Fortuna 3 ,
7 : Catullus, gedichten over hartstocht en frustratie
1 | Opdragen. |
2a | Omvangrijk (3 boekrollen); Beschrijft de hele wereldgeschiedenis; Geleerd; Met veel inspanning geschreven. |
2b | Niet erg omvangrijk (boekje); Over een minder serieus onderwerp (nugae); In geleerdheid niet te vergelijken met Nepos geschiedwerk; Kostte weinig inspanning. |
3 | Ausus es, unus Italorum (vs. 5). |
4 | De opdracht; De aanduiding van het karakter van het werk; De wens dat de bundel duurzaam is. |
1 | Wat hij beschreven heeft in vss. 1 t/m 4. |
2a | Liefdesverdriet: blijkbaar heeft het meisje van de lyrische-ik liefdespijn. |
2b | (Tristis) curas. Blijkbaar heeft ook de lyrische-ik liefdesverdriet. |
2c | Dat er iets mis is gegaan in de verhouding tussen de lyrische-ik en zijn meisje. |
2d | Uit gravis .... ardor (vs. 8). |
3 | Het musje: passer. |
4 | Zij is in staat om troost voor haar verdriet te vinden in haar spel met het musje. De dichter zou dat ook wel willen. |
5 | Zijn meisje heeft alle aandacht voor het musje. Met hem is ze gewoon te spelen. Indirect geeft de dichter aan dat hij zou willen dat hij haar lieveling (deliciae) was. |
6 | Dat wat er tussen het musje en het meisje gebeurt, nauw samenhangt met de gevoelens van de lyrische-ik. |
7 | (Eigen verwerking). |
1 | Door het meervoud Veneres Cupidinesque, de uitdrukking quantum est ... (vss. 1-2) en de plaatsing van lugete. |
2 | Dat wat hij beschrijft, zich voortdurend in het verleden herhaalde (vergelijk usque (10); denk aan solet in gedicht II, vs. 4. |
3 | Dat het musje (of musje) trouw was aan zijn meesteres. |
4 | Nunc (vs. 11). |
5 | Door jouw toedoen, want: ... (eigen verwerking); Om jou, want ... (eigen verwerking). |
6 | Het meisje mist haar musje. De dood van het musje heeft tot gevolg dat het meisje erg verdrietig is en geen aandacht meer heeft voor de ik- persoon. |
1 | Omnes – unius (vs. 3); Occidere - redire (vs. 4); Brevis lux - nox perpetua (vss. 5-6). |
2 | Dat de dood snel kan komen (brevis) en dat de dood één lange slaap is. |
3 | Met de bedoeling dat het aantal onbekend blijft: zie de versregels 11-13. |
4 | Het totaal van de zoenen. |
5 | Senum severiorum (vs. 2). |
6a | Nauwkeurig tellen geeft het boze oog macht en kan wellicht een slechte invloed uitoefenen op het geluk dat de ik-persoon met Lesbia nastreeft. Wanneer iemand weet hoeveel kussen er zijn, wordt hij jaloers. |
6b | Het door elkaar gooien (conturbare). |
7 | (Eigen verwerking). |
1 | Vss. 1 - 2: heden: dichter spoort zichzelf aan. Vss. 3 - 8: verleden: quondam: dichter herinnert zich, hoe gek hij op het meisje was. Vss. 9 - 11: heden: nunc: zij wil niet meer, de dichter spreekt zichzelf streng toe. Vs. 12: heden: de dichter suggereert dat hij zich weet los te maken van het meisje. Vss. 13-18: toekomst: de toekomst van het meisje ziet er slecht uit. Vs. 19: heden: de dichter spreekt zichzelf streng toe. |
2 | Ventitare (vs. 4) betekent voortdurend gaan en het gebruik van de imperfecta in vss. 4-7. |
3 | Om te benadrukken dat ze hetzelfde wilden. |
4a | In vss. 9-11 wordt de harde realiteit onder woorden gebracht: het meisje heeft met de dichter gebroken. Dus terwijl ze in het verleden samen waren en de dichter zeer verliefd was op het meisje, wordt hij nu gedwongen met haar te breken. |
4b | Ook in vss. 1-2 laat de dichter zien dat hij doorheeft dat hij het meisje kwijt is. |
5a | Asyndeton: perfer, obdura. |
5b | Het imperatieve karakter krijgt hierdoor nadruk. |
6 | Hij vervangt vere door quondam om te onderstrepen hoe gelukkig hij in het verleden met het meisje is geweest. In vss. 4-7 haalt hij herinneringen op. Hierdoor komen de positieve emoties naar boven, vandaar vere. |
7a | Hier toont Catullus dat hij boos is op het meisje: zowel hij als een ander zal niet meer naar haar omkijken. Hij draait bovendien de rollen om. Terwijl zij niet meer wil, doet hij het in deze verzen voorkomen dat hij niet meer in haar geïnteresseerd is. Bovendien suggereert hij dat zij afhankelijk was van zijn liefde, immers buiten hem is er niemand meer die belangstelling voor haar zal tonen. |
7b | In vss. 16-18 is een climax aanwezig: eerst spreekt hij over benaderen, mooi vinden en hij eindigt met kussen en hartstochtelijk bijten. |
8a | Tussen vss. 11 en 19 denkt de dichter na over de situatie van het meisje. Het venijnige, negatieve karakter van deze gedachten grijpen hemzelf aan. Immers, hij ziet het meisje voor zich in een erotische context. Blijkbaar is hij nog niet los van haar, zoals hij in vs. 12 suggereert. Vandaar dat hij zichzelf nogmaals streng moet toespreken. |
8b | Het is verrassend, omdat hij in vs. 12 al de indicativus obdurat had gebruikt, alsof het al een feit was dat hij zich tegen haar gewapend had. |
9 | Eigenlijk verwacht je na at tu in vs. 19 dat hij iets zal zeggen over het meisje, omdat hij zich in vs. 14 met dezelfde woorden at tu tot het meisje richt. |
1 | vix (vs. 5); curis (vs. 7); onus (vs. 8); labore fessi (vs. 9); laboribus tantis (vs. 11). |
2 | De thuiskomst waarbij alles in tuto is. |
3a | ocelle (vs. 2); venusta (vs. 12). |
3b | Zijn grote vreugde weer thuis te zijn. |
4 | In het geluid van de golven die breken hoort Catullus gelach. |
1 | Vss. 1-6: beschrijving van wat ze de dag tevoren hadden gedaan. Vss. 7-17: beschrijving van de reactie van Catullus op zijn ontmoeting met Licinius. Vss. 18-21: verzoek aan Licinius om zijn verzoek in te willigen. |
2 | Gedichten vol scherts en ironie: per iocum atque vinum (vs. 6) en facetiis (vs. 8). |
3 | incensus (vs. 8), indomitus furore (vs. 11), dolorem (vs. 17), ocelle (vs. 19). |
4 | Wellicht om zon dag te herhalen of om een gedicht terug te schrijven. |
5 | Om kracht bij te zetten aan zijn verzoek. Licinius moet bang zijn voor Nemesis. |
6 | (Eigen verwerking). |
1a | Een hij, Lesbia, ik. |
1b | Ille; Lesbia, te; mi, Catulle. |
1c | Ille heeft bijzondere eigenschappen, omdat de dichter hem op één lijn stelt met de goden. Hij zit vaak tegenover het meisje en kijkt naar haar. Van Lesbia wordt alleen gezegd dat ze tegenover die man dulce ridentem (vs. 5). De dichter raakt van slag als hij Lesbia ziet. |
2 | Van een mens te zeggen dat hij de goden overtreft, is blasfemie. |
3a | Dulce ridentem óf het feit dat de man naar Lesbia kijkt en naar haar luistert. |
3b | (Eigen verwerking). |
4 | Vss. 1-6 (mihi): beschrijving van de situatie. Vss. 6 (nam)-12: Catullus’ reactie als hij Lesbia ziet. Vss. 13-16: Catullus waarschuwt zichzelf voor otium. |
5 | Catullus meent dat otium de boosdoener is: zolang hij weinig om handen heeft, laat hij zich door Lesbia in de war brengen. |
6a | (Eigen verwerking). |
6b | De woorden si fas est (vs. 2). |
6c | Otium. |
6d | (Eigen verwerking). |
1 | Hiermee benadrukt hij zijn hartstocht voor haar. |
2 | unam (vs. 2) - omnes (vs. 3) (of eventueel amavit (vs. 3) - glubit (vs. 5)). |
3 | De Romeinen, afstammelingen van die edele Remus, laten zich door Lesbia, die zich niet beter gedraagt dan een goedkope hoer, aftrekken. Er is niets edels aan deze Romeinen. Hun gedrag stemt niet overeen met hun afkomst. |
1 | Om te benadrukken dat zij alleen maar met hem wil. |
2 | Dicit: dit woord is het centrale punt in het gedicht. Het zijn niet meer dan woorden wat een vrouw tegen haar minnaar zegt. |
3 | De minnaar moet haar woorden snel vergeten zijn. |
4 | Hij is een cupido amanti. Hij is de verliefde. |
5 | Hij spreekt zichzelf toe om niet te vertrouwen op wat de vrouw tegen hem zegt, namelijk dat zij een vaste verbintenis met hem wil aangaan. Hij is blijkbaar door haar of een andere vrouw in het verleden bedrogen: Ze sprak mooie woorden, maar uiteindelijk kwam ze haar belofte niet na. |
1 | Vss. 1-4: verleden: Catullus en Lesbia waren zeer op elkaar gesteld en hun liefde voor elkaar was wederzijds. Vss. 5-8: heden: Catullus kent Lesbia en heeft minder respect voor haar. |
2 | De tijd dat zij hem boven Juppiter verkoos. |
3 | De liefde van het vulgus tegen zijn amica (deze zal vooral oppervlakkig en lichamelijk zijn), tegenover de liefde van de vader voor zijn kinderen. Dit is geestelijke liefde. |
4 | Met nosse (vs. 1). |
5 | Catullus heeft het ware karakter van Lesbia leren kennen en laat zich niet meer bedriegen. Ze is hem ontrouw geweest (iniuria) en daarom vindt hij haar vilior en levior. |
6 | Het gevoel van afgewezen te worden wekt vaak een grotere hartstocht op bij degene die wordt afgewezen. En dit overkomt Catullus. Ook al ziet hij in hoe Lesbia werkelijk is, toch wordt zijn hartstocht voor haar groter. |
1 | Ze zegt allerlei lelijke dingen over hem. Ze scheldt hem uit. |
2 | Haar man denkt dat Lesbia genoeg heeft van Catullus en dat ze hem aan de kant zet. |
3 | Het feit dat ze zo emotioneel is, bewijst dat ze juist verliefd op hem is. Als ze niets om hem zou geven (als ze van haar liefde voor hem genezen was), zou ze zich niet zo druk maken. Haar woede is dus een bewijs van haar hartstocht voor hem. |
1 | odi – amo; faciam – fieri. |
2 | Dan komt het contrast scherper uit. Bovendien wordt hierdoor het algemene karakter ervan benadrukt. |
3a | Odi et amo (vs. 1). |
3b | Ze vormen één begrip, ze komen tegelijk voor, vandaar het enkelvoud. |
4 | Het feit dat je de emoties van haat en liefde niet in de hand hebt en omdat ze tegelijk voorkomen. De tegenstrijdigheid van deze emoties schept verwarring en geeft pijn. |
1 | multis – mihi; singula – totum; magno – mica; omnibus – una. |
2 | Vrouwelijk. |
3 | Formosus betekent voor hem niet alleen uiterlijke schoonheid, maar deze moet gecombineerd zijn met charme, verleidelijkheid, en dergelijke. |
4 | Pulcher. |
Naar de vertaling van de Catullus-teksten uit dit hoofdstuk. |
Naar de indexpagina van Fortuna 3. |
Naar de Situs Latinus. |
Naar de Situs Classicus. |
Online =
Nu online =
Max online =