingen in Gil-stijl. Waterman vervulde op zijn minst een verwarrende dubbelrol. Het spinnen van intriges en optrekken van rookgordijnen waren gedurende de oorlogsjaren zijn handelsmerk geworden.

1.De gegevens zijn afkomstig uit het CABR-dossier van W.H.M. van den Hout, Ministerie van Justitie, Den Haag.


Blz. 8 :Vrijwel niets van wat hij schreef verscheen onder zijn eigen naam, maar meestal onder zijn pseudoniem Willem W. Waterman.

      Belangstelling voor de politiek kwam bij Van den Hout wat later aan de oppervlakte dan zijn schrijverstalent. Geboren op 3 juni 1915 in Den Bosch bezocht hij daar eerst gedurende twee jaar het R.K. Lyceum en volgde daarna drie jaar de Rijks H.B.S. Vandaar uit stapte hij naar de Rijksnormaalschool en werd in 1934 onderwijzer. Kort daarna kreeg Van den Hout een oproep voor militaire dienst en diende hij negen maanden bij het Regiment Grenadiers en Jagers in Den Haag. In 1935 zwaaide hij af als korporaal. Rond deze tijd werd zijn belangstelling voor journalistiek werk gewekt. Zijn eerste bijdragen, in de vorm van korte verhalen en kruiswoordpuzzels, verschenen in het Noordbrabantsche Dagblad en Het Huisgezin. Ook deed hij werk als los verslaggever In 1936 werd hij aangesteld als sous-chef van Philips Persbureau in Eindhoven en huwde hij Louise Petronella Maria Grossouw 1. Eind 1938 stapte hij van Philips Persbureau over naar de reclame-afdeling voor Engelstalige gebiedsdelen. In deze functie reisde hij voor Philips naar de Verenigde Staten 2 waar hij tevens een bezoek bracht aan Hollywood. Zijn Amerikaanse ervaringen inspireerden hem tot het schrijven van de roman, Amerika filmt, Een visie op Hollywood en op Hollywood's wonderlijke werkwijzen, dat door Het Nederlandsch Boekenhuis in Tilburg in 1940 werd uitgegeven 3. Zijn eerste boek, Een woestijn raakt zoek, verscheen bij dezelfde Tilburgse uitgever in 1939 4 en was geschreven in dezelfde humoristische stijl die ook al zijn latere werk karakteriseerde. Het pseudoniem Willy Waterman (later Willem W. Waterman) was ontstaan nadat zijn werkgever hierop had aangedrongen.
      Op 1 april 1939 trad Van den Hout in dienst bij de Netherland's Publicity Service N.V. Sellmore, gevestigd aan de Keizersgracht in Amsterdam. De firma was gespecialiseerd in reclame voor Engelse en Amerikaanse artikelen. Tijdens de mobilisatie werd ook Van den Hout opgeroepen en kwam hij aanvankelijk terecht op zijn oude standplaats in Den Haag. Later werd hij overgeplaatst naar het Corps Motordienst in Bilthoven 5 en maakte korporaal Van den Hout zich verdienstelijk bij troepentransporten. Tijdens de capitulatie bevond bij zich in Ter Aar (Zuid-Holland) 6. Over die roerige mobilisatieperiode schreef hij zijn derde boek, De kruistocht van generaal Taillehaeck, deel I 7.
      Nadat de firma Sellmore haar werkzaamheden na mei 1940 moest staken, ging Van den Hout tot december 1940 naar de Opbouwdienst, waar hij een functie kreeg als leraar algemene ontwikkeling. In augustus 1940 kreeg hij contact met P.H. Ritter Jr. 8 die zijn boek Amerika filmt voor de radiomi-


Blz. 9 :crofoon wilde bespreken. Ook had hij interesse voor het manuscript van Taillehaeck en bood hij aan te bemiddelen voor een uitgever, maar die pogingen liepen op niets uit.
      Inmiddels was Van den Hout verhuisd naar Amersfoort 9 waar hij met groot genoegen allerlei feesten en partijen afliep. Op een van die fuiven ontmoette hij de cineast Verberne 10, die hem introduceerde bij Albert Kuyle 11, lid van Arnold Meijers Nationaal Front en literair adviseur bij uitgeverij Het Spectrum. Wegens gebrek aan papier kwam van een uitgave niets terecht, maar via Kuyle rolde Van den Hout wel Nationaal Front binnen. Kuyle stuurde hem naar de architect Willem Mans 12, waarnemend propagandaleider voor Meijer. Die vroeg hem of hij de propagandaleiding van Nationaal Front op zich wilde nemen. ‘Daar ik wel voor de ideeën van Arnold Meijer 13 voelde en er geen bezwaar in zag, om lid te worden van Nationaal Front, stemde ik in het voorstel toe', lichtte Van den Hout later zijn toetreden toe. Hij zou verschillende brochures voor de beweging schrijven, waaronder een biografische schets van leider Arnold Meijer 14. Hierin presenteerde hij Arnold Meijer als de Leider en redder van het vaderland: ‘Arnold Meijer, als man, gaat geen gevaar, geen moeilijkheid uit den weg. Arnold Meijer, als Leider, doet dat nog veel minder. Hij is de kapitein van het schip, kapitein van de bemanning, die met hem in zee is gegaan. [...] Dacht ge niet, dat geslepen Joden getracht hebben hem te verleiden, punten van zijn beginselprogramma te wijzigen? Dacht ge, dat de Vrijmetselarij niet poogde, keer op keer, plaatsen in zijn beweging bezet te krijgen, zooals zij gedaan kreeg in de N.S.B.?' 2 Meijer stond pal, dat was de boodschap. Door zijn werk voor Nationaal Front kon ook in september 1941 zijn boek over Taillehaeck verschijnen bij De Residentiebode, aangezien deze Meijers orgaan het Nederland's Dagblad drukte. Uiteindelijk verliet Van den Hout Nationaal Front, naar eigen zeggen vanwege de controverse tussen de pro-Duitsers en de anti-Duitsers in de beweging en Meijers initiatief een Nederlandse legioen op te richten om hiermee met de Duitsers in Rusland te strijden 15. Zijn avonturen bij Meijers zwarthemden stelde hij te boek in De kruistocht van generaal Taillehaeck, deel II 16, waarin organisatie en leider Arnold Meijer het moeten ontgelden. Via zijn hoofdpersoon Taillehaeck krijgt levert ongezouten kritiek op Rudolf Smit, de leider van Nederlandsch Front (= Arnold Meijer): ‘Ik bood U mijn diensten aan, - U, als leider van een autoritaire, revolutionnaire beweging, die sinds jaren reeds streed tegen hetzelfde waartegen ik, zooals ik sinds enkele maanden weet, heel mijn leven heb gestreden. Ik kwam in deze

2.W.H.M. van den Hout, Arnold Meijer strijdt om Nederland. ‘s-Gravenhage 1941, p. 32.


Blz. 10 :beweging, in de absolute overtuiging, praemisse, waarvan ik uitging, dat de geest in deze beweging de volkomen antipode zijn zou van den strooperigen geest die ik zoo intens haatte en heb leeren haten gedurende een reeks van jaren. Ik zal U zeggen, Rudolf Smit: dit is véél erger. [...] De burgerlijkheid is op dit Hoofdkwartier vele malen erger, dan in de door ons gesmade Departementen, en waar deze burgerlijkheid afwezig is, grijnst de roode kop van het Marxisme. [...] gij, leider van deze beweging... gij erkent geen fout, gij ziet geen ziekte... gij hebt slechts oog voor het fantoom, het omlijste visioen van de beweging die gij gaaree zoudt hebben... doch die gij sinds een jaar niet meer hebt.'3 Het boek verscheen in 1943, eveneens bij De Residentiebode. Meijer zelf gaf in 1946 commentaar in zijn memoires Alles voor het vaderland. Volgens de voormalig Nationaal Front-leider kréég Van den Hout juist ontslag vanwege ‘plichtsverzaking en onbetamelijk gedrag'. Volgens Meijer zat er een speciale bedoeling achter het boek: ‘Na de opheffing van Nationaal Front deed hij dit boek uitkomen, voorzeker in de eerste plaats omdat een dergelijk boek hem inkomsten gaf, in de tweede plaats omdat dit boek, dat welgevallig was aan de N.S.B. en aan de bezettings-autoriteiten, hem een introductie gaf voor een nieuwe functie en nieuwe inkomsten en ten derde uit een zekere rancune. Des schrijvers moed-der-overtuiging blijkt wel uit het dubbele feit: het eerste deel zijner roman (veroordeeling van het leger) verscheen na de capitulatie, toen er niemand meer hem ter verantwoording kon roepen; het tweede deel verscheen na de opheffing van Nationaal Front, toen wij niet in staat waren ons te verdedigen. Het zou ons niet verwonderen als er een trilogie van gemaakt werd en nu de N.S.B. door hem veroordeeld zou worden.'4
      Kort na zijn vertrek bij nationaal Front had Van den Hout een gesprek met Ernst Voorhoeve 17, toen propagandaleider van de NSB met als onderwerp gecamoufleerde propaganda voor Musserts 18 beweging. Voorhoeve rapporteerde dit onderhoud waarbij ook Stelwag 19, een theoloog uit Utrecht, aanwezig was, aan Tobie Goedewaagen 20, hoofd van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK). Van den Hout gaf aan ‘graag door middel van zijdelingse schriftelijke propaganda invloed op het Volk' uit te oefenen.5 Goedewaagen had kennelijk weinig belangstelling voor de aangeboden

3.Willem W. Waterman, De kruistocht van generaal Taillehaeck. Deel II: Een strijd om Nederland. ‘s-Gravenhage 1943, 149-150.
4.Arnold Meijer, Alles voor het vaderland. Oisterwijk 1946, p. 35.
5.Brief Ernst Voorhoeve aan T. Goedewaagen, 8 september 1941. Afschrift in CABR-dossier W.H.M. van den Hout. 21


Blz. 11 :diensten van Van den Hout, die voor het DVK niets zou schrijven. Wel voor NSB-instanties.
      In december 1942 werd hij benaderd door de NSB'er Jef Populier 22 die voor de Nederlandsche Omroep werkte. Populier vroeg hem of hij hoorspelen wilde schrijven voor de omroep. Van den Hout ging hierop in en schreef verschillende hoorspelen voor de radio, tot hij in maart 1943 weer een oude kennis tegen het lijf liep, Louis Thijssen 23. Deze had zijn baan als hoofdredacteur van De Residentiebode verruild voor de functie van hoofdredacteur van het blad Cinema en Theater, een publicatie van uitgeverij Opbouw. Thijssen, een uitgesproken nationaal-socialist, was weliswaar pro-Duits, maar geen voorstander van wat hij noemde de Duitse ‘olifantenpropaganda'. Veel meer voelde hij voor een geraffineerde vorm van propaganda maken, waarbij het nationaal-socialistische ideeëngoed er indirect bij de Nederlandse bevolking werd ingegoten. Thijssen vroeg Van den Hout een wekelijkse rubriek in Cinema en Theater over radiozaken te verzorgen voor de rubriek ‘Rond de microfoon'. Van den Hout liet hier zijn oren wel naar hangen en accepteerde het aanbod. Thijssen was een graag geziene figuur op het Rijkscommissariaat van Seyss-Inquart 24, waar hij een propagandafunctie bekleedde. In opdracht van zijn directe chef Erwin Haagn 25 van de Hauptabteilung für Volksaufklärung und Propaganda, startte hij in maart 1943 met De Drie-Stuivers-Roman, een om de veertien dagen verschijnend pulpblaadje volgens het beproefde Lord Lister-procédé. Hierin werd op verhulde wijze propaganda gevoerd tegen joden, zwarthandelaren, onderduikers en het verzet. Hoofdpersoon was detective Philip Raack, die telkens weer sensationele zaken tot een goed einde weet te brengen. Tegen deze slinkse propagandatechniek waarschuwde het illegale blad Het Parool al op 30 oktober 1943: ‘Bij den kiosken en bij den boekhandel kan men tegenwoordig voor drie stuivers een nieuw detective-romannetje koopen, dat er smakelijk uitziet en de avonturen van den detective Philip Raack beschrijft. De opwindende scènes [...] worden in schrille kleuren afgebeeld op het omslag, dat om de boekjes zit, zoodat een argelooze reiziger, die graag wat lichte lectuur in zijn zak heeft als hij op den trein stapt, er gemakkelijk toe komt zich een deeltje aan te schaffen. Helaas heeft de schrijver vergeten, ergens op den omslag een hakenkruis te drukken, zoodat de argelooze kooper niet van tevoren zien kan, dat hij zich een nazi-propagandageschrift aanschaft. Philip Raack is namelijk een intiem medewerker van de bloedhonden van de Gestapo; hij maakt jacht op onderduikers, op illegale organisaties, op Joden en op alle vrijheidsstrijders, die in een strijd op leven en dood gewikkeld zijn met den Duitschen tyran. Philip Raack is een van de Nederlandsche ploerten die er zijn werk van maakt om landgenooten aan den Sicherheitsdienst uit te leveren.


Blz. 12 :Dat de schrijver van de boekjes van een dergelijke figuur een held wil maken, is zijn zaak. Maar het is een bedrieglijke nazi-truc om te trachten dergelijke lectuur onder valsche vlag van onschuldige ontspanning onze huiskamers binnen te smokkelen.'
      De samenwerking met Thijssen bleek voor Van den Hout lucratief en bezorgde hem aardig wat opdrachten. Ook voor De Drie-Stuiver-Roman, waarvoor Van den Hout naar eigen opgave zo'n twintig nummers volschreef. Als hij even zonder stof zat, plagieerde hij werk van Amerikaanse detectiveschrijvers, zoals dat van Damon Runyon 26. Aan de reeks kwam uiteindelijk een einde, na klachten van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten en de NSB-leiding.
      Van den Hout raakte steeds meer betrokken bij de op volle toeren draaiende Duitse propagandamachine. Vanwege zijn kennis van de Verenigde Staten kon Thijssen kon hem uitstekend gebruiken bij de productie van diverse brochures die het Rijkscommissariaat uitgaf om een anti-Amerikaanse stemming aan te wakkeren: Balans der fronten, En dus toch Amerika en Geef mij maar Amerika 27. In januari 1944 begon Thijssen met de uitwerking van een nieuw idee: De Gil, periodiek orgaan voor nuchter Nederland, een blad dat met humor en satire nationaal-socialistische propaganda moest brengen. De oplage van het blad was enorm en liep naar de 150.000 exemplaren, een aantal waarvan de meeste bladen in Nederland alleen maar konden dromen. De Duitsers wilden daarmee juist de ‘vaderlands' voelende Nederlanders bereiken, het blad was niet bestemd voor het deel van de bevolking dat op een Duitse overwinning hoopte. Doel was het neutraliseren van anti-Duitse propaganda en pleiten voor een ‘verstandig vereenigd Europa' onder Duitse leiding. Aanvankelijk wat stijfjes, Thijssen had nu eenmaal een stroevere pen dan Van den Hout, werd de toon met elk nummer wat losser. Echt kolderiek werd De Gil vanaf het vierde nummer, toen Van den Hout ging meewerken. Opende het eerste nummer nog met de kop: ‘Wat gebeurt er met Indië... wanneer Amerika heeft gewonnen?', na Van den Houts intrede werd het: ‘Waar blijft onze invasie?', ‘Annexatie van Duitsch grondgebied' of ‘Daverende deining over de Labbekakken - Geheime Handlangers van de Gestapo'. Het blad werd al spoedig razend populair en ondanks herhaalde protesten van met name NSB-zijde, achtten de Duitsers de propagandistische waarde groot genoeg om De Gil te handhaven. Ook nadat studenten een nep-Gil maakten en die over de Amsterdam kiosken verspreidden waarmee zij hoopten de angel uit deze gevaarlijke nazi-propaganda te halen, bleef de echte Gil verschijnen. Om inzicht te krijgen in de lezersreacties opende De Gil met ingang van het vierde nummer een postbus die op naam stond van een medewerker van het Rijkscommissariaat 28. ‘Gil mee' spoorde


Blz. 13 :de redactie de lezers aan om brieven in te zenden. Die lieten zich niet onbetuigd. De brieven stroomden binnen, soms anoniem, vaak ook met naam en toenaam. Van den Hout begon met de inzendingen de Gil-Club en stelde de professor Gil-prijs in voor de beste ‘anti-kultuuruiting'. De eerste ging naar het gedicht ‘Ode aan de vrijheid', waarvan de laatste openhartige regels menig Nederlander sympathiek in de oren moet hebben geklonken: ‘Liever nat en vrij dan knechten! / Tegen het water kan je vechten, / In dien strijd werd Neerland groot! / Duitsch-zijn nooit. Dan liever dood!'. Daarnaast werd ruimte gemaakt voor antisemitische geluiden, zoals in het sarcastische artikel ‘O, die héérlijke Joden!...' (nummer 4, 21 maart 1944). Pal ernaast plaatste de redactie een brief van een ‘gedoken jood': ‘Aan de Gil-Pooiers, Op Israëlieten schelden, hé? Dat kunnen jullie. Maar Gil maar. Gil maar. Gil maar zoolang je nog kan. Jullie gegil zal gauw afgelopen zijn. Dan kan jullie nog één gil geven als je voor de bijl gaat. Rotschoften, Duitschland verliest toch!'
      Dat het bij De Gil om Duitse propaganda ging was voor de meeste lezers geen geheim, maar helemaal zeker was men niet. Een lezer uit Assen schreef op 21 augustus 1944: ‘Vaak heb ik Uw blad gelezen, doch ik weet niet wat ik er van denken moet, toch vermoed ik dat er wel rasechte N.S.B.'ers in de redactie zitten zo niet allemaal, maar ik ben het niet. Toch spreek ik m'n dank ervoor uit dat ‘de Gil' verschijnt want ze brengt een mensch vele prettige uren.' ‘Gil-More' uit Den Haag schreef in zijn brief van 7 augustus: ‘Daartegenover zou het mij toch ook weer niet verwonderen als die heele ‘Gil' op het Departement van Volksoplichting en Gunsten in elkaar wordt geschroefd, jullie daar elke dag in een zwarte pest-uniform redactietje zitten te spelen en ‘s avonds na 10 met een windbuks Den Haag onveilig maken. Maar wie of wat jullie ook zijn: De Gil ... een feest voor de geest!'
      ‘Dit is de manier van propaganda', vond J.F. Doornbos, ‘om zelfs de ergste anti's het blad met plezier te laten lezen.' De Rhythm Club Big Noise, die vaker reacties naar de krant stuurde, liet weten dat ze doorhad wie er achter de schermen van De Gil aan de propagandatouwtjes trok en preludeerde vast op bijltjesdag. ‘Hello Pigs', schreef de club op 26 augustus 1944, ‘Wij steken van wal met een vriendelijk verzoek nl. om op het volgende nummer te zetten: hoofdredacteur Willem W. Waterman. Jullie tellen de dagen, die je nog te leven hebt zeker al af hè?'
      De identiteit van degenen die achter De Gil zaten was eerder al onthuld door de illegale pers, die al snel waarschuwde tegen deze vorm van propaganda. ‘Nederlanders, - laat u met beïnvloeden door dit nieuwe leugenblaadje, dat slechts een onderdeel van de invasie-campagne der Duit-


Blz. 14 :schers is. Houdt het hoofd koel', schreef De Vonk in nummer 5 van maart 1944. Meteen ging de redactie van De Gil de dialoog aan met de ondergrondse pers en drukte de reactie becommentarieerd af. Vrij Nederland reageerde op 29 maart: ‘De oude leuzen doen ‘t niet meer. [...] Ze moeten gillen, en ziedaar, ‘De Gil' is er! Prijs 6 cent, verkrijgbaar aan alle kiosken, en daardoor krijgt ieder, die stom genoeg is om het te accepteren, een dosis ‘humoristische' (surrogaat, helaas surrogaat door gebrek aan grondstof geest) anti-geallieerd-plutocratisch-demoliberaal vergif volgens het recept van de allergrofste Amerikaansche reclamemethoden.' De Gil werd zo het discussieplatform voor goed en fout.
      Groot was de hilariteit bij het verzet toen een aantal studenten uit de illegaliteit een namaakgil in elkaar knutselden en die op de vroege ochtend van 1 mei 1944 over de Amsterdamse kiosken verspreidden. ‘Wacht u voor namaak', reageerde de echte Gil in de kop van het zevende nummer.
      De lezersbrieven gaven Haagn een aardig inzicht in wat er onder de Nederlandse bevolking leefde. De inhoud van de correspondentie werd weliswaar besproken met Helmuth Pröbsting 29, leider van het Pressereferat van de SD, maar dat leidde niet tot arrestaties of andersoortige acties. Wel werd Thijssen zelf gearresteerd vanwege zijn verhouding met communistisch gezinde ex-secretaresse van Henk Sneevliet 30. Korte tijd daarna werd hij weer op vrije voeten gesteld en mocht hij zich in Noorwegen verdienstelijk maken voor de nationaal-socialistische propaganda. Na zijn vertrek kwam A.R. Jonker 31 van de nationaal-socialistische uitgeverij Opbouw, de formele uitgever van de propagandakrant. Ongeveer terzelfder tijd deed een ander redacteur zijn intrede bij De Gil, de NSB'er J.A. (Jumbo) Boogerman 32, die onder meer de rubriek ‘Klaar om te duiken' verzorgde. Alle nazipropaganda stond een overdonderend succes van De Gil niet in de weg. De meeste mensen lazen de krant louter vanwege de humor en de stekelige opmerkingen tegen NSB'ers, Landwachters en dubbelzinnigheden over de Duitsers. Dat leefde onder de bevolking en Waterman voelde dit haarfijn aan.
      De populariteit van De Gil steeg nog meer toen Waterman vanaf het tiende nummer een jazzrubriek startte. Dat was ongekend. De redactie werd overspoeld met positieve reacties van ‘swingvrienden'. Voor de nazi's ‘ontaarde en vernegerde muziek', maar voor talloze Nederlanders een welkome afleiding temidden van alle grauwe oorlogsellende. Eigenlijk was het de bedoeling de Amerikaanse muziek belachelijk te maken, maar Waterman voorzag zijn ‘swing-sibbe' juist van informatief jazznieuws.
      Die enthousiaste reacties brachten de makers op het idee een radioprogramma met heuse jazzmuziek te starten, de Radio-Gilclub. Waterman zorgde voor de teksten en Nan de Marez Oyens 33 nam de rol van omroepster


Blz. 15 :Leonie Miller op zich, terwijl de jazzplaten afkomstig waren van de met Van den Hout bevriende Wicher Jager 34. Het propagandistische procédé was verder dezelfde als die van de krant: men opende een postbus voor de lezersreacties en gebruikte die vervolgens in de uitzendingen, voorzien van hetzelfde humoristische commentaar. De uitzendingen begonnen in juli 1944 en waren wekelijks te beluisteren. Over de uitwerking konden de Duitsers tevreden zijn. Gezien de vele reacties werden de programma's veel en intensief beluisterd. In Den Haag namen sommige jongeren zelfs het initiatief tot oprichting van ondergrondse swingclubs, zoals de Rhythme Club Big Noise. ‘Toch zal ik jullie missen na de ‘bevrijding', en raad jullie dus aan zolang ermee door te gaan als maar mogelijk is, tot het bittere einde', reageerde een zekere Odé, ergens in Nederland, op 26 oktober 1944.' Veel zorgen hoefde die zich niet te maken. De uitzendingen gingen door tot en met april 1945, vlak voor de bevrijding. Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? was de titel van een kolderboek van Waterman dat in 1944 bij Bruna verscheen. Humor in barre tijden was zo'n beetje zijn credo en inkomstenbron geworden. In navolging van de radio-gil startte hij eveneens het radioprogramma de Golden Pirate Club 35, waarin een Captain Borrel figureerde en ook wel gebruik gemaakt werd van Engelse en Amerikaanse krijgsgevangenen. Hiermee probeerde Van den Hout een Amerikaanse radiorevue te persifleren 36, zoals dat van het American Expeditionary Forces-Programme.
      De Gil-krant was een minder lang lang leven beschoren. Hoewel van NSB-zijde herhaaldelijk bezwaar werd gemaakt tegen het satirische blad, onder anderen door Mussert zelf, zagen de Duitsers met name door de lezersreacties geen reden voor stopzetting. Dat de uitgave na het opvallende veertiende nummer van 15 september 1944 (Generale Repetitie - Dure Les van Dollen Dinsdag - De Zucht van een Gerucht joeg de Bonzen op de Vlucht) toch staakte, kwam niet door een verbod, maar omdat de hele propaganda-afdeling van het Rijkscommissariaat naar Apeldoorn verhuisd was en de distributie een probleem opleverde. Voor schrijver Cees Buddingh' 37 was het laatste nummer nog net op tijd om in aanmerking te komen voor de Professor Gil-Prijs, die hij ontving voor zijn gedicht ‘De Blauwbilgorgel'. Op 4 augustus 1944 kwam het met begeleidende brief op Van den Houts bureau terecht, ondertekend door ‘Charles': ‘Ik heet echt zo, m'n ouwelui waren zo verjoodst, dat ze een Engelse naam prefereerden; ik zelf heette liever Maarten, maar wat zul je daar an doen'! [...] Bij deze eerst kennismaking een gedicht, vernegerd, verjoodst, ontaarde kunst, een gratis afschrikwekkend voorbeeld.'
      Na zijn arrestatie vond het eerste grote verhoor plaats op 7 mei 1946 38 in het Huis van Bewaring II in Amsterdam. De ondervrager was Salvador


Blz. 16 :Hertog 39, rechercheur van het Bureau Nationale Veiligheid. In zijn rapport noemde hij van den Hout iemand ‘met ontegenzeggelijk veel talent voor taal en schrijven', maar ‘volkomen amoreel en bohemien'. Hertog: ‘Wanneer men naar Waterman's uiteenzettingen luistert en niet van de feiten en de achtergronden op de hoogte is, verlaat men hem met de indruk dat hij toch zo'n kwaje niet is geweest. Hij schermt met zijn anti-Duitsche en pro-Amerikaanse gezindheid, hetgeen inderdaad juist is.' Het grootste bezwaar noemde de rapporteur dat hij desondanks vanwege ‘materieel voordeel 40 gewerkt heeft voor den vijand'. Hij stelde voor Van den Hout door een psychiater te laten onderzoeken. Zo'n twintig getuigen werden in zijn zaak gehoord. Uiteindelijk werd hij op 27 april 1948 door Commissie voor de Perszuivering veroordeeld tot ontzegging van journalistiek werk voor een periode van twintig jaar. Andere veroordelingen volgden niet. De Bijzondere Gerechtshof ontsloeg hem van verdere rechtsvervolging en liet hem gaan. In hoger beroep werd zijn gedrag nog steeds laakbaar geacht, maar wel werd de straf met tien jaar verminderd. Van den Hout maakte zich er niet druk over:
‘It's all in the game', zei hij over zijn gevangenistijd tegen Eelke de Jong, die hem in 1978 voor de Haagse Post interviewde, ‘Ik heb zelden zo vreselijk gelachen als die jaren in de lik.'6 Bovendien zag hij kans in die tijd de eerste vier delen van de jeugdserie Bob Evers te schrijven, waarmee hij zijn latere reputatie als Willy van der Heide vestigde. Van den Hout overleed in 1985.

      Tussen de paperassen en documenten die de BS bij Van den Houts arrestatie in beslag nam, bevond zich ook het typoscript De avonturen van Waltertje Waerachtig en de Wilde Waman, waarvan hij weliswaar toegaf de auteur te zijn, maar dat volgens hem nooit was gepubliceerd. Het is dan ook een merkwaardig, bij vlagen komische geschiedenis die alleen nog gestalte krijgt door de tijd van waaruit die is geschreven. Achter de vertrouwde kolder van Waterman schemert in het verhaal onmiskenbaar nationaal-socialistische propaganda door. Waterman probeerde hierin met zijn humoristische vlotte verteltrant de kloof te dichten tussen NSB'ers en de rest van de Nederlandse bevolking. Hij koos daarvoor als hoofdpersoon Waltertje Waerachtig, een jongen van elf jaar, die met zijn vader, een ex-kolonel van het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger (KNIL), vlak voor de Duitse inval in mei 1940 vanuit Indië naar Nederland repatrieert, alwaar beiden zich vestigen in Den Haag. Naarmate de bezetting vordert, vinden zij het echter te

6.Eelke de Jong, ‘Willem W. Waterman en het morele verval'. In: Haagse Post. 11 november 1978.


Blz. 17 :gevaarlijk worden aan de kust en verhuizen naar een vervallen landhuis in de kop van Overijssel. Hier, in een kleine dorpsgemeenschap tussen de Turf- en Rietlanden, krijgen zij al snel enig aanzien door hun kordate aanpak. Zij scheppen er een gemoedelijke enclave, ver van de oorlog en de NSB'ers waarvan ze niets moeten hebben. De bevolking wordt door de oude Waerachtig met militaire dril weerbaar gemaakt tegen indringers. Het leven verloopt er kalm en rustig totdat hen tijdens een zeiltocht een jacht tegemoet vaart met een pijprokende schipper van Schotse afkomst aan boord. Er ontspint zich een gesprek over hoe raar de tijden geworden zijn. Schipper MacDonald legt Waerachtig uit dat hij mensen een paar vragen stelt om zodoende hun gezindheid te peilen. Zo vraagt hij onder meer of de oud-kolonel vindt dat een volk zijn weerkracht zo hoog mogelijk moet opvoeren, het land geregeerd moet worden door een krachtige vuist en of hij het eens is met de bewering dat een volk niet is staat is zichzelf te regeren. Waerachtig beantwoordt alle vragen bevestigend, waarop MacDonald hem feliciteert: ook híj is ook een volmaakte nationaal-socialist. Voor de oude Waerachtig ‘een lot, erger dan de dood', en hij maakt zich met zijn oude dienstpistool van kant. Waltertje neemt de leiding van de enclave in de Riet- en Turflanden over, vertrekt naar zijn oom in Den Haag en vat het plan op een NSB'er te huren en door middel van een list enkele hardnekkige vooroordelen tegenover NSB'ers bij de dorpsbewoners weg te nemen.
      Het idee en manuscript voor Waltertje Waerachtig vloeide waarschijnlijk voort uit afspraken die Van den Hout had met de Nederlandsche Nationaal-Socialistische Uitgeverij (Nenasu) over de levering van teksten. Op 26 augustus 1943 werd door de uitgeverij en Van den Hout een contract ondertekend voor de levering van een novelle van 8.000 woorden 41. Het bleef echter bij een toezegging. ‘Ik moest toch leven', verontschuldigde Van den Hout zich na de oorlog 42.




[1]Roepnaam: Wiesje.
Het huwelijk werd gesloten op 28 juni 1937 en werd officieel ontbonden op 27 juli 1948.
[2]Al in 1940 bestonden er gerede twijfels over Willems reis naar Amerika (zie "De droomfabrikant" in De Tijd, 11-05-1940, tot Willems zus Marie-José op 7 mei 2003 in een mailtje aan de Bob Evers-mailinglist een einde maakte aan alle twijfel: „Willem is nooit in de USA geweest. Dichtung und Wahrheit liepen bij hem toch al dwars door alles heen, ook in zijn leven.”
[3]Amerika filmt werd niet in 1940, maar al in 1939 uitgegeven bij Het Nederlandsche Boekhuis!
Heruitgaven vanaf 1941 bij Uitgeverij De Residentiebode, ‘s-Gravenhage, nu met als auteursnaam Willem W. Waterman.
[4]Een woestijn raakt zoek werd niet in 1939, maar al in 1938 uitgegeven bij Het Nederlandsche Boekhuis!
Heruitgave rond 1945/6 bij Uitgeverij De Palm, Antwerpen.
[5]Adres aldaar: Soestdijkerweg 32N , Bilthoven.
[6]Adres aldaar: onbekend.
[7]Verschenen in 1941 bij Uitgeverij De Residentiebode, ‘s-Gravenhage; er heeft altijd twijfel bestaan over de vraag of het boek inderdaad vóór 10 mei 1940 is geschreven, maar blijkens een brief namens Seyss-Inquart van 1 augustus 1940 was het boek op toen in elk geval al drukklaar.
[8]Pierre Henri Ritter Jr. (* 16-08-1882, † 13-04-1962) : redacteur van Het Liberale Weekblad, hoofdredacteur van het Utrechtsch Nieuwsblad; omroepmedewerker tot 9 maart 1941.
[9]Adres aldaar: Stationsstraat 26;
op 3 maart 1941 verhuist het echtpaar Van den Hout-Grossouw naar Den Haag (adres aanvankelijk: 1e van den Boschstraat 11 en vanaf uiterlijk 1 augustus 1941: van Imhoffstraat 31).
[10]Verberne : ?
[11]Albert Kuyle : Nederlands auteur, een van de oprichters van het vooruitstrevende katholieke literaire tijdschrift De Gemeenschap.
[12]Willem Mans : ?
[13]Arnold Josephus Meijer (* 05-05-1905, † 17-06-1965): voorzitter van Zwart Front / Nationaal Front, na de oorlog landbouwer en champignonkweker te Oisterwijk.
[14]Arnold Meijer strijdt om Nederland, ‘s-Gravenhage : Uitgeverij „De Veste” , 1941;
overigens het eerste boek, dat Willem niet onder pseudoniem schreef.
[15]In werkelijkheid werd Willem wegens nalatigheid ontzet uit zijn functie als medewerker (niet hoofd, zoals zo vaak beweerd wordt) van de Afdeling Propaganda: zie de brief van J.M. van de Wetering aan Willem d.d. 31 juli 1941.
Bovendien is Willem tot het moment van opheffing (13 december 1941) betalend lid gebleven van Nationaal Front: zie de verklaring van Arnold Meijer voor de Raad van Beroep voor de Perszuivering d.d. 29 december 1949.
[16]Ondertitel: Een strijd om Nederland.
Verschenen in 1943 bij Uitgeverij De Residentiebode, ‘s-Gravenhage.
[17]Ernst Voorhoeve (* 1900 , † 1966) : leider van de Nederlandse afdeling van Verdinaso (=Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen) (1931-1939) ; propagandaleider van de N.S.B. (1939-1944).
[18]Ir. Anton Adriaan Mussert (* 11-05-1894 , † 07-05-1946 : Nederlands politicus, partijleider van de N.S.B., "Leider van het Nederlandse Volk" (v/a dec. 1942).
[19]Stelwag : Utrechtse theoloog.
[20]Prof. Dr. Tobie Goedewaagen (* 15-03-1893 , † 04-01-1980 : Nederlands filosoof en politicus, NBS-er, voorzitter van de Raad van Voorlichting voor de Nederlandsche Pers en het Verbond van Nederlandsche Journalisten; secretaris-generaal van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten (v/a 28/11/1940).
[21]... en natuurlijk elders op deze site!
[22]Jef Popelier (niet: Populier!) : NSB-er, hoorspelschrijver en medewerker van de Afdeling "Ontwikkeling en Voorlichting" van de Nederlandsche Omroep.
[23]Louis H. Thijssen: directeur van N.V. „De Residentiebode”; hoofdredacteur van „Cinema en Theater” tot medio 1943; hoofdredacteur van „De GIL” tot juni 1944.
[24]Dr. Arthur Seyss-Inquart (* 22-07-1892 , † 16-10-1946) : advocaat te Wenen van 1919 tot 1937 ; staatsraad van Oostenrijk onder Schuschnigg van 1937 tot 1938 ; bondskanselier/rijksstadhouder van Oostenrijk van 1938 tot 1939 ; wnd. Gouverneur-Generaal van Polen van 1939 tot 1940 ; Rijkscommissaris "voor de Bezette Nederlandse Gebieden" van 18 mei 1940 tot 1945.
[25]Dr. Erwin Haagn was de vertegenwoordiger van het Rijkscommissariaat van Goebbels' Propagandaministerie in Den Haag.
[26]Damon Runyon (eig. Alfred Runyan; * 1884 , † 1946) : Amerikaans misdaadverslaggever en schrijver van misdaadromans (o.a. „Guys and Dolls”, 1932).
Zeer opmerkelijk is het feit, dat deze zelfde Damon Runyon in de column Onze illegale Collega's in „De GIL” nr. 2 (blz. 4) wordt genoemd!
[27]Naar eigen zeggen níet door W.H.M. van den Hout geschreven: zie o.a. „Analyse en weerlegging der beschuldigingen inzake W.H.M. van den Hout” (25/02/1947).
[28]Op naam van F. Zadelhoff, een bode bij het Rijkscommissariaat.
[29]Helmut Proebsting [ook : Pröbsting] (* 27-11-1912): landbouwkundig ingenieur, in de oorlog leider van Referat IIIB bij de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des S.D. te ‘s-Gravenhage.
[30]Hendricus (Henk) Josephus Franciscus Marie Sneevliet (* 13-05-1883 , † 13-04-1942) : Nederlands socialistisch/communistisch/trotskistisch politicus en vakbondsleider; lid van de Spartacusbond; mede-oprichter van de PKI in Nederlandsch Indië; mede-oprichter van de communistische partij in China, vriend van Mao Zedong; oprichter van de Revolutionair Socialistische Arbeiderspartij in Nederland, kamerlid van 1934 tot 1937.
[31]A.R. Jonker: vanaf juni 1944 hoofdredacteur van "De GIL".
[32]Jacob Antonie Boogerman (* 21-10-1913): ex-NSB-er, medewerker van „De GIL” (vanaf No. 7); medewerker van de GDN (Geheime Dienst Nederland).
[33]Nanda (Nan) de Marez Oyens (* 06-05-1918 , † 28-12-2003): als "Leonie Miller" presentatrice van de Radio GIL-Club op Radio Hilversum; ex-nationaal-socialiste en ex-vrouw van een Duitse soldaat (Dr. Erich Müller Mittler), later enige tijd getrouwd geweest met J.H.M. van den Hout.
[34]Wicher Hooite Jager (* 19-02-1920 , † 28-04-1990): student te Boskoop, vriend en later vijand van W.H.M. van den Hout;
dat de platen van deze Jager waren, waag ik echter te betwijfelen: in de uitzending van 3 maart 1945 vertelt "Leonie Miller" : "En dan was er natuurlijk de zorg over onze swingredacteur, Swing Eddie, die hier (bedoeld wordt Hilversum) zat toen in het Bezuidenhout zijn hele collectie swingplaten naar de mallemoer werd gebombardeerd." Volgens Gerard Groeneveld zou "Swing Eddie" dus Jager zijn, maar op p. 91 van Toen ik een nieuw leven ging beginnen schrijft Willem: "Bob was, evenals ik, een heftige aanhanger van stokoude jazzmuziek, waarvan ik een niet onaardige collectie bezat op 78-toerenplaten, die zelfs het bombardement op het Bezuidenhout hadden overleefd." Dies zou "Swing Eddie" W.H.M. van den Hout zijn.
[35]Voor de zender Mary of Arnhem.
[36]Het ging evenwel niet om een persiflage op een radio-revue, maar om een persiflage op Amerikaans legercommentaar.
Op 8 april 1948 schrijft A.J. van der Leeuw, hoofd der Recherche bij de Commissie voor de Perszuivering: "Het bleek mij voorts, dat ongeveer midden in dit Golden Pirate-club programma de revue steeds werd onderbroken voor een militair-commentaar, gegeven door zekere Captain Borrel. Van deze commentaren zijn geen texten in het dossier aanwezig."
Van den Hout pareert: "Inderdaad werd het programma van de Golden Pirate-club steeds onderbroken voor een militair commentaar. Ik wens echter niet te verklaren, wie "Captain Borrel" was, daar ik dergelijke verklaringen eerst zal afleggen, wanneer mijn zaak op behoorlijke wijze is berecht en de rol, die ik ten gunste van de Nederlandse zaak heb gespeeld de waardering zal hebben gevonden, waarop ik meen rechte te hebben."
[37]Cees Buddingh' (* 07-08-1918 , † 24-11-1985) : Dordts dichter en schrijver.
[38]Dus op 4 dagen na een jaar na zijn arrestatie!
[39]In zijn „Analyse en weerlegging der beschuldigingen inzake W.H.M. van den Hout” (25/02/1947) schrijft Willem over deze S. Hertog: "Aangezien Rechercheur Hertog van het BNV, volgens zijn eigen latere verklaring, in den aanvang met Jager onder één hoedje speelde, en eerste later, op eigen toeren, ontdekte, "dat Jager niet deugde", heeft Hertog toen hij merkte dat de zaak heel anders lag, zich snel van het geval afgemaakt met een z.g. "rapport" vol gaten, vraagteekens en insinuaties, trachtend het geval te redden met een advies tot psychiatrisch onderzoek."
[40]Van den Houts verklaring "Naar de constructie als zou ik na 1943, toen een kind kon zien dat Duitschland zou gaan verliezen, ben gaan collaboreeren op een wijze die funest moest worden, is duidelijk onmogelijk. Hier moeten andere motieven in het spel zijn dan winstbejag." („Analyse en weerlegging der beschuldigingen inzake W.H.M. van den Hout” (25/02/1947)) klinkt in dezen heel wat plausibeler!
[41]De begeleidende brief van NENASU is inderdaad van 26 augustus, maar op het contract zelf staat als datum 27 augustus 1943 vermeld.
[42]De avonturen van Waltertje Waerachtig en den wilden Waman, waarvan bovenstaande tekst het voorwoord, verzorgd door Gerard Groenveld, is, werd dus pas voor het eerst in 2001 uitgegeven door Uitgeverij Flanor te Hilversum (moet zijn : Nijmegen); het boek (ISBN : 90-73202-47-7) is zeer de moeite waard en kan tegen een vergoeding van € 18,50 besteld worden bij voornoemde uitgeverij.



N.B.: © Gerard Groeneveld / Uitgeverij Flanor !