Gomarius Emmanuel Mes (1849-1918)

Een Wijchense schoolmeester en dichter in het Nederland van de verzuiling


Jan Aarts 1


Ons land telde in de negentiende eeuw diverse legendarische onderwijzers. Zij waren niet alleen de pioniers van het zich snel uitbreidende onderwijs van die dagen, maar als schrijver, journalist of uitgever soms ook ware volksopvoeders. Toch hebben ze betrekkelijk weinig aandacht gekregen in het historisch onderzoek van de laatste decennia, waarin de processen van nationale eenwording, verzuiling en verburgerlijking zo centraal stonden. Echter, juist de onderwijzers leverden een essentiële bijdrage aan de verbreiding van liefde voor het Vaderland, terwijl zij als vurige protestanten of katholieken met hun strijd voor het bijzonder onderwijs de vorming van zuilen bevorderden of als propagandisten van de burgerlijke normen en waarden het beschavingsoffensief steunden. JA1 De dorpsschoolmeester Gomarius Mes 2 is van dit type onderwijzer een uitgesproken voorbeeld. In het Gelderse dorp Wijchen, waarin hij het grootste deel van zijn werkzame leven doorbracht, is hij nog steeds niet vergeten, maar hoewel de herinnering aan hem zich telkens weer in allerlei vormen manifesteert, bestaat er tot nog toe geen betrouwbare informatie over hem. Bestudering van zijn nalatenschap en ander archiefonderzoek hebben het nu evenwel mogelijk gemaakt hem met meer helderheid in beeld te krijgen. JA2
Gomarius Mes werd geboren in ’ s Heerenhoek. Dit Zeeuwse dorpje heeft om ten minste twee redenen een unieke geschiedenis: hier werd na de staatsomwenteling in 1795 de eerste na-reformatorische katholieke kerk van Zeeland gebouwd en in de loop van de negentiende eeuw veranderde zijn bevolking van een nagenoeg protestantse in een zo goed als geheel katholieke. JA3 Mes’ vader 3 dreef hier een winkel in manufacturen. Daarnaast gebruikte hij zijn grote schuur als kaarsenmakerij en was hij koster en organist. In zijn eerste huwelijk werden vijf kinderen geboren, waarvan Gomarius de laatste was. Hij kreeg van de pastoor die hem doopte als tweede naam Emmanuel, omdat hij een Kerstkind was. Zijn moeder 4 stierf toen hij nog maar net de wieg ontgroeid was en waarschijnlijk heeft zijn grootmoeder van moeders kant zich over hem ontfermd totdat zij door zijn stiefmoeder vervangen werd. Deze grootmoeder was de enige grootouder die Gomarius heeft gekend. Hij dacht later met liefde aan haar terug en ontleende een van zijn pseudoniemen (A. de Witt) aan haar. Het gezin Mes groeide met nog een vijftal kinderen. Gomarius liet zich later steeds in positieve termen uit over zijn ouderlijk huis, maar kon er tegelijkertijd niet zonder droefheid op terugkijken. In 1885 leefden nog slechts twee broers en twee zussen. Zoveel dood in het leven maakte zeer veel troost noodzakelijk. Deze vond hij in zijn ‘Moederkerk’, wier strijdbare zoon hij zijn leven lang zou blijven. Gomarius moet van meet af aan een zeer vrome jongen zijn geweest, wat niet zo vreemd was met een vader als organist en een stiefmoeder als ex-huishoudster op de pastorie. Bovendien moet er in het dorp door het groeiende aantal katholieken toch een gevoel van triomf onder hen geheerst hebben. Gomarius werd misdienaar en raakte zeer bevriend met de pastoor. De sfeer waarin hij opgroeide werd bepaald door een mengsel van vroomheid, artisticiteit en handelsgeest, dat tevens de grondtoon zou vormen van zijn karakter. JA4
Eind jaren zestig was Mes eerst enige tijd kwekeling, achtereenvolgens in Goes, Rotterdam en Boxtel. Nadat hij in militaire dienst was geweest, besloot hij in 1870 zijn geluk te beproeven – of levenservaring op te doen – in de handel. In 1870 vond hij een betrekking als winkelbediende in een sigarenzaak in Utrecht. Hij woonde samen met zijn neef Antoine, die later pianofabrikant in Middelburg zou worden, maar noch de betrekking, noch de huisgenoot beviel hem op den duur. Hij verdiende te weinig en zijn neef bleek een ‘slappe’, want ‘liberale’ katholiek. Gomarius was hierna tot 1873 handelsreiziger (ook in het buitenland) voor een Haagse firma in zijde, fluweel en broderies. Toen deze tot zijn verrassing van de ene op de andere dag failliet ging, besloot hij toch maar onderwijzer te worden. En hier komt Gomarius Mes de Gelderse geschiedenis binnen. Hij ging naar Bussloo onder Voorst, een vanouds katholiek dorp onder een katholieke heer, waar zijn oudere broer Adrianus hoofd van de lagere school was. In deze plaats kon hij, zoals in zijn tijd gebruikelijk, het vak in de praktijk leren en zijn akte halen. Tegelijkertijd moet zijn broer hem ook artistiek gestimuleerd hebben, want Adrianus Mes was muzikaal zeer begaafd en zou met zijn composities en publikaties bijdragen aan de vernieuwing van de kerkmuziek. In 1874 werd Gomarius aangenomen als hulponderwijzer aan de katholieke jongensschool te Zwolle. Hoofd van deze school was Cornelis Kooymans 5, die bezig was naam te maken als pionier van de ‘echt roomsche’ schoollectuur. Opnieuw werkte Gomarius samen met een figuur die hem artistiek inspireerde. Deze bracht hem bovendien in contact met de Thomas à Kempis-Vereeniging in Zwolle, die zich toelegde op het drukken, uitgeven en verspreiden van veelal uit het Frans, Duits of Engels vertaalde katholieke geschriften. Spoedig daarop zou Gomarius het vertalerscollectief komen versterken.



Gomarius Mes als hulponderwijzer te Zwolle, rond 1875

Na het behalen van de hoofdakte in 1877 werd hij benoemd tot Hoofdonderwijzer aan de Openbare Lagere School van Wijchen. JA5 Hij had deze gemeente uitverkoren, omdat zijn uitverkorene Geertje Kooymans 6 was, Cornelis’ jongste zuster, die graag in de buurt van haar geboorteplaats Dreumel wilde blijven. In 1878 trouwden zij in die plaats, waarna het paar de onderwijzerswoning aan het marktplein te Wijchen betrok. Hier zou Gomarius uitgroeien tot de legendarische schoolmeester, zoals hij tot op heden in de herinnering van de Wijchenaren voortleeft. Wijchen was een zeer uitgestrekte gemeente met een achtergebleven boerenbevolking, die haar kinderen vaak hard nodig had op het eigen erf en maar moeizaam kon meegaan in wat Meester Mes beschouwde als een beschavingsopdracht ‘in dienst van God en het Kind’, zoals zijn briefhoofd luidde. Hij was ‘de geleerde man, die een lang verhaal over Wijchen in het Zondagsblad schreef’ en ‘naast Meester van Gils 7 de beste meester van het dorp’, zoals het in een streekroman van Victor de Jonge 8 heet.



Het gezin Mes-Kooymans, rond 1885

Met dat zondagsblad werd De Katholieke Illustratie bedoeld, waarin Mes vanaf het begin van de jaren tachtig regelmatig artikelen, verhalen en gedichten publiceerde en die hem met haar abonnee-bestand van 30.000 een grote lezerskring bezorgde. JA6 En dat hij zo’n beste meester was lag niet in de laatste plaats aan de lees- en rekenboekjes die hij, in navolging van zijn vroegtijdig overleden zwager Cornelis Kooymans, grotendeels zelf geschreven had. Zijn lessen kregen daardoor een heel persoonlijk karakter en moeten bovendien zeer aansprekend zijn geweest, omdat zowel in de verhaaltjes als in de sommen het eigen dorp herhaaldelijk figureerde. De titels van deze voor alle klasser1 van de lagere school bestemde en tot zijn dood steeds weer herdrukte boekjes luidden: Bloemzaadjes, Rozenknoppen, Heidekruid, Lindebloesem, Meitakjes, Klimop, Goudenregen en Leliën. Zij suggereerden op zichzelf al wat Mes met de kinderen voorhad: hen begeleiden op hun levenspad van prille onwetendheid tot religieuze volwassenheid. Erin verscholen lag de hoop op de groei van het aardse naar het hemelse en op de verstaanbaarheid van de taal der bloemen voor de kinderen van het platteland. Met dat al was Gomarius zowel een pionier op het terrein van de katholieke schoollectuur als op dat van het zogenaamde belletristische kinderboek, een genre dat in die jaren in zwang kwam. JA7 Zelf beval hij zijn boekjes aan als ‘fris’, vanwege hun ‘oorspronkelijke poëzie’. Er zat ook een politieke kant aan deze zaak: hij wilde als voorvechter van het bijzonder onderwijs een alternatief scheppen voor de neutrale lectuur in het openbare onderwijs. Al zijn verdere activiteiten zouden vervolgens in dienst staan van de politisering van het Nederlandse katholicisme. In de negentiende eeuw bevond de katholieke kerk zich in de paradoxale positie, dat zij enerzijds aan Verlichting en Revolutie verloren terrein herwon en kon profiteren van het democratiseringsproces, anderzijds evenwel steeds meer bedreigd werd door de ideologieën van de nieuwe tijd, zoals het nationalisme, het liberalisme, het socialisme en het feminisme. Om het gevaar te keren publiceerde de paus 9 in 1864 zijn antimodernistische Encycliek Quanta Cura en kwamen de Nederlandse bisschoppen in 1868 naar buiten met hun Mandement over het bijzonder onderwijs. Bij de Nederlandse katholieken raakten de gevoelens van triomf en euforie verstrengeld met gevoelens van angst en afweer. Nu is het opmerkelijk om te zien hoe deze internationale ontwikkelingen samenkwamen in de kleine plattelandsonderwijzer, die Gomarius Mes was. Dit gebeurde vooral in zijn rol van vertaler. Hij debuteerde daarin met twee vertalingen uit het Frans. De ene was De Soldaat van J. Ambert 10 en de andere Heidenen en Christenen van A. de Ségur 11, allebei reactionaire auteurs, die onder de dictatuur van Napoleon III 12 meenden hoop te kunnen putten uit de mystieke band tussen priester en soldaat om de moderne heidenen te kerstenen. Hierop volgde een vertaling van de Conferentiën van de charismatische predikant (en snelredenaar) Agostino da Montefeltro 13, afkomstig uit het zojuist ten koste van de pauselijke staat en het martelaarschap van vele Zouaven 14 eengeworden Italië. Vervolgens waagde Gomarius zich aan het in Duitsland zeer succesvolle lange epos in verzen Dreizehnlinden van de dichter-politicus F. Weber 15, die zich opwierp als tegenstander van Bismarcks 16 Kulturkampf. JA8



Titelpagina van de verhalen van Karl May die Gomarius
Mes onder het pseudoniem Jan de Zeeuw uitgaf

Aan dit (onvolledige) lijstje van door Gomarius Mes vertaalde auteurs mag er een niet ontbreken, hoewel die op het eerste oog een vreemde eend in de bijt lijkt: Karl May. Echter, ook May heeft zijn steentje bijgedragen in de strijd om de verdediging van de katholieke kerk, namelijk als medewerker aan Der deutsche Hausschatz, een soortgelijk blad als de Nederlandse Katholieke Illustratie. Het was De Katholieke Illustratie die een van Mays eerste verhalen Der Ehri in zijn jaargang van 1882 publiceerde en wel wellicht [met pen verbeterd] in de vertaling van Gomarius Mes. Hoewel zijn naam niet werd vermeld, moet kan [met pen verbeterd] hij wel degelijk de vertaler zijn geweest, want in 1896 werd hetzelfde verhaal door hemzelf uitgegeven onder het pseudoniem Jan de Zeeuw en met de titel Reisverhalen van Carl May. Wij constateren hier, dat Gomarius Mes daarmee misschien [met pen toegevoegd] de eerste vertaler van Karl May in Nederland kan worden genoemd. Enkele jaren later zou ditzelfde boek overigens opnieuw door hem worden uitgegeven, maar met deze verschillen dat het nu niet meer bij Desclée de Brouwer 17 in Brugge gedrukt was, maar hoogstwaarschijnlijk bij De Gelderlander, dat het nu Gered door de Haaien heette en (wellicht om het auteursrecht te ontduiken) niet langer verwees naar de oorspronkelijke auteur. Daarop zouden nog meer Karl May-vertalingen van zijn hand volgen. JA9

Men kan zich Gomarius Mes in de jaren tachtig van de negentiende eeuw voorstellen als een romantisch zwerver door het prachtige landschap rond zijn nieuwe woonplaats Wijchen. Bij het verkennen van de streek werd hij getroffen door de vele burchten, ruïnes en kapellen als tastbare herinneringen aan de geschiedenis van de kerk. Zij verleidden hem tot nostalgische mijmeringen over de vergankelijkheid van alles, maar evengoed prikkelden zij zijn beschavingsijver als hij dacht aan de bekering van de heidenen en zijn aanvalslust als hij zich inleefde in de twisten tussen protestanten en katholieken. In zijn fantasie ontstond een hele serie sagen, legenden en volksverhalen, die zich allemaal afspeelden rondom deze restanten van het verleden. Hij knoopte daarmee aan bij het onderzoek naar oude sagen en de schepping van nieuwe, zoals dat in de Romantiek gebruikelijk was. Het waren voorbeelden van wat in de geschiedschrijving inmiddels met de term invented tradition wordt aangeduid. JA10 Gomarius Mes katholiseerde het Wijchense landschap, zodat andere wandelaars er het rijke roomse verleden in konden terugvinden. En het ging steeds om de strijd tussen de onbeschaafde heidenen, veelal in de gestalte van landrovers of roofzuchtige ridders, en beschaafde christenen, opmerkelijk vaak van het vrouwelijke geslacht of, als ze mannen waren, gekenmerkt door een combinatie van mannelijke kracht en vrouwelijke zachtheid, dezelfde waardoor overigens in Mes’ ogen ook de ware schoolmeester zich liet kennen. Hiermee mikte hij kennelijk vooral op een vrouwelijk publiek en dat was in groten getale aanwezig onder de lezers van De Katholieke Illustratie. In 1893 en 1902 werd een deel van deze en andere verhalen in boekvorm uitgegeven, respectievelijk onder de titel Lief en Leed en Rond den Valkenhof.


Omslag van Rond den Valkenhof de gebundelde novellen van
Gomarius Mes, 1902, en titelpagina van de tweede uitgave


Twee voorbeelden mogen illustreren hoe Mes te werk ging. In zijn misschien bekendste verhaal De Koortskapelle, of Kapel van Sint-Wilbert is het de zieke dochter van een roverhoofdman die moederlijke gevoelens oproept bij haar woeste vader en deze tot inkeer en christelijke beschaving brengt, wanneer zij door de H. Willibrordus van haar dodelijke koorts wordt genezen. De plek van dit wonder wordt een bedevaartsoord als ook Karel de Grote 18, verblijvend op het Nijmeegse Valkhof, er op advies van Geertje van Wijchen (een eerbetoon aan schrijvers echtgenote) met succes genezing gaat zoeken en uit dankbaarheid een kapel laat bouwen. Gomarius Mes verhief in deze novelle de Overasseltse Sint-Walrickruïne tot het restant daarvan en schiep hiermee een katholieke oorsprongsmythe. JA11 Ook het tweede verhaal Florensteijn, in Balgooi speelt zich af rond wat in Mes’ tijd een restant was van het Balgoyse kasteel. Ditmaal gaat het over de wraak van Antonie van Florensteijn tot de Wegelaar 19 op de ‘woeste en krijgszuchtige Heer van Batenburch’ 20 die als roofridder zijn vader geruïneerd heeft. In vreemde krijgsdienst heeft hij zoveel fortuin vergaard dat hij eindelijk de strijd kan aanbinden met zijn vijand. Pogingen van zijn zuster en haar boezemvriendin om hem daarvan af te houden lopen op niets uit. En daarom loopt het ook slecht voor hem af: hij wordt het slachtoffer van zijn eigen wraakzucht en sneuvelt tegen de Heer van Batenburch. Zijn vrome zuster sterft op haar beurt van verdriet, waarop de weg vrij is voor haar achterblijvende vriendin en Florensteijns vriend en rivaal in de liefde om met elkaar te trouwen. Hier lijkt het te gaan om de strijd tussen twee ridders en de rivaliteit tussen twee vrienden. Dat maakt het verhaal spannend, maar het moest ook en vooral stichtelijk zijn. En daarom gaat het in eigenlijke zin om de botsing tussen de christelijke moraal van de vrouwen en de heidense drijfveren van de mannen. Dit blijkt uit de volgende treffende dialoog: ‘Wat kunnen die zakken met geld u gelukkig maken, zoo gij geen vrede bezit in uw huis? Wat zal er geworden van uw goede zuster, zoo krijg, roof en moord opnieuw een aanvang nemen? Uw eigen krijgsmanshart bloedt nog bij de gedachte aan het droevig leven en kwijnen uwer moeder. Maar boven alles, baron Antonie, – en hier kreeg heur stemme den vollen toon van hogen ernst, – het voegt den mensch niet wrake te oefenen; aan mij behoort de wraak, zoo spreekt koning Jezus.’ Waarop de ridder: ‘En ik zeg: oog om oog, tand om tand! Hij heeft Florensteijn geruïneerd, ik zal Batenburg tot een ruïne verwoesten!’ . JA12
De nieuwe omgeving waarin Gomarius leefde kreeg hem zozeer in haar ban, dat het niet alleen bij deze literaire verbeelding bleef, maar dat hij zich ook serieus met streekhistorisch onderzoek ging bezighouden. Archiefonderzoek leidde tot verschillende (bronnen)publikaties, bijvoorbeeld over het kasteel van Wijchen met zijn beroemde bewoners Emilia van Nassau 21 en Emmanuel van Portugal 22, over het slot van Batenburg, dat, als door God gestraft, voor zijn protestantse bewoners tot een ruïne was vervallen, over de Middeleeuwse Burchardus van Wijchen 23, die een rol zou hebben gespeeld in de stichting van liet Norbertijnenklooster van Berne, over het geslacht Nassau-Grimhuysen 24, waarvan verschillende leden op het Wijchense kasteel hadden gewoond en nog diverse andere artikelen, vooral met betrekking tot de geschiedenis van Wijchen. Hij kon deze studies publiceren in De Katholieke Illustratie, De Katholiek, De Almanak van Thijm 25 en De Geldersche Volksalmanak. Vooral deze laatste is interessant, want was die niet van protestantse huize? De vriendschap met de in Ravenstein wonende A. C. W. Quack 26 zal wel een rol gespeeld hebben. Wat hun belangstelling voor de streekgeschiedenis betreft waren zij geestverwanten en onder Quacks redactie zou De Geldersche Volksalmanak zich steeds meer ontwikkelen van een volksalmanak tot een tijdschrift voor intellectuelen. . JA13 Overigens had Mes eerst geprobeerd zelf zo’n tijdschrift van de grond te krijgen. In 1885 zond hij een circulaire rond, waarin hij vroeg om medewerking bij het opzetten van Verleden en Heden, Tijdschrift voor Gelderlands Geschiedenis, Oudheid en Letterkunde, te verschijnen bij de firma Ten Hoet 27 in Nijmegen. Het plan, hoe stijlvol ook de wereld ingestuurd, strandde helaas, evenals zijn voornemen een uitgebreide geschiedenis van de heerlijkheid Wijchen te schrijven. De vele aantekeningen daarvoor, die nog in zijn nalatenschap zijn aan te treffen, getuigen van zijn grote ijver en zijn veelvuldige contacten met diverse historici en streekarchivarissen. JA14
Ondertussen publiceerde hij in dezelfde almanakken en De Katholieke Illustratie zijn gedichten. Had hij zich in zijn schoolboekjes kunnen uitleven als lyricus met een kinderlijk hart, hier ging het om lyrische balladen, nu eens spelend in zijn geboortestreek rond Middelburg, dan weer in de streek rond Wijchen. Zij hadden veelal dezelfde strekking als zijn prozastukken. Maar hij werd toch geleidelijk aan vooral de gelegenheidsdichter, die bijvoorbeeld jubelzangen aanhief bij de bouw van het nieuwe Franciscaner klooster te Alverna, Nijmegen troostte bij het vertrek van de populaire geleerde en predikant pater J. V. de Groot 28, vaderlandslievende snaren liet trillen bij het bezoek van de koningin-moeder 29 en haar dochter 30, de Nijmeegse Zouaven toezong bij hun vijfentwintigjarig jubileum en rouwde bij liet nieuwe standbeeld van bisschop Hamer 31 op het Keizer Karelplein. Deze zangen bracht hij soms ter plekke ten gehore, waarna zij ongewoon mooi gedrukt op losse vellen te koop werden aangeboden. Of ze verschenen op de voorpagina van bijvoorbeeld De Gelderlander JA15 In het begin van zijn carrière werd hij vooral geïnspireerd en gestimuleerd door de liberale en artistieke Jozef Alberdingk Thijm, maar hoe meer hij onder invloed kwam van de retorische dichter Dr. Schaepman 32, des te minder lyrisch en ingetogen zijn gedichten werden. JA16 Hij vond daardoor geen aansluiting bij de vernieuwing van de Nederlandse poëzie, zodat de jonge katholieke dichters na hem weinig aandacht aan hem schonken. In 1949, zijn honderdste geboortejaar, verzorgde Christinus Kops 33, de bekende Dante-vertaler 34, een incomplete editie van zijn gedichten.
Door al deze activiteiten in dienst van de herlevende katholieke cultuur raakte Gomarius Mes zeer bevriend met een aantal hoofdfiguren uit het katholieke leven van zijn tijd. Naast Schaepman waren dat vooral Jozef Alberdingk Thijm en Bernard van Meurs 35. De eerste kon hem goed gebruiken als strijder voor het bijzonder onderwijs, de tweede als dichter voor zijn Almanak en de derde als schrijver, propagandist en verspreider van roomse lectuur. Bij dit drietal voegde zich nog een vierde: de Jezuïet Jan Alberdingk Thijm 36, de zoon van Jozef, die alles wat nog zweemde naar de artisticiteit en het liberalisme van zijn vader van zich had afgeschud en Mes in de richting stuurde van de gesloten katholieke zuil. In dit verband wordt Gomarius Mes’ optreden als bibliograaf en als spreker tegen het socialisme begrijpelijk. In 1888 publiceerde hij een monument van een boek: De Katholieke Pers van Nederland: 1853-1887, een omvangrijk werk van meer dan 400 pagina’s, gevuld met titels van allerlei publikaties en uitvoerig commentaar daarop, het bewijs van een rijke oogst aan ware roomse lectuur sinds het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, bedoeld als informatie over alternatieven voor neutrale en godslasterlijke geschriften en daarom ook met vermelding van de prijzen. Gomarius zou er de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice 37 aan overhouden. Kennelijk had hij zoveel status verworven, dat hij nu de provinciale wandelpaden kon verlaten om in de hoofdstad een lezing te houden. En zo kwam het dat Meester Mes in 1894 op uitnodiging van Recht en plicht, de anti-sociaaldemokratische vakbond voor katholiek treinpersoneel, in zaal Concordia 38, vlakbij de woning van de inmiddels overleden Alberdingk Thijm, een vlammend betoog hield tegen het socialisme en Multatuli 39, die teveel onderwijzers het hoofd op hol brachten. Daar was maar één kruid tegen gewassen: bijzonder onderwijs en katholieke lectuur voor aanstaande leerkrachten. JA17
Misschien werden hem zijn aanzien en koppige strijdbaarheid op den duur fataal in zijn directe omgeving. In 1896 was er sprake van frictie en rivaliteit tussen hem en burgemeester J. Willemse 40, die nog maar enkele jaren de gemeente bestuurd had en, hoewel de eerste katholieke burgemeester van Wijchen, veel gereserveerder tegenover de Kerk stond dan zijn protestantse voorganger M.C. Waszink 41. Een geleidelijk aanzwellende irritatie o.a. over Mes’ rol bij het propagandistische optreden van Nijmeegse katholieke drankbestrijders in kerk en school en zijn halsstarrige weigering om als secretaris van de parochie het luidgeld te betalen, culmineerde in een conflict over het leerplan. JA18 Voor het nieuwe schooljaar 1896-1897 zou beginnen, diende Mes dit op diverse punten te wijzigen en aan te vullen, als gevolg van klachten over de schoolboekjes, zijn bevoogdende omgang met collega’s en zijn aanpak van het schoolverzuim. Tussen de leesboekjes, waarmee Burgemeester en Wethouders akkoord konden gaan, prijkten niet die van Mes zelf, hoewel hij deze op de bestellijst had geplaatst. Hij moest daarentegen boekjes accepteren die veel neutraler van strekking waren dan de zijne en soms zelfs in zijn ogen ‘onkiesche plaatjes of uitdrukkingen’ bevatten. JA19 Dit leidde tot een tot voor de Kroon uitgevochten conflict en hoewel Gomarius in het dorp, zowel door zijn parochiële bezigheden als door zijn onderwijzerschap een centrale en geziene figuur was, werd hij overgeplaatst naar een school in de nieuwe buurtschap Alverna, pal naast zijn geliefde Franciscaner klooster. JA20 Als formele reden gaf het college op dat hij niet beschikte over de akten Duits en Frans, die vereist waren voor de uitbreiding van de lagere school met enkele jaren Mulo-onderwijs. En zo toog in augustus 1897 de vertaler van menig Duits en Frans boek naar Alverna. Gomarius beschouwde dit als een degradatie en voelde zich op ‘de heischool’ net zo’n balling als Dante, ook al lag er een heel nieuw terrein braak voor zijn beschavingsijver. Dat hij, als een van zijn middeleeuwse ridders, op geduchte wraak heeft zitten zinnen, mogen we aannemen. Nu had hij van huis uit niet alleen een onverwoestbaar geloof meegekregen, maar ook, zoals we gezien hebben, talent voor de handel. Vanaf 1893 had hij, tegen het verbod op nevenverdiensten in, maar met de zegen van zijn geestelijke adviseurs, een verzendboekhandel annex uitgeverij opgezet. Dit stelde hem in de gelegenheid om onder verschillende pseudoniemen, zoals Emmanuel, Jan de Zeeuw, Dr. A. de Witt en misschien ook Een Vriend der Jeugd – waarmee hij de indruk wekte over een hele stal van auteurs te beschikken – zijn eigen boeken uit te geven. Het meeste succes had hij met de productie van drie verschillende kinderbijbels, bestemd voor school en huisgezin. Daarvan zou hij er in de loop der jaren in totaal ongeveer 100.000 verkopen. Hier raakten handelsgeest en apologetische ijver onontwarbaar met elkaar verstrengeld: in zijn kinderbijbels en zijn voor de boeren geschreven gebedenboek De godvruchtige Landman verwees hij rechtstreeks naar de producten die hij in zijn eigen winkel te koop had. In zijn firma verhandelde hij ook devotionalia en zogenaamde prijsboeken, vaak als restant betrokken van verschillende religieuze uitgeverijen. Er zat vaart in de handel: met behulp van zijn inmiddels volwassen geworden zonen werd het bedrijf uitgebreid met de verkoop van wandplaten, toen met andere schoolbenodigdheden en tenslotte zelfs met schoolmeubelen.



Gomarius Mes en zijn vrouw Geertje Kooymans, rond 1910

Toen het zover gekomen was, konden zijn zonen vaders bedrijvigheden overnemen en een schoolmeubelfabriek opbouwen, die, vooral na de gelijkstelling van het bijzonder met het openbare onderwijs, in de jaren twintig de wind in de zeilen kreeg en die tot op de dag van vandaag in Wijchen voortbestaat onder de naam Eromes. JA21 De fabriek was Gomarius' zoete wraak. ‘6 Augustus 1909 stond de vlag op de fabriek te waaien, net twaalf jaar na onze verbanning uit het dorp’, schreef hij in het familiealbum. In 1912 maakte hij bij het zilveren jubileum van Alverna in De Maasbode de balans van zijn beschavingswerk op en bleek hij ook daarover tevreden: ‘Toen menschen, die ver van kerk en school woonden in bosschen en bij vennekens, niet lezen of schrijven konden. Nu jonge mannen en vrouwen, die, goed ontwikkeld, een voorbeeld zijn op godsdienstig en maatschappelijk gebied’.

Na zijn overlijden op 19 februari 1918 kreeg Gomarius Mes een vaste plaats in de herinnering van zijn dorpsgenoten. Dat hij meer was geweest dan het hoofd der school, de schrijver en dichter, zoals het naambordje van de naar hem genoemde straat vermeldt, is uit het bovenstaande duidelijk geworden. Hij is historisch buitengewoon interessant, omdat hij zoveel inkijkjes geeft in de wijze waarop de katholieke bevolkingsgroep zich organiseerde en zich in zichzelf opsloot. Hij heeft op allerlei manieren meegeholpen aan het ontstaan van een vaak benauwend clericaal bewind, dat tot ver in de twintigste eeuw zijn greep op het dorp behield. Maar hij heeft de Wijchenaren ook leren lezen, waarmee hij hen tevens – en hier glimlacht Kleio 42 – het middel schonk om zich te bevrijden.

NOTEN

  [JA1]

Voor deze historische context zijn vooral de studies van belang, die het resultaat waren van een tweetal onderzoeksprojekten te weten het ‘VerzuiIingsprojekt’, dat onder leiding van J. H. C. Blom aan de Universiteit van Amsterdam en het project ‘Integrale Geschiedschrijving’ dat aan de Universiteit Utrecht werd uitgevoerd. Zie over het eerstgenoemde: Piet de Rooy, ‘Zes studies over verzuiling’, BMGN 110 (1995) 380-392. Zie voor een studie uit het tweede project: D. Verhoeven, Ter vorming van verstand en hart. Lager onderwijs in oostelijk Noord-Brabant ca. 1770-1920 (Hilversum 1994). Zie ook: S. Stuurman, Verzuiling, kapitalisme en patriarchaat. Aspecten van de ontwikkeling van de moderne staat In Nederland (Nijmegen 1983). Specifiek over de onderwijzer handelt: I. L. Dasberg, ‘De visie van de negentiende eeuwse onderwijzer op zijn taak als maatschappelijk en cultureel werker’, BMGN 92 (1977) 249-269. De schoolstrijd wordt van katholieke zijde beschreven in: J. Aarts, Schoolrecht, schoolstrijd, schoolwet in Nederland (2 dln; Tilburg 1931 -1932). Een beschrijving vanuit de protestantse visie vindt men in: P. de Zeeuw, De worsteling om het kind. De strijd voor een vrije school, historisch geschetst (Amsterdam 1925).

  [JA2]

Over Gomarius Mes: Jan van Gelder, ‘Gomarius Emmanuel Mes’, Tweestromenland, Maas en Waals Tijdschrift voor Streekgeschiedenis nr. 93 (1997) nr. III, 13-14; Chr. Kops, ‘Ten Geleide’, in: Gedichten door Gomarius Mes (Wijchen 1949) v-vii. De schrijver van dit artikel bereidt momenteel een biografie voor: Jan Aarts, Meester Mes, een leven voor God en ’t Kind . Biografie en bibliografie van Gomarius Emmanuel Mes (1849-1918). Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de volgende archieven: Familiearchief Mes (o.a. nalatenschap Gomarius Mes), Wijchen; Particulier archief V. Mes, Goirle; Documentatiecentrum Historische Vereniging Tweestromenland, Wijchen; Regionaal Archief Nijmegen; Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen; Archief Utrecht (Franciscaans Archief); Particulier archief Johan Jansen, Wijchen; Nationaal Onderwijsmuseum, Rotterdam; Privéverzameling R. Kersten, Wijchen; Privéverzameling H. Albers, Wijchen.

  [JA3]

Zie voor deze demografische ontwikkeling in Mes’ geboortedorp: J .D. H. Harten, ‘De katholisering van ’s-Heerenhoek op Zuid-Beveland in de eerste helft van de negentiende eeuw. Een bijdrage tot de kennis van de ruimtelijke mobiliteit in Nederland in deze periode’, in: A.O. Kouwenhoven e.a. (red.), Geplaatst in de tijd. Liber Amicorum voor Prof. Dr. M. W. Heslinga (Amsterdam 1984) 443-47.

  [JA4]

De biografische gegevens over Mes zijn vooral ontleend aan twee archiefdocumenten: het door hem zelf geschreven Gedenkwaardigheden uit het leven van Gomarius Emmanuel Mes (19 pagina’s hs. in particulier archief V. Mes te Goirle) en Geschiedenis van de Naamloze Vennootschap Erven Kooymans-Mes, schoolmeubelfabriek te Wijchen, opgericht in 1893 in 1950 geschreven door zijn zoon Th. Mes (27 pagina’s typoscript in Familiearchief Mes te Wijchen).

  [JA5]

Over Wijchen zie: F.A. Brekelmans, Overzicht van de bronnen voor de geschiedenis van Wijchen en Niftrik (z.p. 1953); Hen Camps, Wijchen: geschiedenis van zeven seconden (Wijchen 1956); en Henk Manders, Het land tussen Maas en Waal (Nijmegen [circa 1950]; 2e druk Zutphen 1982).

  [JA6]

Over De Katholieke Illustratie: R. H. M. van Breukelen, ‘Het Huisgezin en de Maatschappij De Katholieke Illustratie, 1869-1910’ Jaarboek KDC 26 (1996) 24-48; C; Jentjens, Van strijdorgaan tot familieblad. De tijdschriftjournalistiek van De Katholieke Illustratie 1867-1968 (Amsterdam 1995); en J. R. van der Lans, Zestig jaren Roomsche volkslectuur. Jubileumnummer Katholieke Illustratie 60 (1926) 717-726.

  [JA7]

De term ‘belletristisch leesboek’ gebruikte Mes zelf. Zie: Gomarius Mes, De katholieke pers van Nederland etc. (Maastricht 1887/88) lxiv. Wellicht nam de pedagoog Rombouts de term van hem over. Zie: S. Rombouts, Historische pedagogiek III (Tilburg 1928) 58.

  [JA8]

Er is in het verzuilingsonderzoek tot nu toe weinig aandacht geschonken aan de invloed van buitenlandse ontwikkelingen en gebeurtenissen op het gedrag van de Nederlandse katholieken. Zie voor een uitzondering: Pieter de Coninck, ‘De natie in pacht, Katholieke minderheid, liberale onderwijspolitiek en natievorming in Duitsland en Nederland tijdens de jaren 1870’, in: Henk te Velde en Hans Verhage (red.), De eenheid en de delen. Zuilvorming, onderwijs en natievorming in Nederland 1850-1900 (Amsterdam 1996) 57-83.

  [JA9]

De voorlopige reconstructie van Mes’ Karl May-vertalingen ziet er als volgt uit: In jaargang 16 (1882/83) van De Katholieke Illustratie verscheen in de nummers 14, 15, 16, 17, 19, 20 en 21 de anonieme vertaling van Der Ehri, een avontuur op de Gezelschapseilanden. Mes publiceerde deze dit verhaal in andere [met pen verbeterd] vertaling bij zijn eigen uitgeverij (toen nog Gomarius Mes te Wijchen geheten) onder de titel Reisverhalen van Carl May 1. Potomba, de Ehri 2. De Kiang-Lu door Jan de Zeeuw. Het werd gedrukt bij de aan uitgeverij Desclée de Brouwer gelieerde Sint-Augustinus Drukkerij, waar Mes vaker liet drukken. In deze uitgave is het op de titelpagina vermelde tweede verhaal merkwaardigerwijze niet opgenomen. Een door de Maatschappij Sint-Augustinus voor Uitgeverij Gomarius Mes gedrukte aanbiedingsfolder uit 1896 stelt evenwel de publicatie van dit verhaal in twee aparte delen in het vooruitzicht, maar daar is het kennelijk niet meer van gekomen. Wel verscheen omstreeks 1905 Gered door de haaien bij de nu Erven Kooymans-Mes geheten uitgeverij (vanwege het verbod op nevenverdiensten had Mes zijn bedrijf op naam van vrouw en kinderen laten zetten). Het blijkt hier te gaan om een heruitgave van het boek uit 1896. Het verhaal Potomba, de Ehri is nu in twee delen opgesplitst: Potomba en Pareyma en het boek wordt voorgesteld als het eerste deel van een serie van zes, die de titel Reisverhalen door Jan de Zeeuw draagt. Vanaf 1905 treffen we in diverse reclamefolders en op de reclamepagina’s in andere uitgaven van Mes de titels van de vijf andere delen uit deze serie aan, waarvan de tweede en de derde zeker Karl May-titels zijn: De dief der diamanten, De Tijgerbrug, De moeder der smarten, De sneeuwschoen en Bij de zeeleeuwen. Echter, deze vijf boeken zijn nooit verschenen of spoorloos verdwenen. In Mes’ nalatenschap blijkt zich wel nog een manuscript te bevinden van de vertaling van Mays The Girl-Robber onder de titel De Zeerovers (57 pagina’s in hs.). Door Maatschappij De Katholieke Illustratie werden in 1886 en 1887 nog twee andere verhalen van Karl May in boekvorm uitgegeven, respectievelijk Robert Surcouf: episoden uit het leven van een kaperkapitein en De boer van het roer: een avontuur uit de Transvaal. Van beide werd geen vertaler vermeld, maar volgens Mes was dit A. C. Sluijter. (Zie hierover zijn De katholieke pers van Nederland o.c. p. 286-288) Ik ben hier enigszins uitvoerig over, omdat het bij de Karl May-bibliografen kennelijk niet bekend is, dat zich achter Jan de Zeeuw Gomarius Mes verbergt, dat deze misschien [met pen toegevoegd] de anonieme vertaler van Der Ehri is en daarmee dan [met pen toegevoegd] de eerste vertaler van Karl May in het Nederlancls. Verder is de herdruk van het boek uit 1896 niet bekend, evenmin als de hier gesignaleerde serie met Karl May-titels, wat overigens niet zo vreemd is, aangezien mij van Gered door de haaien maar één exemplaar bekend is. Het bevindt zich in het familiearchief van Mes. Zie voor de bibliografie van Karl Mays boeken in het Nederlands: J. C. Oosterbaan, Een ketting van boeken. (Krabbendijke 1999), Johan C. Oosterbaan, F. C. Roest, Karl May’s Bonanza van boeken bij Becht (Krabbendijke 2002) en Johan C. Oosterbaan, F. C. Roest, Karl May verzamelaars compendium (s.l. s.n. 2000).

[JA10]

Zie: Eric Hobsbawn en Terence Ranger (red.), The invention of tradition (Cambridge 1983)en Ronald Hutton, The pagan religions of the ancient british Isles, their nature and legacy (Oxford 1991).

[JA11]

Gomarius Mes, De koortskapelle, of kapel van Sint-Wilbert (Millingen aan de Rijn 1977) Dit is een door de Heemkundekring De Duffelt verzorgde heruitgave van het verhaal dat oorspronkelijk verscheen in jaargang 19 (1885/86) van De Katholieke Illustratie en werd opgenomen in Mes’ novellenbundel Rond den Valkenhof (Brugge en Wijchen ca. 1902). Volgens Mes werd deze kapel met twee verschillende namen aangeduid: Sint-Walderik en Sint-Wilbert. Zij, die de laatste gebruikten meenden dat de H. Willibrordus op deze plek het doopsel had toegediend evenals in Batenburg, waar een ‘Willibrordusput’ was. Mes trof deze opvatting aan onder het volk en niet met name genoemde streekhistorici, maar Is. An. Nijhoff ontdekte dat de kapel in de vijftiende eeuw gebouwd was en toebehoord had aan een naar Sint-Walderik genoemd Benedictijner klooster te Saint-Valéry in Frankrijk. In de negentiende eeuw kwam de kapel, inmiddels tot een ruïne vervallen, door schenking in het bezit van de gemeente Overasselt, die zich daarmee verplicht had haar te exploiteren voor de armen. Het ligt voor de hand dat de verering van de H. Willibrordus door de katholieken van Overasselt naar de ruïne getransponeerd werd. Hiertoe werden op zijn feestdagen bedevaarten georganiseerd, waarbij geofferd werd voor de armen en gebeden voor genezing. Rond dezelfde tijd, namelijk 1847, duiken de eerste meldingen op van het zogenaamde ‘koortsafbinden’: reepjes kleding worden aan de elzen- of wilgenstruiken gebonden om verlost te worden van ziekelijke koortsen. Mes zag hier zijn kans schoon om als een Willibrordus redivivus dit heidense gebruik te kerstenen door middel van een oorsprongsmythe, die in diverse varianten een geheel eigen leven ging leiden en die zich zozeer loszong van zijn auteur, dat er nu zowel in de wetenschappelijke als de toeristische publicaties over deze ‘sacrale plek’ sprake is van een Heilige Eik en een voor-christelijk, animistisch gebruik. Een groot succes voor een kleine schrijver! Zie hierover: D. Teunissen, ‘De geschiedenis van de kloostergoederen van St. Walrick te Overasselt’, Numaga 24 (1977) 33-50 en 73-92.; Wim Broos, Kijk op Nijmegen (s.l. 1981); J .H. Manders, Het land tussen Maas en Waal (Zutphen 1982); Marit Monteiro, ‘Overasselt’, in: Peter Jan Margry en Charles Caspers (red.), Bedevaartsplaatsen in Nederland I Noord- en midden-Nederland (Amsterdam en Hilversum 1997) 637-640; Gerrit de Graaf e.a., Monumentale bomen in Nederland (Amsterdam 1991); Judith Schuyff, Heidens Nederland. Zichtbare overblijfselen van een niet-christelijk verleden (Utrecht 1995); Gerard Rooijakkers, ‘Mythisch landschap: verhalen en rituelen als culturele biografie van een regio’, in: Jan Kolen en Ton Lemaire (red.), Landschap in meervoud, perspectieven op het Nederlandse landschap in de 20ste/21ste eeuw (Utrecht 1999) 301-321.

[JA12]

Gomarius Mes, Florensteyn, in Balgooi (s l. 1996) Dit is een heruitgave door de Wijchense onderwijzer W. Verhoeven van Mes’ verhaal, dat oorspronkelijk verscheen in jaargang 22 (1888/89) van De Katholieke Illustratie. Tussen 1882 en 1913 publiceerde Mes ten minste negentien maal in dit blad. Naast volksverhalen van zijn hand, meestal in verschillende achtereenvolgende nummers geplaatst, treft men er soms ook een ballade van hem aan, een historische studie of een reportage. Een mooi voorbeeld van dat laatste genre is zijn relaas van de watersnoodramp, die in 1861 Maas en Waal teisterde. Het bracht die verschrikkelijke gebeurtenis vijftig jaar later weer in herinnering en bevatte o.a. het bloedstollende en tegelijkertijd stichtelijke verhaal over de drenkelinge Johanna van Beek uit Beneden Leeuwen. Naast de Sint-Walrickruïne en de restanten van het Balgoyse kasteel, liet hij zich ook nog inspireren door menig ander historisch gebouw in zijn omgeving, zoals de kastelen van Wijchen, Doddendaal, Rozendaal bij Arnhem en Hernen en de ruïnes van Batenburg, en Ravenstein. Verder voorzag hij niet alleen de Sint-Walricksruïne van een oorsprongsmythe, maar ook de Galgenberg in Alverna.

[JA13]

H. M. Werner en J. W. Staats-Evers, De Geldersche Volks-Almanak 1835-1885. Historisch overzigt door H. M. Werner en Registers door J. W. Staats-Evers en H. M. Werner (Arnhem 1884).

[JA14]

Mes publiceerde de volgende historische artikelen: ‘Iets over het Slot te Batenburg’ (1888) en ‘Nassau-Grimhuysen’ (1891), beide in De Katholiek, Nijmeegse kunstenaren (1889 en 1892) en ‘De Eikhorst te Wijchen en de Familie Biesman’ (1890) in De Geldersche Volksalmanak, ‘Het kasteel te Wijchen’ (1883/84) in De Katholieke Illustratie en hetzelfde artikel in 1889 in De Opmerker, ‘Burchardus van Wijchen en de abdij van Berne’ (1886) en ‘De Heigraaf van Wijchen’ (1891) in De Almanak van Thijm. Daarnaast leidde hij zijn novelle over de Koortskapel in met een historisch betoog.

[JA15]

In De Gelderlander verschenen van Mes ten minste de volgende gelegenheidsgedichten: 1. ‘Feesthulde op het zesde eeuwgetij der vestiging van de EE. PP. Dominikanen te Nijmegen 1292 October 1892’ (jrg. 44, 2-3 October 1892 p.1 ); 2. ‘Hulde en groet van Nijmegens burgers aan Neerlands koninginnen, 14 mei 1895’ (jrg. 47, 15 mei 1895 p. 6); 3. ‘Bij het 3e eeuwfeest van den Zaligen Petrus Canisius’ (jrg 49, 21 december 1897, extra uitgave p. 4); 4. ‘Mgr. Ferd. H. Hamer 21 Aug. 1840 - +26 jjuli 1900 martelaar’ (jrg. 56, 28 september 1902 p. 2). Volgens Michel van der Plas was het misschien Gomarius Mes, die met een lofzang op zijn ‘geliefde Meester’ Jozef Alberdingk Thijm deze troostte in voor hem moeilijke tijden. Zie Michel van der Plas, Vader Thijm, biografie van een koopman-schrijver (Baarn 1995) 585. Zie voor dit gedicht: Gedichten door Gomarius Mes (s.l. 1949) 111.

[JA16]

Over zijn relatie met Schaepman vgl.: H. Schaepman, ‘Brief aan Gomarius Mes 9 juni 1888’, in: Gedichten door Gomarius Mes, ix-x.

[JA17]

Deze lezing is in twee versies in het Familiearchief van Mes aanwezig. Hij heeft als titel: Staatsgevaar? De onderwijzer steun en tegenstander in den socialen strijd onzer dagen. In het archief berust ook een interessante brief van Jan Alberdingk Thijm, waarin hij de aarzelende Mes over de streep trekt.

[JA18]

Op 12 februari 1897 besloot de Gemeenteraad van Wijchen verdere propagandistische activiteiten van de Nijmeegse drankbestrijders te verbieden. Zie hierover: Notulen van de Gemeenteraad Wijchen van 11 april 1896 tot 23 november 1899 (Regionaal Archief Nijmegen). De Gelderlander van 1 juli 1896 bericht over de propagandistische excursie van de Nijmeegse afdeling van Het Kruisverbond onder aanvoering van de voormalige Wijchense huisarts en Mes’ grote vriend Frans Banning. Het is niet helemaal duidelijk of het volgende citaat uit Gerard Broms boekje De nieuwe Kruistocht hierop betrekking heeft, maar het maakt wel duidelijk waarom het Wijchense gemeentebestuur ervoor koos de revenues uit de meer dan veertig tapvergunningen (op een bevolking van nog geen 3000 zielen) veilig te stellen: ‘In het dorpje Wijchen hield Banning zo’n openhartige voordracht dat de stenen door de ruiten van zijn rijtuig vlogen en de gemeenteraad, gedreven door belanghebbenden, besloot om alle vergaderingen van Nijmegenaren binnen de gemeente te verbieden’; Gerard Brom, De nieuwe kruistocht. Drankweergeschiedenis van Rooms Nederland 1895-1907 (Helmond 1909).

[JA19]

Zie: Notulen van Burgemeester en Wethouders gemeente Wijchen 22 october 1896 tot 22 februari 1900 (Regionaal Archief Nijmegen). Wellicht hebben we hier te maken met een voorbeeld van de voor die tijd nog karakteristieke lokale bestuurscultuur die de politiek buiten de deur probeerde te houden en van de burgemeester een pacificerend optreden verwachtte. Zie hierover: Nico Randeraad, ‘Het geplooide land. De pacificerende rol van commissarissen des Konings en burgemeesters’, in: J .H. C. Blom en J. Talsma (red.), De verzuiling voorbij, godsdienst, stand en natie in de lange negentiende eeuw (Amsterdam 2000) 134-153.

[JA20]

Over dit klooster en de franciscanen in Wijchen: Pontianus Polman, Alverna, het klooster en zijn bewoners 1887-1962. Herdenkingsrede, uitgesproken 14 october 1962 (z.p., z.j.); Evermarus Vrancken, Stichting van het klooster (Alverna) van den H. Joseph te Wijchen (Wijchen 1970); P. Evekink, ‘Bezoek aan het oude slot en aan het nieuwe Franciskaner klooster te Wijchen’, Bouwkundig Weekblad. Orgaan van de Maatschappij tot Bevordering der Boouwkunst 7 (september 1889) 214-215; A. R. Freem, ‘Excursie naar Wichen’, De Opmerker. Orgaan van het Genootschap Architectura et Amicitia, Weekblad voor Beeldende Kunst en Technische Wetenschap 24 (1889) 216-217; Sybrand Galema, ‘Pater Rogerius Burgers O.F.M. (30 mei 1864 - 11 februari 1954)’, Bijdragen voor de Geschiedenis van de Provincie der Minderbroeders in de Nederlanden 23 (1957) 169-189 en 289; H. Antonius Abt, Wijchen, 150 jaar. De kerk, de franciscanen en de mensen van Wijchen (Wijchen 2004).

[JA21]

Tempora mutantur: de naam ‘Eromes’ ontstond toen in 1965 de fabriek van Mes fuseerde met zijn protestantse tegenhanger ‘Ero’ uit Ede. Deze laatste benaming was op haar beurt een samenvoeging van de begin letters van Ede en Rothuizen (de directeur).



Bijlage: Bibliografie Gomarius Emmanuel Mes

G .E. Mes (vert.), Heidenen en Christenen. Verhalen uit den tijd der catacomben naar ’t fransch van Graaf Au. [= Anatole] De Ségur door G.E. Mes (Zwolle, P.J. van Spijk, uitgever der Thomas a Kempis-Vereeniging 1878) (= De Katholieke Bibliotheek, nieuwe reeks jrg. 9, afl. 4-7).
G.E. Mes (vert.), Generaal [= J. M. J. T. A. J.] Ambert, De Soldaat [uit het frans door G. E. Mes] (Zwolle, Drukkerij der Thomas a Kempis-Vereeniging 1881) (= De Katholieke Bibliotheek, nieuwe reeks jrg. 12, afl. 1-2).
G. E. Mes, Leesboekjes voor de Volksschool (Zwolle, Thomas a Kempis-Vereeniging 1883-1885). Regelmatig herdrukt tot ca. 1912 en uitgegeven bij J. M. W. Waanders, Zwolle en bij Erven Kooymans-Mes, Wijchen.
Gomarius Mes, De katholieke pers van Nederland, 1853-1887 [etc.] (Maastricht, St. Paulusvereeniging 1887-1888).
G .E. Mes, Allerlei: 500 opgaven voor het rekenen het hoofd (Maastricht, St. Paulusvereeniging 1888).
G. M. (vert.), Pater Agostino da Montefeltro, Conferentiën. In het nederlandsch overgebracht door G. M. (Roermond, Henri van der Marck 1890)
G. E. Mes, Het gulden jaar: 52 lessen uit het leven van Jezus (Nijmegen, Malmberg 1891).
Gomarius Mes, Dr. F. W. Weber’s ‘Dertienlinden’ in het nederlandsch overgebracht door Gomarius Mes (Zwolle, Stoomdrukkerij der Thomas a Kempis Vereeniging 1892).
Gomarius Mes, Lief en Leed. Novellen (Arnhem, Van Mastrigt en Verhoeven 1893; 3e druk: Nijmegen, L. C. G. Malmberg [ca. 1895]).
Emmanuel. Bloesem uit den Serafijnschen Hof van Assisië, communieboek voor alle vereerders van de H. Vader Sint Franciscus door P. P. Osborne, en overgebracht door Emmanuel (Wijchen, Gomarius Mes 1895).
Jan de Zeeuw (vert.), Reisverhalen van Carl May, 1. Potomba, de Ehri. 2. De Kiang-lu, door Jan de Zeeuw (Wijchen, Gomarius Mes).
Emmanuel, Sint Donatus, martelaar en patroon tegen alle schadelijke onweer als: donder, bliksem, hagel, regen, droogte, stormwinden enz., getrokken uit een fransch boekje, opgesteld door een Doctor van de Sorbonne, en gedrukt te Luik in het jaar des Heeren 1768. Herzien en vermeerderd met gebeden en litanie door Emmanuel (Wijchen, Erven Kooymans-Mes 1898).
Emmanuel, De godvruchtige landman. Gebeden- en Troostboek voor landbouwers en werklieden (Wijchen, Erven Kooymans-Mes 1900).
Gomarius Mes, Lourdes en d’eeuw: een lied (Wijchen, Erven Kooymans-Mes 1900).
Gomarius Mes, Rond den Valkenhof. Novellen (Brugge, Desclée, de Brouwer & A’en. [1902]; Wijchen, Erven Kooymans-Mes [1902]).
G. E. Mes, Bijbelsche Geschiedenis voor school en huisgezin, volgens de methode van Mgr. Dr. F. J. Knecht (Wijchen, Erven Kooymans-Mes 1903).
Jan de Zeeuw, Zonneschijn. Legenden en vertellingen voor ’t jonge volkje. Eerste deel (Wijchen, Erven Kooymans-Mes 1904).
G .E. Mes, Handboek der bijbelsche geschiedenis voor school en huisgezin volgens de methode van Mgr. Dr. F. J. Knecht (Wijchen, Erven Kooymans-Mes 1904/05).
Jan de Zeeuw, Gered door de haaien (Wijchen, Erven Kooymans-Mes [ca. 1905]).
Jan de Zeeuw, Naar het Goudland (Wijchen, Erven Kooymans-Mes [ca. 1905]).
G. E. Mes, Het rekenuur (3 dln; Wijchen, Erven Kooymans-Mes 1907).
G .E. Mes, Knappe lui: de bouwkunst der dieren (2 dln; Wijchen, Erven Kooymans-Mes 1907).
Dr. A. de Witt, Op reis door Europa (2 dln; Wijchen, Erven Kooymans-Mes [ca. 1910]).
Dr. A. de Witt, Op reis door Nederland. Eerste deeltje (Wijchen, Erven Kooymans-Mes [ca. 1910)).
Gomarius Mes, Gedichten door Gomarius Mes. Verzameld en uitgegeven bij het eeuwfeest van zijn geboortedag 1849 – 25 december – 1949. Met een voorwoord van den zeereerw. Pater fr. Chr. Kops O.F.M. (z.p. 1949).


  [1]In: Bijdragen en mededelingen. Historisch Jaarboek voor Gelderland. Deel XCVI, 2005, Arnhem: Vereniging Gelre, 2005.
Jan Aarts (1948) studeerde en doceerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij bereidt een dissertatie voor over de receptie van J. J. Bachofens klassieke werk Das Mutterrecht. Hij is tevens mede-initiatiefnemer en uitvoerder van het project Het ex-libris van de Joden in Nederland.
  [2]Gomarius Emmanuel Mes (* 25 december 1849 , † 19 februari 1918) was onderwijzer, schrijver en vertaler te Wijchen.
  [3]Johannes Mes (* 1810 , † 1876) was de vader van Gomarius Mes; na het overlijden van zijn eerste vrouw (vgl. noot 4) hertrouwde hij in 1854 met Adriana van den Hoogen.
  [4]Antonetta Mes-van Hertum (* 1822 , † 1851) was de moeder van Gomarius Mes.
  [5]Cornelis Kooijmans (voluit: Cornelius Kooijmans, * 1 januari 1849 , † 16 december 1881) was sinds 1874 hoofd der r.k. school te Zwolle en medewerker aan het katholieke schoolblad Ons Recht. Hij schreef tientallen lees- en rekenboekjes voor de lagere school.
  [6]Geertje Mes-Kooijmans (geboren als: Geertruijda Kooimans, * 1853 , † 1928) trouwde in 1878 met Gomarius Mes; het paar kreeg vijf dochters en drie zonen.
  [7]Meester Van Gils was een misschien echt bestaan hebbende onderwijzer te Wijchen die wordt genoemd in een streekroman van Victor de Jonge.
  [8]Victor de Jonge was een schrijver van streekromans en van korte verhalen in het tijdschrift Roeping in de jaren ’40 van de twintigste eeuw.
  [9]Bedoeld wordt paus Pius IX (geboren als Giovanni Maria Mastai-Ferretti, * 13 mei 1792 , † 7 februari 1878), die van 16 juni 1846 tot 7 februari 1878 het ambt van paus bekleedde; daarmee is hij de langstzittende paus sinds Sint-Petrus. Tijdens zijn pontificaat kwam er een einde aan de wereldlijke macht van de paus, waarbij de Rooms-Katholieke Kerk het bestuur over de gehele Kerkelijke Staat, inclusief de stad Rome, kwijtraakte aan het in 1861 ontstane koninkrijk Italië. Vanaf 1870 beschouwde Pius zich als de gevangene van het Vaticaan en zou hij elke samenwerking met de Italiaanse staat afwijzen. In 1854 kondigde hij het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria af. Als hoofd van de Kerk riep Pius het (eerste) Vaticaans Concilie (1869-1870) bijeen, waarop de onfeilbaarheid van de paus als dogma werd goedgekeurd. In 2000 werd Pius IX zalig verklaard, wat kritiek uitlokte onder meer vanwege de door hem afgekondigde onfeilbaarheid van de paus en, vooral van Joodse zijde, zijn onverdraagzame houding ten opzichte van de Joden.
[10]Joachim Ambert (voluit: Joachim Marie Jean-Jacques Alexandre Jules Ambert, bijgenaamd „le général baron Ambert”, * 8 februari 1804 , † 31 maart 1890) was een generaal in het Franse leger en auteur van boeken die vrijwel uitsluitend over het leger gingen, zoals o.a.: „Éloge du maréchal Moncey”, „La colonne Napoléon et le camp de Boulogne”, „Gendarme”, „Soldat” (door G. Mes vertaald als „De Soldaat”), „Histoire de la guerre de 1870-1871”, „L’Héroïsme en soutane”, „Le chemin de Damas”, „Les frères des écoles chrétiennes”, „Le général Drouot”, „Autour de l’Église”, „Gaulois et Germains, récits militaires en quatre tomes” en „Les généraux de la Révolution (1792-1804)”.
[11]Anatole-Henri-Philippe, marquis de Ségur (* 25 april 1823 , † 9 mei 1902) was een Frans burgemeester, staatsraad en auteur van voornamelijk conservatief-katholieke boeken, zoals: „Les martyrs de Castelfidardo”, „Le poëme de Saint Françoi”, „Histoire populaire de Saint François d'Assise”, „Le Repos du dimanche, considéré comme loi de liberté et de salut public”, „Histoire de Saint-François de Sales”, „Un Hiver à Rome. Portraits et souvenirs”, „Les Païens et les chrétiens, récits des premiers temps du christianisme” (door G. Mes vertaald als „Heidenen en Christenen”), „La Rome de Pie IX, portraits et souvenirs”, „La mort de St. François d’Assise”, „Le séraphique Saint François : merveilles de sa vie”.
[12]Napoleon III (* voluit: Charles-Louis-Napoléon Bonaparte, * 20 april 1808 , † 9 januari 1873), een neef van Napoleon (I), was van 1848 tot 1852 president van de Tweede Franse Republiek en als Napoleon III keizer van Frankrijk van 1852 tot 1870. In zijn honger naar macht verklaarde hij op 19 juni 1870 de oorlog aan Pruisen en de Noord-Duitse Bond: de Frans-Dujitse Oorlog van 1870/1871; na een nederlaag bij Sedan werd hij op 4 september 1870 gedwongen af te treden. Hij stierf tweeëneenhalf jaar later als balling in Engeland.
[13]Agostino da Montefeltro (geboren als Luigi Vicini, * 1 maart 1839 , † 5 april 1921) was een Italiaans franciscaner monnik in de tijd van het Risorgimento, de beweging die het van oudsher in grotere en kleinere staten en staatjes verdeelde Italië wilde verenigen tot één Italiaanse staat, prediker en weldoener. Hij werd beroemd om zijn preken, omdat hij niet voor terugdeinsde om over voor die tijd zeer gevoelige onderwerpen te spreken, zoals zijn vaderland en politiek, wat hem kritiek en beschuldigingen uit kerkelijke en niet-kerkelijke kringen opleverde.
[14]Zouaven (tegenwoordig ook wel gespeld als Zoeaven) waren een infanterie-eenheid van de Kerkelijke Staat (1861-1870), opgericht als antwoord op interne instabiliteit en op de Risorgimento.
[15]Dr. Friedrich Wilhelm Weber (* 25 december 1813 , † 5 april 1894) was een Duits arts, politicus van de katholieke Zentrumspartei, vertaler en dichter, die tot 1857 onder het pseudoniem „B. Werder” schreef. Gedichten en dichtbundels van zijn hand zijn o.m. „Die Arminiusquelle zu Lippspringe”, „Gesammelte Gedichte”, „Marienblumen”, „Das Vaterunser”, „Goliath” en „Das Leiden unseres Heilandes”, maar zijn allerbekendste boek is het epos „Dreizehnlinden” uit 1878), dat door G. Mes werd vertaald als „Dertienlinden, in het nederlandsch overgebracht door Gomarius Mes”.
[16]Otto von Bismarck (voluit: Otto Eduard Leopold von Bismarck-Schönhausen, vanaf 1865 Graf von Bismarck-Schönhausen, vanaf 1871 Fürst von Bismarck, vanaf 1890 ook Herzog zu Lauenburg, * 1 april 1815 , † 30 juli 1898), was minister-president van Pruisen van 1862 tot 1890, bondskanselier van de Noord-Duitse Bond van 1867 tot 1871 en van 1871 tot 1890 de eerste rijkskanselier van het Duitse Rijk, dat op zijn instigatie tot stand was gekomen.
[17]Desclée de Brouwer, ook wel Uitgeverij-Drukkerij Sint-Augustinus genoemd, was gevestigd aan de Houtkaai in de wijk Scheepsdale in het West-Vlaamse Sint-Pieters-op-den-Dijk, dat sinds 1899 deel uitmaakt van Brugge. De drukkerij/uitgeverij bedrijf werd in 1877 opgericht door de gebroeders Jules (* 1833 , † 1911) en Henri Desclée (* 1830 , † 1917) en hun schoonbroer Alphonse de Brouwer (* 1850 , † 1937), die ook beheerders waren van de voormalige Gasfabriek in Brugge. Vanaf 1970, toen de aandelen in handen van de groep-Goyvaerts kwamen, werd de vertrouwde naam Desclée de Brouwer langzaam vervangen door Orion. Uitgeverij Orion ging failliet in 1983.
[18]Karel de Grote (Duits: Karl der Große, * vml. 2 april 747 of 748 , † 28 januari 814) was vanaf 9 oktober 768 koning der Franken en van 25 december 800 tot zijn dood keizer van het Heilige Roomse Rijk.
[19]Antonie van Florensteijn tot de Wegelaar was een (mij) onbekende Middeleeuwse ridder.
[20]Heer van Batenburg was een Middeleeuwse roofridder, maar omdat er nogal veel Heren van Batenburg waren en (mij) niet bekend is in welke tijd het verhaal van Mes speelt, weet ik niet welke Heer bedoeld wordt.
[21]Emilia van Nassau, ook Emilia van Portugal (* 10 april 1569 , † 16 maart 1629) was de derde en jongste dochter van Willem van Oranje (* 24 april 1533 , † 10 juli 1584) uit diens tweede huwelijk met Anna van Saksen (* 23 december 1544 , † 18 december 1577).
[22]Em(m)anuel van Portugal (* 1568 , † 22 juni 1638) was een Portugees-Nederlandse edelman, de buitenechtelijke zoon van de Portugese troonpretendent António van Crato (* 1531 , † 26 augustus 1595) en Anna Barbosa; van 7 november 1597 tot 1626 was hij getrouwd met Emilia van Nassau.
[23]Over Burchardus van Wijchen weet ik niets meer dan wat hier wordt vermeld: hij zou een rol hebben gespeeld in de stichting van liet Norbertijnenklooster van Berne.
[24]Kasteel Grimhuysen in Ulvenhout werd omstreeks 1400 gebouwd en in 1621 nam Justinus van Nassau (* 1559 , † 1631), het enige – erkende – buitenechtelijke kind van Willem van Oranje en van 1601 tot 1625, gouverneur van Breda, er zijn intrek. Het grootste deel van zijn nakomelingen droeg de titel „jonker van Nassau, heer van Grimhuysen”, maar Justinus’ tweede zoon Philip (* 1605 , † tussen 1672 en 1676) en diens nakomelingen kregen de titel „jonker van Nassau, heer van Grimhuizen, Hoekelom en Wijchen”.
[25]Jozef Alberdingk Thijm (voluit: Josephus Albertus Alberdingk Thijm, * 13 augustus 1820 , † 17 maart 1889) was een Nederlands letterkundige, geschiedschrijver en vanaf 1876 hoogleraar aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam; hij gaf vanaf 1852 de „Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken”, de wandelgangen „De almanak van Thijm” genoemd, uit.
[26]Johan Christiaan Willem Quack (* 12 Juli 1826 , † 5 augustus 1904) was dominee te Brakel, Bemmel en sinds 1876 te Ravenstein; hij redigeerde sinds 1861 De Geldersche Volksalmanak.
[27]Ten Hoet was van 1633 tot 1985 een boekhandel aan de Burchtstraat in Nijmegen.
[28]Jan de Groot (voluit: Johannes Theodorus Petrus de Groot, in combinatie met zijn kloosternaam bekend als Joannes Vincentius de Groot, doorgaans vermeld als J.V., O.P., * 4 juli 1848 , † 26 februari 1922) was een dominicaner pater, theoloog en filosoof. Hij was van 1870 tot 1877 leraar aan het St. Dominicus College in Nijmegen en vanaf 1894 tot 1922 bijzonder hoogleraar in de Thomistische Wijsbegeerte aan de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Pater De Groot verwierf lokaal te Nijmegen en ook landelijk faam als auteur en vooral als spreker; hij gaf als leraar te Nijmegen ook colleges apologetiek en godsdienstgeschiedenis.
[29]Bedoeld wordt Emma (voluit: Adelheid Emma Wilhelmina Theresia, Prinses van Waldeck en Pyrmont, geboren als Adelaïde Emma Wilhelmina Therèse Prinzessin zu Waldeck und Pyrmont, * 2 augustus 1858 , † 20 maart 1934), de tweede echtgenote van koning Willem III der Nederlanden van 7 januari 1879 tot zijn dood op 23 november 1890 en koningin-regentes der Nederlanden van 1890 tot 1898.
[30]Bedoeld wordt Wilhelmina (voluit: Wilhelmina Helena Pauline Maria, * 31 augustus 1880 , † 28 november 1962), Prinses van Oranje-Nassau en Prinses der Nederlanden van 1880 tot 1890 en van 1948 tot 1962), hertogin van Mecklenburg van 1901 tot 1962 en koningin der Nederlanden van 23 november 1890 tot 4 september 1948; tot 1898 overigens met haar moeder Emma (voluit: Adelheid Emma Wilhelmina Theresia, Prinses van Waldeck en Pyrmont, geboren als Adelaïde Emma Wilhelmina Therèse Prinzessin zu Waldeck und Pyrmont, * 2 augustus 1858 , † 20 maart 1934) als regentes. Wilhelmina en haar man Hendrik van Mecklenburg-Schwerin (voluit: Hendrik Wladimir Albrecht Ernst, geboren als Heinrich Wladimir Albrecht Ernst Herzog zu Mecklenburg, * 19 april 1876 , † 3 juli 1934) waren de ouders van de latere koningin Juliana (voluit: Juliana Louise Emma Marie Wilhelmina, Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, hertogin van Mecklenburg, prinses van Lippe-Biesterfeld, * 30 april 1909 , † 20 maart 2004), koningin der Nederlanden van 4 september 1948 tot en met 30 april 1980.
[31]Mgr. Ferdinand Hamer (* 21 augustus 1840 , † 24 juli 1900) werd tijdens de Bokseropstand in China op gruwelijke wijze door de Bokser-rebellen om het leven gebracht. Ferdinand Hamer kreeg in China de naam Han-Mouo-Li (韩 默 理): Han die de wetenschap beoefent. Nederland herdacht missiebisschop Hamer met een monument in zijn geboortestad Nijmegen, dat onthuld werd op 28 september 1902. Het standbeeld was ontworpen door beeldhouwer Bart van Hove (* 1850 , † 1914) en vervaardigd door bouwmeester Jan Springer (* 1850 , † 1915). Het werd geplaatst aan het einde van de Verlengde Molenstraat, bij het Keizer Karelplein en niet ver van het geboortehuis van bisschop Hamer, Molenstraat 122. De Verlengde Molenstraat kreeg toen een nieuwe naam: Bisschop Hamerstraat.
[32]Herman Schaepman (voluit: Hermanus Johannes Aloysius Maria Schaepman, meestal aangeduid als Dr. Schaepman, * 2 maart 1844 , † 21 januari 1903) was een Nederlands dichter, rooms-katholiek priester, theoloog en politicus. Hij speelde een doorslaggevende rol in de katholieke emancipatie als eerste priester die lid van de Tweede Kamer werd. Schaepman was progressief, zeker in sociale zin. Toch was hij op geloofsgebied een conservatief, een zogenaamde ‘ultramontaan’, die strikt de paus volgde. Hij moest niets hebben van liberalisme, en daarom kon hij samen met de protestantse voorman en politicus Abraham Kuyper (* 29 oktober 1837 , † 8 november 1920) de basis leggen voor de regering van de Rechtse Coalitie, een samenwerkingsverband van confessionele partijen, waardoor de decennialange macht van de liberalen rond 1900 werd gebroken. Zijn devies luidde Credo, pugno (Ik geloof, ik strijd). Mgr Schaepman werd vaak aangeduid als ‘de doctor’.
[33]Christinus Kops (voluit: Christianus Nikolaas Kops, * 2 juli 1876 , † 16 juni 1951) was een priester in Nijmegen. Hij bracht in 1929-1930 een complete vertaling van „La divina commedia” van Dante Alighieri op de markt.
[34]Dante (voluit: Dante Alighieri of Dante (Durante) di Alighiero degli Alighieri, * tussen 14 mei en 13 juni 1265 [juliaans] , † 14 september 1321) was een Italiaanse dichter, schrijver, filosoof en politicus. Zijn voornaamste werk staat bekend als „La divina commedia” („De goddelijke komedie”), een gedicht in drie delen over een reis door het hiernamaals, van het „Inferno” (Hel), door het „Purgatorio” (Vagevuur) naar het „Paradiso” (Paradijs), dat algemeen wordt beschouwd als een hoogtepunt van de wereldliteratuur.
Andere werken van zijn hand – in het Latijn, het Italiaans en het Florentijns – zijn o.a. „Vita nuova”, „Rime”, „De vulgari eloquentia”, „Il Convivio”, „De Monarchia”, „Epistole” en „Eclogae”.
[35]Bernardus van Meurs (ook Bernard en Bernhard, * 30 april 1835 , † 30 april 1915) was een jezuïet, docent aan het Seminarie van Culemborg en dichter, die bekend werd met zijn populaire humoristische gedichtjes in Betuws dialect. Dichtbundels van zijn hand verschenen onder de titels „Rijm en zang”, „Pepermuntjes” en „Kriekende Kriekske”.
[36]Jan Alberdingk Thijm (voluit: Josephus Albertus Alberdingk Thijm, * 13 augustus 1820 , 17 maart 1889) was een Nederlands auteur en zoon van Jozef Alberdingk Thijm (vgl. noot 25); sinds 1869 was hij directeur van een uitgeverij; in 1876 werd hij benoemd tot hoogleraar in de kunstgeschiedenis en schoonheidsleer aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam. Hij was een strijder voor de culturele emancipatie der rooms-katholieken. In dat kader redigeerde hij van 1852 tot zijn dood de Volksalmanak voor Nederlandsche katholieken, waarvoor hij zelf talrijke historische novellen schreef die o.a. het katholieke leven in de 17de eeuw tot achtergrond hadden. Bovendien stichtte hij in 1855 de Dietsche Warande als orgaan voor een herlevende katholieke cultuur in Noord en Zuid. Zijn zoon Karel (voluit: Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm, * 22 september 1864 , † 26 januari 1952), oud-Rolducien, schreef onder het pseudoniem Lodewijk van Deyssel.
[37]Pro Ecclesia et Pontifice (Latijn: „Voor Kerk en Paus”) is een pauselijke onderscheiding voor bewezen diensten aan de Rooms-Katholieke Kerk of het rooms-katholieke geloof. De onderscheiding werd ingesteld op 17 juli 1888 door paus Leo XIII (geboren als Vincenzo Gioacchino Raffaele Luigi Pecci, * 2 maart 1810 , † 20 juli 1903, van 1878 tot 1903 de 256e paus van de Rooms-Katholieke Kerk), ter gelegenheid van zijn vijftigjarig jubileum als priester. De onderscheiding werd oorspronkelijk in brons, zilver en goud uitgereikt, maar in 1908 bepaalde paus Pius X (geboren als Giuseppe Melchiorre Sarto, * 2 juni 1835 , † 20 augustus 1914, paus van 1903 tot 1914) dat de medaille alleen nog in goud zou worden uitgereikt.
[38]Theater Bellevue is een theater in Amsterdam met een rijke geschiedenis. Het gebouw aan de Leidsekade dateert uit circa 1840 en huisvestte twee sociëteiten: Concordia (alleen toegankelijk voor heren) en Bellevue (ook voor vrouwen en kinderen). De eerste voorzitter van Sociëteit Bellevue was de schrijver Jacob van Lennep. In 1883 kwam het gebouw in handen van de heer Stroucken en werd het omgedoopt in Maison Stroucken. Het gebouw had in die tijd vooral grote bekendheid als vergadercentrum. Alle grote politici hebben er hun kiezers toegesproken. O.a. de communist Domela Nieuwenhuis (* 31 december 1846 , † 18 november 1919) vierde er grote triomfen. In 1899 werd de oude naam Bellevue in ere hersteld.
[39]Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, * 2 maart 1820 , † 19 februari 1887) was een Nederlands bestuursambtenaar in Indië en auteur, die wereldfaam verwierf met zijn roman „Max Havelaar, of De koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij” (1860). In die roman stelt hij misstanden in Nederlandsch-Indië aan de kaak. Verder is de roman „Woutertje Pieterse” van zijn hand.
[40]J. Willemse was van 1892 tot 1915 burgemeester van Wijchen.
[41]M. C. Waszink was van 1856 tot 1891 burgemeester van Wijchen.
[42]Kleio (Grieks Κλειώ, Latijn Clio) is een van de negen muzen uit de Griekse mythologie. Haar naam betekent ‘verkondigende’. Ze is de muze van de verheerlijking door het gezang, die van de geschiedschrijving en ook van het heldendicht. Haar attributen zijn een boekrol of een kist met boeken. Ze schreef de namen en daden van grote helden in de wereld op, en bewaarde die. Af en toe wordt ze ook met een wateruurwerk afgebeeld. Ze wordt ook afgebeeld met een boekrol en een griffel, zittend aan tafel. Dat staat symbool voor de tijd die loopt. Net zoals haar acht zusters is ze de dochter van de oppergod Zeus en de Titane Mnemosyne.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website