Nico Rost noemde hem in 1929 in Den Gulden Winckel2 een sympathieke literaire charlatan van groot talent
en vermaakte zich met de berendoder, de eeuwig dóórschietende Henrybuks en de zilverbuks van Old Shatterhand en Winnetou, relikwieën in het Karl May Museum in Radebeul bij
Dresden. Ik aarzel niet hem een fenomeen in de wereldliteratuur te noemen en des te bewonderenswaardiger omdat hij zijn succes uitsluitend en alleen aan zichzelf te danken
heeft gehad en het steeds zonder de steun van de kritiek of van enige literaire groepering heeft moeten stellen. In feite is zijn werk steeds neergesabeld en werd hem het
leven zuurgemaakt, hij werd jarenlang gehoond en aangevallen en was in eindeloze processen verwikkeld, maar zijn werk heeft zijn vijanden overleefd.
Hij bond een miljoenenpubliek aan zich en beïnvloedde schrijvers als Remarque 3, Nabokov 4 en
Ernst Jünger 5 (zegt men), en vergeten wij niet: Otto Dix 6 en George Gross
7, en toen Herman Bluhme in een opstel Kitsch und Karl May 8 steekproeven nam en teksten van
Karl May met die van erkende literaire werken vergeleek in een poging om tot een objectieve uitspraak te komen over de kwaliteit ervan (hij mat o.a. de gemiddelde lengte van de
zinnen en onderzocht de leesbaarheid oftewel het voorkomen van woorden van meer dan zeven letters), toen stelden de resultaten teleur: Karl May verscheen soms in het gezelschap
van Heine 9 en Thomas Mann 10, soms arm in arm met Goethe 11 en
Nietzsche 12, en dat was de bedoeling niet.
Ook werd Mays werk door de psychoanalyse aangetast, Arno Schmidt 13 vond dat Old Shatterhand en Winnetou sich verdammt suspekt
benehmen, maar veel verder dan wat schnüffeln nach Mays erotischen Gewohnheiten bracht men het niet.
Voor leven en werk volsta ik nu met een verwijzing naar een Karl May-literatuur die misschien meer boekdelen omspant dan de ongeveer zeventig 14
banden van May zelf. Ik herinner hier alleen nog even aan de invloed van de grootmoeder, geboren sprookjesvertelster, op kleinzoon Karl en de indruk die poppenspel en
marionettentheater in zijn jeugd op hem maakten, en aan de onderwijzersopleiding die May volgde en waarvan men sporen in zijn werk meent terug te vinden: de didaktische inslag,
de pedanterie (zoals Old Shatterhand aan vriend en vijand lesjes uitdeelt).
Er lag in de negentiende eeuw meer nadruk dan tegenwoordig op het aspekt reisverhaal (Reiseabenteuer) van Mays romans, het
was de tijd van de ontdekkingsreizen en van wereldpolitieke vervlechting en May voorzag zijn werk van geografische en volkenkundige informatie die hij putte uit zijn rijk
voorziene bibliotheek. Zelf reisde hij niet veel. De kritiek verweet hem toen bedrog, maar men vraagt zich nu af of iemand ooit in ernst heeft kunnen geloven dat hij al die
reizen die hij beschrijft zelf gemaakt had, dat hij, zoals Nico Rost opsomt, zelf op leeuwen, beren en olifanten had gejaagd, aan martelpalen gebonden had gestaan, duels op
leven en dood had uitgevochten, wilde hengsten had getemd, door de prairiën van het Wilde Westen had gezworven en ook door Noord-Afrika en door het ganse Ottomaanse rijk, alsmede
avonturen had beleefd met Boeren en Zoeloes in Zuid-Afrika, en dat hij daarnaast nog tijd gevonden had om er rustig enige tientallen lijvige en doorwrochte romans over te schrijven.
Toch is de identificatie van de schrijver met de ik-figuur in zijn boeken, met de heldhaftige Kara ben Nemsi en de onverslaanbare Shatterhand, een van de
aantrekkelijkheden van zijn werk. May liet zich niet voor niets in de uitmonstering van zijn ik-figuren fotograferen. Hij hield vol:
ik heb die reizen werkelijk gemaakt, en een bezoeker in Radebeul, die hem argeloos een hand gaf, kreeg
met de ijzeren vuist van Shatterhand te maken, hij gilde van de pijn, huppelde op en neer en riep: hou op! laat
los! May denkt dan (in zijn autobiografie 15): ik had hem nog heel wat steviger moeten aanpakken. May zag er onaanzienlijk uit, maar
beschikte in zijn boeken over reuzenkracht. Het is een van de tics van May: iemand heeft dameshanden, maar slaat je met één klap bewusteloos. Helden in het Wilde
Westen hangen onbeholpen in het zadel, maar zijn eigenlijk voortreffelijke ruiters.
Er zijn patronen en motieven die bij Karl May haast te herkenbaar terugkeren. Er zijn de in de wind verstrooide familieleden die elkaar als door een wonder terugvinden. Old
Surehand en Apanatschka vechten een duel uit en blijken broers. Er is ook steeds het zwaan-kleef-aan-principe: iemand begeeft zich op reis en er vormt zich een gezelschap om
hem heen dat voortdurend, nach Schneeballart, aangroeit. Steeds gaat de reis bergopwaarts, van laagland naar hoogland. Onderweg besluipt en beluistert de held, de
i, zijn vijanden en krijgt telkens precies die informatie te horen die hij dringend nodig had: Mays alter ego heeft daar een uniek
talent voor.
En dan is er het taalmirakel. De held, de ik, verstaat en spreekt onnoemelijk veel talen. May sprak en schreef naar eigen zeggen Frans, Engels, Italiaans, Spaans,
Latijn, Grieks, Hebreeuws, Roemeens, Arabisch, Turks, Perzisch, Koerdisch, Chinees, Maleis, Swahili, talen van Sioux, Apachen, Comanchen, Kiowas enzovoort enzovoort.
Laplands telde hij niet mee, zei hij, en we merken dat ook Nederlands in het rijtje ontbreekt. Van de landen die ik bereis, beweert Old
Shatterhand ergens, leer ik de taal, en in de Kara ben Nemsi-romans zien wij de hoofdpersoon bezig met het leren van Koerdisch. Het
wemelt in de tekst dan ook van vreemde woorden. Befaamd werd het thunderstorm! van Old Wabble, wat eigenlijk als donnerwetter
gedacht was. Men kan er een hekel aan hebben: die eingestreuten Brocken aus fremden Sprachen stören wie ein Indianischer Skalp als Anhängsel Europäischer
Werktagskleidung. Anderen waarderen zulke Brocken als meebepalend voor de sfeer van het verhaal.
In 1888-89 publiceerde Karl May in het tijdschrift Der Gute Kamerad, een geïllustreerde Knaben-Zeitung, de roman Kong-Kheou, Das Ehrenwort, in 1892
herdrukt onder de titel Der blau-rote Methusalem, met toegevoegd een ondertitel die later weer verloren is geraakt 16:
eine lustige Studentenfahrt nach China. In afwijking van zijn gewoonte had Karl May dit boek niet voor volwassenen bestemd, maar voor
een jeugdig lezerspubliek. Toch werd de schrijver in Der Gute Kamerad als Verfasser von Der Sohn des Bärenjagers en Geist der Llano Estakata
(indianenromans voor volwassenen 17) aanbevolen.
De kern van het gezelschap, dat zich op een lustige Studentenfahrt naar China zal begeven, bestaat uit: de blauw-rode Methusalem, gefortuneerde eeuwige student
(er war als Schläger bekannt und gefürchtet) met een baard en een drankneus (Karl May heeft iets met neuzen, men heeft wel van een Nasenkomplex gesproken
18, maar dit is de enige keer dat hij een hoofdfiguur met zon neus opzadelt), een berengestalte (dus eerder Old Firehand dan Old
Shatterhand), en die voortdurend aan een waterpijp zuigt die hem door het tweede lid van het gezelschap, een berlinernde Wichsier (spreek uit:
wieksjee), Gottfried, wordt nagedragen. Een psychoanalyticus mag van deze verhouding tussen meester en knecht het zijne denken, terwijl bovendien een Wichsier
keurig schoenen poetst, maar wichsen tegelijk ook masturberen betekent. Het derde lid van het gezelschap is een reusachtige newfoundlander die de bierpul van
zijn baasje in de bek draagt. Dit drietal baart dagelijks opzien in een Duits universiteitsstadje, een kleine komische cortège. De toon wordt meteen gezet: het boek zal het
karakter van een poppenspel, een marionettentheater dragen. Er is ook geen ik-figuur in de roman, Methusalem speelt wel een belangrijke rol, hij heeft wel trekjes
van Old Shatterhand, hij spreekt bijvoorbeeld Chinees (en zelfs Nederlands), maar voor een Karl May-held blijft hij toch te karikaturaal.
Methusalem woont boven een Chinese theehandelaar (die hem recht leidlich Chinees heeft geleerd) bij een hospita, de arme weduwe Stein, voor wier zoon Richard hij het
schoolgeld betaalt. Een brief uit China brengt hen op de hoogte van het bestaan van een oom Daniel, die een oliebron heeft ontdekt en contact met zijn verwanten in Duitsland
zoekt. Methusalem besluit naar deze oom op zoek te gaan en tegelijk de familie van de theehandelaar en een door deze man daar ergens begraven schat op te sporen. Het gezelschap
begeeft zich op weg, vermeerderd met de zoon, de gymnasiast Richard.
Karl May, Der blau-rote Methusalem. Omslag herdruk uit 1975.
Onderweg van Singapore naar Hongkong sluit zich naar goed Karl May-recept een vierde personage bij het groepje aan: kapitein Turnerstick, bezitter van een raar neusje
(het Nasenkomplex) en een uitneembaar glazen oog, altijd goed voor een grap. Hij spreekt een Chinees van eigen makelij, hij plakt eenvoudig quasi-Chinese uitgangen
(-ang, -eng, -ing, -ong, -ung) achter Duitse woorden: ich habing doch deutling genung gesprocheneng, een
taaltje dat bij de Duitse lezertjes een tijd lang heel populair schijnt geweest te zijn.
Er zullen zich nog meer personen bij het gezelschap aansluiten, zoals twee jonge Chinezen die elkaars broer blijken te zijn en zoons van de theehandelaar in Duitsland, bekend
Karl May-motief, maar met hoegenaamd niets van de dramatiek van bijvoorbeeld het verhaal van Old Surehand en Apanatschka. Der blau-rote Methusalem blijft luchtig en
burlesk als een marionettenspel, spannend als een jongensboek: een ontmoeting met piraten, een scène waarin Methusalem een gesprek afluistert en een snood plan verijdelt,
een verwisseling van personen met godenbeelden, waarbij een Hollander een rol speelt (een nieuwe aanwinst van het gezelschap), een avontuurlijke tocht het binnenland in,
immer tiefer in die Berge hinein, waarbij men tenslotte oom Daniel vindt en de familie van de theehandelaar verenigt en de schat opspoort. En tussentijds geeft May
nog wat informatie over China. Alles volgens Karl May-recept en naar verwachting.
De verrassing van het boek is evenwel die Hollander, die in het vierde hoofdstuk opduikt en zich aan het gezelschap toevoegt, Mijnheer Willem van Aardappelenbosch, een
ongelooflijke dikzak en een ware Holle Bolle Gijs met als attribuut een enorme parasol: een figuur uit een poppenspel, een clowneske figuur.
Nu heeft een Nederlander, een Mijnheer of een Mynheer, in een Duitse roman al heel gauw iets lachwekkends. Herman Meyer schreef daar een belangwekkend
essay over: Das Bild des Holländers in der deutschen Literatur 19. Maar Mijnheer van Aardappelenbosch beantwoordt volstrekt
niet aan het geijkte beeld van de Hollander dat in Duitsland opgeld doet (of deed): de fantasieloze bekrompen burgerman die met de trekschuit achteraan komt. Aardappelenbosch
is vooral lachwekkend door zijn taalgebruik, hij spreekt vrijwel uitsluitend Nederlands, een taal die Duitsers gemakkelijk in de lach doet schieten (Meyer zegt daar helaas niets
over), en toch stelt May het Nederlands van Aardappelenbosch niet als lachwekkender voor dan het Berlijns van de Wichsier Gottfried. Berlijns en Nederlands lijken door
Karl May wel als twee gelijkwaardige, vrolijk stemmende Duitse dialecten te worden gezien, die ook beide in gotisch schrift worden weergegeven (anders dan Frans en
Engels). Het bijzonder clowneske van Aardappelenbosch zit niet in de taal die hij spreekt, maar in de dingen die hij zegt, zoals: ik heb een
nijlpaard tusschen mijnen hersenen.
Heeft Karl May Nederlands gekend? Heeft de fameuze wereldreiziger Holland ooit aangedaan? In De Koning der Zoeloes (1879) 20
reist de hoofdpersoon, een ik-figuur, op weg naar de Kaapkolonie door Zeeland. Hij maakt daar kennis met een Hollandse familie en krijgt een brief mee om bij
bloedverwanten in Transvaal af te leveren. Een echt May-motief. Nee, geen verbinding tussen May en Nederland.
Aardappelenbosch begroet het reisgezelschap in breiter, holländischer Sprache: Goeden dag, mijne heeren! Het is tijd, dat wij aan tafel
gaan, en Methusalem antwoordt, niet minder verrassend: Neemt plaats; maakt geene komplimenten; doet als of gij thuis waart.
Maar opeens schijnt de Hollander de Duitser aan te vallen: zij zijn een ongelukkige nijlpaard. Methusalem
antwoordt: en zij een dick stekelvarken. Aardappelenbosch: zij
schaap. Methusalem: zij neushoorn. Maar ze verzoenen zich snel en
Gottfried zegt: Sie sind der ausjezeichnetste Mijnheer, der mich jemals vorjekommen ist. Voor u of gij heeft
May in het Nederlands de derde persoon meervoud (zij) 21 genomen. Hij weet ook geen raad met het hulpwerkwoord werden:
ik ben een ongelukkige nijlpaard. Wij worden afschied 22 nemen, en: ik
word sterven. Hij weet niet wanneer het adjektief een e krijgt en hij heeft het woordje als niet doorgrond. Aardappelenbosch valt
van een trap en zegt: Daar ligg 23 ik hoe een walvisch in de fontein! Hij roept de ober om de rekening te betalen:
Oppasser, ik zull mijn gelag betalen. Hij heeft zich goed bewapend, hij heeft geweren, kruit en kogels en zal nog een zwaard kopen,
en ik heb mijn Paspoort und überall Krediet. Hij heeft ook een voorraad zakjes thee, driekleurigviooltjestee,
kruizemuntentee, lindeboombloesemtee, seringatee: mijne tees zijn goed; wij worden ze drinken.
24 Mijnheer van Aardappelenbosch staat te kijken naar Chinese vissers, ze sturen aalscholvers (Wasserraben) het water in, die brengen
de vissen als buit mee, Mijnheer roept: Heiza! Daar heeft weder zoo eene gans 25 eenen haring gefangen! Hij is dol op vis, niet
alleen op haring, maar ook op palingen, zardijnen, snoeken, zeelten, karpen en forelen en dan zowel de hommers als de kuiters. Soms heeft hij
zin in leverpastet met rijstepudding, soms in gebraden varkensvleesch met mierook en gebaken peren of een brood met worst en
mostaard.
Aardappelenbosch valt van zijn paard: Het dome nijlpaard heeft mij van achteren verloren! Ik ben dood! Ik ben gestorven! Methusalem wil hem met raki inwrijven,
maar der Dicke ziet dat anders: Raki? Brandewijn? Met den brandewijn zal niet gereven worden. Ik wil hem drinken. Gedronken is hij beter dan gereven. Waar is de
flesch? Het paard gaat er met hem vandoor en men hoort hem roepen: Help, help! Voorgezien, voorgezien! O wee, ik oongelukkige nijlpaard, ik vlieg in de lucht, ik
vlieg in de radijsjes een in de peterselie. Als hij het overleeft, zegt hij: Holla, mijne heeren, was dat niet Nederlandsche dapperheid en heldenmoed? Dan
raakt hij te water: rechtvaardige hemel, roept hij. O, mijne kleeren een mijn linnen goed! Mijn rok
en mijn broek, mijn vest en mijn fraaie das! Iemand vraagt: Mynheer, gij zijt een Nederlander, niet? Antwoord: Gewisseglijk, ik ben een Hollander!
Aardappelenbosch krijgt Krokodilseier voorgezet: Foei! Ik ete niets! Donderslag, ik dank! Aardappelenbosch voelt zich ziek: O mijn God, o mijn
schepper! Iemand geeft hem een por: Oei, seldrement! Er is een vechtpartij: Brand, brand!
Als Aardappelenbosch van een trap gevallen is, vraagt Gottfried aan Methusalem: Wie nennt man eigentlich im Holländischen das Parterre? Antwoord:
Gelykvloers. Und Strohsack? Stroozak. Dan zegt de knecht: Mijnheer, wollen Sie hier gelykvloers liegen bleiben wie ein
Stroozak?
Vaker is het Aardappelenbosch die een beroep doet op Methusalems kennis van laten we zeggen een Nederlands woordenboek met de inslag van een medische encyclopedie: Wat zegt
het woordenboek van den darmen? Wat zeggt het woordenboek van de lever? Wat zegt het woordenboek van mijn maag en van mijne zenuwen? Wat zegt
het woordenboek van de buik? Men vraagt zich af of de aanwezigheid van een soort woordenboek op zijn schrijftafel Karl May misschien tot deze vragen geïnspireerd heeft.
Inderdaad vindt men in Mays bibliotheek in het Karl May Museum in Radebeul twee Nederlandse leerboekjes: Der geschickte Holländer, oder die
Kunst, ohne Lehrer, in zehn Lectionen Holländisch lesen, schreiben und sprechen zu lernen, geschreven door een zekere Dr. S. 26,
en: Spreekt Gij de Hollandsche Taal? Holländisch-Deutsches Gesprächsbuch. Ein Handbuch der nützlichsten und nothwendigsten Holländisch-Deutschen Wörtersammlungen, Gespräche und
Redensarten, wie sie im Umhange, im Geschäftsverkehr und auf Reisen gebraucht werden. Mit einer kurzgefassten holländischen Sprachlehre und
Uebersetzungsaufgaben, door Dr. phil. F. Booch-Arkossy (1883) 27.
Zo vindt men gemakkelijk terug waar Methusalem het woord gelykvloers vandaan haalde en hoe de knecht op Strohsack kwam: beide woorden staan in Der
geschickte Holländer, in de paragraaf Von dem Hause. Voor gelykvloers geeft het boek overigens: zur ebenen Erde.
Ook Aardappelenbosch veelvuldige uitroepen, zoals seldrement (potztausent), Brand, brand! (Feuer, Feuer),
Heiza (Juchhe), foei, donder en bliksem, voorgezien!, rechtvaardige hemel, ze zijn allemaal te vinden in
Boochs paragraaf Gefühlsausserungen; in de Inhaltsverzeichnis heeft May bij de Ausrufewörter met potlood een
kruisje in de kantlijn gezet.
En waarom vliegt Aardappelenbosch in de radijsjes en in de peterselie? Ik denk dat de Radieschen en de Petersilie in de Holländer, die juist op de paragraaf
Von den Gewächsen openlag, hem aan de gedachte geholpen heeft. Men krijgt de indruk dat May, bladerend in zijn grammaticas, soms op een woord of een groep
woordjes stuitte die hem tot een zin of een alinea, in elk geval tot een grap inspireerden. Toen Aardappelenbosch te water raakte, had May de paragraaf Von der
Kleidung uit de Holländer bij de hand en knutselde uit Rock, Hose en Jacke, met behulp van de Wäsche (linnengoed) en de
Halsbinde (das) van Booch, zijn kledingstukken in elkaar. Was dat niet Nederlandsche dapperheid en heldenmoed? roept Aardappelenbosch en citeert
daarmee de titel van een mal, vaderlandslievend prozastukje bij Booch. Hij is gewisseglijk een Nederlander en put het woord uit de Umstandswörter der
Bejahung van Booch; de g houd ik voor een zetfout (de drukker kende geen Nederlands 28). De mierook uit varkensvleesch
met mierook komt uit de Holländer, paragraaf Von den Gewächsen: Meerrettig. Booch had: mierikswortel. De grap van de gebakken
peren zal May zelf ontgaan zijn. De mostaard komt uit de Holländer, rubriek Von Speisen, Getränken und Tischgeräthen. De leverpastet
met rijstepudding komt uit Booch, Het Middageten (Mag ik U een stukje van die pastei 29 aanbieden? Of wilt Gij een
stukje van deze rijste-pudding nemen?). De combinatie van leverpastei met rijstpudding is een staal van Mayse humor. Ook de menigte van vissoorten waar Aardappelenbosch
zo dol op is, vinden we bij Booch in een rijtje terug, in de paragraaf De Visschen: haring (Hering), paling (Aal),
sardijn (Sardelle), snoek (Hecht), zeelt (Schleie), karpen (Karpfen) en forel
(Forelle), evenals de hommer (Milchner) en de kuiter (Rogner). Van de verschillende soorten thee, bij Booch te vinden in de rubriek
Boomen, vruchten, bloemen, wist Karl May een bijzonder geurig assortiment te componeren: driekleurigviooltjestee (Stiefmütterchenthee),
kruizemuntentee (Krausemunzthee), lindeboombloesemtee (Lindenblütenthee) en seringatee (Fliederthee).
De uitrusting van Aardappelenbosch vinden we in de Holländer, in de paragrafen Vom Kriege en Vom Handel und vom Reisen (geweer,
kruit, kogels, zwaard, paspoort, krediet). Der Dicke richt zich tot de ober: Oppasser, ik zull mijn gelag
betalen, en zo Staat het in de Holländer: Oppasser is Kellner. Twee vrienden spelen daar
een partij domino, in de paragraaf Im Kaffeehaus, om uit te maken wie van ons het gelag betalen zal. Aardappelenbosch stort
van een ladder en zegt: Ik ben een ongelukkige nijlpaard. Wij worden afschied nemen, foutje dat ook in de Holländer voorkomt:
Een heer, die afschied van mij nam. (Booch kent merkwaardig genoeg een werkwoord rijven naast wrijven 30.
Daar kun je May geen verwijt van maken.) Het eerste, ruzieachtige gesprek tussen Aardappelenbosch en Methusalem is gebaseerd op de paragraaf Von den Thieren in de
Holländer, waar men de genoemde dieren in dezelfde volgorde terugvindt: nijlpaard, stekelvarken, schaap, neushoorn. En
de wat plechtstatige begroeting vindt men in dat leerboek onder het hoofdje Bei Tische: Het is tijd, dat wij aan tafel gaan; neemt plaats, mijne heeren; maakt
geene komplimenten; doet als of gij thuis waart.
Toch zijn het niet deze zinnen die ik prefereer. Liever zijn mij de zinnen waarin Karl May er maar een slag naar slaat.
Het groepje reizigers steekt een diepe, donkere kloof over langs een kettingbrug. Aardappelenbosch beschrijft dan hoe hij dat gaat doen: Ik sluit het eene oog en werp het
tweede recht toe voor mij neder. Aardappelenbosch wordt tussen twee paarden opgehangen: Zoo kom ik betwixt 31 de paarden.
Die paarden zijn gevaarlijk: Dat vooran slat achten, en dat achten bijt voorn. Aardappelenbosch gaat naar bed: Voor hedendaags leg ik mij op dit bed
(für den heutigen Tag, Booch had: heutigen Tages en heutzutage; Hollandse taal, moeilijke taal). Aardappelenbosch is boos: Ik word hijm leeren! Ik wet,
wat ik word maken.
De mooiste zinnen moet je twee keer lezen voor je ze begrijpt: Wordt men want mogen? (Wird man denn durfen?) 32 of:
Ik heb gewild ju ook met zoeken. (Ich wollte Sie auch mit suchen).
In het Karl May Jahrbuch 1979 staat een verhandeling over de verhouding tussen Karl May en de Noordamerikaanse indianentalen 33. De
schrijver toont daarin aan dat Karl May niets wist van indianentalen. Hij putte zijn kennis uit een aantal studieboekjes en ging daarbij niet eens erg nauwkeurig te werk: Es
ist überliefert, daβ May ein sehr hastiger Arbeiter war. 34 Karl May wist ook niets van het Nederlands, maar ik vind dat men hem
een zekere creativiteit in zijn omgang met onze taal niet kan ontzeggen.
Aardappelen vond hij in de Holländer en op de tegenoverliggende bladzij: Hertogenbosch 35. Zo zal hij, door
combinatie, op de naam Aardappelenbosch zijn gekomen. Aardappelenbosch heeft verborgen talenten. Hij is bijvoorbeeld een ondernemend zakenman. Hij koopt de oliebron
van oom Daniel en zegt: Seldrement! De Mijnheer van Aardappelenbosch een olieprins! 36 Hij koopt al het olie, al het huis
en al het land (het valt niet eens mee om uit te leggen waarom al het huis fout is). En hij blijkt prachtig te kunnen zingen: Ik zing veel beter als
37 de leeuwerik en de kwaktel! Kwaktel is Wachtel (Booch).
Aan het eind van het boek blijft Aardappelenbosch in China achter: Reizt met God, mijne lieven, goeden vrienden, en denkt somtijds aan uwen zwaken Aardappelenbosch!
Ik denk liever terug aan Aardappelenbosch, de man die mooier zong dan een kwartel, dan aan Methusalem, die in Duitsland teruggekomen het drinken opgaf en wiens neus weer een
gewone kleur en een normale gedaante aannam.
In: De Parelduiker, 2002, nr. 1, pp. 24-32. Leo Ross (* 15 juli 1934 , 21 december 2014) was een neerlandicus en schrijver, die o.a. werkzaam was als Lektor für niederländische Philologie aan de
Universiteit van Münster (1963-1969). Zijn typoscript van bovenstaand artikel droeg de titel Karl May en het Nederlands.
Den Gulden Winckel : Nederlands literair tijdschrift in de
jaren 20 en 30 van de twintigste eeuw; de titel van het artikel in dit tijdschrift van de Nederlandse schrijver en vertaler Nico Rost (* 21 juni 1896 ,
1 februari 1967) is: Old Shatterhand in Radebeul. Het museum van Karl May en staat elders
op deze pagina.
Erich Maria Remarque (oorspronkelijk Erich Paul Remark, * 22 juni 1898 ,
25 september 1970) was een Duits, later Amerikaans schrijver. Zijn beroemdste, veelvuldige verfilmde roman is Im Westen nichts neues.
Vladimir Vladimirovitsj Nabokov (Владимир Владимирович Набоков, * 22 april
1899 , 2 juli 1977) was een Russisch-Amerikaanse schrijver, dichter en literatuurcriticus. Zijn bekendste roman is Lolita uit 1955, maar ook
Дар (vertaald als The Gift), The Real Life of Sebastian Knight, Bend Sinister, Pnin,
Pale Fire, Ada or Ardor en Look at the Harlequins! en zijn autobiografie Speak, Memory verwierven
internationale bekendheid.
Ernst Jünger (29 maart 1895 , 17 februari 1998) was een Duits filosoof, schrijver van romans, dagboeken en essays. Zijn bekendste werken zijn
In Stahlgewittern. Aus dem Tagebuch eines Stoßtruppführers, Der Kampf als inneres Erlebnis, Sturm, Das abenteuerliche Herz, Die totale Mobilmachung, Der Arbeiter, Herrschaft und Gestalt, Auf den Marmorklippen, Heliopolis. Rückblick auf eine Stadt, Strahlungen, Der Waldgang, Ausgewählte Erzählungen en Eumeswil.
Otto Dix (voluit: Wilhelm Heinrich Otto Dix, * 2 december 1891 , 25 juli 1969) was een Duits expressionistisch, dadaïstisch, nieuwe zakelijkheid- en realistische schilder en graficus. Zijn bekendste werken zijn de drieluiken Großstadt en Der Krieg.
George Gross (voluit: Georg Ehrenfried Groß, * 26 juli 1893 , 6 juli 1959) was een Duits-Amerikaanse schilder, graficus, karikaturist en pacifist. Zijn werk, waarvan Metropolis en I am glad I came back het bekendst zijn, wordt tot de nieuwe zakelijkheid gerekend, maar draagt ook expressionistische, dadaïstische en futuristische trekken.
Bluhme, Hermann, Kitsch und Karl May, in : B. Suykerbuyk & H. Bluhme (ed.) - De troeven van kitsch, Antwerpen, 1989, pp. 81-87. Hermann Bluhme (* 29 december 1942 , 8 september 2017) was een Duits literatuurwetenschapper, taalkundige, foneticus, fonoloog, lexicoloog, uitgever en schrijver, die van 1979 tot 1999 als hoogleraar verbonden was aan de Universiteit van Antwerpen.
Heinrich Heine (voluit: Christian Johann Heinrich Heine, * 13 december 1797 ,
17 februari 1856) was een Duitse dichter van Joodse afkomst. Zijn bekendste werken zijn Gedichte, Tragödien nebst einem lyrischen Intermezzo (met hierin: William Ratcliff, Almansor und Lyrisches Intermezzo), Dreiunddreißig Gedichte (met hierin: !32;Die Loreley), Reisebilder. Erster Teil (met hierin: Die Harzreise, Die Heimkehr, Die Nordsee. Erste Abteilung en verscheidene gedichten), Buch der Lieder en Reisebilder. Zweiter Teil (met hierin: Die Nordsee. Zweite und dritte Abteilung, Ideen, Das Buch Le Grand en Briefe aus Berlin), Reisebilder. Dritter Teil (met hierin: Die Reise von München nach Genua en Die Bäder von Lucca), Der Salon. Erster Teil (met hierin: Französische Maler, Aus den Memoiren des Herren von Schnabelewopski en verscheidene gedichten), Der Salon. Zweiter Teil (met hierin: Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland en de gedichtencyclus Neuer Frühling), Der Salon. Dritter Teil, Neue Gedichte (met hierin: Deutschland. Ein Wintermärchen), Atta Troll – Ein Sommernachtstraum, Romanzero, en Der Doktor Faust. Ein Tanzpoem.
Thomas Mann (voluit: Paul Thomas Mann, * 6 juni 1875 , 12 augustus 1955) was de jongere broer van Heinrich Mann. Hij wordt beschouwd als een van de grootste Duitse schrijvers uit de twintigste eeuw; in 1929 ontving hij de Nobelrpijs voor de Literatuur, o.a. vanwege zijn Buddenbrooks: Verfall einer Familie. Daarmee is tevens een van zijn bekendste romans genoemd; andere bekende werken van hem zijn Der Zauberberg, Tonio Kröger , Der Tod in Venedig, Joseph und seine Brüder, Lotte in Weimar, Doctor Faustus. Das Leben des deutschen Tonsetzers Adrian Leverkühn, erzählt von einem Freunde en Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull. Der Memoiren erster Teil.
Johann Wolfgang Goethe (* 28 augustus 1749 , 22 maart 1832; sinds 1782 von Goethe) was de grootste dichter en dramaturg die Duitsland ooit gekend heeft; daarnaast was hij wetenschapper, romanschrijver, filosoof, natuuronderzoeker en staatsman. Bekende werken van hem zijn (o.a.) Heidenröslein, Wandrers Sturmlied, Götz von Berlichingen, Die Leiden des jungen Werthers, Egmont, Iphigenie auf Tauris, Torquato Tasso, Der Erlkönig, Römische Elegien,
Reineke Fuchs, Wilhelm Meisters Lehrjahre, Xenien (samen met Friedrich (von) Schiller);, Faust. Eine Tragödie, Hermann und Dorothea Pandora, Wilhelm Meisters Wanderjahre, Die Wahlverwandtschaften, Zur Farbenlehre, Aus meinem Leben. Dichtung und Wahrheit, Italienische Reise, Über Kunst und Altertum, West-östlicher Divan, Marienbader Elegie, Faust. Der Tragödie zweiter Teil en Einzelnheiten, Maximen und Reflexionen.
Friedrich Nietzsche (voluit: Friedrich Wilhelm Nietzsche, * 15 oktober 1844 , 25 augustus 1900) was een Duits filosoof, cultuurcriticus, componist, dichter en filoloog, die wordt beschouwd als een van de invloedrijkste moderne denkers. Belangrijke werken van hem zijn o.a. Die Geburt der Tragödie, Unzeitgemässe Betrachtungen, Menschliches, Allzumenschliches, Die fröhliche Wissenschaft, Also sprach Zarathustra, Jenseits von Gut und Böse, Zur Genealogie der Moral, Der Fall Wagner, Götzen-Dämmerung, Der Antichrist, Ecce Homo, Dionysos-Dithyramben en Nietzsche contra Wagner.
Schmidt, Arno - Sitara und der Weg dorthin. Eine Studie über Wesen, Werk & Wirkung Karl Mays, Karlsruhe : Stahlberg Verlag , 1963 / Frankfurt/M : Fischer , 1985. Arno Schmidt (* 18 januari 1914 , 3 juni 1979) was een Duits auteur, wiens bekendste werken Das steinerne Herz (1956), Die Gelehrtenrepublik (1957) en KAFF auch Mare Crisium (1960) zijn.
Hij heeft in diverse essays geponeerd dat Karl May een prominente plaats in de Duitse literatuurgeschiedenis verdient, maar in zijn bekende werk Sitara und der Weg dorthin – Eine Studie über Wesen, Werk und Wirkung Karl Mays (dat in het krantenartikel van H. Mulder gerecenseerd wordt) probeerde hij aan te tonen dat Karl May een verkapte homo was, hetgeen door Heinz Stolte en Gerhard Klußmeier in hun brochure Arno Schmidt & Karl May afdoende weerlegd werd.
Genoemde scène komt niet voor in zijn autobiografie (Mein Leben und Streben), maar in de autobiografische
klucht Freuden und Leiden eines Vielgelesenen.
De ondertitel Eine lustige Studentenfahrt nach China komt alleen
voor in de uitgave van de Karl-May-Verlag, vanaf 1914 (Gesammelte Werke, Band 40); overigens is de uitgave van 1892 geen herdruk, maar de eerste boekuitgave (zie: Plaul,
Hainer - Illustrierte Karl May Bibliographie, München/London/New York/Paris, 1989, pp. 159 & 396 en Hermesmeier, Wolfgang & Stefan Schmatz -
Karl-May-Bibliografie 1913-1945, Bamberg/Radebeul, 2000, p. 220).
Beide genoemde romans zijn, net als alle in Der Gute Kamerad
verschenen romans, uitdrukkelijk voor de jeugd geschreven (overigens de enige echte jeugdboeken, die Karl May ooit heeft geschreven!).
In: Der Typus des Sonderlings in der deutschen Literatur,
Amsterdam, 1943 (Diss.); heruitgaven onder de titel Der Sonderling in der deutschen Dichtung, München, 1963 / 1983 / 1990. Herman Meyer (* 8 juni 1911 , 15 september 1993) was een germanist, die van 1947 tot 1976 verbonden aan de Universiteit van Amsterdam was als hoogleraar Nieuwere
Duitse Letterkunde.
In Duitsland is dit verhaal nooit onder deze titel verschenen!
Duitse titels van de novelle zijn o.a. Der Africander (Frohe Stunden, 1878/9), Der Boer van het Roer (Deutscher Hausschatz, 1879/80) en
Ein Abenteur in Südafrika (in de verzamelbanden Der Karawanenwürger und andere Erzählungen, Aus fernen Zonen, Denkwürdige Abenteuer zu
Wasser und zu Lande en Auf fremden Pfaden), voor het merendeel onder het pseudoniem Emma Pollmer (Bron: Plaul, Hainer -
Illustrierte Karl May Bibliographie, München/London/New York/Paris, 1989, S. 45 sqq.). De Koning der Zoeloes is de titel van de Nederlandse
vertaling, zoals we die aantreffen in de verzamelband Karl May en zijn wereld, Utrecht/Antwerpen, 1967. (Bron : Oosterbaan, J.C. - Een ketting van
boeken, Krabbendijke, 1999, p. 199).
Zo eenvoudig als Ross het hier afschildert, liggen de zaken toch niet:
als persoonlijk voornaamwoord u gebruikt Karl May in de hele roman slechts vijftien keer het gewraakte zij, tegenover 43 maal het correcte, maar al tegen
het einde van de negentiende eeuw verouderde gij. (En driemaal het correcte u, maar alleen als meewerkend voorwerp, naast
10x het bezittelijk voornaamwoord uw dan wel uwe).
Kun je het May kwalijk nemen, dat hij niet in de gaten heeft dat de
stam van liggen niet ligg is? In dezelfde categorie vallen natuurlijk ook werkwoordstammen als zull en reiz: wat blijft dat
Nederlands toch een heerlijk onbegrijpelijk taaltje!
Waarom May het woord tee in het Nederlands hardnekkig
zónder h spelt en in het Duits even hardnekkig mét h (terwijl het in werkelijkheid natuurlijk precies andersom is), zal wel altijd een raadsel blijven.
Karl Mays Bibliothek, 1. Band, Bamberg/Radebeul:
Karl-May-Verlag, 2021, Nr. KM0935, p. 358. Karl May heeft tekstdelen onderstreept en er aantekeningen bij gemaakt.
Karl Mays Bibliothek, 1. Band, Bamberg/Radebeul:
Karl-May-Verlag, 2021, Nr. KM0934, p. 357. Karl May heeft tekstdelen onderstreept en er aantekeningen bij gemaakt. De spelling van de naam van de schrijver blijkt Friedrich
Booch-Árkossy te zijn. Ross schreef in zijn manuscript correct Umgange, hetgeen in De Parelduiker Umhange is geworden.
Hieruit blijkt, dat May niet al te zorgvuldig was bij het overschrijven:
Boochs leverpastei wordt bij May leverpastet. Helaas noemt Ross maar in één geval een fout bij Booch, maar omdat mij noch
het boek van Booch noch de Holländer ter beschikking staat, zal het verder een raadsel blijven, of fouten als mostaard (i.p.v. mosterd) of karpen
(i.p.v. karper) op het conto van Booch of op dat van May geschreven moeten worden.
De vorm rijven komt in de Nederlands-Duitse grensstreek nog
steeds voor in de samenstelling rijfkoeken (Reibekuchen), een in de rest van Nederland helaas zo goed als onbekende lekkernij.
Hier komt het aloude probleem naar voren: Hoe stel ik met behulp
van losse woorden uit een woordenboek een complete zin samen? Het woord denn kan immers want betekenen, maar niet alle woordenboeken geven aan, dat
dat alleen zo is in geval van het voegwoord.
Poppe, Dr. Werner : Karl May und die Nordamerikanischen
Indianersprachen, in : Schmid, Roland & Thomas Ostwald [Hrsg.] - Karl May JahrbuchM 1979, pp. 96-142.
Juist is natuurlijk: s-Hertogenbosch. Misschien moeten we hier
ook even opmerken dat zowel Karl May als Leo Ross Van Aardappelenbosch met enige regelmaat Aardappelenbosch noemt, wat vanuit het Duitse standpunt begrijpelijk is
(men denke aan Von Bismarck - Bismarck), maar in het Nederlands niettemin fout.
De Mijnheer van Aardappelenbosch klinkt meer als een
gallicisme, terwijl Ölprinz in het Nederland nooit vertaald wordt als olieprins, maar gek genoeg als oliekoning, zoals alle Nederlandse Karl
May-lezers weten.