Nieuwsbrief 51 |
Nieuwsbrief 52 als pdf |
Nieuwsbrief 53 |
Register van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Apriana |
Nieuwsbrief nr. 52 ISSN 1386-6451 | januari 2019 - 26e jaargang nr. 1 |
INHOUD : |
Nieuws van de redactie | Roger Schenk & John Beringen |
Column: Verhalen en voornemens | Peter de Zwaan |
Bobs Bronnen (5) : Manipulaties met een mijn | Roger Schenk |
Stationsstraat 26B, Amersfoort | John Beringen |
Café Sport: wat we wisten | Roger Schenk |
Café Sport: wat we niet wisten | drs. F.F.M. Repko |
(Gast)column: De wraak is zoet | Paul Alberts |
Over vrouwen … | John Beringen & Roger Schenk |
De droomkies | Willy van der Heide |
Enkele fotos uit Zürich | Roger Schenk |
De Nieuwe GIL 2 | John Beringen |
Allereerst natuurlijk de beste wensen voor het nieuwe jaar van de gehele redactie: Hans, John, Roger en Ton.
2019 is alweer een tijdje onderweg en het belooft minstens net zon prachtig jaar te worden als bijvoorbeeld 1954 of 2018: er zullen in één jaar namelijk drie nieuwe Bob Evers-boeken verschijnen. Voor de eerste maal kunnen wij hiernaast het aanminnige gelaat van tante Ginny aanschouwen; zij duikt voor het eerst sinds Een overval in de lucht weer op om een belangrijke rol te spelen in deel 62, De gouden greep van tante Ginny en 63, Deining rond een drafbaan. Daarnaast zal Peter de Zwaan de tweede Bob Evers-verhalenbundel uitbrengen onder de titel Een trio en drie dubbele duos. Honi soit qui mal y pense, jongens: de titel slaat gewoon op het aantal jongens en tegenstanders dat per verhaal optreedt: een van die verhalen speelt in Nederland, twee in Trumpistan en het vierde op Bermuda. Blijkens volgend mailtje van Uitgeverij Zwarte Zwaan aan de corrector zijn de feestelijkheden in volle gang: Dank voor de drie boeken, het moet weer heel veel werk zijn geweest, maar weet dat je niet alleen onze dank hebt, maar ook die van Bob E., Jan P. en Arie R. Ze vinden het plezierig als ze tussen de avonturen door foutloos door het leven kunnen gaan.
Laat het maar snel april worden, dus: niet meer dat weertype waar alleen rayonhoofden en hun fans blij van worden, maar aangenaam lenteweer, dankzij de laatste stuiptrekkingen van de zomertijd heerlijk lange voorjaarsavonden en dankzij Onze Man Uit Meppel drie nieuwe meesterwerkjes om van te genieten!
2019 is óók alweer een jaar vol mijlpalen: de genummerde pdf-versie van de Nieuwsbrief passeert het magische aantal van 1000 paginas. Laat dat eens even op u inwerken: meer dan duizend bladzijden boordevol zin en onzin over onze geliefde serie! Deze maand is het ook 75 jaar geleden dat het satirische tijdschrift De GIL verscheen; vanaf aflevering 4 werkte een zekere Willem W. Waterman mee aan dat blad. Deze zelfde Willem W. Waterman bedacht de term Dolle Dinsdag, op 5 september a.s. óók 75 jaar geleden. Een kleine twee weken later is het driekwart eeuw geleden dat de zo tragisch verlopen Slag bij Arnhem begon, een feit dat natuurlijk niet alleen in Bob Evers-kringen wordt herdacht; wel zijn wij in zo verre apart, dat wij weten dat Willem tien jaar na de slag onder het pseudoniem Victor Valstar het epische gedicht De slag bij Arnhem schreef en later C.B. MacKenzies relaas over de slag, It was like this!, vertaalde. In oudere drukken staat de naam van de vertaler: Willy van der Heide, in de wat nieuwere drukken niet meer.
2019: een bijzonder jaar en dat is het!
Met Bombarie heeft het weinig te maken, maar toch ...
Op 17 januari 2019 werden wij opgeschrikt door het bericht dat de brug van Humbeek ontzet is; dat is nog eens wat anders dan een ontzette Spanjaardsbrug! Naar verluidt, stond de brug open om een schip te laten passeren, maar had het hefbare deel duidelijke haast om weer te dalen en overzag het een tweede schip, de Maranta, die vol werd geraakt. De schade aan schip, brug en seinhuis lijkt volgens de eerste berichten zeer groot, maar gelukkig deden zich geen persoonlijke ongelukken voor. Wie De Maritiem over wil steken, moet omrijden via de Verbrande Brug in Grimbergen of de Jan Bogaertsbrug in Kapelle-op-den-Bos.
Daarmee is de situatie, zoals die ten tijde van Bombarie om een bunker (en De smokkelvaart van de Maia) bestond, op hardhandige wijze in ere hersteld: het huis van Kresse lag ongeveer vier kilometer ten noorden van Humbeek, maar om daar te komen, dienden Jan, Bob, Arie en Dick Parsons eerst vier kilometer naar het zuiden te rijden, een voorloper van de Verbrande Brug te passeren om vervolgens weer acht kilometer noordwaarts te koersen. De oorspronkelijke brug, die de twee dorpshelften van Humbeek met elkaar verbond, was in de oorlog vernietigd, en de huidige brug van 38,4 meter lengte werd pas in 1968 gebouwd. Aan het filmpje Humbeek, Strombeek, Grimbergen zoals het vroeger was! ontleenden wij drie van de volgende fotos, die de situatie van vóór de meidagen van 1940 laten zien. De tramlijn Brussel-Humbeek, die nog te zien is op twee fotos, werd eind 1961 vervangen door een bus.
De recente schade aan de Humbeekbrug, zoals de brug heel treffend, maar ook heel onorigineel heet. |
| De oude brug, die in de Tweede Wereldoorlog werd verwoest; uiterst links zien we de tram, die veel Brusselaars voor, maar vooral ook tijdens de oorlog gebruikten om in Humbeek de markt te bezoeken. |
De oude brug was een ophaalbrug en lang niet zo lang en breed als de huidige Humbeekbrug. |
| Tussen het afgebrande huis van Kresse en Antwerpen lag ook vroeger al een sluis, waarvan Jan, Bob en Arie aan het begin van Ali Roos als Arie Baba de lampen van verre zien opdoemen. |
In de maand december 2018 is de bovenwoning aan de Stationsstraat 26B te Amersfoort verkocht. In het huidige tijdsgewricht betekent dat een dergelijke woning op funda.nl verschijnt en zoals wij inmiddels allemaal weten, biedt deze onvolprezen website zowel de serieuze historicus als de ordinaire gluurder ongekende mogelijkheden. Wij weten niet in welke categorie u de redactie van de Nieuwsbrief wenst te plaatsen, maar kijkt u gerust even met ons mee.
Allereerst vernemen wij dat de woning van de hand is gedaan voor de lieve somma van 285.000 euro. Ten tweede constateren wij dat het huis een heel stuk groter is dan je aanvankelijk zou kunnen afleiden uit de beschrijving van Luuk van Genderens woning in Drie jongens als circusdetective: de manke valsemunter bezat op de eerste verdieping een voorkamer, die ingericht was als zitkamer, en een achterkamer, die fungeerde als slaapkamer. Ook in de tijd van Willem en Wiesje (4 oktober 1940 - 3 maart 1941) was er sprake van een voorkamer en een achterkamer. In Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? is nergens expliciet sprake van een bovenwoning, bestaande uit twee verdiepingen, maar dit moet toentertijd wel degelijk het geval zijn geweest, want op pagina 8 van voornoemd boek komt Mia, een van de niet weg te slane gasten in Willems woning, naar beneden om Willem en Wiesje te vertellen dat ze een zak meel had gevonden in de speelkamer van (Willem-)Peter en (Charles-)Paul: op de begane grond woonden twee nieuwsgierige juffrouwen (weerloze slachtoffers van het Waterman-geweld op de eerste verdieping), dus Willem en Wiesje bewoonden de eerste verdieping en die speelkamer moet zich dus op de tweede verdieping hebben bevonden.
Tussen de treurige aftocht van Luuk van Genderen en nu moet de muur tussen voor- en achterkamer op de eerste verdieping doorgebroken zijn. De twee ton wit zand die Willems vriend Wicher Hooite Jager op de vloer van de woonkamer had laten strooien, zijn inmiddels uiteraard verdwenen, maar het geoefende oog van de serieuze of glurende redactie kan zelfs de gaten van de krammen waarmee het echtpaar Van den Hout-Grossouw plus aanhang een tent had opgeslagen niet meer ontdekken, dus die zijn in de tussentijd zorgvuldig gerepareerd.
Op de vierde foto zien we de trap die de nieuwsgierige en voorbarige Jan Prins afdaalde om het nachtelijke telegram van Herr Ingenieur Dausenberg aan Luuk van Genderen in ontvangst te nemen. En dat gegeven vormt dan weer een mooi bruggetje naar de fotorubriek van Bob Evers-locaties, verderop in deze Nieuwsbrief.
Hoe zeer de redactie ook haar best doet om de lezers een foutloze Bob Evers Nieuwsbrief te bezorgen, bestaat zij ook maar uit mensen en die maken nou eenmaal fouten. Hoorspelliefhebber en oplettende lezer John van Houten attendeerde de redactie erop dat er in Nieuwsbrief 40 een storende fout was geslopen: een foto van hoorspelacteur Herman van Eelen was op onverklaarbare wijze verwisseld met een foto van Gerard Hartkamp, eveneens een hoorspelacteur. De fout is inmiddels rechtgezet, met dank aan de heer Van Houten!
Liefdevolle rivaliteit.
Hoera! Hoera! In oktober 2018 is eindelijk weer eens een boek verschenen van het sympathieke bestuurslid van het Bob Evers Genootschap, Geerten Meijsing! Of eigenlijk is het beter om te spreken over een half boek, want het betreft hier de langverwachte briefwisseling tussen Geerten en zijn zeven jaar geleden overleden zus Doeschka. De titel van het door Nop Maas van voetnoten en aantekeningen voorziene boek is Liefdevolle rivaliteit en dat is inderdaad de beste benaming die de correspondentie tussen broer en zus had kunnen krijgen: literaire rivaliteit was een van de twee zaken die de verhouding tussen beide grootmeesters van de Nederlandse literatuur kenmerkt, zoals we al in hun eerste en tot 2018 toe enige gezamenlijke productie, Moord & Doodslag, konden lezen. Ondanks deze rivaliteit gingen beide Meijsings respect- en liefdevol met elkaar om; wat hen o.a. bond, was een verschijnsel dat de lezers van deze Nieuwsbrief maar al te goed zullen herkennen: de liefde voor Bob Evers.
Het lezen van deze brievenbundel is voor de fijnproever een feest der herkenning en die beperkt zich heus niet alleen tot de heer Van den Hout, die de nodige keren de revue passeert: het curieuze feit dat Doeschka bevriend was met Wim Hottentot, bij wie de hoofdredacteur van deze Nieuwsbrief in zijn jonge jaren nog colleges Cicero en Martialis heeft gelopen, was een aangename verrassing; dat Doeschka een eigen bijnaam had voor de overgewaardeerde Michel Houellebecq (Hellebek) en dat Geerten nogal jaloers was op figuren als Tessa de Loo die van de opbrengsten van haar niet zo fantastische boek (De Tweeling) een huis kon kopen, deed de redactie schateren. Dat broer en zus het niet zo hadden op de door Matthijs van Nieuwkerk als verplichte kost voor grachtengordeldieren voorgeschreven auteurs, was ons natuurlijk al sinds 1992 bekend, toen Geerten een van zijn eerste meesterwerken schreef, De Grachtengordel, maar het is fijn om dit nogmaals bevestigd te zien. Hilarisch is het om de zoektocht van journalist Frans Keijsper naar de identiteit van Eefje Wijnberg (zoals we weten een pseudoniem van Geerten) te volgen waarbij zowel broer als zus nog even een dwaalspoor legt door te verwijzen naar onze eigen Van der Heide/Waterman, leuk is het om te zien dat ook Geerten getracht heeft om de route uit Moterboot voor een drijvend fleschje (sic! en nog eens sic!) na te zeilen en lief is het om te lezen hoe Geerten aan Doeschka vraagt of zij een abonnement op het Bob Evers Nieuwsblad wil (door Nop Maas terecht verbeterd in Nieuwsbrief). Het hoogtepunt moet dan echter nog komen in de vorm van de als appendix (Spätlese) toegevoegde column Het nautische element, waarin Geerten voor het eerst sprak over de dood van Doeschka: de Bob Evers Nieuwsbrief, om precies te zijn nummer 38, had indertijd deze wereldprimeur! Het herlezen van deze ontroerende ontboezeming bezorgt de redactie bij iedere regel opnieuw kippenvel.
Geerten Meijsing & Doeschka Meijsing, Liefdevolle rivaliteit. De correspondentie (bezorgd door Nop Maas), Atheneaum & Querido, 2018 (ISBN 9789021408514).
Bob Evers leeft nog steeds!
In de VPRO-gids van 29 september t/m 5 oktober 2018 wordt aandacht besteed aan het KinderBoekenHuis in het Groningse Winsum; in de aula van het voormalige uitvaartcentrum op Kerkpad 2 worden naar verluidt 30.000 klassieke en minder klassieke kinderboeken bewaard, tentoongesteld en uitgeleend. In de inleiding van het gedrukte exemplaar stelt schrijfster Katja de Bruin: De Kinderboekenweek leidt steevast tot gesomber over de toekomst van het lezende kind. In het KinderBoekenHuis te Winsum worden Bob Evers, Stijfkopje en Mariska de circusprinses gekoesterd. Het doet ons nostalgische, ouderwetse, ja zeg maar reactionaire hart goed dat gedrukte exemplaren van boeken en artikelen ook in de 21ste eeuw nog steeds hun voordeel hebben boven onlineversies, want deze laatste verschilt nogal van de versie zoals ze op papier is verschenen: De Kinderboekenweek leidt steevast tot gesomber over de toekomst van het lezende kind. In het KinderBoekenHuis in Winsum bestaat de collectie uit hele oude, maar ook betrekkelijk nieuwe kinderboeken. In Winsum koesteren ze de klassiekers. De nostalgiefactor is groot.. In de rest van het artikel - zowel die op papier als die op het beeldscherm - komt de naam van onze meest geliefde jeugdheld niet meer voor, maar het is belangrijk om te weten dat er een museum van oude kinderboeken bestaat. Wie de afstand naar Winsum niet te groot vindt, moet er beslist eens een kijkje gaan nemen. Let daarbij wel even op de instellingen van uw navigatiesysteem, want ook de belendende provincie Friesland blijkt over een Winsum te beschikken, maar daar wonen veel minder mensen en daar hebben ze naar alle waarschijnlijkheid ook veel minder boeken!
Op 19 december 2018 verscheen een paginagroot artikel over Willem in De Vierklank, een plaatselijke krant uit De Bilt; ook nu weer is er een behoorlijk verschil te bespeuren tussen wat er in druk verscheen en wat er op internet staat. In dit geval mogen wij echter gerust stellen dat de internetversie vollediger is; ze is bovendien voorzien van bronnen en net als in het boek van broer en zus Meijsing wordt onze eigen Bob Evers Nieuwsbrief genoemd door de auteur van het artikel, Bernard Schut. Maar niet alleen de Nieuwsbrief wordt genoemd: in beide versies noemt de auteur het pseudoniem Joke Xaviera: een contaminatie van Joke Raviera en Xaviera Hollander of gewoon een typfout? Desondanks een lezenswaardig artikel!
Bob Evers wordt ook genoemd in een boekje van Maarten van Rossem dat eind 2018 is verschenen. Zelfs onze nationale knorrepot lijkt momenten van geluk te kennen. Lijkt, dunkt ons, want wij vragen ons af waarom iemand die het fenomeen geluk aan den lijve heeft ondervonden, in een 76 paginas durende zoektocht naar Wat is geluk? een literatuurlijst van tien boeken nodig heeft. Maar goed: ook Maarten was in zijn jeugd besmet met het Bob Evers-virus, want (blz. 19): Ik was in de jaren vijftig ook zeer te spreken over de Bob Eversboeken, waarin drie opgroeiende jongens tal van opwindende avonturen beleefden. In het beste deel in deze serie strandden zij op een onbewoond eiland. Er zijn maar weinig zaken die zo bevredigend zijn als avonturen op een onbewoond eiland, om daarna naadloos verder te gaan over De Kon-Tiki expeditie van Thor Heyerdahl; de link tussen Bob Evers en de Kon-Tiki is wel vaker gelegd.
Maarten van Rossem, Wat is geluk?, Nieuw Amsterdam 2018, ISBN 9789046824412.
En als wij volledig willen zijn, mogen we Geen Stijl niet onvermeld laten: in een poging om grappig te zijn toonde deze populistische website vanaf 7 januari 2019 een aantal gephotoshopte voorkanten van Nederlandse kinder- en jeugdboeken, zoals Hielke en Sietse Klinkhamer aan boord van hun duwboot in het gezelschap van een in een zwarte nikab geklede persoon en de voorzijde van Bob Evers Vreemd gespuis in een warenhuis, waarbij de originele omslagtekening is vervangen door een door een opsporingscamera gemaakte foto van een donkere man met een petje in een supermarkt of tankstation. Ach.
Naast de niet meer weg te denken column van Peter de Zwaan, die voor de verzamelaars zeer goed, maar voor de liefhebbers van nieuwe avonturen misschien minder goed nieuws bevat, vinden we in deze 52ste Nieuwsbrief ook de traditionele rubrieken Bobs Bronnen en Enkele fotos uit …; ditmaal is Zürich het onderwerp van die laatste rubriek. Zo verslavend als de jacht op briefjes was voor John Bennett, zo verslavend is het schrijven De Nieuwe GIL voor die andere John: niemand neemt hem dat kwalijk, sterker nog: wij zijn hem er dankbaar voor. Frans Repko ruimt een aloude beschuldiging aan het adres van Willem W. Waterman uit de weg; uit pure vreugde hierover laat deze laatste zich in het hoorspel De droomkies van zijn allerbeste pedagogische kant zien en Paul Alberts was zo onder de indruk van Botsingen met oude bekenden dat hij prompt in de pen klom om ons te verblijden met een verrassende gastcolumn. En over inspiratie gesproken: John Beringen was zo geïnspireerd door bovenstaande fotos van Stationsstraat 26B te Amersfoort dat hij spontaan zijn eigen herinneringen aan zijn bezoek aan dat pand ophaalde. Misschien komt het wel door die twee juffrouwen die door een kwaadaardig soort Fatum ineens de familie Van den Hout-Grossouw met nogal wat aanhang boven zich gehuisvest zagen (en hoorden!) worden, misschien zijn sommige oeroude spreekwoorden van Maarten Rikkers gewoonweg waar; in dit geval is dat het spreekwoord waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Hoe dan ook: feit blijft dat John, na zijn artikel Erotiek in de Bob Evers-serie (Nieuwsbrief 37) wederom een artikel aan de diverse dames in deze onuitputtelijke serie heeft gewijd. En omdat het met vrouwen net zo gesteld is als met Bob Evers-boeken: hoe meer, hoe liever 😉, heeft Roger Schenk dat artikel nog verder uitgebreid door er de dames uit de tweede helft van de serie aan toe te voegen.
En ook u zelf kunt een gastcolumn of een andere aanval van creativiteit in deze Nieuwsbrief laten vereeuwigen; uw bijdrage willen wij in dat geval graag vóór 1 juni 2019 ontvangen via ons webadres nieuwsbrief@apriana.nl; kaarten, (luchtpost)brieven, telegrammen vanuit landen waar deze nog bestaan en zelfs postduiven zijn ook welkom, maar die laatste liever niet in al te ruime mate: die beestjes maken zon rommel en van dat stompzinnige gekoer wordt de redactie ook niet echt blij.
Of er nog een column kon komen, vroeg de beheerder en samensteller van deze Bob Evers Nieuwsbrief.
Oei, dacht ik, en ai, wat is er nu weer met mijn hoofd aan de hand, ik heb een tijd geleden toch een stukje gestuurd? Het was langer geleden dan ik dacht: word vooral ouder, dan leer je dat tijd en geheugen andere vormen beginnen aan te nemen. Niet direct iets om je zorgen over te maken, maar wel zo dat je denkt: moet ik nou echt alles nakijken voor ik iets beweer of denk?
Ja, dat moet, en daarom heb ik even nagelezen wat ik over herdrukken heb geschreven. Te weinig, dat is duidelijk, want het aantal vragen erover neemt gestaag toe.
Deel 51 is uitverkocht, deel 52 ook, deel 53 loopt op zn laatste benen en de delen 54 en 55 vormen nog maar kleine stapels.
Moeten wij (van Zwarte Zwaan) dus herdrukken? Let hier op het woord dus. Dus betekent in dit geval dwang en daar kan ik slecht tegen. Wij (van Zwarte Zwaan) moeten dus helemaal niks.
Blijft de vraag of wij willen.
Nou, eerlijk gezegd: eigenlijk niet. Herdrukken betekent me zorgen op de hals halen waar ik niet op zit te wachten. Een kleine herdruk is relatief duur, een grote herdruk levert een stapel dozen op en over een paar maanden, als de delen 62, De gouden greep van tante Ginny, en 63, Deining rond een drafbaan, plus het tweede verhalenboek, Een trio en drie dubbele duos, van de drukker komen, mag ik blij zijn als de auto nog in de garage kan.
Herdrukken leiden tot vragen. De antwoorden zijn bijna altijd te vinden op mijn website, maar fans hebben liever antwoord van mij persoonlijk. Dat heeft een leuke kant, maar ook een tijdrovende.
Zorg voor een herdruk en vergeet maar dat je in alle rust verder kunt met je volgende boek.
Wij (van Zwarte Zwaan) denken na over herdrukken, maar we doen dat langzaam 1.
Dit jaar komt er dus opnieuw een verhalenboek. Het kan het laatste wel eens zijn. Dat zeg ik nu, maar ik ken mezelf: als ik morgen zin krijg een verhaal te maken dan doe ik dat. Ik ben alleen van plan om geen zin te gaan krijgen.
Het bedenken van een verhaal vraagt ongeveer evenveel tijd als het bedenken van een boek en voor vier verhalen moet je tamelijk diep gaan. Met als risico dat een van de verhalen de kracht van een boek of een trilogie blijkt te bezitten waarna je het verhaal weggooit en opnieuw begint; ik schreef hier vorig jaar al een column over.
Drie boeken dus in 2019 en twee in 2020. Die twee komen er zeker, want ze zijn al geschreven, dus daar kan weinig meer mee mis gaan.
Wat doe je dan de rest van het jaar, luie bliksem? Ik hoor het jullie denken dan wel vragen.
Een deel van de rest van dit jaar ga ik besteden aan een misdaadroman. De zesde Jeff Meeks die ik al een poosje had liggen zal dit najaar verschijnen bij uitgeverij Ellessy onder de titel Lenny the Giant. Toen ik het contract had getekend deed ik wat ik mezelf had beloofd: ik begon aan Jeff Meeks-roman nummer zeven en ik ga er de tijd voor nemen. Dat is het plan, noem het een voornemen. Helaas komen voornemens zelden uit en voor ik het weet, schiet me toch een Bob Evers-verhaal te binnen. De Nieuwsbrief houdt jullie daarvan op de hoogte. (januari 2019)
1 | Elk nadeel hep se foordeel, zei een tamelijk bekend orakel eens; de Nieuwsbrief is ditmaal door omstandigheden erg laat. Daar staat tegenover dat de traditionele Nieuwjaarsborrel van Uitgeverij Zwarte Zwaan inmiddels plaats heeft gevonden. Uit onvrede over de belachelijke prijzen die er op de tweede-, derde- en wellicht vierdehandsmarkt worden gevraagd voor de delen 51 en 52 hebben alle medewerkers van deze uitgeverij borrelenderwijs en unaniem besloten dat er hoe dan ook op niet al te lange termijn een herdruk zal komen van deze twee delen en voor de zekerheid ook alvast van deel 53. Omdat Zwarte Zwanen van aanpakken houden, hebben zij meteen contact opgenomen met de drukker, die hun heeft verzekerd dat de herdrukken nog vóór het einde van deze louwmaand in het nest van de Zwarte Zwaan komen te liggen, klaar om naar alle windstreken uit te vliegen. Lees je even mee, Simon Drukgeschiedenis Kuipers? Dat wordt dus inmiddels de vierde druk van deel 51, de derde van deel 52 en de tweede van deel 53. Bestellen kan als vanouds via de website van Peter de Zwaan. Jullie lezen het: de man heeft het erg druk met het schrijven van nieuwe delen, dus bespaar hem nou alsjeblieft een hoop tijd, geld en inspanning door bij het bestellen eens een keer je adre-hes te vermelden! |
Op pagina 50 van Bob Evers belegert Fort B vindt Jan Prins twee getypte vellen in de kaart die hij van Sam Houston heeft gekregen. (Dat wil zeggen: in de Van Holkema & Warendorf-editie; in de door Peter de Zwaan bewerkte Eekhoorn-editie is dat pagina 52 geworden. Voor het gemak beperk ik mij hieronder tot de onbewerkte oerversie uit 1977). De titel van het stuk leesvoer is hier Een en ander over smaragdmijnen. Zes bladzijden verderop noemt Van der Heide het Een en ander over smaragden, hetgeen ik lang geleden in mijn Apriana als fout heb aangemerkt; inmiddels heb ik goede gronden om aan te nemen dat het precies andersom is: het verhaal gaat over smaragden, niet over smaragdmijnen.
In ieder geval is het verhaal geschreven door Peter W. Rainier, zoals Willy vermeldt. Deze afstammeling van de Britse admiraal Peter Rainier (1741-1808; naar deze voorouder is de hoogste berg van de staat Washington, de stratovulkaan Mount Rainier, genoemd) werd in 1890 geboren achter in een ossenwagen die door het district Ehlanzeni in de huidige Zuid-Afrikaanse provincie Mpumalanga, trok. Zijn vader, een voormalig adelborst in de Britse marine, onderhield een ten tijde van de Zuid-Afrikaanse gold rush een ossewa-koeriersdienst tussen de plaatsen Barberton in de toenmalige provincie Oos-Transvaal en Lourenço Marques (dat nog genoemd wordt in Een overval in de lucht, maar 27 jaar na het verschijnen van dat boek herdoopt werd tot Maputo) aan de Mozambiquaanse kust. De exacte locatie van s mans geboorteplaats is na al die jaren natuurlijk niet meer na te gaan; omdat het district tegen de grens van Swaziland aan ligt, beweren sommigen dat Peter William Rainier in dat laatste land is geboren. Zijn nauwelijks begonnen schoolcarrière op een kostschool in Natal werd al snel beëindigd door het uitbreken van de Boerenoorlog op 12 oktober 1899; wat hem als onvrijwillig schoolverlater restte, was het leger: als cavalerist in de Natal Carabineers hielp hij een eind maken aan een Zoeloe-opstand. Na de demobilisatie verdiende hij de kost als o.a. goud- en diamantzoeker en olifantenjager. Gedurende de Eerste Wereldoorlog vinden wij hem terug als verkenner in de South African Forces die in het huidige Namibië tegen de Duitsers streden: hij nam deel aan de beslissende slag bij Gibeon (april 1915), waarna hij vergeefse pogingen deed om overgeplaatst te worden naar het westelijke front in Frankrijk. Gezien zijn ervaring als goud- en diamantzoeker achtte de Britse regering het echter beter om Peter als opzichter van een voor de oorlogsindustrie belangrijke tinmijn op het Bauchi-plateau, zon 850 kilometer ten noorden van de toenmalige hoofdstad Lagos. Kort voor het einde van de oorlog stond zijn eerste vrouw, Winnie Rainier-Miller, op het punt om voor het eerst te bevallen, maar de beruchte Spaanse griep-pandemie maakte op haar kraambed een einde aan het leven van moeder en kind. Een wereldoorlog later was Peter William Rainier opgeklommen tot majoor in de British Royal Engineers, een soort van (vijandige) collega van Schumann uit Een meesterstunt in Mexico dus.
Je houdt het nauwelijks voor mogelijk bij iemand die twee wereldoorlogen heeft meegemaakt, maar het interbellum is veruit de avontuurlijkste periode uit het leven van Rainier. Als oud-militair krijgt hij in 1919 de kans om voor het eerst het vaderland van zijn voorouders te bezoeken; het Verenigd Koninkrijk dat toentertijd net als binnenkort geen deel uitmaakte van de Europese Unie scheen hem echter maar matig te bevallen, want in no time trekt Rainier verder naar het Land van de Onbegrensde Mogelijkheden, een decennium of wat later door een zekere Willem W. Waterman het Land der Onbegrensde Waanzinnigheden genoemd. Hij wordt ingenieur bij de Bucyrus Steam Shovel Company of Chicago/Illinois. Door dat bedrijf wordt hij naar de kolenmijnen in Pennsylvania (!) gestuurd om daar bij diverse mijnbouwontginningsmaatschappijen de enorme stoombaggermachines te assembleren. Toen het succes van deze ontginning hem ietwat naar het hoofd steeg, begon hij samen met een andere mijnbouwingenieur al snel (voorjaar 1920, om precies te zijn) een eigen bedrijf, aanvankelijk met groot succes. Bij de Bitard Moshannon Coal Mine in het bergachtige deel van Pennsylvania legde hij een Z-vormige, 25 kilometer lange spoorweg aan met een stijgingspercentage van 8; hij maakte zon beetje als eerste gebruik van een geheel nieuw type locomotief, die werd aangedreven met tandwielen en die hellingen van 10% aankon. Een vleugje CAMCy (Lotgevallen rond een locomotief) klinkt door …
In deze tijd trouwde Peter voor de tweede keer, nu met een Pennsylvania Dutch-weduwe met de naam Margaret; zij had al twee kinderen uit haar eerder huwelijk en schonk Peter nog twee dochters, Margaret (Marge, 1922) en Dorothy (1924). Daarmee hield het geluk van de jonge familie abrupt op, want de grote mijnontginningsmaatschappijen namen Rainier en zijn partner Bill Bitard, die - net als Bernhard Cnall jaren later - zo droomden van een eigen bedrijf, niet zozeer judo- als wel straatgevechttechnisch in de heupzwaai. Daarop trok Rainier naar het gebied van de Elephant Butte Dam in New Mexico om zijn oude beroep van goudzoeker weer op te nemen; nog geen half jaar later zag hij het kansloze van zijn missie in en maakte samen met Bitard handig gebruik van een maas in de Amerikaanse wet om grote lappen land in Zuidwest-Florida te bemachtigen. Het duurde anderhalf jaar voor de autoriteiten deze maas ontdekten en repareerden; het enige wat Rainier restte, was de eer dat er in de Everglades een meer naar hem werd genoemd (Lake Rainier; precies aan de tegenovergestelde kant van het land als die berg van zijn voorouder, dus) en een huis in Florida, waar Margaret hem een zoon, Peter, had geschonken.
Na acht jaar met wisselend succes in de Verenigde Staten te hebben gewerkt verlegde hij zijn aandacht nu weer naar het zuidelijk halfrond: een consortium van New Yorkse bankiers (!) gaf hem de leiding over de herontdekte smaragdmijn van Chivor bij Somondoco in Colombia. Sinds de herontdekking van de historische mijn had deze nog maar weinig opgeleverd. In vier jaar tijd wist Rainier wel veel smaragden te ontrukken aan deze vergeten mijn; dat leverde hem niet alleen veel geld op, maar ook de naam van een van s werelds meest toonaangevende autoriteiten op het gebied van smaragden; en dat voor een man die tot 1927 nog nooit één smaragd in zijn handen had gehad! Het New Yorkse consortium liet hem nog net een troep Colombiaanse bandieten (!) dat de mijn had bezet, opruimen en kocht hem daarna uit, omdat ze zagen dat Rainier wel erg veel geld verdiende aan de ontginning van deze mijn, geld dat zij liever in hun eigen zak staken. Voor het eerst in zijn leven hield hij een aardige grijpstuiver over aan zijn voormalige werk en van de opbrengst kocht hij een lap jungle van meer dan 20.000 km², waar hij een estancia, Las Cascadas (De Watervallen) genaamd, kocht.
Een van de weinige fotos van Peter William Rainier: de man maakte talloze fotos; het tragische lot van mensen die heel veel fotos maken, is dat zijzelf vrijwel altijd aan de andere kant van de camera staan en dat er nauwelijks opnames van henzelf bestaan. |
| In 1931 werd de Chivormijn overvallen door bandieten; de indiaanse arbeiders waren, net als in Bob Evers belegert Fort B het oerwoud ingevlucht. Rainier (geheel rechts) verdedigde haar echter succesvol met slechts één man minder tot zijn beschikking dan het zevental Jan, Bob, Arie, Houston, Rikkers, Podulka en de Colombiaanse piloot; Rainiers belangrijkste medewerker was de bejaarde mijnwerker Chris Dixon, hier als derde van rechts te zien tussen zijn twee zoons. |
Ook van Rainiers estancia in de jungle, Las Cascadas, bestaan nauwelijks fotos; deze opname dateert uit de jaren 50, betrekkelijk kort na het verlaten ervan door weduwnaar Peter W. Rainier en diens kinderen. Of Van der Heide deze foto ooit heeft gezien, valt ernstig te betwijfelen, maar met een beetje Arie Roos-fantasie kun je de bouwwerkjes aanzien voor fortjes. |
| Wat er nog over was van Las Cascadas in 2015, ziet er desolaat uit, maar lang niet zo overwoekerd door de jungle als je zou verwachten van menselijke bouwwerken die 77 jaar lang leeg hebben gestaan; de indruk bestaat dat indianen de estancia als behuizing hebben gebruikt. |
Uitgave met stofomslag van Green Fire uit 1942. |
| De originele handtekening van Peter W. Rainier in mijn exemplaar van Green Fire compenseert het ontbreken van de stofomslag ruimschoots. |
About Emeralds |
|
Een en ander over smaragden |
But to get back to emeralds in general. Having thus created one of the most concentrated forms of wealth known to man, nature took good care to hide her treasure from him. She hid her emeralds in the appendices of mountain peaks and placed the mountains as far from civilized centers as possible. To make them still more secure, she covered the region with a thick layer of forest, just in case some clue to the contents of the mountain might be visible on the surface. At least, that is what she did with the Colombian emerald deposits, and Colombia produces most of the worlds worthwhile emeralds. |
| Smaragden behoren tot de allerzeldzaamste soorten edelsteen, en het lijkt wel of de natuur die groene stenen met opzet op de meest moeilijk te ontginnen plaatsen heeft verstopt. Zo zit het tenminste in Colombia, waar verreweg de meeste en beste smaragden vandaan komen. |
The Chibcha Indians of the high plateau of Colombia mined emeralds from Chivor before the Spanish conquest. There were no gold deposits in their country, so they used to acquire gold by trading for it with the Tolima Indians across the Magdalena River. They used to give emeralds and salt in exchange for the gold with which they plastered their Eldorado or threw into the sacred lake as sacrifice to their sun-god. |
|
De Chibcha-Indianen op de Colombiaanse hoogvlakte dolven al smaragden vóór de Spanjaarden hun land veroverden. Hun bodem leverde geen goud op, dus zij kwamen aan goud door smaragden en zout te ruilen met de Tolima-Indianen aan de overzijde van de Magdalena rivier. |
Chivor lay abandoned after the discovery of Muzo. From the middle of the seventeenth century till early in the twentieth no man trod the deep valleys and vast mountain slopes of the Chivor region. Plentiful rainfall and warm sunshine caused the jungle to grow till a great forest clothed the district where hundreds of men had toiled and died for a century in search of the emerald. |
|
Daarna ontstond een zeer verwarde situatie. Sommige Indianenstammen lieten de mijnen gewoon verwaarloosd liggen - andere stammen namen de moeite, hun ingangen met zorg te verbergen, en het oerwoud zorgde dan wel voor de rest. In enkele jaren tijd werden de dichtgegooide mijningangen op de berghellingen volkomen door het oerwoud overwoekerd. |
It was Pacho Restrepo, the Antioquenian, who picked on the lost Chivor mine as his quarry. Like most of his fellow citizens of the Departamento of Antioquia in Colombia, Pacho was a stout fellow. He needed to be, if he were to rediscover Chivor. lts general location in the Somondoco district was known, of course, but that might mean anywhere in an area of fifty square miles - two thousand five hundred square miles of dense forest. There was hardly an acre of it that was not tilted up on edge. Why, a man might scramble over the old workings themselves without knowing that he was on the object of his search, so overgrown with vegetation would those old emerald pits be. Ditches would be so overgrown with roots that no trace of them would be visible. The old Spaniards had used tunnels for mining in the early days of the conquest before they learned that a tunnel might be driven within a foot of emeralds worth a kings ransom without any clue to their presence being discovered. Only after many years of experience had they developed the same pit system of mining that we were using at Chivor - after experience had taught them that the only profitable system of mining the emerald is to move the mountain bodily and sift it, bit by bit. Yes, a tunnel might provide the clue to Chivors location, if you could only find the mouth of it. But tree roots have a habit of masking the mouths of tunnels if you give the trees enough centuries in which to grow. |
| Een van die verdwenen mijnen was de befaamde Chivormijn, waarover veel te lezen valt in oude Spaanse rapporten. Daarin stond ook te lezen dat die beroemde mijn ergens in het Socomondo-district moest liggen, maar ja... dat betekende ergens in een gebied van ruwweg 80 bij 80 kilometer... geheel en al bestaande uit berghellingen en diepe ravijnen, dat alles overwoekerd met oerwoud. Er was binnen die 6400 vierkante kilometer nauwelijks een stuk grond te vinden, zo groot als een normaal parkeerterrein, dat niet half op zijn kant stond... |
But good old Pacho did have one clue. In his history of the Spanish conquest, Fray Simone, the priestly historian, had written of Chivor: The mines of Chivor are situated on the point of a ridge from which the llanos of the Orinoco can be seen. To one who knows the region that seems a slender clue. But, still, a clue it was, and Pacho set out to follow it. Climb to the top of every ridge in that forest sea. That was his plan. Set foot on every mountain top in the area. If the llanos could be seen from it he would search its sides foot by foot for the oId workings of Chivor. Scores of ridges, each ridge bristling with peaks. Between the ridges, gigantic valleys through which swift mountain rivers raced toward their destiny on the level plains below. Dense forest clothed the well-nigh precipitous slopes. Pathless. Each step of progress must be made by hacking a path through vegetation so dense as to approximate a solid. Month after month. Year after year. Don Pachos once substantial fortune began to become attenuated with the strain of maintaining the force of men required in such an uninhabited wilderness. Axemen and macheteros for hacking trails. Scores of pack Indians to bring in supplies - sixty pounds of grain or yuca on a pair of humped shoulders while the bearer eased his way down or clambered up slopes. |
|
Er was echter één aanwijzing die houvast leek te geven. In zijn Historie van de Spaanse Veroveringen schreef de priester Fray Simone: De Chivormijnen liggen aan het einde van een rotsrug van waaruit men de llanos (vlakten) van de Orinocorivier kan waarnemen. |
Meat was scarce and Don Pachos men depended for their meat ration on what the forest provided. Squirrels darting along the fern-wreathed branches of the huge yellow laurel or cedar trees, coneys in their holes in the rocky cliffs. Down in the warmer valleys were monkeys, but the monkey is thinblooded and refuses to inhabit the higher, colder regions. The fat buruga - the South American version of the North American ground-hog. It was a buruga that found Chivor for Don Pacho. One of his Indians chased the sluggish animal into a hole and proceeded to dig it out. After a yard or so of digging the opening widened. The Indian entered and stood upright. Regular walls and arched roof. A tunnel. In the soft rock through which it had been driven were the pick-marks of long-dead Indian slaves - three centuries dead or more. |
|
Natuurlijk gingen Pacho en zijn mannen geregeld op jacht om hun rantsoenen aan te vullen met vers vlees, maar op deze berghellingen schoten ze weinig anders dan eekhoorns of burugas. Meer naar beneden, in de valleien waar het minder koud was, waren er apen genoeg, maar op de koudere berghellingen waren ze al blij met af en toe een vette buruga. Deze buruga is de Zuidamerikaanse neef van het Noordamerikaanse aardvarken. En laat het nou zon buruga zijn die Pacho op het spoor bracht van de verloren Chivormijn! Een van zijn Indianen zat een aangeschoten buruga achterna, zag het beest in een hol verdwijnen en begon het uit te graven. Na een kleine meter graven stortte er een flink brok aarde tussen de boomwortels weg en kwam er een donkere holte te voorschijn. De Indiaan maakte het gat wijder en kroop omzichtig naar binnen... in een tunnel met gemetselde muren van rotsblokken en een gebogen plafond... De zolang verloren mijn van Chivor was teruggevonden. |
Month by month passed. Some months were more profitable than others, but each month that pit showed a hand some profit. By the time my first year on the mine had passed I had not only shown a profit for that year but had gone far to recoup the owners for the mines previous losses. Month by month the pit deepened. Month by month we explored the veins which our excavations uncovered. At last the character of the rock changed. The silky texture left it. The bottom of the pit was now formed of formation which fractured sharply into jagged edges, quite unlike the square-breaking strata which had produced emeralds. Once an emerald vein approached that jagged layer on which it lay the green streak ceased. The fissure closed. I knew that if we sunk a mile deeper not another emerald would we recover. The pit had bottomed. We must now open a new pit and wait many months till it had reached the same stratum of formation that we had just finished exploiting. |
| Die Amerikanen hadden meer kapitaal en meer tijd en haalden er in de loop van tientallen jaren nu en dan prachtige stenen uit. Want dat is de pest van smaragdmijnen: de stenen zitten in klompjes bij elkaar en niet regelmatig verspreid. Je kunt dus dwars door een berg een stel tunnels boren en alleen wat klein grut tegenkomen, met de blinde kans, dat je precies tussen twee vette potten van schitterende juwelen hebt door gewerkt. Je zou zon hele berg eigenlijk laag voor laag moeten afgraven, net zoals je plakjes van een kaas snijdt. Maar je weet nooit, natuurlijk... Je kunt ook gaan gokken... |
Kaartje van Centraal-Colombia, getekend door Rainier zelf, op het schutblad van Green Fire. |
Stationsstraat 26B is een adres dat wij maar al te goed kennen. Eerst komt het voor in het boek Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?, waarin Willem beschrijft dat hij aldaar enige tijd woonachtig was; van 4 oktober 1940 tot 3 maart 1941 om precies te zijn. Vervolgens speelde het adres een rol in Drie jongens als circusdetective. In dat verhaal woonde smokkelaar Luuk van Genderen aldaar op een bovenkamertje. Amersfoort is slechts een steenworp verwijderd van mijn woonplaats Wijk bij Duurstede en zo kon het gebeuren dat ik op een zomerse dag in 1987 besloot om wat fotos te nemen van het beroemde pand. De foto, die ik toen maakte van de voorgevel, zou later verschijnen in mijn boek Het verschijnsel Bob Evers.
Nou had ik ook Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? gelezen waarin de perikelen rondom de massaal aangeleverde nachtkastjes werden beschreven. Die werden vervolgens allemaal tot brandhout voor de kachel gehakt en al deze restanten werden opgestapeld op het balkon aan de achterzijde van het huis. Nou had ik gezien dat er aan de zijkant van het huizenblok een soort achterom was: een overdekt poortje waardoor je de achtertuinen van de woningen op de begane grond kon bereiken. In dat poortje - u gelooft het niet - stond een nachtkastje (!) met een marmeren bovenblad. Helaas heb ik daar geen foto van genomen - iets waar ik overigens vandaag aan de dag nog steeds spijt van heb… Het balkon leek mij interessanter om te fotograferen. Helaas waren de heggen van de tuinen te hoog om zicht te krijgen op het balkon… ook die foto kwam er dus niet.
Inmiddels was het najaar 2000 geworden. Internet had zijn intrede gedaan. En het mooie was dat je kon zoeken naar telefoonaansluitingen op adressen. Stationsstraat 26B werd ook keurig vermeld. De lezer voelt m al aankomen: ik belde het betreffende nummer. Mijn eerste vraag aan de bewoner was of hij wist dat hij in een heel bijzonder huis woonde. Nee, dat wist hij niet… Bob Evers? Nooit van gehoord (foei). Maar de man (wiens naam mij helaas is ontschoten) werd wel reuze nieuwsgierig en zou de volgende dag meteen naar de boekhandel gaan om een exemplaar van Drie jongens als circusdetective aan te schaffen. Ik maakte hem overigens opmerkzaam op de op handen zijnde bijeenkomst op het Kaageiland in november van dat zelfde jaar. Dat bleek een goede zet, want hij was dusdanig nieuwsgierig geworden dat hij daar eveneens naartoe kwam. Hierop nodigde hij mij uit om een keer langs te komen zodat ik wat fotos kon maken. Dat gebeurde in begin 2001 en leverde onderstaande prentjes op.
De ramen aan de voorzijde. Ooit werd bekend gemaakt dat er huizen aan de Stationsstraat gesloopt zouden worden, hetgeen bij menigeen lichte paniek veroorzaakte. Gelukkig bleek het slechts om de panden aan de overkant te gaan. Op de achtergrond zien we de inmiddels verrezen nieuwbouw. | De deur naar het beroemde balkon. |
Het balkon alwaar het brandhout werd opgestapeld. | Het raam waardoor Jan Prins naar buiten loerde. |
Sinds het verschijnen van Het preppaleis van de Holenman, het eerste deel van de Tante Ginny-trilogie, mag de Groest zich weer in de warme belangstelling van de Bob Evers-liefhebbers verheugen. Aan deze straat, waar jongeheer Evers zich lang geleden afvroeg of Jan en hij nou in Hilversum I of II waren, bevond zich op nummer 36 tussen 1928 en 1945 Café Sport van Teus van Schaik; na de oorlog veranderde hij de naam in Dancing Benelux en in de jaren 60 bood het café jazzliefhebbers elke zondag de gelegenheid om live van hun favoriete muzieksoort te genieten. In die tijd traden hier ook met de regelmaat van een Zwitsers precisie-uurwerk de in Bob Evers-kringen bekende Rita Reys en het trio Pim Jacobs op. Anno 2019 zit Dille & Kamille in het pand.
De Groest in de jaren 60; het gebouw links, met het witte torentje, is Dancing Benelux. |
Nadat het satirische weekblad De Gil roemloos aan zijn einde was gekomen, nam Willem Waterman de draad van zijn kolderieke journalistiek weer op in de Radio Gil Club. Hij draaide jazz-platen, grapte over negermuziek, maar bleef tussen de regels door nazipropaganda spuien. Tijdens de Slag om Arnhem werkte hij mee aan de zender Mary of Arnhem, waarvan de uitzendingen de bedoeling hadden verwarring te stichten in het geallieerde kamp. Dit lukte boven verwachting. Men relayeerde gewoon de BBC-uitzendingen op een uitgekiend ogenblik schakelde men de nieuwslezer uit en gaf in voortreffelijk Engels eigen nieuws ertussen. (Radio Hilversum 1940-1945, Dick Verkijk). |
De Dolle Dinsdag had Taubert en de zijnen ook niet onberoerd gelaten. Nog diezelfde avond vertrok er om zeven uur een trein met de Gefolgschaft van de RBS (Rundfunkbetreuungstelle; chef daarvan was sinds 1 mei 1941 Ir. E.K.Th.F. Taubert, RS) - óók naar Deventer. Een paar zijn in Hilversum gebleven voor de lopende zaken. |
Dat kan wel, zei Pietje. Ik weet al wat je zeggen wil. Dat heeft Pietje Bell gedaan. O ja, ik krijg van alles de schuld. Ik ben toch zon ongelukkig jongetje, ik krijg altijd de schuld. Als er een ruit ingegooid wordt... dat heeft Pietje Bell gedaan... Als er een tram van de rails loopt... dat heeft Pietje Bell gedaan... als morgen de Grote Kerktoren omvalt... dan heeft Pietje Bell dat gedaan... |
Geachte heer De Krijger, |
Eindelijk begint de Bob Evers-serie volwassen te worden! In deze serie is het fenomeen wraak een betrekkelijk nieuw verschijnsel, terwijl het toch een van de oudste drijfveren in de geschiedenis van de mens is.
Het oog om oog, tand om tand-principe vinden we terug in allerlei religieuze geschriften, zoals de Talmoed, de Bijbel en de Koran. Soortgelijke wraakgevoelens komen we ook tegen in de het Griekse epos en de daarvan afgeleide tragedies. Achilles die wraak wil op Agamemnon, omdat deze hem zijn slavinnetje had afgenomen, Ajax die de Griekse aanvoerders wil afslachten omdat hij Achilles wapens niet kreeg en de aaneenschakeling van moorden in het koningshuis van Agamemnon zijn treurige, maar wereldberoemde voorbeelden van al dan niet geslaagde wraakacties. De oude Grieken en Romeinen kenden in hun mythologie zelfs een drietal wraakgodinnen, Erinyen of Furiën genaamd; naarmate het recht op schrift wordt gesteld, zien we echter een toenemende regulering van het wraakprincipe. Naast Erinyen hadden de Grieken nog een wraakgodin: Nemesis; zij is de godin van de gerechtvaardigde wraak. Dit wijst erop dat zij blijkbaar verschil maakten tussen ongerechtvaardigde en gerechtvaardigde wraak. In onze westerse samenleving heeft de staat het geweldsmonopolie, hetgeen er in de praktijk op neerkomt dat wraakneming strafbaar is gesteld. Speciale vormen van wraak, zoals bloedwraak (de vergelding van een moord; in Italië spreekt men van vendetta) en eerwraak (vergelding van een familieschande) komen echter ook in de 21ste eeuw nog in diverse culturen voor. In de Koran wordt het recht op bloedwraak nadrukkelijk erkend, al wordt moslims in de tweede soera geadviseerd om genoegen te nemen met diya, bloedgeld. Een generaties lang durende wedloop van wraak en wederwraak noemt men een vete; vaak weet niemand meer waarom of wanneer deze is begonnen. Wraak, bloedwraak en vetes vormen een steevast terugkerende thematiek in de tragedies van William Shakespeare, zoals Hamlet, maar bovenal Romeo and Juliet, het wereldberoemde verhaal van de vete tussen de families Capulet en Montague. Wraak is ook het motief in de lijvige roman Le comte de Monte-Cristo van Alexandre Dumas père. In de Russische literatuur is het hels moeilijk om een boek of toneelstuk te vinden dat níét over wraak gaat.
Goed, in de Bob Evers-serie hadden we natuurlijk de bende van Peraira, die in Pyjama-rel in Panama wraak wil nemen op Jan, Bob en Arie omdat dezen in een eerder avontuur een stokje hebben gestoken voor het lucratieve illegale immigrantenspel. Het gevangen zetten van Jan, Bob en Arie in de waterkelder in San Francisco (Hoog spel in Hong-Kong, Red.) kunnen we ook plaatsen in de categorie wraak. Maar dat was dan ook alles… tot vorig jaar.
In de verhalenbundel Botsingen met oude bekenden treffen we ineens twee oude en een nieuwe vijand aan, die uit wraak handelen. Allereerst duiken daar de uit Een vliegtuigsmokkel met verrassingen bekende Kees en Frank weer op, die wraak proberen te nemen op Jan Prins; het zijn en blijven echter onhandige Nieuwendijk-nozems, dus het blijft bij een poging. Dan krijgt Bob Evers te maken met wraakacties van Tootsie Griff, die we nog kennen uit de juwelenjacht-trilogie en die inmiddels getrouwd blijkt te zijn met de ons welbekende Johnny Dalmonte; de wraak van deze mafioso blijft niet beperkt tot Bob, maar heeft zich blijkbaar ook al een hele tijd gericht tegen de schutterige privédetective Paul Hubary, die Bob schoorvoetend en vooral onwillig een (zeer klein) handje helpt. Over schutterige privédetectives gesproken: in het derde verhaal van de eerste Bob Evers-verhalenbundel wordt Arie Roos geconfronteerd met Jacoba Colenbrander, inderdaad: de vrouw van de dubbele horloge-fanaat uit Een motorboot voor een drijvend flesje. Arie heeft Colenbrander natuurlijk nooit een strobreed in de weg gelegd, dus het is niet meer dan logisch dat de wraak van eega Jacoba zich niet op Arie richt, maar op Pijnenborg, de voormalige werkgever van Colenbrander, vanwege het feit dat Pijnenborg Colenbrander - die over de voornaam Gerben blijkt te beschikken - heeft ontslagen. Zoiets roept wraakgevoelens op, zeker bij vrouwen.
Vandaar mijn verzuchting aan het begin van deze column dat de Bob Evers-serie eindelijk volwassen begint te worden. En het is verbazingwekkend dat wraak in de reguliere serie 1 t/m 61 eigenlijk slechts één keer is voorgekomen, want in talloze andere boekenseries is wraak een Leitmotiv: denk maar eens aan de wraakgevoelens van Erich von Stalhein jegens James Bigglesworth tussen de delen 3 en 52 van de beroemde Engelse serie Biggles. Karl May beschrijft in zes kloeke delen hoe Omar Ben Sadek Hamd el Amasat, de moordenaar van zijn vader, achtervolgt van Tunesië tot in Albanië; dat hij Hamd niet vermoordt, zoals de primitieve Arabische bloedwraak voorschrijft, maar hem onder invloed van de Europese, dus beschaafde, door-en-door christelijke Kara Ben Nemsi - een alter ego van Karl May - slechts de ogen uitdrukt, schrijven we dan maar toe aan de tijdgeest van de late 19de eeuw. De eeuwige wraakgevoelens van Sjareltje de Vroet, alias de Rode Spin, zijn voor elke Nederlandse (ex-)jeugdboekenlezer gesneden koek. Zelfs in kinderboeken als De Kameleon is het verschijnsel wraak niet onbekend: de visdieven die door Hielke, Sietse en Cor worden gedwongen hun buit af te staan, komen later terug om wraak te nemen.
Mede daarom en vanwege het feit dat de door Jan, Bob en Arie gedwarsboomde lieden jarenlang de ene na de andere kans hebben laten liggen om wraak te nemen op het edele trio, is het zo verbazingwekkend dat pas in een verhalenbundel een drietal echte wraakacties worden geprobeerd - afgezien van de twee in het begin genoemde voorbeelden. De muiters uit de Zuidzee zijn dood of ver weg in Amerika, Jeffries en Barnett bevinden zich ook ver weg buiten de EU, net als veel andere schurken, te veel om op te noemen. Maar zon Mark van Vliet, de Bolle, Luuk van Genderen, Buikmans, Van Busekom, Lottie Doberman en de Kapitein, Hennie Schol, Frank, Kees, Bulk, Kresse, noem hen allemaal maar op: die lopen potverdorie door Amsterdam (of op zn minst door Nederland), net als Jan en Arie, vaak zelfs ook Bob. Zij moeten toch het bloed van Jan, Bob en Arie wel kunnen drinken! Het is ten enenmale onmogelijk dat zij hun verlies schouderophalend hebben afgedaan. Een gemiste kans voor open doel, Willy van der Heide, om hier prachtige verhalen en intriges van te maken! In de rebound kopt Peter de Zwaan de voorzet gelukkig wel in het doel, 69 jaar na het verschijnen van het eerste Bob Evers-boek.
In de Bob Evers-verhalen lieten en laten Willem en Peter vaak vrouwen optreden die net iets anders in elkaar zaten dan de gemiddelde vrouw. Trefwoorden als dominant, nadrukkelijk aanwezig, eigenzinnig, sluw en jongensachtig passeren de revue als men deze karakters bekijkt. De eerste in de rij is tante Ginny uit Een overval in de lucht. Het is een omvangrijke dame die - zo wordt men gewaar - gewend is om de lakens uit te delen. Van de dertien passagiers van de PH-XKY waren er twee van de vrouwelijke kunne, een ongewoon hoog aandeel voor een Bob Evers-boek. De andere dame is natuurlijk het onvergetelijke, roodharige katje Lalou Lalonde, voor wie de eveneens allitererende Claudette Colbert model heeft gestaan. Wie het karakter van Claudette een beetje kent, heeft zelfs zonder het eerste boek van de serie gelezen te hebben al een aardig idee van Lalous karakter. In deze zelfde eerste trilogie treffen we ook Lois Bennett aan; een sportief en kordaat meisje van 21 jaar met blond haar. Marie-José heeft mij [John Beringen, red.] ooit toevertrouwd dat de verschijning van Lois op haarzelf was geënt. Lois, een van de twee erfgenamen van professor Hathaway, vertelt haar broer dat een andere dame die in dit boek voorkomt, Annie Jansen-Barley, volgens de verhalen een heel knap meisje was geweest en misschien is ze het nog wel, aldus John Bennett.
Daarmee zijn we er nog niet qua vrouwen in de eerste trilogie, want wie kan ooit de Schotse postmeesteres van Bromborough vergeten: Mrs. Fentwick? Zij is niet makkelijk te overtuigen en ook niet voor een kleintje vervaard: eventuele onverlaten die bij haar binnendringen, dreigt ze met de stijfselkwast achter het behang te plakken.
In Tumult in een toeristenhotel maken we kennis met Carlotta en Lilian; twee van de vier diamantsmokkelaars. Over Lilian wordt vermeld dat ze onschuldige blauwe ogen heeft. Carlotta, die wordt omschreven als een mooi meisje, presteerde het om eerst haar man Charles bijna radeloos te maken met haar gezanik. Als deze daar wat over opmerkt, laat Carlotta doodleuk weten: Dat zijn vrouwengrillen. Daar mag een man niet op letten.
In Drie jongens en een caravan speelt Yettie Sanders een vrij grote rol. Een ondernemend meisje wier gedrag een beetje aan dat van Lois Bennett doet denken. Hoe ondernemend zij ook is, toch staat zij altijd onder invloed van haar paatje. Sonja Straperli uit Kabaal om een varkensleren koffer blijkt een zeer eigenzinnige dame te zijn, wier idee van reizen een soort tournee van garage naar garage is. Zij zwaait heel indrukwekkend met een pistool, maar kan daar niet mee omgaan.
In de trilogie over de Grimbos-schat zijn Lottie Doberman en mej. C.B. Schol op zn zachtst gezegd niet erg makkelijk in de omgang. Datzelfde geldt ook voor de mevrouw naar wie de trilogie is genoemd en die haar man - met het karakter van een bos klaprozen – volledig overvleugelt. Wie eveneens als niet gemakkelijk in de omgang omschreven kan worden, is Vera Vitella, de slangendanseres (danst u MET slangen of ALS een slang?) uit Vreemd krakeel in Californië. En dan hebben we het nog niets eens gehad over de ronduit vreemde en ook een beetje griezelige waarzegster La Paraquita in Trammelant op Trinidad.
Als meest geslepen type mag wel Tootsie Griff worden aangemerkt, het meisje en de latere echtgenote van de gangster Johnny Dalmonte. Zij treedt op in Vreemd gespuis in een warenhuis en later zien wij haar terug in Botsingen met oude bekenden. Zij wordt als volgt omschreven: Haar wapen bestond niet uit een achtschots automatisch pistool, maar uit haar wijdopen, helblauwe ogen die iemand als heldere vijvers van onschuld konden aankijken, ook al was haar ziel een modderige poel vol leugens. In Wilde sport om een nummerbord laat Willy alweer een vrouw optreden; als Bill haar in één woord moet omschrijven, gebruikt hij het woord droog, als wij haar in één woord moeten omschrijven, gebruiken wij liever de term onbeschoft, eventueel nog aangevuld met de opmerking niet van plan en/of in staat om haar eigen kinderen op te voeden. Die arme Walter Kettering! Wie minstens even onsympathiek overkomt, is de vrouw van garagehouder Dorus Steensma in Een vliegtuigsmokkel met verrassingen; in datzelfde deel is er in de hardcoverversie sprake van een meisje in de categorie slonzig: zij haalt zes keer in een halve minuut haar neus op. Ongetwijfeld gaat het hier om een bekende van Willem, daar in dat café aan de Ringvaartdijk. In de pocketversie is daar overigens geen sprake meer van.
In Superslag in een supermarkt krijgt Bob hulp van een au pair-meisje, genaamd Joyce, dat zich al snel als heel wat slagvaardiger en bijdehanter dan Bob zelf ontpopt. Hulpvaardig is ook Frau Hauser in Reckahn (Schermutselingen bij een zandafgraving). Haar motief om Jan te helpen is waarschijnlijk dat zij in hem iets van haar zoon herkent, die in militaire dienst is en die zij mist. In datzelfde deel komt ook nog een naamloze oude vrouw voor, die Jan opsluit in een betonnen schuur vol gereedschap dat Jan naar hartenlust kan en mag gebruiken om uit die betonnen schuur te ontsnappen; bij het lezen van dit deel heb ik [Roger Schenk, red.] altijd gedacht dat het hier ging om de moeder of grootmoeder van monteur Lothar; maar even zovele keren heb ik mij afgevraagd waarom zij een foto van Wolf of Reinie Ebens op haar dressoir heeft. Een wat geheimzinnig type dus, dat niet echt geschikt is om mee te converseren.
De daaropvolgende trilogie wordt ingeleid door een eveneens geheimzinnig type met wie dan wel valt te converseren, zonder daarbij echter ook maar één waarheidsgetrouw woord te vernemen; zij noemt zichzelf aanvankelijk Suzanne MacGarrigle, omdat ze een nicht is van de Schotse machinist van de Frisco, maar van de rest van haar verhaal klopt minder dan niets; toch blijkt zij uiteindelijk aan de goede kant te staan, maar dat gaat niet echt van harte. Het gaat in deze trilogie om een busreis door de Verenigde Staten; Jan neemt als passagier plaats in de bus en het is dus onvermijdelijk dat we kennis maken met grote aantallen medepassagiers, van wie naar schatting de helft vrouwelijk is. Niet één van hen maakt een blijvende of sympathieke indruk, al ligt dat voornamelijk aan de non-assertieve houding van Jan.
Ook niet helemaal soepel verloopt de samenwerking tussen Jan en een kwartet secretaresses van Rederij Roos: Brigit, Elle-May, Loes en Nette. Ligt het feit dat zij zich meer als giechelende schoolmeiden dan als eerbiedwaardige secretaresses gedragen, aan hen of ook weer aan Jan? Een open vraag, die wij hier niet gaan beantwoorden.
In de trilogie die begint met het binnenkort weer leverbare Clandestiene streken op een cruiseschip wordt het weer eens tijd voor een sterke en geraffineerde vrouw. Aanvankelijk ziet het ernaar uit dat de hoofdpersoon een man is, de uit Salt Lake City ontsnapte accountant met lange vingers Antonio Rivas, maar in de erop volgende delen blijkt dat de drijvende kracht achter het geheel de kleine, zwartharige Cristina Rivas is, een schoonzus van Antonio en tevens familie van de burgemeester van het plaatsje La Gloria.
In de meest recente trilogie van Peter de Zwaan worden wij gewaar dat de uit de eerste trilogie bekende tante Ginny na het avontuur in de Kalahariwoestijn op de een of andere manier bevriend is geraakt met Aries moeder; via haar komen Jan, Bob en Arie uiteindelijk in aanvaring met Freek Oltman en zijn handlangers. Het nog dit jaar te verschijnen deel 62 draagt zelfs de titel De gouden greep van tante Ginny. Tante Ginny dus aan het begin en het einde van de serie: de literatuurkenner zou het een perfecte ringcompositie noemen, ware het niet dat de Tante Ginny-trilogie nog lang niet de laatste uit de serie zal zijn en ware het niet dat Peter de Zwaan in deze trilogie een nóg vreemdere tante aan het palet van vreemdsoortige vrouwen toevoegt: de keiharde juf die zich aanvankelijk Frederique Oltman noemt, maar in werkelijkheid Heleen ten Holt blijkt te heten. Zij ontpopt zich als een keiharde tante, van wie het zeer lange tijd volkomen onduidelijk blijft of ze nou een mede- dan wel een tegenstandster is van onze drie nauwelijks voor hormonen bevattelijke vrienden.
Maar naast al deze ietwat excentrieke types kan men ook wel ronduit aandoenlijke vrouwen aantreffen. Binnen deze context mogen ma Roos en Marianne, de huishoudster van kolonel Prins hiertoe gerekend worden. Opvallend is dat deze twee binnen het oeuvre van Peter de Zwaan een veel grotere rol spelen dan in de delen van Willy van der Heide. Om Marianne en haar erfenis heen is zelfs een gehele trilogie geschreven (De perikelen van kolonel Prins, Spektakelspel van Fons de Schilder en Smokkelspoor van meneer Maik).
Naast de hierboven genoemde dames treedt er natuurlijk ook nog veel meer vrouwvolk op in de serie, maar hun rol is dusdanig beperkt dat we hen hier buiten beschouwing hebben gelaten. Alles bij elkaar mogen we stellen dat er een bonte verzameling van vrouwen bestaat die in geringe of grote mate de Bob Evers-verhalen verluchtigen met hun opvallende aanwezigheid en waarvan de omschrijvingen uiteenlopen van amusant tot femme fatale.
Op woensdag 11 augustus 1943 van 14.30 tot 14.45 zond Hilversum I het hoorspel De droomkies van Willy van der Heide uit. Willem van den Hout schreef gedurende de oorlog tegen de 100 hoorspelen, onder de pseudoniemen Willem W. Waterman, Willy van der Heide en Philip van de Wetering. Mijn (RGHS) aanvankelijke veronderstelling dat hij de naam Willy van der Heide alleen benutte voor onschuldige, op de jeugd gerichte hoorspelen, bleek een misvatting: we mogen wel stellen dat hij als Willy van der Heide voornamelijk voor de jeugd schreef, maar niet uitsluitend. Enkele, uiterst politiek beladen hoorspelen zoals De legende der Amerikaansche democratie en De Martelgang van Britsch Voor-Indië vermelden als auteur ook de naam Willy van der Heide, benevens het beste, maar qua foute propaganda duidelijk het vuigste hoorspel dat hij ooit heeft geschreven: Assistentie … wij zinken, dat dan weer wel op de wat rijpere jeugd was gericht. |
VOOR DE KINDEREN |
(GEKREUN JAAP) : | O…. O…. |
NETTIE: | Wat is er, Jaap? |
JAAP: | O… O…. O… |
NETTIE: | Wat heb je toch? |
JAAP: | O, ik heb zoon kiespijn. |
NETTIE: | Stumper! Ga maar gauw naar den tandarts, dan ben je er vlug van af. |
JAAP: | Naar den tandarts? Ik denk er niet aan. O, o, wat n pijn. |
NETTIE: | Hoe denk je dan van je kiespijn af te komen? |
JAAP: | Dat weet ik niet, maar ik ga niet naar den tandarts. |
NETTIE: | Als Moeder merkt dat je kiespijn hebt, moet je er natuurlijk naar toe. |
DEUR. |
MOEDER: | Zoo kinderen, wat zitten jullie hier met zn tweetjes? |
JAAP: (ZACHT) | Ssst... niets tegen Moeder zeggen. |
MOEDER: | Waarom gaan jullie niet naar buiten? Het is zulk heerlijk weer. Je moet profiteeren van je vrijen middag. |
NETTIE: | Ik ga straks een eindje fietsen, moeder. |
MOEDER: | En jij Jaap? |
JAAP: | Ik? O, ik ga ook fietsen. |
MOEDER: | Wat zie je er vreemd uit Jaap, het lijkt wel of je een dikke wang hebt. Je hebt toch geen kiespijn? |
JAAP: | Kiespijn? Ik? Hoe komt U erbij? Ik heb niets. |
MOEDER: | Dan is het goed. Want als je kiespijn hebt, moet je naar den tandarts, hoor, wacht je er te lang mee, dan is dat slecht voor je gebit. |
JAAP: | Natuurlijk! Maar ik heb geen kiespijn! |
MOEDER: | Nu kinderen, prettig fietstochtje! |
JAAP: | Dag, Moeder. |
NETTIE: | Dag, Moeder. |
JAAP: (KREUNEND) | Zou een kiespijnpoeder helpen? |
NETTIE: | Misschien. Maar ga toch naar den tandarts. |
JAAP: | Zeker om getrokken te worden. Ik dank je lekker. Als ik er aan denk hoe dat laadje met die tangen er uit ziet en hij met zoon tang naar je toekomt. Hu. |
NETTIE: | Bangerd! Het is niet eens zeker dat je getrokken wordt, misschien moet je alleen maar geplombeerd worden. |
JAAP: (SMALEND) | Alleen maar, zei je toch? Hè? |
NETTIE: |
Nou, houdt dan maar kiespijn. Jíj voelt het, ik niet. In jouw plaats zou ik naar den tandarts toe hóllen en liever éven pijn hebben dan misschien den heelen dag of de heele week. |
JAAP: (WOEDEND) | Als je nog eens het woord tandarts noemt, dan … |
NETTIE: (PLAGEND) | Nou, wat dan?... Ik ben een half hoofd grooter dan jij. Daaaag veel plezier vanmiddag! |
DEUR SLAAT DICHT. |
JAAP: (KREUNEND) | O, wat is dat toch afschuwelijk om kiespijn te hebben. Weet je wat, ik neem een aspirientje en ga wat op mijn bed liggen dan gaat de pijn misschien over. |
STAPPEN |
Hè, hè, daar lig ik, ik zal probeeren te gaan slapen … Het is net of de pijn wat minder wordt zonder den tandarts, lekker! Ha, ha ben ik even slim geweest. (GAAPT) Ik krijg heusch al slaap. (GAAPT, ZUCHT EN SNURKT ZACHTJES) |
(MEN HOORT NU ZAGEN, BEITELEN EN ZACHTJES HAMEREN) . . . . . . . . |
JAAP: | Wat is dat hier in mijn kamer? Vier kabouters? Wat doen jullie hier? |
KABOUTER: | Zoo Jaap. Hoe gaat het met de kiespijn? |
JAAP: | Best hoor. Maar wat doen jullie hier en hoe zijn jullie hier gekomen? |
KABOUTER: | Hoe we hier komen, is ons geheim, maar wat we doen, mag je wel weten. Kijk eens wat we hier hebben? |
JAAP: | Hè, wat een gekke witte dingen, het lijken wel groote kiezen. |
KABOUTER: | Dat zijn het ook. |
JAAP: | Wat mal! Wat doen jullie daarmee? |
KABOUTER: | Dat zijn kiezen voor onze verzameling, we verkoopen kiezen, moet je weten, en de kapotte kiezen maken we. Kijk eens, dit is jouw kies en als ik er op hamer, voel je het. |
(HAMEREN) |
JAAP: | Au, au, schei uit, maar hoe kan dat eigenlijk, want mijn kies zit toch in mijn mond? |
KABOUTER: | Dat denk je maar; je echte kies zal er gauw genoeg uit zijn. Niet als je vanmiddag naar den tandarts was gegaan, dan was hij geplombeerd, nu zal hij wel getrokken moeten worden. Dít hier is zoolang je droomkies. Je voelt alles wat we er mee doen, en kijk de andere kabouters zijn ook met kiezen bezig. |
KABOUTER: | Kom makkers; het wordt tijd om naar onzen kiezenwinkel te gaan. Ik hoor dat er al een heeleboel liefhebbers zijn. Kom maar mee, Jaap. |
JAAP: | Ik heb heelemaal geen zin, ik lig hier heel best in mijn bed ... Als ik me maar even beweeg, is het net of de kiespijn veel erger wordt. Nee hoor, ik heb geen zin ... |
KABOUTER: | Geen zin? Daar trek ik me niets van aan, je móét mee, want misschien kan ik nog meer tanden van je gebruiken. |
JAAP: | Je blijft van mijn tanden en kiezen af! Ze zijn toch van mij! (HUILERIG) |
KABOUTER: (SPOTTEND) | En je zorgt er zoo goed voor, hè? Kom Jaapje, je bed uit! |
JAAP: | O wat is die kabouter vreeselijk sterk. Waar gaan we naar toe? Wat is dit voor een lange donkere gang? Hier ben ik nog nooit geweest en wat hoor ik toch voor een gekke geluiden? Het lijken wel allerlei beesten! |
GEHINNIK, GELOEI, GEMIAUW, GEPIEP EN GEBLAAT, EERST ZACHTER EN DAN HARD. |
KABOUTER: | Stilte Dames en Heeren, alstublieft. |
STILTE. |
KABOUTER: | Zoo, nu kunt U mij tenminste verstaan, wel, wel, wat zijn er veel liefhebbers vandaag. Heeft U allemaal een tand of kies noodig? |
DEZELFDE GELUIDEN EN DAN STILTE. |
KABOUTER: | Nu, ik heb weer een prachtige verzameling hoor, nog mooier dan ooit tevoren want deze jongen hier, Jaap, wil U met plezier wat van zijn tanden en kiezen geven. |
DEZELFDE GELUIDEN |
JAAP: | Niet waar, ik geef mijn tanden en kiezen niet weg. |
KOE: (EERST LOEIEND) | Wat is dat, Kabouter, U houdt ons toch niet voor den mal? Ik heb net een groote kies verloren omdat ik vanochtend per ongeluk op een stuk ijzer heb gebeten dat in het gras lag. |
POES: (MAUWEND) | En ik heb twee nieuwe tanden noodig omdat ik, toen ik juffrouw muis achterna zat, met mijn kop tegen de muur ben geslagen. |
KABOUTER: | Ik houd jullie volstrekt niet voor den gek. Mevrouw Koe kan een nieuwe kies van me krijgen en juffrouw Poes, ik heb een paar scherpe tandjes voor U. |
JAAP: | Maar niet van mij hoor, de mijne krijgt ze niet! |
(EVEN TUMULT VAN GELUIDEN) |
KABOUTER: (GERUSTSTELLEND) | Luistert U maar niet naar hem, hij heeft niets in te brengen. |
JAAP: | Wat? heb ik niets in te brengen? Ik ben baas over mijn eigen gebit. |
KABOUTER: | O neen, dat heb je verspeeld toen je niet naar den tandarts wilde vanmiddag. |
JAAP: | O, maar nu wil ik wel. Ik ga dadelijk. |
KABOUTER: | Hier blijven jongetje, je tanden en kiezen zijn nu van ons. |
JAAP: | Laat los, leelijke Kabouter. |
PAARD: (HINNIKEND) | Wat leelijke Kabouter, het is een best mannetje, hoor, want hij helpt ons aan nieuwe kiezen en tanden. |
HOND (BLAFFEND) | Nu geen gezeur verder, ik heb ook een kies noodig. Ik heb er een verloren toen ik een dief in zijn been beet. Het was een houten been, weet je - ik schrok me n hoedje, want het is een eng gevoel, hoor, zoon hard houten been in plaats van lekker zacht vleesch. Ik mag voor den schrik wel een echte mooie kies van je hebben, Kabouter. |
KABOUTER: | Natuurlijk. Kijk eens Dames en Heeren, hier heeft U de verzameling van vandaag: olifantstanden, leeuwenkiezen, muizentandjes, U ziet: er is van alles bij, Maar als er iemand is die er niets bij vindt, dan mag hij een kies van Jaap hebben. Dat zijn droomkiezen en die passen iedereen. |
JAAP: | Ik ga er vandoor, ik blijf hier niet. Stel je voor, dat ik zoomaar mijn tanden en kiezen zou weggeven! |
(MEN HOORT LOOPEN, GEROEP VAN KABOUTERS (PAK M) EN ALLERLEI BEESTENGELUIDEN. GELUID VAN WORSTELEN EN GEHIJG) |
KABOUTER: | Ziezoo Jaapje; nu blijf je rustig zitten, en pas op als je weer weg probeert te loopen. |
JAAP: (HALF HUILEND) | Ik wil naar huis, ik wil naar den tandarts! |
KABOUTER: | Hoor, hij roept niet om zijn moeder, maar om den tandarts! Je bent een beetje te laat. Nu, Dames en Heeren, heeft U al een keus gedaan? |
KOE: (LOEIEND) | Hier, deze kies wil ik graag hebben, hoeveel kost die, Kabouter? |
KABOUTER: | Twee liter melk. |
KOE: (LOEIEND) | Goed, zet U hem gelijk maar in mijn bek. |
KABOUTER: |
Doet Uw bek open, dan zal ik hem er in hameren. |
VARKEN: (KNORREND) | Nou ik. Ik moet een hoektand hebben, ik heb hem er gisteren door het paard uit laten trekken, want ik had er zoon pijn aan! |
KABOUTER: | Hoe heeft hij dat gedaan? |
VARKEN: (KNORREND) | Wel, hij heeft een paar haren van zijn staart om mijn tand geknoopt en is er ineens in galop vandoor gegaan. Ik gaf een gil van pijn, maar de tand was er uit en bengelde aan het paard zijn staart. |
JAAP: (LACHEND) | Ha, ha, ik zie het al! |
PAARD: (HINNIKEND) | Lach je ons soms uit? Jij durft niet eens je kies laten trekken. |
KABOUTER: | Stil, we gaan verder. Wie heeft nog meer tanden en kiezen noodig? Hier, Mevrouw Varken, zijn Uw hoektanden. Het kost maar twee pond spek. |
MUIS: (PIEPEND) | Ik moet een paar knabbeltandjes hebben, Kabouter, ik heb niets om mee te betalen. Ik kan echter heel hard loopen en zal ik dan boodschappen voor U doen? |
KABOUTER: | Dat is goed. Denk erom Poes, dat je dus de muis hier niet opeet. Nog iemand iets noodig? |
SCHAAP: (BLATEND) | Ik, Kabouter, ik. Och, ik heb toch zoon kiespijn; kunt U de kies niet trekken? En me dan een nieuwe geven? Ik heb de laatste dagen geen takje hei naar binnen kunnen krijgen en ik rammel van den honger. |
KABOUTER: | Natuurlijk kan dat. Zeg, andere Kabouter, geef me mijn tang eens. Doe nou Uw bek open. Zoo, een, twee … krak! Hij is er uit, hoor. |
SCHAAP: | Wat ben ik blij, wat is me dat een opluchting. Heeft U nu een nieuwe kies voor me? |
KABOUTER: |
Zeker, zeker, even zoeken (GEROMMEL). |
SCHAAP: | Dank U wel, Kabouter. Wat moet ik ervoor betalen? |
KABOUTER: | Een lekker wollen dekentje, voor van den winter, anders niet. |
SCHAAP: | Dat is best, ik zal het U morgen brengen. |
KABOUTER: | Zijn er nog meer liefhebbers? |
EZEL: (BALKEND) | Ik moet twee kiezen en drie tanden hebben, maar er is hier geen bij die me past. Ik moet dus de tanden en kiezen van dien jongen hebben . |
JAAP: | Wat?! Geen denken aan! Ik zal mn tanden en kiezen aan een ezel geven! |
EZEL: | Dat zal je zeker moeten. Is t niet, Kaboutertje, ik mag zn tanden en kiezen hebben? |
KABOUTER: | Ja zeker mag dat. En ik zal de rest er ook uithalen, dan heb ik een prachtige verzameling. |
JAAP: (HALF HUILEND) | Het mag niet. Je mag niet aan mijn kiezen komen. Laat me los Kabouters! |
KABOUTER: | Goed zoo, andere Kabouters, houdt hem stevig vast, doe zn mond open, mooi zoo. Daar gaan je tanden en kiezen, Jaapje! (KRAK, KRAK, KRAK) Nog eentje … goed zoo ... ja … |
JAAP: (LISPELEND PRATEND) | O, o, daar liggen al mijn tanden en kiezen op tafel. Wat moet ik beginnen? Ik kan niet eens meer goed praten! Hoe moet ik nu eten? |
EZEL: (BALKEND) | Ha, ha, wat praat die Jaap gek! Ha … ha … |
JAAP: (WOEDEND) | Houdt je bek, domme ezel, geef mij mijn kiezen en tanden terug. |
EZEL: | Dat kan lekker niet, ze zitten al in mijn bek. Wat kosten ze, Kabouter? |
KABOUTER: | Waarmee kan je betalen? |
EZEL: | Je mag net zooveel op mijn rug rijden als je wilt. Is dat goed? |
KABOUTER: | Ja hoor, dat is best. Wel, Jaap, wat kijk je treurig? Dacht je dat ik je zoo maar zonder tanden en kiezen liet staan? Nee hoor, je krijgt een mooi nieuw gebit en je mag zelf kiezen! Wil je muizentandjes of koeienkiezen? Olifantstanden alleen heb ik niet meer voor je. |
JAAP: | Ik wil geen muizentanden of koeienkiezen. Ik wil mijn eigen tanden en kiezen terug. |
KABOUTER: (ONGEDURIG) |
Ja, dat gaat nu eenmaal niet; je hebt je eigen gebit verspeeld, door niet naar den tandarts te gaan, en je mag blij zijn dat je nog een ander van me krijgt. |
JAAP: | Afschuwelijk gewoonweg, het rammelt. |
EZEL: (BALKEND) | Stop hem ezelskiezen en tanden in zijn mond. Ha … ha … ha … |
PAARD: (HINNIKEND) | Of een paardengebit, dat steekt dan heelemaal uit zijn mond. Ha, ha, ha … |
JAAP: (WOEDEND) | Lachen jullie niet om me! Ik zal jullie wel krijgen. Ha, wat zie ik daar? Een leeuwengebit? Dat doe ik aan, en nu kan ik lachen! Kom eens hier als jullie durven. Durven jullie niet? Mooi dan kom ik bij jullie! (BRULLEND) |
ALLE BEESTEN MAKEN VERSCHRIKTE GELUIDEN EN VEEL LAWAAI, TERWIJL JAAP ROEPT: |
JAAP: | Ik eet jullie op met huid en haar, Ha, ha, wat zijn ze bang, kijk ze eens loopen. |
GELUIDEN ALS GETRAPPEL ENZ. STERVEN WEG |
Zoo, ze zijn weg, gelukkig. Maar wat moet ik nu doen? Ik kan toch niet met een leeuwengebit blijven rondloopen? Wat zouden ze thuis schrikken! En wat begint het me een pijn te doen, mijn heele gezicht gloeit ervan. O, het is niet om uit te houden. Hoe krijg ik het gebit eruit? Ik zal met mijn hoofd tegen den muur loopen, dan valt het er misschien wel uit. (GEBONK) Au, au ….. |
MOEDER: | Jaap, jongen wat is er? Word wakker, je droomt. |
JAAP: | O Moeder, moeder, is het leeuwengebit eruit? Gelukkig, waar is het? |
MOEDER: | Leeuwengebit? Wat zeg je toch? En waarom lig je midden op den dag in bed? Ben je ziek? |
JAAP: | O Moeder , ik heb zoon kiespijn, en ik durfde niet naar den tandarts, toen heb ik een vreeselijken droom gehad, Maar nu ren ik naar den tandarts, denkt U dat het nog niet te laat is? En hij nog niet getrokken hoeft te worden? |
MOEDER: | Laat eens even naar je kies kijken. Neen, hij ziet er nog niet erg slecht uit, hij zal wel geplombeerd moeten worden . |
JAAP: | Gelukkig. U zult wel moeten lachen als ik U straks mijn droom vertel, ik houd het liefst mijn eigen gebit. Ik mag wel gaan hè? Dag Moeder, tot straks. |
DEUR VALT DICHT. |
Wat is het toch jammer dat er geen Charlottenstraβe bestaat in Zürich, anders had ik zomaar het woonhuis van Herr Ingenieur Dausenberg kunnen laten zien. Niet gezegend met het speurdersbloed van Arie Roos ben ik er ook niet in geslaagd om het huis waar Bob gevangen werd gehouden te vinden: zo gek veel platenzaken zijn er niet meer in Zürich en de straten waar ze wel zijn, worden van tijd tot tijd opgewekt door het vrolijke getinkel van trams. Zeer waarschijnlijk waren er in de jaren 50 meer platenzaken in Zürich, hetgeen de speuractie van Arie alleen maar bewonderenswaardiger maakt.
Desondanks bevat deel veertien van de serie foto-impressies van de plaatsen van handeling van de Bob Evers-serie genoeg fraais.
Kaartje van Zürich. |
Op Zürich Hauptbahnhof schenkt men slechtere koffie dan Jan Prins in Holland ooit heeft gedronken, de oorlog niet meegeteld dan. En als Jan Prins een dergelijke mededeling doet, neem ik die graag voor waar aan, dus wij stelden ons tevreden met het bewonderen van de architectonische bijzonderheden van de buitenzijde van het station. (1) |
De straat die vanaf Zürich Hauptbahnhof in de richting van de Zürichsee loopt en die Bahnhofstraβe heet, zoals Arie terecht ried, is de duurste winkelstraat van het toch al peperdure Zürich; om de vrouwen ook enig vertier te gunnen terwijl hun mannen in Zwitserse bankfilialen met (zwart?) geld spelen, hebben alle zichzelf respecterende modehuizen wel een vestiging op of op zn minst in de buurt van deze straat. (2) |
En als er dan al eens iets anders aan de Bahnhofstraβe ligt dan een modehuis, is het wel een sportzaak, die het aan zijn stand verplicht is om ook prijzen te vragen waar iemand als Jan Prins jarenlang nachtmerries aan overhoudt. Gelukkig voor hem moest hij in deze sportzaak in hartje zomer informeren naar Friese schaatsen, zodat het bezoek aan deze winkel voor hem zonder financiële consequenties verliep. Tot een tweede bezoek aan deze sportzaak komt het niet, want je weet het, hè: Amerikaanse organisatie! Poeh! Als de Moffen zoiets moesten organiseren, hadden ze een geval als dit voorzien. (3) |
Er zijn twee ingrijpende verschillen met de vroege jaren 50: toen was het Elite Carlton nog een hotel, nu is het alleen nog maar een restaurant; toen lag de ingang aan de Bahnhofstraβe, nu aan de min of meer parallel verlopende Nüschelerstraβe; dat laatste zal ongetwijfeld te maken hebben met de dure grondprijzen: Chanel en Van Cleef & Arpels moesten per slot van rekening ook ondergebracht worden op de Bahnhofstraβe ... (4) |
Bob telde nog liever de passagiers van alle passerende trams dan dat hij aan de boorden van de Limnat of de Zürichsee Wachtje am Rhein ging zitten spelen. Welnu, Bob, hier is alvast één tram, onderweg van de Bahnhofstraβe naar de wijk Frankental in het noordwesten van Zürich. |
Vroeger was lang niet alles beter, al denken sommigen van wel. Bij het maken van mijn eerste Encyclopaedia Apriana had ik alleen maar de beschikking over een zeer summier kaartje van Zürich, zodat ik ervan uit moest gaan, dat er geen Berninaplatz bestond. Inmiddels weet ik beter: de Berninaplatz bestaat wel degelijk en ze ligt in de wijk Oerlikon in het noordoosten van Zürich. (6) |
De Erste Schweizerische Metallspielzeugwerke aan Berninaplatz 217 waren volgens Masters net vóór Een dollarjacht in een D-trein nieuw gebouwd ... alleen maar om vervolgens vervangen te worden door een nóg nieuwer gebouw: winkelcentrum City Bernina. |
Op dezelfde zaterdagochtend waarop Jan en Bob hun eerste ervaringen hadden met Zwitserse koffie, arriveerde Mark van Vliet (onder de valse naam Ulrich Stein) op het vliegveld van Zürich, dat een voor Nederlanders nogal hilarische naam draagt. Kloten ligt een aardig eindje ten noorden van Zürich, reden waarom de plaats en het vliegveld niet op het kaartje hierboven aangegeven zijn. (8) |
Terug van weggeweest: Politiek satirisch en volkomen onafhankelijk blad voor Nuchtere Nederlanders |
De Nieuwe GIL | Nr. 2 Postbus 278 2500 AB Den Haag 5 januari 2019 |
Nieuws van de redactie |
Treinsurfers overwegen kort geding tegen de NS
| Partij voor de Dieren wil van Paashaas af. Een wonderlijk voorstel van de Partij voor de Dieren: de Paashaas moet worden afgeschaft. De indiener, die vooralsnog anoniem wil blijven, formuleert het als volgt: Het is een schande en hoogst dier-onvriendelijk om die haas met zoveel werk op te zadelen door hem aan Jan en alleman eieren te laten uitdelen en dan ook nog eens het gevaar laten lopen om als dank tijdens de Kerst op de eettafel te eindigen.
Onlangs werd op NOS Teletext bekend gemaakt dat er in 2018 (weer) minder bedrijven failliet waren gegaan dan het in voorgaande jaar. Gelet op de toonzetting van het bericht krijgt men de indruk dat het wordt verwoord als een positieve ontwikkeling en dat het dalende aantal faillissementen een trend is die zich voortzet, hetgeen men als gunstig zou kunnen aanmerken. |
Wat is er mis met de piek?
Begin december werden wij opmerkzaam gemaakt op het feit dat de piek als versiering van de kerstboom zogezegd uit de tijd zou zijn, om niet te spreken van not-done. |
zijn dat de piek als seksistisch kan worden aangemerkt omdat het als een fallussymbool gezien kan worden. Dat komt ons echter als hoogst onwaarschijnlijk over. De tweede hypothese lijkt een stuk realistischer. Daarin wordt gesteld dat het woord piek associaties oproept met ons vroegere betaal-middel: de gulden. Hiervan weten wij dat die in 2002 tien tot twintig procent te goedkoop is ingewisseld voor de Euro, hetgeen bij velen nog steeds een gevoel van onvrede oproept. En juist tijdens de Kerst, die staat voor bezinning, zou het woord piek herinneringen oproepen aan die actie die menigeen indertijd zo negatief trof in de portemonnee. Wij moeten overigens wel eerlijk zijn door hieraan toe te voegen deze theorie geen stand houdt m.b.t. het beoogde doel door slechts de piek uit de kerstboom te verbannen als enige maatregel. Woorden als piekhaar, piekbelasting, vakantie-piek, enz., zullen dan ook aangepast moeten worden om iedere associatie met ons voormalige betaalmiddel te elimineren… |
Bladzijde 2 | De Nieuwe GIL | 5 januari 2019 |
Hoe Willem W. Waterman anderen tot uitvindingen brengt
Kort na het uitbrengen van de eerste editie van De Nieuwe GIL kregen wij een brief van meneer Van Zanten uit Eindhoven. De man verklaarde na het lezen van een verhaal uit Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig op een origineel idee gekomen te zijn. Even ter verduidelijking voor degenen die dit boek niet kennen: op bladzijde 175 vertelt Willem dat hij een lichtbakje boven de voordeurbel had gemonteerd dat oplichtte als men de belknop indrukte. Dan verscheen de tekst Niet storen s.v.p.. Hij kon van binnenuit de bel overschakelen naar het balkje en hoopte zo rustig te kunnen werken. |
Geert Wilders: Winkeldief als erkend beroep
Dat Geert Wilders (PVV) soms met bizarre moties en voorstellen voor de dag kan komen, moge bekend zijn. Onlangs kwam hij echter met een idee dat door velen fronsend werd ontvangen: winkeldief als erkend beroep. Wij bezochten de PVV-voorman die zich heel bereidwillig toonde om aan ons de opzet van zijn plan toe te lichten. |
Uitlaatklep
Naast Lezerspost hebben wij tevens de nieuwe rubriek Uitlaatklep ondergebracht in De Nieuwe GIL. Een rubriek waarin men zijn of haar hart kan luchten en waarin men kenbaar maakt wat iemand bezig houdt, ontroert of juist heel boos maakt. In deze editie een brief van meneer Stieltjes uit Winschoten die zich stoort aan de rekenmethode van het Kabinet. Om praktische redenen hebben wij zijn geschrift wat ingekort en enige hoofdpunten de revue laten passeren. | Omissie!
Lezerspost, Uitlaatklep, Gilletjes: ja, wij willen post van u, jonge en iets minder jonge lezer! Desnoods dreigbrieven, overlijdensberichten of ansichtkaarten. Heel fraai allemaal, maar om post te kunnen ontvangen is het misschien wel handig – of zo u wilt, noodzakelijk - om ons postadres kenbaar te maken en uitgerekend dát waren wij in de vorige Nieuwe GIL helaas vergeten. |
Bladzijde 3 | De Nieuwe GIL | 5 januari 2019 |
Gilletjes... rubriek voor, door en over kinderen. |
Deze rubriek heeft, zo is gebleken n.a.v. brieven van kinderen, in enkele gevallen tot wat minder leuke voorvallen geleid bij sommige pupillen. E.e.a. zal u duidelijk worden door de open brief die wij hieronder weergeven: |
Het is veel ouders een doorn in het oog dat hun kinderen uren- en soms zelfs dagenlang van huis wegblijven zonder enig bericht of excuus. Dat kwam vroeger echt niet voor en in die tijd hadden kinderen nog niet eens de beschikking over een mobiele telefoon. Hoe beter de communicatiemiddelen worden, hoe minder kinderen met hun ouders communiceren, is dan ook de verzuchting van de getroffen ouders. |
ROB JETTEN: mama mag ik vanavend wat langer opblijven? ik wil blijven spelen met klaas en marc en jesse en cherry MAMA: CHERRY? ZIJN ER MEISJES BIJ JE? ROB, WAAR BEN JE NU? ROB JETTEN: nee mama. cherry is een jongentje. hij heet ook nog Bidet, ik weet niet hoe je dat schrijft. Hij praat soms een b ROB JETTEN: eetje raar. de meester op school zegt dat dat latijn is vind u dat nou niet gek? ROB JETTEN: cherys opa zit altyd naast hem hij praat ook n beetje raar. maar dat is geen latijn zegt de meester MAMA: ROB, JE KUNT NIET TE LAat thuiskomen, wie moet jouw luier verschonen? ROB JETTEN: dat doet klaas mama. klaas vind het heel mejeubewust dat ik kattoene luiers moet dragen in plaats van pempers MAMA: wie is Klaas? ROB JETTEN: het vriendje van marc en nu ook mijn vriendje MAMA: Maar waar ben jij nou eigenlijk, Rob? ROB JETTEN: bij marc in de kamer mama. hij heeft ook nog een kamer want hij noemt dit altijd zijn 2e kamer MAMA: O, die Marc? Die altijd zo vrolijk lacht? ROB JETTEN: ja ROB JETTEN: maar mama mag het nou? MAMA: Ik weet niet of … Hoe laat ben je dan thuis, Rob? ROB JETTEN: marc zegt dat het heel laat word mama. toe nou MAMA: 😡 ROB JETTEN: toe nou mama. mama dit is een leueke speeltuin MAMA: Vooruit dan maar. ROB JETTEN: 😀 MAMA: Maar wel vóór 12 uur thuis zijn, he? Dan zal ik nog een beker chocomel voor je opwarmen, daar krijg je energie van ROB JETTEN: dat mag niet van marianne mama. die zegt dat opwarmen slecht is voor het mejeu en dan gaan alle koetjes en schappjes dood en de lieve geitjes ook |
MAMA: wie is Marianne nou weer? Er ziin dus toch meisjes bij. Rob, ik wil dat jE ONMIDDELLIJK NAAR HUIS KOMT, HOOR JE? ROB JETTEN: nee mama. marianne is stom. die wil niemand mee spelen MAMA: Goed dan maar weer. Maar dan blijf ik niet op. Kijk je uit dat je papa niet wakker maakt als je thuiskomt? MAMA: In de koelkast staat een fles Roosvicee. Neem daar maar wat van ROB JETTEN: zit dat in een glaze fles mama. jesse zegt dat plestik slecht is voor het mejeu MAMA: Ik weet het niet, Rob. Ik weet wel dat jij rare vriendjes hebt, Rob ROB JETTEN: 😭 MAMA: En ik vertrouw het niet met dat meisje erbij ROB JETTEN: nee mama er zijn maar 2 meijses hier. marianne is is stom. lilian is stom MAMA: Lilian? O, ik weet wie je bedoelt. Kijk uit voor Lilian, Rob, want die wil alles wat jij hebt, weer van je afpakken ROB JETTEN: nee mama ik speel alleen met marc en klaas en jesse. en toenaham. toenaham is ook lief. meisjes zijn stom MAMA: Goed zo, Rob, mama is trots op je ROB JETTEN: 😀 ROB JETTEN: en bart is ook stom mama. die is het vriendje van jesse en die speelt met vuurwerk en die wil dat jij en papa zonnepaneermeel op het dak leggen, want dat is goed zegt bart MAMA: Nee, jij kunt beter naar Thierry luisteren. Dat jongetje spreekt Latijn, dus dat is een goed vriendje voor jou ROB JETTEN: ja mama. ik zal cherry vragen of hij mij ook latijn wil leren MAMA: Dat hoeft nou ook weer niet, Rob. Van mensen die Latijn spreken is nog nooit iets terecht gekomen ROB JETTEN: 😮 ROB JETTEN: maar cherry is wel lief he mama MAMA: Goed zo, knul. Doe je best, he. Mama is trots op je. En wat zeggen we dan? ROB JETTEN: kusje mama MAMA: 😍 😍 😍 |
Door de open brief en de unieke inkijk in de conversatie van de familie Jetten is er in de rubriek Gilletjes wat minder ruimte beschikbaar dan gebruikelijk, maar we plaatsen nog wel twee raadseltjes. (de oplossing hiervan kun je helemaal onderaan aantreffen) |
Bladzijde 4 | De Nieuwe GIL | 5 januari 2019 |
Oproep! Loopt u tegen iets aan waarvan u vindt dat het aandacht behoeft in De Nieuwe GIL? Schroom dan niet om dat kenbaar te maken door onze redactie hierover een berichtje te sturen: Postbus 278, 2500 AB Den Haag. Uiteraard beoordelen wij e.e.a. op geschiktheid; mocht het item passen binnen onze strategie dan sturen wij verslaggevers op pad. |
Nieuwsbrief 51 |
Nieuwsbrief 52 als pdf |
Nieuwsbrief 53 |
Register van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Nieuwsbrief |
Startpagina van de Apriana |