Een Amerikaanse indianenstam eist dat het Duitse Karl Maymuseum oude scalpen terugstuurt. Maar de conservator wil eerst dna-onderzoek: Straks komt er een andere stam die aanspraak maakt op de scalpen.
RADEBEUL De schoolkinderen zijn nauwelijks in de scalpen geïnteresseerd. Ze lopen straal voorbij aan de vitrine met stukjes zogenaamd indianenhaar
en hebben meer oog voor de reusachtige geweren die Winnetou en Old Shatterhand ooit in het Wilde Westen in hun handen hebben kunnen gehad. Kijk, zegt een
jochie tegen zijn vriendje. Dat is de Bärentöter, daar schoot Old Shatterhand grizzlyberen mee dood.
De Duitse schooljongetjes kennen hun klassiekers. De enorme buksen komen voor in de romans van Karl May (1842-1912), die als geen ander het beeld van het Amerikaanse
Wilde Westen voor vele generaties lezertjes in Duitsland heeft bepaald - en niet alleen daar, hij verkocht 100 miljoen boeken wereldwijd. Nog steeds komen
dagelijks schoolklassen naar Villa Shatterhand in het Saksische Radebeul, waar de schrijver zijn laatste jaren sleet.
Bezoekers poseren bij een schilderij naar de film gebaseerd op de boeken van Karl May over Winnetou (links) en zijn vriend Old Shatterhand (rechts).
|
Daar, even ten noorden van Dresden, kunnen ze een blik werpen op het leven van de Amerikaanse indianen aan het eind van de 19de eeuw. Ze horen daar van echte indianen als
Sitting Bull 2 en van de grote slag bij Little Bighorn (1876), waar de Amerikaanse generaal Custer 3
zo jammerlijk het leven liet.
Tegelijkertijd krijgen ze een beeld voorgeschoteld van door Karl May verzonnen indianen als Tangua en Winnetou, het wereldberoemde Apache-opperhoofd dat nooit heeft
geleefd.
Bewonderenswaardig is dat alles voortkwam uit Mays rijke fantasie. Pas in 1908 zou de Duitse schrijver voor het eerst een bezoek aan de
Verenigde Staten brengen. Hij beperkte zijn reis toentertijd overigens tot het oosten van het land, maar nam wel echte indianenspulletjes mee naar Duitsland. Later, na zijn
dood, werd de collectie verder uitgebouwd.
In de grote blokhut achter in de tuin van zijn voormalige woonhuis (toepasselijk Villa Bärenfett genaamd), is de collectie uitgestald. Daar kan men zich vergapen aan echte
tomahawks, echte mocassins, echte totempalen, echte hoofdtooien en echte vredespijpen.
Germany, Saxony, Radebeul, 19.08.2014, (c) DANIEL Kinderen zoeken naar goud in het Karl May-museum.
|
De vitrines met indianenspulletjes gekocht door Karl May 4.
|
Scalpen
Tot voor kort kon de bezoeker in Villa Berenvet ook echte scalpen aanschouwen. Afgesneden stukjes hoofdhuid met veel haar, buitgemaakt in gevechten tussen indianen
onderling. In de loop van decennia wisten zeventien van deze scalpen hun weg naar Radebeul te vinden. Zoals de scalp van een Ojibwe-indiaan, ooit verschalkt door een
opperhoofd van de Dakotastam en in 1904 verkocht aan een Duitser 5. Voor 100 dollar en drie flessen sterke drank (vuurwater!), zo wil het verhaal.
De Ojibwe-scalp ligt niet meer in de vitrine. Alle zeventien echte scalpen van Radebeul zijn weggeborgen in het depot. Geen mens krijgt ze nog te zien.
Een namaak-scalpel in het Karl May-museum.
|
Brief
Het museum ontving in maart een brief van een Amerikaanse indianenstam waarin werd verzocht de scalpen, de resten van hun voorvaderen, terug te sturen, voor een
fatsoenlijke begrafenis. Tentoonstellen van de menselijke resten in Radebeul was respectloos en beledigend.
De brave Duitsers schrokken zich een hoedje, maar de scalpen werden niet teruggestuurd. Indianenorganisaties werden allengs bozer en bozer, de briefwisseling tussen
museum en indianen is de laatste tijd bijzonder grimmig van aard.
De wil tot teruggeven is er, zegt curator Hans Grunert. Maar dat moet dan wel gepaard gaan met de nodige Gründlichkeit. Vooralsnog is volslagen onduidelijk
van welke stammen de zeventien Radebeulscalpen afkomstig zijn. Stel, je geeft er een terug en dan komt er een andere stam die beweert dat de scalp
hen toebehoorde.
Onderzoek
In Radebeul wil men nu door middel van dna-onderzoek laten uitzoeken tot welke stam de gescalpeerden behoorde. Dat is een ingewikkeld proces,
waarbij ook alle Amerikaanse indianenstammen dna-materiaal moeten afstaan. Zover is het nog lang niet, bovendien is er nog geen geld voor verder onderzoek.
Vooralsnog is er dus sprake van een patstelling in de strijd tussen de indianen en de Duitsers van het
Karl May-museum. Het weekblad Der Spiegel spreekt met enig gevoel voor drama van een transatlantisch cultuurconflict.
De scalpen die nu in een kleine vitrine zijn tentoongesteld, zijn nep. Ze zijn vanwege politieke en ethische argumenten nagemaakt. Van paardenhaar. Het zal
de vele schooljochies worst zijn. Die vergapen zich sowieso liever aan de grote geweren van Old Shatterhand.
Kinderen en hun lerares bij een tipi.
|
|
[1] | In: De Volkskrant, 20 augustus 2014. |
[2] | Tȟatȟáŋka Íyotake (De stier die gaat zitten, in het Engels niet geheel correct vertaald als Sitting Bull, * ± 1831 , 15 december 1890) was het opperhoofd van de Hunkpapa-Lakota-Sioux die vooral bekendheid verwierf door zijn jarenlange verzet tegen de genocide op het indiaanse volk door de Amerikanen. |
[3] | George Custer (voluit: George Armstrong Custer, * 5 december 1839 , 25 juni 1876) was een generaal-majoor in de US Army en onverzoenlijke indianenmoordenaar die in de slag bij Little Bighorn uiteindelijk zijn verdiende loon kreeg. In Villa Bärenfett in Radebeul is de voorstelling van deze slag vanuit blank én indiaans perspectief te zien. |
[4] | De meeste indianenspulletjes die in Villa Bärenfett in Radebeul
te zien zijn, zijn niet aangekocht door Karl May zelf, maar door Patty Frank (artiestennaam van Ernst Johann Franz Tobis, * 19 januari 1876 , 23 augustus 1959), een
Duits artiest en indianendeskundige. In 1928 opende Villa Bärenfett in de tuin van Villa Shatterhand haar deuren als Karl-May-Museum (later:
Indianenmuseum), waarvan hij tot zijn dood in 1959 directeur bleef; het museum was en is nog steeds gebaseerd op de enorme collectie indianica van Patty Frank. Dat geldt niet voor het hier afgebeelde standbeeld van het opperhoofd van de Isanti (Dakota): dat is namelijk in 1933 vervaardigd door de Duitse kunstenaars Vittorio Güttner (* 24 april 1869 , 5 december 1935) en Wilhelm Emil Elk Eber (* 18 april 1892 , 12 augustus 1941), zoals vrijwel alle grote indianenfiguren in het museum. |
[5] | Patty Frank (zie noot 4). |