Karl May en de vredesgedachte

drs. L. van Bommel 1

Er mag worden aangenomen, dat toen onze aarde werd gevormd, hier geen leven bestond. Op zeker ogenblik kwam dit door welke oorzaak dan ook, tot een begin. Langzamerhand ontstonden uit kleine grotere wezens, die wij al naar hun eigenschappen planten of dieren noemen. Ook tegenwoordig bestaan er levende wezentjes waarbij dit verschil nauwelijks is vast te stellen.
Onze wetenschap zegt dat al die levende of vroeger geleefd hebbende planten en dieren van elkaar afstammen, gebonden zijn aan bepaalde omstandigheden en bovendien, dat is belangrijk, vaak afhankelijk van elkaar zijn.
Een voorbeeld: Vissen leven in water, ze voeden zich met kleine levende wezens, maar worden zelf door grotere opgegeten. Water tekort en tekort aan zuurstof zoals door omgevingsverontreiniging kunnen ze ter plaatse vernietigen. Vogels, die hen eten, kunnen daardoor ook geen bestaan meer vinden.
Hier begint de strijd in de natuur al, maar dat gebeurt niet allereerst om macht, zoals soms bij de mensen, maar uit levensbehoud. Ook geschiedt zulks bij ogenschijnlijk anders lijkende gebeurtenissen, zoals dieren die een afgebakend gebied verdedigen omdat dit beslist voor broeden of paren noodzakelijk is, dus ook weer voor de instandhouding van hun bestaansmogelijkheid. Zij bepalen die grenzen met bijvoorbeeld geluiden, reukstoffen of verdedigingshoudingen.
Mede om het voortbestaan veilig te stellen worden zwakke levende wezens uitgeschakeld. Een voorbeeld hiervan is, dat een aantal dieren zoals hertebokken elkander in de bronstijd ten dode bestrijden.
We bevroeden hier reeds datgene waarmede de mens die 3 á 5 millioen jaar geleden ontstaan kan zijn te maken krijgt.
Hoe dat ontstaan verlopen is, laten we nu maar in het midden. Er bestaat geen enkel wetenschappelijke zekerheid over, hoewel veelal wordt aangenomen, dat mens en mensaap een gemeenschappelijke voorouder zullen hebben.
In elk geval is bij en na het ontstaan een daartoe geschikte omgeving nodig geweest vooral wat betreft voedsel en bescherming tegen natuur invloeden door bijvoorbeeld rotsholwoningen. Daartegenover staan dan de mens aanvallende dieren, ook slangen e.d., vergiftige planten, ziektes en ongevallen en daarnevens op de beste plekken een overbevolking of toeloop van naburige volkeren. Hiermede is niet enkel het beginsel van levensbehoud getekend, waarbij uitsluitend gedood of gebruikt wordt wat daartoe niet kan worden gemist, maar daarnaast begint ook een strijd om macht ten einde door geweld het beste te krijgen: met andere woorden er komt een langzaam ontwikkelende hebzucht.
Geen wonder, dat de vroegere mensen een deel van de menselijke of natuurlijke vijanden, die ze niet afdoende kunnen weerstaan, willen keren met wat wij nu noemen tovermiddelen of wonderen. Natuur en hemellichamen en sommige lichamelijke verschijnselen leidden reeds vroeg tot een belangrijke ontwikkeling. Ook tegenwoordig zien we dat nog bij volkeren over de gehele wereld. Een overgang kunnen wij niet noemen, maar langzamerhand moeten er aanbiddingen en godsdiensten zijn gekomen, veelal met meer goden, die men vooral kon aanroepen of offers ging brengen, indien men bepaalde wensen vervuld wilde zien of om andere moeilijkheden in het leven te voorkomen of die te verminderen. Daarna ontwikkelden zich gedachtenvormingen als Christendom, humanisme, Islam en en vele anderen.
Nu komen we ook bij Karl May, die zijn inzichten op het Christendom grondvest, maar dit op zulke menselijke wijze brengt, dat zijn helaas vaak niet begrepen Boodschap tot stand komt. Het fijne is, dat, zij voor iedereen geldt, dus voor elke gelovige of niet gelovige. Bij het ontstaan van die Boodschap heeft zijn persoonlijk leven invloed gehad. Daarover hebben wij vroeger reeds iets verteld. Toch is het goed enkele punten ervan nog even in herinnering te brengen.
Karl May stamde uit een hard werkend, maar arm weversgezin, dat alles deed om hem een betere toekomst te geven dan men zelf had. Op die manier kon hij onderwijzer worden. Door ongelukkige samenloop van omstandigheden en zijn niet altijd juiste antwoord daartegen belandde onze vriend enkele malen in een gevangenis, waar hij echter betrekkelijke rust vond en tevens het geluk had, dat er mensen waren, die hem op een goede manier wisten te benaderen. Ze zagen hem als mens en niet als op een laag pitje staande persoonlijkheid indien we dat zo mogen uitdrukken. Daardoor ontstond de kans zijn opbouwende hoedanigheden te ontwikkelen, dat wil zeggen niet alleen voor hem persoonlijk, maar tevens bedoeld voor de gehele mensheid,. Rust en vrede, daar moest het naar toe!
Hij nam kennis van denkbeelden van anderen, maar vormde geen beweging of actiegroep of iets dergelijks, Karl May wilde dat op zijn eigen manier onder eigen verantwoordelijkheid brengen. In deze arbeid worden dan persoonlijke ervaringen verwerkt, onderscheid gemaakt tussen goed en slecht met als grondslag het Christendom. Dat de meeste mensen tussen goed en kwaad zitten, lijkt in zijn boeken minder naar voren te komen. Onze vriend gaat bergen, rivieren, zeeën, vulkanen en zo voort beschrijven, maar betrekt die in één heelal met God.
Zo komt hij tot een tweede wereld, Sitara, een planeet, die de aarde zou kunnen zijn, bestaande uit een Hoogland, een Middenrijk en een Laagland. Dit zijn zijn zinnebeelden voor Goed, Twijfel en Slecht. In het Middenrijk plaatst hij derhalve een leugensmidse 2, misschien zich daarbij herinnerend hoe hij in zijn jongenstijd als kroeghulp voor de gek gehouden werd en zich daardoor erg vernederd voelde. Ook in de latere boeken ontstaan figuren, die goed of kwaad zijn of van kwaad naar goed gaan, zij het op het nippertje. Deze personen zijn het meest bekend geworden in dat gedeelte van zijn werk, dat men Indianenromans noemt. Ook hier kan men de overdrachtelijke bedoeling van de Boodschap reeds aanvoelen. Hij ziet in deze Indianen door blanken onderdrukte volkeren, maar weet tevens dat dit gedeeltelijk door eigen schuld is, doordat ze elkander onderling zo vaak bestrijden. Dat is nu ruim 100 jaar geleden, maar laten we eens aan de kort geleden bezetting van Alcatraz 3 denken, waarvan het doel, meer erkenning en recht doen voor de Indianen mislukte, doordat nu nog een aantal hunner het onderling oneens is. De nieuwe geschiedenis van Wounded Knee is vers 4. De Indianen voelen zich daar verdrukt en oneerlijk behandeld, ze stonden op het punt van geweld te gebruiken, maar geeft geweld een oplossing dienen we ons af te vragen. Geldt zulks ook voor onze eigen hedendaagse samenleving? Indien men deze vraag in aanmerking neemt, dan is en blijft Karl May toch wel heel modern. Diens eigen onrustige leven vol tegenstellingen en strijd met zichzelf en zijn omgeving bracht hem reeds vroeg tot nadenken en zoals we reeds vertelden was het merkwaardig genoeg juist in de gevangenis, dat hij min of meer met die onrust in het reine kwam. Hier ontsproten de bouwpijlers van zijn latere reisverhalen, eerst in kleine soms onafgemaakte stukjes en opzetjes. Daar kon bij dromen, zich in de prairie wanen als in een bijna oneindige vrijheid met een onmetelijk geluk. Maar evenzo besefte en voelde onze vriend dat geweld en narigheid er nu eenmaal waren. Hij wilde daaraan voor iedereen wat gaan doen door de mensen iets opbouwends ter overdenking te geven zonder evenwel de ouderwetse schoolmeester uit te hangen.
Daarom begon hij met aarde en hemel, God en menselijkheid als één geheel te beschrijven. Indien de mensen dan niet met geweld of opdringerigheid hun moeilijkheden over inzicht of invloed proberen op te lossen dan zal er toch een betere wereld ontstaan? In de pas veel later samengevatte reisverhalen heeft Karl May deze denkbeelden ook gebracht. Ten dele door slechte bewerkingen hebben helaas vele lezers dit niet begrepen. Immers Karl May, zeggen sommigen, schrijft alleen maar iets over Indiaantjes en dat is dan soms voor kinderen nog niet eens goed genoeg ....... Anderszijds kan dan wel de vraag worden gesteld hoe het komt, dat van andere schrijvers van 100 jaar geleden tot nu toe zelden werken verkrijgbaar zijn en daarentegen van onze schrijver nog steeds herdrukken, vertalingen, gramofoonplaten, toneelspelen, films e.d. verschijnen.
Andere verkeerde en misplaatste begrippen over onze vriend spitsen zich heden ten dage in het buitenland toe op de vraag: Hoe dient Karl May in de letterkunde beschouwd te worden? Deze strijd vind ik persoonlijk erg verdrietig omdat die geheel tegen de opzet van zijn Vredesboodschap in gaat!
Mij dunkt, dat deze vraagstelling niet ter zake dienende is omdat zij langs de kern van de zaak schiet. Immers het gaat er in de eerste plaats niet om, hoe Karl May schreef, maar dat hij het deed met de bedoeling, dat de mensen er beter van zouden worden en dat zij dientengevolge rust en vrede zouden kunnen leren kennen. Dat is toch niet louter een koude wetenschappelijk quaestie, maar één van gevoel en menselijkheid, bij Karl May bovendien op godsdienstige grondslag.
Dit gevoel kwam in het bijzonder nog eens bij mij op, toen ik voor dit praatje deel 30 van de 74 Original Ausgaben 5 ter hand nam. De naam ervan geeft reeds de wens weer “Und Friede auf Erde” dat is En Vrede op Aarde. Het bestaat uit drie delen en begint bij de Poort van het Oosten, Caïro.
Karl May, die hier omstreeks 1900 werkelijk geweest is, ontmoet daar een bediende, die hij romantiseert tot een Arabische ezeldrijver, die met hem een lange reis zal maken. Deze trotse maar trouwe hulp, beoefent aanvankelijk een star Islamitisch geloof, evenwel met behoud van dit geloof wordt hij door aanraking met andere geloven en menselijke ongelovigen toch steeds milder gestemd, laten we zeggen zoals onze oecumene dat beoogt. Daarnaast komen er zeer wijze Chinezen in voor alsmede een aanvankelijk als een soort van bulldozer werkende zendeling, die de heidenen, voor hem zijn dit alle aanhangers van godsdiensten of geen godsdiensten buiten het Christendom, wel even zal bekeren. Hun tempels zal hij daartoe platbranden ... met andere woorden, hij wil hun het Christendom met geweld opdringen. Met al deze soorten mensen, zijn dienaar incluis, heeft de schrijver een wel is waar langdurige gesprekvoering die echter van hoog gehalte bedoelt te zijn en waaruit de aandachtige lezer voel van Mays opbouwstenen te weten kan komen. Er gaat een zachtheid zonder lafheid van uit. Het tweede deel van het boek heet “In het land van de heidenen”. Hierin worden vooral de noodlottige gevolgen van vooroordelen beschreven. Een voorbeeld daarvan is dat de reeds genoemde zendeling die tevens als tegenstelling een goedwillende dochter bij zich heeft, aanvankelijk in zijn handelswijze milder is geworden, maar tijdens een koortsdroom een tempel van een zogenaamd heidens geloof letterlijk verbrandt. Later blijkt onder het altaar nog een ongeschonden Nieuw Testament aanwezig te zijn. Hiermede bedoelt Karl May, dat ondanks alles voor bepaalde zaken de strekking ongewijzigd blijft, dat is de geest van het goede, die nimmer te vernietigen is. De betrokken heidenpriester op Sumatra blijkt in handelen veel meer Christen te zijn dan sommige Westerse Christenen. Hij vergoedt kwaad met goed en weigert daarvoor beloning aan te nemen. Deze priester behoort tot de grote organisatie Shen, Het Rijk van het Goede, waarover het laatste hoofdstuk gaat. Dit speelt in een Chinese kuststad met als zinnebeeld voor goedheid Mw.Yin, die in een letterlijk kruisvormig paleis woont. De armen van dit kruis betekenen, mildheid, menselijkheid, godsdienstigheid 6.
Al mogen sommigen Uwer deze beeldspraak wellicht iets te veel van ’t goede vinden, ik ben ervan overtuigd, dat Karl May het zo aanvoelde en ons dit eerlijk vertelt. Toch laat de schrijver ook in dit aardse paradijs nog strijd en machtstonelen zien, waarbij hij zelfs tegengestelde eigenschappen namelijk goed en kwaad van één persoon op een andere laat over gaan en omgekeerd, hetgeen weer sterk doet denken aan wat hij zelf voor tegenstellingen in zich heeft gehad. Maar in beide gevallen wint het goede. Het kwade leidt letterlijk naar de afgrond, tenzij het tijdig de betere zijde kiest. Nu is ook duidelijk, waarom hij bij zijn dood nog uitriep: Victorie, hele grote overwinning, rozen rose rood ......
Op Mays verzoek werd pas na de ter aarde bestelling zijn overlijden bekend gemaakt. De bijzetting was op 3 April 1912 om 12 uur. In zijn laatste levensjaren heeft hij eens togen Euchar A Schmid 7 gezegd: Doodgaan ? Ik denk er niet aan, neen, negentig jaar moet ik worden, ik ben nog lang niet klaar, ik begin pas en och wat heb ik nog een hoop te vertellen en op te schrijven.
Misschien mogen wij een gedichtje aanhalen van Karl My over diens vriend Eucher A Schmid 8 wiens vrouw met drie zonen thans de Karl May Uitgeverij te Bamberg beheren. De oude heer Schmid had namelijk een oogziekte en in 1910 schreef onze schrijver in zijn ontvangstboek:
          Ich habe dich und dein Auge gesehn,
Des Auges Blitz – und da war’s geschehn
          Er hat mir das Herz versengt und verbrannt
Er hat mich für immer an dich gebannt.
          Of indien ik dit simpel mag vertalen:
                                Wanneer ik jou en j’oog aanschouw
                                Als door de bliksem wreed verkracht,
                                Dan lijd ik pijn, mijn hart is vol van rouw
                                Maar toch, het heeft ons eeuwig saamgebracht.
Hieruit spreekt niet louter het hartzeer van de ene vriend voor de ander, het is tevens weer een van de verdrietige toestanden, die May zo troffen alsof hij hierin zijn eigen leed voelde. Kortom alweer: misschien geen hoogstaand letterkundig gedicht, maar een eerlijk bedoelde spontane hartekreet om beider leed met het oogmerk dit te willen verzachten. Nogmaals voor mij is dit een gevoelskwestie, of het al dan niet letterkundig aanvaardbaar is kunnen we beter in het midden laten.
Op 22 Maart 1912, ruim een week voor diens dood hield Karl May in de Sophiazaal te Wenen zijn laatste grote rede, die volgens velen de kroon op zijn werk plaatste. Hij sprak voor de vuist weg, recht uit zijn hart. Een letterlijke tekst bestaat er jammer genoeg niet. Zijn vrouw Clara die lief en leed met hem deelde en May lang overleefde heeft echter de gegevens ervoor doorgegeven 9. Twee uur lang hebben zijn hoorders zeer aandachtig toegeluisterd. Zowel voor als tegenstanders kwamen diep onder de indruk.
Hij, de kleine door het leven geslagen grijsaard, gaf met heldere en overtuigende stem door wat hij in het belang van alle mensen achtte, rijk of arm, godsdienstig of niet, zwart, wit geel of bruin, kortom aan iedereen.
Aan het einde viel hem een daverend eerbetoon ten deel, een kleine pleister op de wonde voor deze zoveel geplaagde en verkeerd begrepen mens!
Hij begon met een tot overdenking aanleiding gevend gedichtje. Al is Karl May dan geen Vondel 10, toch brengt hij iets van belang voor daarvoor openstaande mensen. De vertaling luidt:
                     Kent ge ’t ondoorgrond’lijk diepe meer
                     Waarin mijn riemen op en neder gaan?
                     Het duidt van meet af aan op menslijk zeer
                     En ik, mijn vriend vraag, hoe ’t het mensdom zal vergaan. 11
Dames en heren, dit werd de inleiding voor de rede van deze soms voor zichzelf en anderen zo tegenstrijdige mens, waarna hij verder vertelt hoe hij aan de ene kant het goede wil verwezenlijken, anderzijds zich voor windbuil en dwaas gehouden weet. Maar zegt hij, te zijner tijd zal Hogerhand wel uitmaken wat ik geweest ben en wat het wordt, immers alleen daar kan een rechtvaardig oordeel over mij worden verwacht. Een eind verder in zijn rede spreekt hij: Er zijn drie wegen naar de hemel en dat zijn: wetenschap, die ons kennis verschaft. Kunst, die ons geopenbaard wordt en godsdienst, die ons verlossing brengt.
Weer verderop vertelt Karl May over zijn voorliefde voor sprookjes: ik wilde immers zo graag een Hakawati, sprookjesverteller worden met daarin hemelse en aardse waarheden. Ook het verband met technische uitvindingen gaat hij niet uit de weg. Hij vindt dat prachtig, maar het werk van de technische hoogvliegers dient dan tenminste met geestelijk hoogvliegen samen te gaan.
Op deze manier gaat de boeiende Rede waarvan deze regels maar hier en daar op povere trant een stukje afspiegeling weergeven door. Het Paradijs, zijn eigen levensgeschiedenis, met vooral zijn zo geliefde Grootmoeder er in, de eigen fouten met toch de wil tot opklimmen naar een beter mens zijn, het wordt er allemaal in verwerkt.
Voor Karl May is de Bijbel een boek vol met schoonheid en als men de regels ervan goed tot zich laat doordringen, dan zal de zin hiervan ook de menselijkheid kunnen bevorderen. Het wordt dan: God nadert ons niet meer met donder en bliksem maar met liefde. Geen wonder, dat men in “Und Frieden auf Erde” ook godsdienstige gedichten vindt, zoals een Islamitisch maar ook een heidens. Bij ’t slot van zijn rede betrekt Karl May de beroemde Weense vrouwelijke vredesapostel Bertha von Suttner 12, die zelfs een Nobelprijs wist te veroveren in zijn beschouwing. De wensen van haar en Karl May gaan daarin samen: Leg de wapens neer, maar breng de mensheid omhoog! met andere woorden verwissel het stoffelijke en ook geestelijke geweld voor menselijkheid in de vorm van naastenliefde en elkaar nemen zoals we zijn. Praat desgewenst over Uw eigen overtuiging, maar laat degene die daar anders over denkt in zijn waarde!
Ja dames en heren, zoals reeds gezegd waren dit maar enkele simpele indrukken, tevens zijn levensverklaring uit Karl May laatste toespraak.
Men beschouwe dit niet als de Rede zelf, die kan immers niemand onzer nadoen, omdat die zo regelrecht uit het hart kwam en grotendeels op persoonlijke ervaring on denken berustte. Maar we kunnen zonder onze schrijver te verheerlijken die gedachten op ons in laten werken. In die bedoeling is Karl May door zijn verhalen helaas maar ten dele geslaagd maar dat is altijd nog beter dan geheelniet. Indien dit ditmaal wat ernstiger praatje er nog eens Uw aandacht op gevestigd heeft, dat Karl May ondanks zijn menselijke foutjes e s en wie heeft die niet? veel meer tot stand heeft gebracht dan Indianen romantiek, dan is daarmede een kleine bijdrage geleverd aan wat we allen zo graag willen: Vrede, verdraagzaamheid en naastenliefde op godsdienstige, humanistische of welke andere menselijke grondslag dan ook. Wij allen kunnen trachten op die manier naar deze wensdroom te streven mede dank zij de inzichten die Karl May ons heeft 13


[1]4 getype pagina’s. Erboven staat, handgeschreven: Praatje 10 jr jub. Kiva, nov. 73, drs. L. van Bommel. Of deze bijdrage ook als artikel in De Kiva is verschenen, weet ik niet.
[2]Leugensmidse (Lügenschmiede was de bijnaam van „Gasthaus zur Schmiede” op de hoek van de Braugasse en de Hermannstraße in Ernstthal, dat op 31 mei 1900 werd afgebroken. De waard ervan, Karl Wilhelm Reinhold (* 1838 , † 1890), en zijn vrouw Cäcilie, hielden ervan hun gasten streken te leveren.
In zijn „Ardistan und Dschinnistan” is echter sprake van een Geestensmidse (Geisterschmiede), in het Bos van Kulub (Het Bos van de Harten). Hier smeden geen geesten, maar worden geesten gesmeed, aldus de beschrijving in „Babel und Bibel”.
[3]De bezetting van Alcatraz – het eilandje in de baai van San Francisco waarop van 1868 tot 21 maart 1963 een beruchte gevangenis was gevestigd, maar dat voor indianen heilige grond is – door een groep indianen vond plaats op 20 november 1969; de groep verbleef twee jaar lang op het eiland om op deze manier hun eis voor een Indiaans Cultureel Centrum kracht bij te zetten. Helaas deden de bezetters de indiaanse zaak meer kwaad dan goed door vandalisme; op 11 juni 1971 werden de indianen door de federale politie van het eiland verwijderd.
[4]Bij het dorp Wounded Knee in het Pine Ridge indianenreservaat (Oglala Lakota County) in het zuidwesten van South Dakota vond op 29 december 1890 het laatste grote bloedbad van de genocide op de indianen plaats: meer dan 150 indianen, onder wie 44 vrouwen en 16 kinderen, kwamen daarbij om het leven. De bekendste leider die daarbij het leven liet, was Uŋpȟáŋ Glešká (=Spotted Elk, Gevlekte wapiti, later bijgenaamd „Si Tȟáŋka”, Big Foot, Grote Voet, * ± 1826 , † 29 december 1890), een leider van de Miniconjou-groep van de Teton-Lakota. Hij was wijd en zijd bekend vanwege zijn vaardigheden in de oorlog en het onderhandelen. De foto van zijn bevroren lijk na het bloedbad bij Wounded Knee is iconisch geworden.
Op 27 februari 1973 werd het dorp Wounded Knee bezet door honderden jonge leden van de American Indian Movement (AIM), die er een Oglala Sioux-vrijstaat uitriepen; zij werden daarbij gesteund door traditionele Sioux-leden die wilden dat het verdrag van 1868 werd nagekomen: volgens dit verdrag hadden de Sioux recht op de Black Hills, die voor hen heilige grond waren, maar de Amerikaanse overheid was in de vroeger jaren ’70 bezig het land, dat rijk was aan delfstoffen, verder te onteigenen. Op de achtergrond van het conflict speelden meer actuele kwesties. De leiding in het reservaat was corrupt, en door dagmijnbouw met behulp van chemicaliën raakten de bodem en het water van het reservaat vervuild, waardoor misvormde kinderen werden geboren. Natuurlijk stuurden de Amerikaanse autoriteiten gewapende eenheden naar het dorp en sneden de elektriciteitsvoorziening af. Er werden af en toe er schoten gewisseld, maar tot grootschalig geweld kwam het niet: waarschijnlijk waren de autoriteiten bang voor negatieve publiciteit. Na 73 dagen werd de bezetting gebroken. Er werden 1200 arrestaties verricht. Tijdens de bezetting zou al een groep van zestien personen onder mysterieuze omstandigheden zijn verdwenen; ze zijn waarschijnlijk het slachtoffer geworden van een knokploeg die het corrupte regime van het reservaat steunde. Na het einde van de bezetting werden nog eens 64 indianen onder onopgehelderde omstandigheden vermoord, en er werden nog enige honderden arrestaties verricht. De indiaanse popgroep Redbone schreef in datzelfde jaar een nummer over Wounded Knee onder de titel „We Were All Wounded at Wounded Knee”. Aan het eind van het nummer wordt in de titel „at” vervangen door „by”, om aan te geven dat alle indianen zijn getroffen door het bloedbad. De schuld aan de genocide op de indianen lag in de Verenigde Staten ook in de twintigste eeuw nog zo gevoelig dat platenlabel CBS Records weigerde „We Were All Wounded at Wounded Knee” in de Verenigde Staten uit te brengen vanwege de kritische tekst. Zanger Pat Vegas (* 17 maart 1941) reageerde hierop door in de fabriek van CBS op eigen kosten vijfhonderd singles te laten persen en deze in Europa bij verschillende radiostations uit te delen, waardoor het nummer in Nederland en Vlaanderen op de eerste plaats van de hitparades kwam.
[5]Sinds 1967 bestaan de Gesammelte Werke (niet: „Original Ausgaben”) uit drieënzeventig delen, waar vanaf 1985 nog enkele delen aan werden toegevoegd. Inmiddels (2023) is de serie gegroeid tot zesennegentig boeken.
Overigens heeft Manfred-Pawlak-Verlag uit Herrsching vanaf 1983 vierenzeventig Karl May-delen uitgegeven onder de serietitel Originalausgaben, maar dat was tien jaar en meer na dit artikel van Van Bommel, dus deze serie kan hij niet bedoeld hebben, eens te meer omdat „Und Friede auf Erden” in die serie niet nr. 30, maar 31 is.
[6]Een kenmerk van een kruis is dat het vier armen heeft; de vierde arm staat voor vrede (volgens „Und Friede auf Erden”; het boek heeft het over »Menschlichkeit« (die christliche Nächstenliebe), »Humanität«, »Friede« resp. »Bruderliebe«, Historisch-kritische Ausgabe, pagina 498).
[7]Dr. Euchar Albrecht Schmid (* 29 augustus 1884 , † 15 juli 1951) was op 1 juli 1913 samen met Friedrich Ernst Fehsenfeld en Klara May oprichter van het Karl-May-Verlag. Op 28 november 1913 werd vastgelegd dat Schmid tot het einde van de wettelijk bepaalde auteursrechten de enige uitvoerend directeur van de uitgever zou zijn; dat zou dus 1943 zijn, maar voor die tijd werden alle geldende auteursrechten in Duitsland door een wetswijziging verlengd tot vijftig jaar en zo bleef Schmid tot kort voor zijn dood directeur. In 1950 droeg hij de leiding van de uitgeverij over aan zijn oudste zoon, Joachim Schmid (* 29 juni 1922 , † 10 januari 2003). Ook alweer in verband met rechten, maar ook van de politieke spanningen tussen de BRD en de DDR werd Joachim tussen 1950 en 1960 de enige directeur van Verlag Joachim Schmid in Bamberg. In 1960 werd er een verdrag gesloten met de Karl-May-Stiftung in Radebeul en mocht de uitgeverij in Bamberg zich weer Karl-May-Verlag noemen; Joachim bleef daarvan directeur van 1960 tot 1993, maar nu met zijn beide jongere broers Lothar (* 10 mei 1928 , † 18 mei 2013) en Roland (* 15 mei 1930 , † 4 januari 1990). Van 1993 tot 2003 was Lothar de enige directeur, van 2003 tot 2007 was hij dat samen met zijn zoon Bernhard (* 29 maart 1962) en vanaf 2007 is Bernhard – de derde generatie – de enige directeur van de uitgeverij. Een vierde zoon van Dr. Euchar Albrecht Schmid, Wolfgang (* 1924) is in de oorlog aan het oostfront gesneuveld.
[8]Katharina Schmid-Barthel (* 1 september 1898 , † 29 december 1974) was sinds 1914 administratief medewerkster van het Karl-May-Verlag te Radebeul, sinds 1921 de vrouw en vanaf 1951 de weduwe van Dr. Euchar Albrecht Schmid.
[9]Helaas is gebleken dat alles wat Klara May ooit gedaan, gezegd en geschreven heeft met betrekking tot Karl May uiterst onbetrouwbaar is, met als „hoogtepunt” het uit 1930 stammende fabeltjesboek „Mit Karl May durch Amerika”, dus we moeten haar weergave van de Weense redevoering met de nodige terughoudendheid beschouwen.
[10]Joost van den Vondel (* 17 november 1587 , † 5 februari 1679) was een Nederlands dichter en toneelschrijver, die algemeen gezien wordt als de grootste schrijver en dichter uit de Nederlandse taal. Hij schreef leer-, lof- en hekeldichten en hij vertaalde klassieke schrijvers, maar zijn grootste bijdrage aan de Nederlandse literatuur zijn zijn 33 oorspronkelijke en vertaalde treurspelen, waarvan „Palamedes oft Vermoorde onnooselheijd”, „Gysbreght van Aemstel”, „Joseph in Dothan”, „Maria Stuart of Gemartelde Majesteit”, „Lucifer”, „Salmoneus”, „Jeptha of Offerbelofte”, „Adam in ballingschap of Aller treurspelen Treurspel” en „Noah of Ondergang der eerste wereld” de beroemdste zijn. Van zijn talloze gedichten zijn vooral „Den Gulden Winckel der Konstlievende Nederlanders”, „Hymnus ofte Lofgesangh over de wijdberoemde scheepvaert der Vereenigde Nederlanden”, „Geboortklock”, „Decretum horribile”, „Kinder-lyck” en „Het stockske van Joan van Oldenbarnevelt” bekend.
[11]Het Duitse origineel van dit gedichtje, waarmee Karl May op 22 maart 1912 zijn redevoering „Empor ins Reich der Edelmenschen!” in de Sofiensaal in Wenen begon, luidt als volgt:
                     Kennst du den unergründlich tiefen See,
                           in dessen Flut ich meine Ruder schlage?
                     Er heißt seit Anbeginn das Menschheitsweh,
                           und ich, mein Freund, ich bin die Menschheitsfrage.
Als reactie op Van Bommels vertaling van dit gedichtje is een brief van mevrouw Heyink, de vrouw van Jacobus Heyink (* 1906 , † juli 1997; boekhandelaar te Rotterdam en oprichter van De Kiva, een tijdschrift voor iedereen die geïnteresseerd was in indiaanse culturen), van 7 november 1973, aan drs. L. van Bommel bewaard gebleven, met een voorstel tot een wat betere vertaling. Ook Van Bommels handgeschreven antwoord daarop is bewaard gebleven.
[12]Bertha von Suttner (voluit: Bertha Sophia Felicita Freifrau von Suttner, geborene Gräfin Kinsky von Wchinitz und Tettau, * 9 juni 1843 , † 21 juni 1914), was en Oostenrijkse pacifiste en schrijfster. Zij was in 1905 de eerste vrouw die de Nobelprijs voor de Vrede kreeg, vooral vanwege haar in 1899 gepubliceerde roman „Die Waffen nieder!”. Zij overleed exact één week vóór de aanslag op Franz Ferdinand, die de aanleiding zou worden tot een van de ernstigste oorlogen aller tijden.
[13]Hier breekt de tekst af; vermoedelijk gaat het om een woord („gegeven”, „geleerd” (?), eventueel nog aangevuld met een frase als „Dank u voor uw aandacht,” of iets dergelijks)



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website