Pallas 3 ,

2 : DE FABEL


FABELS VAN AISOPOS I :
1a. De vader en zijn dochters :
1b. Een oude man en de Dood :
1c. Door een hond gebeten :
1Dat er storm en regen komt.
2Dat de hemel helder en de zon schitterend blijft.
3Op de vader: hij kan namelijk niet voor storm en zon tegelijk bidden.
4-
5Van kwaad tot erger, van de wal in de sloot, van de regen in de drup komen oftewel van Scylla in Charybdis terechtkomen.


2. FABELS VAN AISOPOS II :
2a. De sterrenkundige :
2b. De visser en het sprotje :
2c. De herder en de leeuw :
1Een verstrooide professor, een kamergeleerde, een nerd oftewel iemand die met zijn hoofd in de wolken loopt.
2Iemand die zich bezig houdt met de invloed van de stand van de hemellichamen op de eigenschappen en het lot van de mens en de gebeurtenissen op aarde.
3Beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht, oftewel: wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd.
4Ja, de visser zou dom zijn, als hij de kleine dingen die hij in handen had liet schieten; maar dit deed hij niet.
5(Eigen verwerking).


3. FABELS VAN AISOPOS III :
3a. De dokter en zijn patiënt :
3b. De wolf en de herders :
3c. De raaf en de vos :
3d. De leeuw en de vos :
3e. De vos zonder staart :
1Naar de adviezen (touvtoi~: meervoud!) van de dokter, namelijk van de wijn afblijven en klisteerspuiten gebruiken.
2Op de arts, want de arts had voor de dood van de man zijn adviezen moeten geven en niet na zijn dood, wat in de moraal vergeleken wordt met „hulp bieden” en „kritiek hebben”.
3Naar het eten van een schaap: ejsqivonta~ provbaton (r. 1).
4De wolf maakt duidelijk dat de herders zelf zich schuldig maken aan het gedrag dat zij de wolf verwijten (de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet).
Maar uit de fabel blijkt ook, dat: „Quod licet Iovi, non licet bovi”!
5Het koning zijn van de vogels: tw`n ojrnevwn basileuvein (r. 3).
6•   Bij Aisopos vlees, bij La Fontaine kaas;
•   Bij Aisopos „koning van de vogels”, bij La Fontaine „phoenix van het box”
•   Bij Aisopos geeft de schrijver zelf de moraal, bij La Fontaine doet de vos dat.
7Als een optativus obliquus.
8uJpov tino~ pagivdo~ th;n oujra;n ajpokopei`sa (r. 1): het verlies van de staart.
9Wat voor haar voordelig is, namelijk dat de andere vossen ook zonder staart moeten leven, omdat zij zich dan niet meer hoeft te schamen.


4. FABELS VAN AISOPOS IV :
4a. De raaf en Hermes :
4b. De leeuw en het everzwijn :
4c. De jongen die verdronk :
4d. Demades en de Atheners :
1•   ta;~ e[rida~ - ejk touvto de; pro;~ fovnon ajllhvlwn dihgevrqhsan: hierdoor werden zij ertoe aangezet elkaar te vermoorden.
•   ta;~ filoneikiva~ -   [Hrizon dev, tiv~ prwto~ aujtw`n pivh/: en zij wedijverden, wie van hen als eerste mocht drinken.
2(Eigen verwerking).



Naar de vertaling van de fabels uit dit hoofdstuk.
Naar de indexpagina van Pallas 3.
Naar de Situs Latinus.
Naar de Situs Classicus.



Online =
Nu online =
Max online =