Pallas 3 ,

2 : DE FABEL


FABELS VAN AISOPOS I :
1a. De vader en zijn dochters :
Iemand, die twee dochters had, huwelijkte de één uit aan een tuinman, de ander aan een pottenbakker.
Nadat er een tijdje verstreken was, kwam hij bij de vrouw van de tuinman en vroeg die, hoe zij er aan toe was en hoe de zaken voor hen waren. Nadat zij had gezegd dat alles voor hen aanwezig was, maar dat zij tot de goden bad(en) 1 om dat ene ding, namelijk dat er storm kwam en regen, opdat de groenten bevochtigd werden, kwam hij kort daarna 2 ook bij de vrouw van de pottenbakker en informeerde op dezelfde manier hoe zij er aan toe was. Nadat zij had gezegd de andere dingen niet nodig te hebben, maar dat zij baden om dat alleen, dat er én een heldere hemel bleef én een schitterende zon, opdat het aardewerk werd gedroogd, zei hij tegen haar: „Als jij mooi weer zoekt, maar jouw zus storm, voor wie van jullie beiden moet ik dan bidden?”
Zo mislukken degenen die op hetzelfde ogenblik ongelijke dingen ondernemen, vanzelfsprekend in elk van beide dingen.

1b. Een oude man en de Dood :
Wordt niet gevraagd op de toetsen.

1c. Door een hond gebeten :
Iemand die was gebeten door een hond, liep rond, zoekend naar degene die hem zou genezen. Nadat iemand als volgt had gezegd, namelijk dat het natuurlijk nodig was dat hij, nadat hij het bloed met brood had afgeveegd, het brood naar de hond, die hem gebeten had, wierp, zei hij als antwoord: „Maar als ik dat doe, zal het onvermijdelijk zijn dat ik door alle honden in de stad gebeten word.”
Zo wordt ook de slechtheid van de mensen, wanneer die de kans krijgt, ertoe aangezet nog meer onrecht aan te doen.

2. FABELS VAN AISOPOS II :
2a. De sterrenkundige :
Een sterrenkundige, die ’s avonds steeds naar buiten ging, had de gewoonte de sterren te bekijken. En eens, toen hij in de omgeving van de stad rondliep en toen hij zijn aandacht geheel bij de hemel had, viel hij ongemerkt in een put. Terwijl hij jammerde en schreeuwde, zei iemand, die voorbij kwam, toen hij het geklaag hoorde en naar hem toe ging en de dingen die aan de hand waren vernam, tegen hem: „Hé, jij daar, jij die de dingen, die in de hemel zijn, probeert te zien, ziet de dingen die op de aarde zijn niet.”
Iemand zou deze fabel kunnen gebruiken tegen diegenen van de mensen, die, terwijl ze ongelooflijk opscheppen, zelfs de gewone dingen voor de mensen niet tot stand kunnen brengen.

2b. De visser en het sprotje :
Een visser bracht een sprotje omhoog, nadat hij het visnet in de zee had neergelaten. Omdat het sprotje klein was, smeekte het hem het nu niet te vangen, maar het te laten gaan, omdat het nog klein was. „Maar wanneer ik gegroeid en groot geworden ben,” zei het, „zul je me kunnen vangen, aangezien ik dan voor jou ook tot groter nut zal zijn.”
En de visser zei: „Maar ik zou stom zijn, als ik, nadat ik de winst in mijn handen, ook al is hij klein, heb laten gaan, zou hopen op de toekomstige buit, ook al is hij groot.”
De fabel maakt duidelijk dat degene, die door hoop op iets groters de dingen die in zijn handen zijn laat schieten, omdat ze klein zijn, dom zou zijn.
Een sprotje, een kleine haringsoort, wordt maximaal 16½ cm. lang.


2c. De herder en de leeuw :
Terwijl een herder een kudde stieren liet grazen, verloor hij een kalfje. Nadat hij rond had gelopen en het niet had gevonden, beloofde hij Zeus, als hij de dief zou vinden, om een bokje aan hem te offeren. En nadat hij naar een of ander bosje was gegaan en hij een leeuw het kalfje zag opeten, en omdat hij vreselijk bang was geworden, zei hij, nadat hij zijn handen naar de hemel had opgeheven: „Heerser Zeus, eerder beloofde ik u om een bokje te offeren als ik de dief zou vinden, maar nu zal ik een stier aan u offeren, als ik zal ontsnappen aan de handen (klauwen) van de dief.”
Deze fabel zou van toepassing kunnen zijn op ongelukkige mensen, die in nood bidden om een oplossing te vinden, maar nadat zij een oplossing hebben gevonden, proberen eraan te ontsnappen.

3. FABELS VAN AISOPOS III :
3a. De dokter en zijn patiënt :
Een dokter verzorgde een zieke. Nadat de zieke gestorven was, zei hij tegen hen, die hem begroeven: „Die man zou niet overleden zijn, als hij van de wijn was afgebleven en klisteerspuiten had gebruikt.” Van de aanwezigen zei iemand als antwoord: „O mijn beste, het was volstrekt niet nodig dat jij die dingen nu zei, aangezien er geen nut is, maar het was nodig dat jij hem toen aanspoorde, toen hij die dingen kon gebruiken.”
De fabel maakt duidelijk dat het nodig is dat vrienden op het juiste tijdstip van nood hulp bieden en niet als ze zien dat de situatie hopeloos is, kritiek hebben.

3b. De wolf en de herders :
Een wolf zei, nadat hij herders in een tent een schaap had zien eten, en nadat hij dichterbij was gekomen: „Hoe groot zou voor jullie de opschudding zijn, als ík dat zou doen?” 3

3c. De raaf en de vos :
Nadat een raaf vlees had geroofd, zat hij op een of andere boom. Een vos, die hem had gezien en het vlees te pakken wilde krijgen, nadat zij erbij was gaan staan, prees hem als was hij gewichtig en mooi, terwijl zij zei dat het hem het meest paste om koning te zijn van de vogels en dat dat zeker zou zijn gebeurd, als hij een stem had. Omdat hij haar wilde bewijzen dat hij ook een stem had, nadat hij het vlees had weggegooid, krijste hij luid. Nadat zij ernaar toe was gerend en het vlees had gegrepen, zei ze: „O raaf, zelfs als jij verstand zou hebben, dan zou je alles gehad hebben om koning van allen te worden.”
De fabel is van toepassing op een onverstandige man.
Lowieke de Vos en Mijnheer de Raaf, tezamen met Juffrouw Ooievaar en Mijnheer de Uil, in «De Fabeltjeskrant».


3d. De leeuw en de vos :
Toen een leeuw oud was geworden en niet met kracht voor zichzelf voedsel kon verschaffen, begreep hij dat het nodig was om dat met list te doen. En nadat hij bij een of andere grot was gekomen en daar was gaan liggen, deed hij alsof hij ziek was; en zo at hij de dieren die bij hem op bezoek waren op, terwijl hij hen greep. Nadat vele dieren verslonden waren, kwam er een vos bij hem, die zijn list had begrepen. en nadat zij op een veilige afstand van de grot was gaan staan, informeerde zij bij hem, hoe het met hem was. Nadat hij had gezegd: „Slecht” en naar de oorzaak had gevraagd, waarom zij niet binnen kwam, zei zij: „Maar ik zou naar binnen zijn gegaan, als ik niet sporen had gezien van velen die binnen kwamen, maar van niemand die naar buiten ging.”
Zo vluchten de verstandigen van de mensen weg van de gevaren, wanneer zij die van tevoren op basis van tekens zien.

3e. De vos zonder staart :
Een vos die door een of andere klem van haar staart was beroofd begreep, omdat zij door schaamte meende een onleefbaar leven te hebben, dat het nodig was om ook de andere vossen in dezelfde toestand te brengen, opdat zij door het gemeenschappelijk ongeluk de eigen tekortkoming gezamenlijk verborg. En nadat zij dan allen had verzameld, spoorde zij hen aan om de staarten af te hakken, terwijl zij zei dat dat niet alleen als een lelijk iets, maar ook als een overbodige last aan hen vastzat. Iemand van hen zei, terwijl ze haar in de rede viel: „Hé jij daar, maar als dat voor jou niet voordelig was, zou jij ons dat niet hebben aangeraden.”
De fabel is van toepassing op hen, die adviezen geven aan medemensen, niet wegens vriendelijkheid, maar uit eigenbelang.

4. FABELS VAN AISOPOS IV :
4a. De raaf en Hermes :
Wordt niet gevraagd op de toetsen.

4b. De leeuw en het everzwijn :
In het seizoen van de zomer, toen de hitte dorst veroorzaakte, gingen een leeuw en een everzwijn naar een kleine bron om te drinken. En zij streden wie van hen als eerste mocht drinken: hierdoor werden zij aangezet tot moord op elkaar. Plotseling, nadat zij zich omgedraaid hadden om op adem te komen, zagen zij gieren, die afwachtten wie van hen zou vallen, om die op te eten. Nadat zij daardoor de vijandschap hadden beëindigd, zeiden zij: „Het is beter dat wij vrienden worden, dan voedsel voor gieren en raven.”
De fabel maakt duidelijk dat het goed is slechte twisten en wedijver te beëindigen, omdat zij voor allen een gevaarlijk einde met zich meebrengen.

4c. De jongen die verdronk :
Eens liep een jongen, die zich waste in een of andere rivier, gevaar te verdrinken. Toen hij een of andere voorbijganger zag, riep hij die te hulp. Hij gaf de jongen een uitbrander dat hij een durfal was. De jongen zei tegen hem: „Maar kom, jij moet me nu helpen, later moet je me een uitbrander geven, nadat ik gered ben.”
De fabel maakt dat duidelijk: „Geef geen uitbrander, maar heb medelijden.'

4d. Demades en de Atheners :
Demades 4 de redenaar, die eens in de volksvergadering in Athene 5 sprak, verzocht hen, omdat zij helemaal niet letten op hem, om hem toe te staan een fabel van Aisopos te vertellen. Nadat zij hem dat hadden toegestaan, zei hij, nadat hij was begonnen: „Demeter 6 en een zwaluw en een paling liepen op dezelfde weg. Toen zij bij een of andere rivier waren gekomen, vloog de zwaluw weg en de paling dook naar beneden.”
En nadat hij die dingen had gezegd, zweeg hij. Toen zij hadden gevraagd: „Wat ondervond Demeter dan?” zei hij: „Zij is vreselijk boos op jullie, die, terwijl jullie niets geven om de zaken van de stad, verzot zijn op het horen van fabels van Aisopos.”
Zo zijn ook van de mensen dom, allen die de noodzakelijke dingen verwaarlozen, maar liever pleziertjes kiezen.
Een redenaar.




[1]Als subjectsaccusativus kun je aujth;n of aujta`~ aanvullen.
[2]ouj polu;: litotes.
[3]„Quod licet Iovi, non licet bovi.”
[4]Demades leefde van ± 380 tot 318 en was een bekend redenaar in Athene; hij werd in 319 vermoord door Antipater, de opvolger-regent van Alexander de Grote, omdat hij partij had gekozen voor Perdiccas, Antipaters tegenstander.
[5]De toevoeging ejn  jAqhvnai~ is nogal overbodig, omdat er in andere steden geen volksvergadering was!
[6]Demeter (Lat. Ceres) is een dochter van Kronos en Rheia, dus een zus van Zeus. Samen met Zeus had zij een dochter, Persephone, de bruid van haar andere broer, Hades.
Demeter is de godin van de landbouw en de natuur, te herkennen aan een korenaar.



Naar de vragen bij de Fabels uit dit hoofdstuk.
Naar de indexpagina van Pallas 3.
Naar de Situs Graecus.
Naar de Situs Classicus.



Online =
Nu online =
Max online =