Nieuwsbrief 53

Nieuwsbrief 54
als pdf

Nieuwsbrief 55

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 54
ISSN 1386-6451
januari 2020 - 27e jaargang nr. 1



Hoofdredactie: Roger Schenk en John Beringen; medewerkers: Hans en Ton Kleppe,
allen buitengewoon honorair leden van het Bob Evers Genootschap.
redactieadres: Mauritsweg 62 , 3314 JH DORDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
https://nieuwsbrief.apriana.nl




INHOUD :
Nieuws van de redactieRoger Schenk & John Beringen
KnarrenPeter de Zwaan
Willem en de hyperboolJohn Beringen
Masters en zijn mattiesRoger Schenk
Bobs Bronnen (7a) : De dictatrice van HollywoodWilly van der Heide
Bobs Bronnen (7b) : De dictatrice van Hollywood(anonymus)
(Gast)column: Mijn kennismaking met de Bob Evers-serieJan Hulshof
De prinses stuurde ons wegJohn Beringen
Gewezen grenzenRoger Schenk
Radio GIL-Club voor Donderdag 21-12-’44(anonymus)
Enkele foto’s uit KruiningenRoger Schenk
De Nieuwe GIL 4John Beringen & Roger Schenk




Nieuws van de redactie
Roger Schenk & John Beringen

Opzij, opzij, opzij – maak plaats, maak plaats, maak plaats: in uw boekenkast, want er komen nieuwe boeken aan!

Al vrij snel – om precies te zijn op 24 januari – zal bij uitgeverij Boekscout John Beringens vervolg op „Willem Waterman en het Konkelberg-proces”, getiteld „De terugkeer van Willem Waterman” verschijnen. Degenen die „Het Konkelbergproces” niet hebben (het boek met het prachtige beeldje op de voorzijde is indertijd immers slechts in een oplage van 100 stuks verschenen), kunnen een voorbeeld nemen aan de onsterfelijke woorden van Bram de Winter: „Ik leest alleen tweede delen!” (Welke schrijver en welk deel, connaisseurs?) en „De terugkeer” gewoon aanschaffen, want het boek is probleemloos als los deel te lezen, zoals … eh, laten we zeggen, een Bob Evers-deeltje.
Eenieder die mij, John Beringen, middels een mailtje heeft laten weten geïnteresseerd te zijn in een exemplaar, zal op of rond die datum een bericht van de uitgever krijgen dat het boek te bestellen is. Voor eventueel signeren verwijs ik naar een bijeenkomst – die ongetwijfeld vroeg of laat georganiseerd zal worden – alwaar ik dan ook aanwezig zal zijn teneinde de pen ter hand te nemen. Wie mij nog niet gemaild heeft, kan dat uiteraard alsnog doen.
Wie Jan Prins-achtige neigingen heeft, kan bij Boekscout overigens meteen een ander werk van John, „Het einde van de droom”, bestellen; het scheelt allicht portokosten.
John laat allen met gepaste trots groeten en geeft hier alvast de flaptekst, die in het kort de inhoud samenvat, prijs.

„De enige die dat kan beantwoorden, ben ik,” zou Willem verklaren nadat hij Konkelberg wederom had bezocht. Hij was er naar toe gegaan om samen met Johan, wiens leven intussen ingrijpend was gewijzigd, een artikel te schrijven over het nieuwe gemeentebestuur. Het leek aanvankelijk niet meer dan een eenvoudige routineklus. De twee journalisten zouden daarna echter een serie vreemde gebeurtenissen op hun weg vinden. Ze liepen wederom tegen malversaties aan, Willem zou een oude bekende ontmoeten waarvan hij nooit had gedacht dat hij die nog eens terug zou zien en door een bezoek aan de lokale kapper Figaro raakt hij betrokken bij een bizar project waartoe hij zelf, heel lang geleden, de aanzet bleek te hebben gegeven. Eenieder die wordt meegevoerd in deze avonturen zal in eerste instantie spreken van „toeval” om achteraf te constateren dat het feitelijk een logische aaneenschakeling van opeenvolgende incidenten was. Binnen deze context rijst natuurlijk de vraag of dat dit wel helemaal opgaat… Zouden wij deze vraag voorleggen aan één van de medespelers in dit boek, dan zou hij hoogstwaarschijnlijk hierop reageren met: „Welzeker, lezer, welzeker.”


Zoals reeds in Nieuwsbrief 50 aangekondigd, zal Pantheon/Uitgeverij Overamstel vanaf 11 april een nieuwe reeks pockets (deel 1 t/m 32) op de markt brengen; Bol.com noemt op zijn website zelfs de datum 10 april, goed nieuws dus voor de mensen die niet kunnen wachten tot de elfde. De uitgave is gebaseerd op de epubs die al sinds 2015 op de markt zijn: de Mettes-/Van Giffen-omslagen, waaraan een kleurtje, een rode balk en een rood Bob Evers-driehoekje zijn toegevoegd en de tekst van de pockets zoals die sinds 1965 werden uitgegeven door De Eekhoorn.

Alle inspanningen van John Beringen, Boekscout en Pantheon ten spijt, maar de belangrijkste uitgaven van 2020 zullen later die maand verschijnen bij uitgeverij Zwarte Zwaan: „Bliksemacties bij de Buurserbeek” en „Een opdracht van inspecteur Onge”, deel 64 resp. 65 van de Bob Evers-serie. Beide nieuwe delen staan bol van de spanning en sensatie, zoals wij dat van Peter de Zwaan gewend zijn. In het laatstgenoemde deel komen we, zoals we op grond van de titel al konden vermoeden, een oude bekende tegen: de man die door Willem afwisselend Lodewijk en Louis Onge wordt genoemd, inspecteur van de Amsterdamse recherche en oom van het jongetje met de flaporen en het fotografisch geheugen. Nergens blijkt dat Otto Onge Jan, Bob en Arie kent, maar ons trio kent Otto Onge wel degelijk uit de verhalen, zo wordt in dit deeltje uit de doeken gedaan. Reden te meer om de twee boeken als de wiedeweerga te bestellen, lijkt ons, zodra Peter de Zwaan bekend heeft gemaakt dat er iets te bestellen valt!
Ter voorbereiding op de dingen die komen gaan, stuurde Zwarte Zwaan ons het volgende kerstkaartje; achter de rode strik met de beste wensen voor 2020 gaat de voorkant van „Bliksemacties bij de Buurserbeek” schuil.
Helaas geen verhalenbundel, deze keer; omdat wij de afgelopen twee jaar nogal verwend zijn met steeds drie nieuwe Bob Evers-boeken valt dat natuurlijk nogal tegen. Maar een mens kan helaas niet alles hebben, hè? Voor 2021 staan in ieder geval één reguliere Bob Evers-titel plus een extra uitgave (waarvan de omvang ongeveer die van een Bob Evers-boek is) op de planning. Gelukkig is Bob Evers nog lang niet dood!

Lenny the Giant

Al een aantal jaren was het zesde deel van de Jeff Meeks-reeks in de planning, maar door omstandigheden (waarvan die drie Bob Evers-titels per kalenderjaar er zeker eentje was) kwam het er tot afgelopen najaar niet van. Wie aan twee boeken van Peter per jaar niet genoeg heeft, wordt met klem aangeraden dit jaar nog deze zéér lezenswaardige misdaadroman aan te schaffen. In tegenstelling tot wat de titel ons doet vermoeden, is Lenny „the Giant” slechts 1,17 meter groot; haar man, „Little” Levy” Beaurevoir, meet 1,90 meter en het echtpaar verdient de kost met dwergbowlen. Dwergbowlen is een plaatselijke variant van het bekendere – en omstreden – dwergwerpen. Welke plaats dat is, kan iemand die een beetje op de hoogte is van Amerikaanse toestanden, afleiden uit de achternaam van het ongelijke echtpaar. Inderdaad speelt het boek zich voornamelijk af op twee plaatsen die bij de Bob Evers-liefhebber nostalgische gevoelens oproepen: ik zeg alleen maar: deel 47 en deel 30.
Jeff Meeks fungeert in dit boek bij de wedstrijden als lijfwacht van Little Levy en Lenny the Giant en de handeling komt op gang als Meeks in zijn schouder wordt geschoten en later nog eens wordt bedreigd door kerels met honkbalknuppels zonder dat hij weet waarom: dat lijkt een vast stramien te worden in de boeken van Peter de Zwaan. Het is het begin van een adembenemend spannend avontuur en ook dat is al lang een vast stramien geworden in zijn boeken.
Peter de Zwaan, „Lenny the Giant”, Ellessy Crime, 2019. ISBN 9789086603916.

Bob Evers leeft nog steeds!

Jubilea volgend elkaar in rap tempo op: op 6 juni 2019 was het 75 jaar geleden dat Operatie Overlord (bij ons beter bekend als D-Day) startte, op 25 augustus was het evenzovele jaren geleden dat Parijs werd bevrijd, op 5 september werd de paniek herdacht die op die datum in 1944 in Nederland ontstond en die de geschiedenis ingegaan is onder de naam Dolle Dinsdag; op 17 september was het 75 jaar geleden dat de frustrerende Operatie Market Garden van start ging, de programma’s Radio GIL-club en the Golden Pirate Club gingen driekwart eeuw geleden voor het eerst de lucht in; nog voor het verschijnen van de volgende Nieuwsbrief zullen de rodium jubilea van o.a. de Hongerwinter, de bevrijding van Auschwitz, het bombardement op Dresden, de moorden op Anne Frank en Benito Mussolini, de zelfmoord van Adolf Hitler, de bevrijding van Nederland, het einde van de oorlog in Europa en de arrestatie van Willem W. Waterman gevierd dan wel herdacht worden.
In te veel kranten en internetartikelen om hier op te sommen werd aandacht besteed aan het jubileum van de term „Dolle Dinsdag”. Vrijwel alle publicaties maakten gewag van het feit dat deze term werd gemunt door Willem W. Waterman in het satirische blad De GIL, steevast gevolgd door de mededeling dat deze zelfde figuur Waterman na de oorlog onder het pseudoniem (alsof Waterman niet al een pseudoniem was) Willy van der Heide de fameuze Bob Evers-serie schreef. Voor ons natuurlijk allemaal oud nieuws, maar wat wellicht wel nieuw voor de meesten van ons was, is de constatering dat de onafhankelijke journalistiek, laat staan onderzoeksjournalistiek, failliet, om niet te zeggen morsdood, is. Vroegâh schreef het journaille z’n eigen verhalen, tegenwoordig putten ze uit een of andere database van een persagentschap en publiceren ze massaal en vooral klakkeloos dezelfde verhalen … en helaas dus ook dezelfde onwaarheden. In één adem met de namen Waterman, Van der Heide en Bob Evers werd in alle berichten vermeld dat onze goeie, ouwe Willem lid geweest was van de NSB. Niet één journalist bij wie ook maar het minste spoortje twijfel opkomt of dat allemaal wel klopt! Mocht er misschien een journalist zijn die de Bob Evers Nieuwsbrief leest: NEEN! Willem is nóóit lid geweest van de NSB!
In het kader van de herdenking van de Slag bij Arnhem (Operatie Market Garden) zij hier nog even – wellicht ten overvloede – vermeld dat Willem de Nederlandse vertaling verzorgde van het in 1954 op last van het Airborne Committee Oosterbeek verschenen boekje „It was like this! / Zó was het!” van C.B. MacKenzie, DSO, OBE, stafofficier van de Britse luchtlandingsdivisie; in de eerste 12 drukken van het boekje werd Willy van der Heide nog keurig vermeld als vertaler, vanaf de 13e druk is de naam van de vertaler weggelaten. In 1955 had hij onder het pseudoniem Victor Valstar bij Stenvert het lange, epische gedicht „De Slag bij Arnhem” uitgebracht.

Jan Hulshof heeft jullie en onze hulp nodig bij het samenstellen van een overzicht van de kleuroplopers van de Bob Evers-serie: wie wil daar nou niet aan meewerken? Peter de Zwaan is nog lang geen ouwe knar en bewijst daarmede in zijn column het gelijk van het kabinet om ons allemaal minimaal tien jaar langer te laten werken 😉 en van zijn voorganger, de Grote Alliterator met de zo mogelijk nóg Grotere Knevel, treffen wij hieronder maar liefst drie stukjes aan: een typoscript van een aflevering van de Radio GIL-Club van driekwart eeuw geleden plus, in het kader van Bobs Bronnen, tweemaal zijn eigen kijk op Hollywood die hem inspiratie verleende voor „Vreemd krakeel in Californië”. John haalt herinneringen op aan wijlen Marie-José van den Hout, bij leven Willems zus, en Roger spoedde zich naar Kruiningen om ter plekke met eigen oren te onderzoeken of hij de dadelpalmen kon horen ijlen; we kunnen alvast verklappen dat dat laatste niet is gelukt, maar de trip leverde wel een aantal mooie foto’s op. Hetzelfde heerschap vertelt de geschiedenis van de FBI en de Nederlands-Duitse grens, alvorens de Nieuwsbrief afsluit met alweer een nieuwe aflevering van „De Nieuwe GIL”.

In theorie zou het zo kunnen zijn dat deze of misschien wel gene zelf ook eens een stukkie in dit „Maandblad voor de Bloembollencultuur” 😜 zou willen publiceren. Welnu, dat is geen enkel probleem: zorg er in dat geval voor dat uw kopij vóór 1 juni in de digitale brievenbus van nieuwsbrief@apriana.nl belandt!





Knarren
Peter de Zwaan

Het ging over de Onge-boeken. Over Otto Onge, de jongen met de flaporen en het fotografische geheugen. Vier boeken schreef Willy van der Heide over hem en onlangs herlas ik de drie die ik heb met plezier.
Mooi bedacht, een scholier met een bijzondere gave, een nogal wilde vader en een oom die inspecteur van politie is. Ik vond de boeken zo aardig dat ik de naam Onge ben gaan gebruiken in Bob Evers 65, „Een opdracht van inspecteur Onge”, dat over een paar maanden verschijnt. Door een raar soort toeval, dat natuurlijk niet bestaat, maar waar ik soms verdomd veel last van heb, zit in het deel ervoor, BE 64, „Bliksemacties bij de Buurserbeek”, de naam Otto. Die Otto heeft niets met de Onge van een deel later te maken, maar de twee boeken zijn wel delen van een trilogie.
Verwarrend? Nou, voor mij meer dan voor jullie, maar doe maar eens wat aan een geheugen dat je af en toe te grazen neemt.
Op
Facebook, het medium dat een feest moet zijn voor mensen die van hun hart geen moordkuil maken, las ik een behartenswaardige ontboezeming over de Onge-boeken. Die waren toch eigenlijk vooral in trek bij oude knarren.
Ik las het stukje te snel, dacht aan de Onge en de Otto die ik had gebruikt, en kreeg het gevoel dat iemand bedoelde dat Bob Evers eigenlijk voor knarren is, liefst oude.
Nee, dacht ik, niks knarren, er zijn meer lezers dan je misschien zou denken die ver buiten de knarrenschaal zitten.
Het hangt er natuurlijk wel een beetje van af wanneer je geacht wordt knar te zijn. Ik heb mensen ontmoet die voor hun dertigste al aardig knarrig waren en onlangs zag ik op tv een mevrouw van 102 die er uitzag als 70 en formuleerde als 60.
Nu even de hand stevig in eigen boezem. Ik heb heel wat lezingen gegeven en ik vond het soms aardig om te doen of Bob Evers een serie was voor 70-plussers die iets te lang in de puberteit waren blijven hangen.
Het was kolder, humbug en waanzin tegelijk, maar het klonk leuk. Ik trok er altijd een paar leuke lachjes mee en wie zegt dat een schrijver niet mag liegen? Een schrijver leeft er van.
Mijn vrouw heeft deze vorm van liegen verboden. „Er komen steeds meer jonge lezers,” zegt ze dan. „Ik weet het, want ik krijg als eerste de post onder ogen en het verschil tussen ons is dat ik onthoud wat je lezers schrijven.”
Tieners zijn er niet bij, geloof ik, al beweert een vader soms trots dat hij zijn zoon aan de serie heeft gekregen. Het klinkt dan wel een beetje als: „Wat wil je, jong, een taakstraf van 160 uur of een dozijn delen BE?” Veertigers, die komen in steeds grotere aantallen, soms dertigers. Ze vormen nog steeds een minderheid, maar ze zijn er wel en het worden er elk jaar meer.
Dat geeft voldoening. Dat veel leeftijdgenoten zich elk jaar een tijdje met plezier terug laten zakken naar hun jeugd, dat weet ik inmiddels, maar dat er zonen van die leeftijdgenoten zijn en zonen van zonen, plus hier en daar een dochter, dat maakt het schrijven tot een pretje.
Hoewel, pretje, pretje. Nou moet ik ook weer niet overdrijven, het blijft werk. Schrijven is een ambacht. Een pianist pianeert, een wielrenner rent wiel, een schrijver schrijft.
Ik schrijf Bob Evers-boeken en ik schrijf misdaadromans met als hoofdpersoon Jeff Meeks. Soms denk ik: als ik een beetje moeite doe, kan ik de Bob Evers-thema’s zonder veel moeite ombouwen tot thrillers; Willy deed zoiets met „Amerika filmt”, maar dan andersom: eerst de volwassenen en daarna BE, met als resultaat de voltreffer „Vreemd krakeel ...”.
Toen ik daar een tijdje over nadacht, kreeg ik een ingeving zo mooi dat ik er bijna een neut of elf op wenste in te nemen (nou weten jullie meteen waarom Willy wel eens wat dronk: hij kreeg vaak invallen). Als ik Jan en Bob en Arie nu eens dertig, veertig jaar ouder laat zijn en ze eigenaar maak van het Detectivebureau JBA, dan kan ik de bestaande boeken ombouwen en dan ben ik voor de eerstvolgende 25 jaar klaar. Tegen die tijd ben ik een oude knar. (jan. 2020)





Willem en de hyperbool
John Beringen

Wie het boek „Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?” op blz. 20 opslaat, kan aldaar lezen hoe Willem een groot huis gaat huren (van dat hele grote, weet u niet?). We treffen de volgende beschrijving aan:

Het was geen hall, wat ik betrad. Het was een middelmatig groote marmergroeve. Ik deinsde ietwat ontzet terug, een nietig figuurtje van een klein menschje in de gigantische ruimte. De deur viel achter mij in het slot, den terugweg afsnijdend. Ik stond, klein en verlaten, op een ijsvlak van marmeren platen en voor mij rees omhoog een cataract van blauw geaderd wit marmer; een ware Niagara van marmer. Wat ik vóór mij zag was méér dan een trap. Het was terras na terras van marmer, geflankeerd door zware marmeren balustrades en bastions, elk groot genoeg om een batterij luchtdoelgeschut op te plaatsen. Wie die hall ook ontworpen had, hij was lijdende geweest aan een marmer-complex. Hij had de groeven van Carrara uitgeput om hier een marmer-orgie uit te vieren.
Aan weerszijden liepen geelkoperen buizen van het formaat van zwaar geschut omhoog. Ik boog het hoofd achterover en keek omhoog. Eindeloos ver boven mij, waar de marmeren wanden elkaar in het zenith schenen te raken, hing een kristallen kroon, waarschijnlijk zoo groot als een draaimolen, maar in deze immense ruimte eruitziend als een versierinkje van een Kerstboom; een kroon, die de vorige bewoners zelfs met behulp van uitschuifbare ladders niet bij machte geweest waren, te demonteeren. Ik brak mij een minuut lang het hoofd over het vraagstuk, hoe in ’s hemelsnaam die kroon daar ooit was geplaatst. Ik vermoedde, dat deze hall hierheen was gebracht als een solide blok marmer, dat de kroon bovenaan in een gat was opgehangen, en dat vervolgens de heele hall er onder was uitgehakt. Ik keek niet verder. Ik wist het. Dit was het huis.
Ik verliet het. Ik zal eerlijk zijn. Het vooruitzicht, deze gigantische ruimte geheel alleen te gaan onderzoeken, lokte mij niet. Ik had geen steentjes of brood bij me, zooals klein Duimpje, om den weg terug te vinden. Ik bezat geen draad van Ariadne. Ik voelde er niets voor, om dagen en nachten als een waanzinnige door deze ruimten rond te rennen, trap-op, trap-af, zoekend naar een uitgang, tot ik eindelijk uitgeput, met bloedende handen, neer zou vallen in de marmeren grot, o, bittere ironie, en met de redding voor oogen niet meer de kracht zou vinden om de deur te openen en ellendig omkomen. Maanden later zou mijn stoffelijk overschot....
Neen!


Het mag duidelijk zijn: inderdaad een groot huis (zie ook Nieuwsbrief 44). Ik las deze scène ooit voor aan Paul van den Hout en informeerde of dat het beschreven huis inderdaad zulke enorme afmetingen had. Hierop begon hij te grinniken.
„Ja, het was beslist geen kleine woning,” reageerde hij nadat hij even had nagedacht. „Maar daar moet ik wel bij vermelden dat ik toen zelf nog een heel klein jochie was en dan lijkt alles natuurlijk sowieso heel erg groot, hè? Maar zoals Willem dat omschrijft … ach, je kent hem toch? Hij was nou eenmaal een liefhebber van de hyperbool.” En daarmee had Paul een punt aangeroerd. Overdrijving en schilderachtige beeldspraak passeren regelmatig de revue in de Bob Evers-boeken. Het summum in dezen presteert hij echter als hij het huis van de familie Evers beschrijft. We lezen daarin het volgende:

Er zaten kelders onder, groot genoeg om er met scooters wedstrijden in te houden; er waren terrassen aan vast gebouwd waarop je de vaste klanten van een drietal gewone cafés had kunnen onderbrengen en er zaten zoveel badkamers in, dat drie ervan in dezelfde kleur waren uitgevoerd; de architect had niet genoeg kleuren kunnen bedenken om ze allemaal verschillend te ontwerpen.


Vooral deze laatste zin doet de lezer achter het oor krabben. Hoeveel kleuren moet je bedenken voordat je tegen een doublure aanloopt? Sowieso tientallen; zéker als je met tinten als variant gaat werken. We kunnen daar eindeloos over discussiëren … maar om in de stijl van Willem te spreken: zelfs het grootst denkbare hotel moet een schamel stulpje zijn, vergeleken met het huis van de familie Evers …





Masters en zijn matties
Roger Schenk

In deel 8 maken wij kennis met Jack Masters, een agent van de FBI, en met Strauss. Nog vóór beide heren het Amersfoortse politiebureau binnenstappen om kennis te maken met de drie jeugdige helden, verklaart Willy van der Heide bij monde van Arie wat de FBI is:

De FBI, dat wist hij, was het Amerikaanse Scotland Yard, en meer dan dat. De FBI, de afkorting van Federal Bureau of Investigation, was de nationale en internationale Amerikaanse inlichtingendienst met geheime vertakkingen overal.

Helaas voor Van der Heide is Arie – anders dan bijvoorbeeld Jan Prins of Otto Onge – níét iemand die de complete „Encyclopaedia Britannica” uit zijn hoofd kent, want, eerlijk gezegd, er klopt niet veel van de beschrijving, maar daarover later meer.
Twee delen verderop is Strauss compleet van het toneel verdwenen, maar gelukkig introduceert Van der Heide een nieuwe FBI-agent, in ieder geval de leukste en intelligentste, maar waarschijnlijk ook meest doortastende agent van het hele spul: Crick Darry. Dat de FBI ervoor kiest om zich te laten bijstaan door „drie snotapen die nog niet eens een snor kunnen laten staan”, is uiterst onwaarschijnlijk, maar het is de verdienste van de schrijver dat deze onwaarschijnlijke hulp toch aannemelijk overkomt, omdat Jan, Bob en Arie nou eenmaal de vinders van de treintjes en de ontdekkers van de valse, gesmokkelde dollars waren. Dat Masters zes delen later echter opnieuw de hulp inroept van Jan en Arie, is zo mogelijk nog onwaarschijnlijker, maar vooruit. In deel 17 komen nog kort twee radio-experts van de FBI, Gordon en Popkins, in beeld; er is een FBI-kantoor in Miami, zo komen wij te weten, Masters en Bob kunnen terecht op een militair oefenvliegveld en desgewenst beschikken over een eenmotorige jager, maar verder FBI-volk ontbreekt: je zou bijna gaan denken dat de federale recherche, waarvoor iedereen zo bang is (in tegenstelling tot de normale politie), met personeelstekorten te kampen heeft. In de dollarjacht-trilogie zal dat trouwens vermoedelijk inderdaad het geval zijn geweest in verband met de jacht op – al dan niet vermeende – communisten door de Wisconsinse senator Joseph McCarthy (1908 – 1957), maar ten tijde van de immigranten-trilogie was deze heksenjacht al weer lang en breed voorbij. In landen als Tripolitanië, Mexico en Panama is de FBI huiverig om met de lokale politie samen te werken, zo komen wij te weten, maar in Nederland, Italië en Trinidad was dat blijkbaar geen probleem; vandaar dat één FBI-contactman, Jenkins, in deeltijd aan FBI-zaken kan werken en zich de rest van de week bezig kan en mag houden met kunstmest. In de Panama-Kanaalzone werken de FBI-agenten King en Corbett, maar in de rest van het land hebben zij niets te vertellen. Jaren later komen wij Masters nogmaals tegen, maar dat is in Nederland, waar hij kan rekenen op de steun van Europol. Tot zover de geromantiseerde weergave van Van der Heide en
De Zwaan, maar de werkelijkheid zat toch ietwat anders in elkaar.

De FBI is níét de Amerikaanse binnen- en buitenlandse veiligheidsdienst, zoals Arie meende, maar de Amerikaanse federale recherche. De eerste buitenlandse inlichtingendienst werd op 13 juni 1942 opgericht onder de naam OSS (Office of Strategic Services), maar kort na het einde van de oorlog, op 20 september 1945 alweer ontbonden; de Amerikanen werden echter al snel van hun naïviteit genezen, toen bleek dat de Tweede Wereldoorlog naadloos was overgegaan in de Koude Oorlog, zodat een nieuwe buitenlandse inlichtingendienst tóch noodzakelijk zou zijn en die kwam er dan ook al snel: op 22 januari 1946 werd de Central Intelligence Group opgericht, die op zijn beurt op 18 september 1947 werd vervangen door de Central Intelligence Agency (CIA).
Het doel van deze buitenlandse inlichtingendienst was primair het verzamelen van inlichtingen, zoals de naam al aangeeft, maar al snel werden er – vooral tijdens het directeurschap van Allen Dulles – spionagemissies in Oost-Europa op touw gezet en ging de dienst zich steeds meer richten op het ten koste van alles beschermen van Amerikaanse handelsbelangen, desnoods met onoorbare middelen, zoals het rekruteren van voormalige nazi’s, betrokkenheid bij staatsgrepen (Iran 1953, Guatemala 1954, Irak, 1963, Chili 1973), invasies (Varkensbaai 1961, Grenada 1983) en zelfs drugs- (Vietnam) en wapenhandel (Iran-Contra). Omdat de CIA nimmer is geholpen door hbs-bengels was de dienst niet bij machte om de Chinese tussenkomst in de Korea-Oorlog, de Russische interventie in Afghanistan en de aanslagen op het World Trade Center in 1993 en 2001 te voorzien. De dienst heeft naar schatting zo’n 22.000 medewerkers en haar hoofdkantoor in Langley/Va.; sinds 2018 heeft de dienst in de persoon van Gina C.W. Haspel voor het eerst een vrouwelijke directeur.

De grootste van alle Amerikaanse nationale inlichtingendiensten is sinds 1952 de National Security Agency (NSA), die onder het Amerikaanse Ministerie van Defensie valt. De geschiedenis hiervan gaat terug tot 28 april 1917, drie weken na de oorlogsverklaring van de Verenigde Staten aan de Centralen in de Eerste Wereldoorlog, toen de MI-8 werd opgericht, de militaire inlichtingdienst. Na de wapenstilstand werd deze al snel vervangen door The Black Chamber, ook wel The Cipher Bureau genoemd; in die tijd bestond er blijkbaar nog een soort fatsoenscode, want in 1929 werd deze dienst opgeheven door minister van Buitenlandse Zaken Henry L. Stimson met de historische woorden „Gentlemen do not read each other’s mail.” In de Tweede Wereldoorlog was er een ware wildgroei aan inlichtingendiensten; uit die wirwar aan concurrerende en zelden samenwerkende diensten kwam op 4 november 1952 uiteindelijke de NSA voort. Deze dienst – tot op de dag van vandaag slechts een van de vele Amerikaanse inlichtingendiensten! – heeft naar schatting 38.000 werknemers en is daarmee de grootste van alle Amerikaanse inlichtingendiensten; het hoofdkwartier staat in Fort Meade/Md.; de huidige directeur is (sinds 2018) Paul M. Nakasone, al kan dat onder Trump elke dag veranderen.

Heel wat anders dus dan de FBI (Federal Bureau of Investigation), de Amerikaanse federale recherche. Zoals elke lezer wel zal weten, telt Amerika 50 staten, met in elke staat eigen wetten, eigen bestuurders, eigen gekkigheden en (in 49 gevallen) ook eigen politiekorpsen: 22 staten kennen een „State Police”, 15 een „Highway Patrol”, 7 een „State Patrol” en 3 die blijkbaar niet konden kiezen een „State Highway Patrol”; de termen worden steevast voorafgegaan door de naam van de staat, dat maakt het nog enigszins overzichtelijk. In Alaska hebben ze een „Division of Alaska State Troopers” en in Hawaii hebben ze helemaal geen politiekorps dat in de gehele staat opereert. Landen die naar Amerikaans voorbeeld zijn ingericht, zoals Duitsland, Indonesië en Mexico, kennen een soortgelijk regionaal politiesysteem. Voor mensen die zoals wij in een ordentelijk georganiseerd land wonen, lijkt een dergelijk federaal of regionaal politiesysteem redelijk onwerkelijk. En ja, zelfs in de Verenigde Staten vind je zo af en toe mensen die een studie op een universiteit nou eens níét hebben verdiend omdat ze zo leuk een balletje in een netje kunnen deponeren en die dus weten hoe het wel moet. Een van hen was Charles Joseph Bonaparte (1851 – 1921), inderdaad: een achterneefje van het Corsicaanse etterbakje, maar van 1906 tot 1909 vooral ook Amerikaans Minister van Justitie. Op 26 juli 1908 – op de kop af één week nadat enkele heren in het Rotterdamse café De Vereeniging een voetb… ach laat ook maar – richtte deze Bonaparte naar een idee van president Theodore Roosevelt een eenheid van speciale agenten (voornamelijk oud-spionnen) op onder de naam Bureau of Investigation. Deze BOI viel rechtstreeks onder het Ministerie van Justitie, hetgeen een hele vooruitgang was wanneer de federale overheid een onderzoek naar bepaalde gebeurtenissen of personen wilde instellen. De afzonderlijke politiemachten van de toen nog 46 staten waren niet geschikt voor dergelijke onderzoeken; tot 1908 moest in voorkomende gevallen een beroep doen op medewerkers van de United States Secret Service, de oudste inlichtingdienst van het land, die onder het Ministerie van Financiën ressorteerde met als voornaamste taak het bestrijden van valsemunterij. Deze voorlopers van Masters waren verantwoording schuldig aan de Minister van Financiën, die vervolgens de Minister van Justitie moest inlichten, een nogal omslachtig gedoe, dat het insluipen van fouten bevorderde.
Nou gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat er in 1908 nog maar weinig „federale” misdaden waren. De BOI hield zich in de eerste jaren van zijn bestaan bezig met zaken als naturalisatie, landfraude, faillissementen, antitrustwetgeving en zaken die te maken hadden met het nationale bankwezen. Dat de handel in blanke slavinnen door het invoeren van de White Slave Traffic Act in 1910 ineens de status van „federale misdaad” kreeg, zorgde voor een enorme uitbreiding van het aantal medewerkers (speciale agenten en ondersteunende werknemers); de Mexicaanse revolutie – waarover jullie in het eerste hoofdstuk van „Arie Roos als ruilmatroos” alles hebben kunnen lezen – zorgde in de jaren die volgden voor een verdere uitbreiding van het takenpakket van de BOI: het aan banden leggen van smokkel en schendingen van de neutraliteit. Verdere stormachtige groei werd in de hand gewerkt omdat de Verenigde Staten in april 1917 deel gingen nemen aan de Eerste Wereldoorlog: de dienst ging nu ook spionage- en sabotage-werkzaamheden verrichten: vooral de hand- en spandiensten die de BOI verrichtte voor het Ministerie van Arbeid, namelijk onderzoek te doen naar de politieke gezindheid van de talloze vreemdelingen die in de VS woonden. Niet alleen het aantal speciale agenten groeide in deze periode, maar ook hun kwaliteit nam toe: gerekruteerd werden nu natuurlijk vooral agenten met een knobbel voor bepaalde talen. In 1921 werd de eigenaar van een privédetectivebureau, een zekere William J. Burns (1861 – 1932, bijgenaamd „de Amerikaanse Sherlock Holmes”), benoemd tot directeur van de BOI; op zich niet echt een wereldschokkende gebeurtenis, ware het niet dat hij een zekere J. Edgar Hoover (1895 – 1972), die al vier jaar meedraaide bij de BOI, tot assistent koos. Hoover zou een paar jaar later de langst zittende directeur van de BOI en zijn opvolger, de FBI worden: van 10 mei 1924 tot 22 maart 1935 van de BOI, van 23 maart 1935 tot zijn dood op 2 mei 1972 van de FBI. Als directeur van de inlichtingendienst zou hij uiteindelijk het ongelooflijke aantal van acht presidenten dienen, die overigens niet allemaal bijsterbaarlijk gecharmeerd waren van Edgar. Het is de grote verdienste van Hoover geweest dat hij de dienst, na diverse naamswijzigingen, uitbouwde tot een enorme, professionele organisatie.
Daar zag het aanvankelijk totaal niet naar uit: de Eerste Wereldoorlog was ten einde en de lawless years braken aan: het tijdperk van de gangsters. Wie nu denkt dat de federale recherche een vooraanstaande rol zou spelen en zou profiteren van de strijd tegen de mafia, slaat de plank volkomen mis: vrijwel alle misdaden werden niet gekwalificeerd als „federale misdaden”, maar vielen onder de jurisdictie van het Ministerie van Financiën, zodat de BOI en z’n opvolgers hier geen rol in speelden. Berucht is natuurlijk de veroordeling van Al Capone (1899 – 1947), die uiteindelijk niet veroordeeld werd als mobster, maar vanwege belastingontduiking. Met de gangster wars op de achtergrond kon Hoover in feite in alle rust werken aan de professionalisering van de BOI. Op 1 juli 1932 werd de naam veranderd in United States Bureau of Investigation (USBOI), nu een onafhankelijke organisatie. Het Ministerie van Justitie startte daarop een eigen onderzoeksbureau, dat op 23 maart 1935 werd samengevoegd met de USBOI tot het Federal Bureau of Investigation (FBI), een naam die de dienst nu ook nog draagt.
In de crisisjaren ’30 zochten veel Amerikanen hun heil bij extreem-rechtse en extreem-linkse groeperingen en in 1936 kreeg de FBI van president Roosevelt opdracht om onderzoek te doen naar al deze fascistische en communistische partijen; van de weeromstuit verleende het Congres deze recherchedienst steeds meer jurisdictie en dat zorgde voor de definitieve doorbraak van de nieuwe dienst. Vooral na de aanval van Japan op Pearl Harbor, toen de Verenigde Staten bij de oorlog werden betrokken, groeide de FBI als kool: aan het eind van de oorlog waren er een kleine 20.000 man in dienst. Omdat de oorlog ver weg, in Europa en Azië, werd gevoerd, zou je misschien denken dat de FBI hier niets mee van doen had, maar het was natuurlijk wel zo dat het bureau de opdracht kreeg om alle Amerikaanse burgers van Duitse, Italiaanse en Japanse afkomst die een gevaar zouden kunnen vormen voor de staatsveiligheid in de gaten moest blijven houden en waar nodig zelfs arresteren. Tegelijk waren er grote groepen saboteurs en deserteurs binnen de USA, hetgeen de FBI steeds verder in de richting van spionage-activiteiten dreef.
Na het uitbreken van de Koude Oorlog kreeg de FBI er nog een taak bij: het onderzoek naar personen en landen die die toegang hadden tot beveiligde nucleaire informatie, zonder veel succes overigens, want door spionage konden de Sovjets al vanaf 1949 eveneens over een atoombom beschikken. Meer succes had het bureau bij de bestrijding van de „gewone” misdaad: tijdens een gesprek met een journalist in 1950 kwam J. Edgar Hoover op het idee om een lijst te publiceren van de 10 meest gezochte voortvluchtige misdadigers (FBI Ten Most Wanted Fugitives) in de hoop dat burgers bruikbare informatie zouden leveren. Een constante in het werk van de FBI is het voortdurende gesteggel over de bevoegdheden van het bureau; een bekend voorbeeld is het onderzoek naar de moord op John F. Kennedy, door Lyndon B. Johnson opgedragen aan de FBI, daarbij de lokale en staatspolitiediensten – die dit onderzoek formeel hadden moeten verrichten – passerend. Een van de redenen dat meer dan een halve eeuw na de moord nog steeds niet alle ins en outs van deze moord zijn opgehelderd moet gezocht worden in de concurrentiestrijd tussen de diverse onderzoeksteams.
Opvallend weinig succes boekte de FBI in de strijd tegen de Amerikaanse mafia. De FBI had zelf middels het schaduwen van homoseksuele landgenoten een klimaat geschapen waarin homofilie nog meer in het clandestiene circuit werd gedwongen, omdat homo’s werden gezien als bedreigend voor de Amerikaanse democratie. Dat schaduwen gebeurde op instigatie van Hoover, die zelf latent homoseksueel zou zijn en stiekem deelgenomen zou hebben aan allerlei travestiefeesten. Dit bleef niet verborgen voor de Amerikaanse mafia, die daarmee een prachtig pressiemiddel in handen had gekregen tegen de FBI. Veel details kwamen uiteraard pas na Hoovers dood boven water, maar ook tijdens ’s mans leven werd hij al gezien als Amerika’s machtigste man en dus ook als een gevaar voor de democratie en iemand die grotelijks misbruik maakte van zijn macht. Al te succesvolle ondergeschikten werden doodleuk weggepromoveerd en van de acht presidenten die hij diende, heeft de helft serieus geprobeerd om hem te ontslaan, Nixon zelfs tweemaal. Niemand kon tegen Hoover op, op ene Jan Prins na, die er tot tweemaal aan toe is geslaagd om de man te laten tekenen voor een onkostendeclaratie. Per slot van rekening was Hoover de baas van Masters en al die anderen en dus indirect ook de officieuze werkgever van Jan, Bob en Arie.
Vier jaar voor Hoovers dood nam het Congres een wet aan die bepaalde dat toekomstige directeuren van de FBI die functie nog maar maximaal tien jaar mochten bekleden, een wet die tot op de dag van vandaag van kracht is. Tegelijkertijd verleende het Congres toestemming voor de bouw van een nieuw hoofdkantoor; tot dan toe was het hoofdkantoor van deze machtige organisatie altijd verspreid geweest over diverse gebouwen. Het nieuwe gebouw, dat uiteraard de naam J. Edgar Hoover Building draagt en op 30 september 1975 in gebruik werd genomen, ligt op 935 Pennsylvania Avenue NW in Washington/DC en is tot op heden in gebruik, hoewel het, zoals zo veel van die foeilelijke betonnen brutalistische gebouwen uit de jaren ’60 en ’70, inmiddels totaal ongeschikt is geworden voor gebruik; maar zolang het geld om een nieuw hoofdkantoor te bouwen ontbreekt, zal de FBI het moeten doen met dit hoofdkwartier. In verband met het steeds verder oprukkende terrorisme verschoven de werkzaamheden van de FBI zich vanaf de jaren ’90 ten tweede male van politiewerk naar spionage. De inmiddels zevende directeur van de FBI James B. Comey jr. werd in 2017 na nog geen 3½ jaar diensttijd zomaar ontslagen door de labiele Amerikaanse president, omdat de FBI het had gewaagd onderzoek te verrichten naar mogelijke banden tussen het Republikeinse campagneteam en Rusland. De huidige directeur heet Christopher Wray; hij kan beschikken over zo’n 40.000 beambten.

Bewust of onbewust is de gewijzigde karakterschets van FBI-agent Jack Masters in de loop van de tijd misschien wel tekenend voor de veranderde kijk van Nederlanders op Amerika na de Vietnamoorlog. In de dollarjacht- en de immigranten-trilogie, die beide in de jaren ’50 spelen, is Masters nog de joviale man uit het land van onze bevrijders, voor wie niets onmogelijk is:
                „Als het nodig is, kunnen we dan een vliegtuigmoederschip mee krijgen?”
               „Als het vliegtuigvaderschip er geen bezwaar tegen heeft, ja.”

In de jaren ’90 verscheen op de Bob Evers-mailinglijst als feuilleton een alternatief Bob Evers-avontuur, „Lawaai in Luxemburg”, waarin Masters ook weer optreedt; hij blijkt inmiddels getrouwd te zijn met ene Vivian, maar wat is hij een bullebak geworden, die zijn vrouw zelfs slaat! En in de jaren ’10 van deze eeuw voert Willy van der Heide’s rechtmatige opvolger Peter de Zwaan Jack Masters wederom ten tonele, maar nu is zijn houding helemaal veranderd: hij is in „De magistrale misverstanden van J. Masters” ronduit onsympathiek en onvriendelijk en bovenal lijkt hij zijn eigen spelletje te spelen, waarvoor hij zelfs Jan, Bob en Arie opoffert en om de tuin probeert te leiden.





Bobs Bronnen (7a) : De dictatrice van Hollywood
Willy van der Heide

Op woensdag 6 januari 1943 zond Hilversum I het hoorspel „De dictatrice van Hollywood” van Willy van der Heide uit als onderdeel van een programma dat van 17.30 tot 18.30 duurde; het hoorspel duurde zo’n 20 minuten. Het script is een van de oudste documenten dat de naam Willy van der Heide draagt. De ondertitel van het hoorspel is „In de serie: Amerika, land der onbegrensde waanzinnigheden”. Mede omdat wij de term „Land der onbegrensde waanzinnigheden” – een variant op het aloude ’Land der onbegrensde mogelijkheden” – zo’n treffende prachtvondst van onze Willem vinden, is het uiterste jammer dat er niet meer hoorspelen in de aangekondigde „serie” volgden.
Willem van den Hout schreef gedurende de oorlog tegen de 100 hoorspelen. In „
De dictatrice van Hollywood” (regie: Ed. Palmers) wordt de verstrekkende invloed van Louella Parsons onder de loep genomen. Het is dus geen hoorspel in de klassieke zin, maar meer een biografie van deze machtige Hollywoodse roddeljournaliste in hoorspelvorm. Deze dame heeft echt bestaan; ze leefde van 6 augustus 1881 tot 9 december 1972, drie dagen na de oprichting van het Bob Evers Genootschap – maar dit uiteraard geheel terzijde – en Willem beschrijft haar dictatoriale invloed op het filmwereldje van Hollywood. Enkele jaren tevoren had hij in „Amerika filmt. Een visie op Hollywood en op Hollywood’s wonderlijke werkwijzen” in de fictieve persoon van Bigard, directeur van Amalgamated Super Films een mannelijke pendant van Louella Parsons neergezet; in 1955 deed hij dat laatste nogmaals, in de eveneens fictieve persoon van Barnabas Brodie, directeur van Sonora Super Films. De vraag is natuurlijk: is de directeur van een filmmaatschappij de persoon voor wie alles in Hollywood beeft en siddert of is de roddeljournaliste stiekem toch nog een stuk machtiger? Deze vraag wordt nu nog niet beantwoord, maar na lezing van het hoorspel „De dictatrice van Hollywood” hebt u het antwoord waarschijnlijk gevonden.
Zowel „
Amerika filmt” als „De dictatrice van Hollywood” kunnen we als een ‘voorstudie’ van „Vreemd krakeel in Californië” beschouwen; de naam Parsons keert vervolgens terug in een van de hoofdpersonen van de kunstschatten-trilogie (en vele decennia later in de olijke onbekende Bob Evers-fan die zich op Facebook „Dick Parsons” noemt).



HOORSPEL BEGINT MET INFADEN VAN GRAMOFOONPLAAT MET MELODIEËN UIT “HOLLYWOOD HOTEL”, MOET IN DISCOTHEEK AANWEZIG ZIJN.
DRAAIDUUR 1 MINUUT, DAARNA LANGZAAM UITFADEN EN AANKONDIGENDE STEM VROUW:

U herinnert u deze melodie uit een ver verleden: Hollywood Hotel, in Amerika steeds de melodie die inleidde één der waanzinnigste programma’s die ooit geregeld door den aether werden verbreid. Het Hollywood Hotel-programma van Louella Parsons. Louella Parsons … de melodieus klinkende naam van een groote abnormaal dikke vrouw met een gezicht dat den indruk maakt of de ongelukkige eigenares ervan niet tot tien kan tellen. Maar: PAS OP! Deze Louella Parsons is de ongekroonde heerscheres over die stad der waanzin: Hollywood. Eerder zal een filmster er aan denken heelemaal niet te trouwen, dan in het huwelijk te treden zonder Louella Parsons ervan te verwittigen … vooraf.
De vreemde en ongelooflijke macht die ligt in de plompe handen van deze zeldzaam hersenlooze vrouw wordt het duidelijkst geïllustreerd door de volgende gebeurtenis welke volkoomen historisch is.

TWEE SCHELLEN VAN EEN TELEFOON.
SCHERPE TELEFOONSTEM TELEFONISTE:

Hallo, met Metro Goldwyn Studio’s.

MANNENSTEM:

Mag ik mijnheer Goldwyn1?

TELEFONISTE:

Een oogenblik.

SECRETARESSE:

Hallo, met de secretaresse van mijnheer Goldwyn.

MANNENSTEM:

U spreekt met Richard Whitney2. Geeft U mij mijnheer Goldwyn alstublieft.

SECRETARESSE:

Ik zal even kijken of mijnheer Goldwyn vrij is.

MANNENSTEM (geërgerd):

U spreekt met Whitney, juffrouw. Richard Whitney uit New York, president van de New Yorkse beurs.

SECRETARESSE:

Mijnheer Goldwyn heeft gezegd dat hij niet gestoord wenst te worden.

MANNENSTEM (woedend):

Doet U niet zo belachelijk, juffrouw. Ik heb een dringend bericht over een leening van 5 millioen dollar.

SECRETARESSE (aarzelend):

Nu, ik zal het probeeren.

(Hier ratelt dringend tweede telefoon)

SECRETARESSE:

Hallo, met de secretaresse van mijnheer …

PARSONS (ongeduldige, haastige stem):

Met Louella Parsons. Is Goldwyn daar?

SECRETARESSE (gehaast):

Een oogenblik, mevrouw Parsons. Ik zal u doorverbinden.

(Geluid van kantoorzoemer)

GOLDWYN (barse stem):

Wat is er?

TELEFOONSTEM SECRETARESSE:

Louella voor u; en Richard Whitney uit New York.

GOLDWYN (barse stem):

Geef maar door.

SECRETARESSE:

Zeker, meneer.

KLIK

SECRETARESSE:

Eén oogenblik, mijnheer Whitney; mijnheer Goldwyn is in gesprek.


Voice over: MANNENSTEM:

Zoo fantastisch is de positie van Louella Parsons in de jaren ’37, ’38 en ’39. Bankdirecteuren die 5 millioen te leen hadden, konden wachten, maar Louella Parsons ging voor.

VROUWENSTEM:

Wie is die mythisch machtige figuur waarvoor zelfs de bulderende Joden als Goldwyn, Mayer3, Schenck4 en anderen een aandachtig oor over hadden op de drukste momenten?
Laten wij het spoor van Louella Parsons volgen vanaf het jaar 18905, toen zij geboren werd in Freeport, Illinois. Haar jeugdige jaren waren merkwaardig wars van prestaties of gebeurtenissen van eenige aard. In 19076, toen zij 17 jaar oud was, was zij zoo weinig origineel in het huwelijk te treden met een handelaar in alle denkbare goederen: John Parsons, die vier jaar later stierf en haar weinig meer naliet dan een hongerige, drie jaar oude dochter: Harriet Parsons7. Naar haar ouders terugkeeren ging moeilijk; die verdienden op hun eigen boerderij nauwelijks het zout in de pap. Dus vertrok Louella op goed geluk naar Chicago, waar zij een baan kreeg als los reporter voor een krant tegen het honorarium van 9 dollar in de week; 23 gulden dus. Het volgende jaar verkocht zij een filmmanuscript aan de nu reeds volslagen vergeten Essanay Company8 voor de somma van 25 dollars. De directeur van dat filmconcern was zóó onder den indruk van de verdiensten van het manuscript, dat hij Louella een baan gaf van 18 dollar in de week.
Dat roemruchte filmbedrijf, dat werkte met één camera en bij den dag gehuurde artiesten, was gevestigd in Chicago en reeds in die dagen verwekte het doen en laten van alles wat met de film te maken had, zooveel belangstelling dat Louella bij wijze van bijverdiensten elken dag één kolom nieuwtjes en kletspraatjes over film, en wat ermee te maken had, schreef in de Chicago Tribune. Die eerste kolom verscheen in 1914 en het was de stamvader van heel het ontstellende nageslacht van klets- en onzinkolommen waar horden handige journalisten er een ruime en best belegde boterham mee zouden verdienen.

MANNENSTEM:

Een paar maanden daarna kwam één van Louella’s vriendjes, Jim Keeley, op de redactie van de Record Herald en Louella wist hem te overtuigen van de cultureele noodzaak van een dergelijke kolom voor zijn blad. De verschieten zagen er zeer rozig uit: beide kolommen brachten Louella 45 dollar per week op…, maar zooiets was te goed om waar te zijn. De weg naar succes gaat niet over rozen… en na zonneschijn komt er regen. De duistere regenwolk in dit geval was de befaamde courantenmagnaat William Randolph Hearst9, die in die jaren bezig was aan de opbouw van zijn vorstendom en in de loop van zijn veroveringstocht eigenaar werd van de Record Herald. Een week nadat de krant van eigenaar verwisselde, stond Louella zonder kolom. Hearst wilde haar kolom wel houden, maar niet voor 45 dollar. Wel voor 25. Louella ging er niet mee accoord en daar Chicago haar begon te vervelen bovendien, verhuisde zij naar New York.

VROUWENSTEM:

Hoe Louella precies aan de kost kwam in die jaren in New York, is tot op heden niemand duidelijk. De eerste maanden had zij totaal geen werk, maar desalniettemin leefde zij alleen in een luxueuze flat in de 116e straat die alleen al 100 dollar in de maand kostte. Haar dochter woonde niet bij haar; die werd, zoals het behoort, opgevoed in een chique pensionaat een eind uit de buurt. Over deze jaren van het leven van Louella Parsons hangt een sluier die in publiek niet wordt opgelicht. In die jaren kende zij echter haar ups en downs. Haar juwelen en sierraden, waarvan zij steeds meer verwierf – een grote prestatie van een vrouw zonder werk – schoten heen en weer over de toonbanken van banken van leening dat het een wonder is dat ze tot op heden alle nog in haar bezit zijn, met uitzondering van één kleine ring. Ten laatste voelde zij de noodzaak om weer officieel erkend werk te gaan verrichten en zij kreeg een baan als filmcritica bij de Morning Telegraph, een bitteren vijand van William Hearst.

MANNENSTEM:

En toen kreeg Louella haar kans… haar kans om wraak te nemen op William Randolph Hearst, wien zij nooit had vergeven dat hij haar in Chicago zulk een financieele hak had gezet. De kans was zeer schoon. Hearst, die zich behalve voor kranten voor vele dingen interesseerde, had de aandeelen gekocht van een filmmaatschappij en bovendien heftige belangstelling opgevat voor een beginnend filmactrice waarvan de naam ook hier heel bekend is: Marion Davies10. Uit het samengaan der drie elementen: Hearst, filmmaatschappij en Marion Davies, ontstond een film11 die Marion Davies voor altijd een reputatie moest bezorgen van de eerste dramatische actrice van Amerika. Alle kranten, in Hearst’s bezit, brachten met veel bombarie enthousiaste artikelen over de voortreffelijke Marion Davies en de geweldige bedragen, door Hearst aan die film ten koste gelegd. De critiek die Louella Parsons over die bewuste film schreef, is nog steeds één van de historische journalistieke prestaties die niet licht worden vergeten. De meest beroemde opmerking van Louella Parsons betreffende de dramatische capaciteiten van Marion Davies was: “Marion Davies beschikt in totaal over twee dramatische gelaatsuitdrukkingen: kinderlijke vreugde en indigestie.”

VROUWENSTEM:

De reactie van Hearst op deze critiek was uiterst merkwaardig. Men zou verwachten dat hij, zijn methode getrouw, de Morning Telegraph zou hebben opgekocht teneinde Louella Parsons met een smak op de keien te kunnen gooien, doch niets van dat alles geschiedde. Wellicht kreeg door die critiek Hearst’s listige brein plotseling een inzicht in de mogelijkheden welke in die juffrouw Louella Parsons schuilden. In elk geval: hij bezorgde Louella een flauwte van verbazing door haar een aanbod te telegrafeeren in zijn dienst te komen voor 150 dollar per maand. Louella sloeg het af. Er volgde een hengelpartij die alles bij elkaar ongeveer een vol jaar duurde. Louella speelde schuilevinkje en had na afloop van dat jaar een eerste-klasse contract in haar handtasch, dat haar 250 dollar in de maand garandeerde.

MANNENSTEM:

Dat de befaamde William Randolph Hearst toch aan het langste eind had getrokken, bleek pas jaren later. Hij voorzag Louella’s mogelijkheden en bood haar 250 dollar in de maand voor een kletskolom in zijn kranten. Louella staarde zich dood op de 250 dollar in de maand en teekende. Maar er zaten valstrikken in dat contract. Er zat een clausule in die Hearst het recht gaf haar kolom ook aan andere kranten te verkoopen zonder haar een deel van de winsten te geven. Welke bedragen hiermee gemoeid waren, wordt duidelijk als wij nagaan dat in 1934 Louella Parsons’ kolom “Kletspraat over Hollywood” in 407 – zegge en schrijve vier honderd en zeven – kranten verscheen!
Een tweede clausule waar Louella niet op had gelet, gaf William Hearst recht op één derde van alle inkomsten welke zij zou genieten buiten haar salaris van Hearst om. Tot dusver heeft deze clausule alleen al Hearst 100.000 harde dollars opgeleverd. Maar op het oogenblik waarop zij het door Hearst getekende contract in ontvangst nam, was zij best met zichzelf tevreden.

VROUWENSTEM:

Maar de filmindustrie zocht de zon op. De filmindustrie moest een klimaat hebben met elken dag zonneschijn; elken dag een helderen hemel. De filmindustrie kan niet wachten totdat het de zon belieft achter de wolken te voorschijn te komen. Louella had vele vriendjes in New York en zou misschien in New York gebleven zijn toen plotseling haar longen het begaven. Ze had in de verloopen jaren in New York niet zulk een bijster gezond en rustig leven geleid en werd door twee specialisten ten snelste op transport gesteld naar Palm Springs met de boodschap dat zij op zijn hoogst, wind en weder dienende, nog een half jaar te leven had. Zij ging zonder bezwaren. Ze had een contract met Hearst, maar zooals altijd met Louella: zij wist het beter dan de doktoren. Na twee maanden in Palm Springs begon ze beter te worden. Ze groeide en werd dikker tot zij er na verloop van de zes maanden uit zag als een advertentie voor patent voedsel.

MANNENSTEM:

Toen het alle betrokken personen voldoende duidelijk was dat de kansen op een spoedig overlijden van Louella miniem geworden waren, stuurde Hearst haar naar Hollywood met de opdracht van daaruit een dagelijkse kolom met nieuwe kletspraat voor zijn krant te verzorgen. Vanaf dat oogenblik dateert de victorie. Een victorie waarvan geen mens de oorzaak kan opsporen.
Twintig jaar geleden was er in de Vereenigde Staten een idioot, geheten Charles Fort12, die een boek publiceerde dat gevuld was met beschrijvingen van de meest opzienbarende mirakelen. Bij elk mirakel gaf hij op: de plaats waar het verondersteld was te zijn geschied plus getuigenverklaringen. Onder deze zonderlinge gebeurtenissen noemde hij een hagelstorm waarbij de hagelsteenen kleine groene kikvorschen verborgen hielden, honderden kakkerlakken, gekruisigd op kleine steenen kruisjes midden in de woestijn, een rivier van bloed midden in den Atlantischen Oceaan, benevens een verrassende theorie dat duizenden slachtoffers van de aardbeving te Lissabon niet in de aarde verdwenen, maar de lucht in. “Jullie, knappe geleerden,” aldus riep deze heer Fort in zijn boek, “verklaar deze dingen eens, als je kunt.” Had deze zonderlinge heer Fort enige decennia later zijn boek gepubliceerd, dan zou hij voorzeker het succes van Louella Parsons als een soortgelijk mirakel hebben vermeld.

VROUWENSTEM:

De lieden die in Amerika de dagelijksche kletskolommen schrijven – en er zijn duizenden van die kolommen in Amerika’s verschillende kranten – zijn geen van allen bijzonder literaire lichten, maar onder hen allen die slechte grammatica en foutieve citaten dag in dag uit gebruiken, is Louella Parsons verreweg de koningin. Er is geen enkele wet of regel in de journalistiek waar Louella Parsons zich aan houdt. Gezien de opmerkingen waarmee haar kolommen doorspekt zijn, heeft zij waarschijnlijk moeite om het gesprek van een intelligent kind van twaalf jaar te volgen. En wat haar cultureele aspiraties betreft: over het verfilmen van Shakespeare’s beroemde Midsummer Night’s Dream, schrijft zij bijvoorbeeld: “Shakespeare of geen Shakespeare… In een film van dit soort hoort wat amusement voor te komen: een paar mopjes of een band.”
De meest illustreerende enormiteit is haar befaamde opmerking , gemaakt in den eersten week van April 1939. Wij herinneren ons allen hoe in den eersten week van April 1939 de heele beschaafde wereld ademloos wachtte op berichten uit Rome, Berlijn en Londen. Europa hing een week lang op de rand van een nieuwen oorlog. Het was dichter bij den Wereldoorlog dan het in 20 jaren was geweest. En Louella Parsons bestond het om aan het einde van die week letterlijk het volgende te schrijven: “De doodelijke verveeling van de afgeloopen week kwam vandaag ten einde door het schokkende bericht dat Darryl Zanuck13 voor Shirley Temple14 alle rechten had gekocht van een boek van Maurice Maeterlinck15.”

MANNENSTEM:

In 1925 kwam Louella Parsons naar Californië . Wat voor methodes zij gebruikte, weet niemand, maar binnen drie jaar was zij de grootste nieuwsbron van Hollywood. 407 kranten in Amerika, Canada, India en Egypte drukten haar nonsens af over Bebe Daniels’16 nieuwe schoentjes en het feit dat Bette Davis17 heelemaal niet bang is voor muizen. Dat gaf haar echter nog niet de almachtige positie die zij later innam. Die bereikte zij over de radio. Amerika heeft geen staatsomroep. Alle programma’s worden gefinancierd doordat er reclame door wordt verwerkt. De adverteerder betaalt voor den zendtijd, betaalt voor de orkesten en draait er zijn reclameteksten tusschendoor. In 1928 huurde een fabrikant van sinaasappelen Louella af om voor 600 dollar per week sterren te interviewen voor den microfoon. Dit zouteloos heen-en-weer-geklets sleepte zich dertien weken lang voort. Elke week een kwartier totdat Louella beleefd werd bedankt. Eerste keer mis.

VROUWENSTEM:

Haar tweede kans kwam vijf jaar later, in 1933. Ditmaal was het een fabrikant van corsetten die het probeerde. Het werd wederom een mislukking. Niemand luisterde en de verkoop van corsetten steeg niet noemenswaard.
Maar de derde maal was scheepsrecht. In 1934 begon de fabrikant van Campbell-soepblikken het “Hot Hollywood Hotel programma” en dit programma verkocht blikken soep bij de ton. Het was daarom zoo’n groot succes, omdat “Hollywood Hotel” loopende films in het kort dramatiseerde. Elke filmster kreeg in dat programma gratis reclame en de filmsterren die er zelf geen zin in hadden, werden door hun regisseurs of productieleiders gedwongen er aan mee te werken. Cijfers toonden aan wat Louella’s programma’s konden bereiken aan de kassa. De film “On the Avenue” van Twentieth Century-Fox had de eerste twee dagen dat zij in New York liep, een recette van 17.000 dollar. De dag na Louella’s uitzending over die film was die recette 37.000 dollar.
Een tweede steekproef werd genomen met een goedkoop filmpje van dezelfde maatschappij. De eerste honderd menschen die het theater binnen kwamen, werden ondervraagd. Van de 100 verklaarden er 78 dat ze gekomen waren naar aanleiding van Louella’s programma.
Toen was natuurlijk het hek van den dam. De groote bazen van de filmindustrie vochten om het voorrecht hun films en hun filmsterren in Louella’s programma geplaatst te krijgen. In die tijd ging zij behooren tot de zes belangrijkste en meest invloedrijke figuren van de Amerikaanse filmindustrie.

VROUWENSTEM:

En hoe hooger zij steeg, hoe grooter de waanzin werd die zij in haar kolom dagelijksch opnam. Zij kondigde aan dat Paramount zou verfilmen “Peter Ibbetson” 18 door een zekere Henrik Ibsen. Zij is verantwoordelijk voor een groot deel voor den krankzinnigen toestand dat extra edities van kranten werden uitgegeven over het plotselinge huwelijk van een filmster.
Toen Douglas Fairbanks19 zich ging interesseeren voor Lady Ashley in Londen en dus wilde gaan scheiden van Mary Pickford, hield Louella Parsons het nieuws vast tot de laatste edities der Californische kranten uit waren en liet daarna haar blad “The Examiner” uitkomen met een extra editie.

MANNENSTEM:

Zoo groot was haar macht in die tijd dat geen filmster de moed had om iets van eenig belang te ondernemen zonder Louella Parsons ervan te verwittigen. Zij was en wilde zijn de absolute dictatrice in Hollywood en jarenlang was zij dat. Zij is het nog. Joan Crawford40 probeerde eens het nieuws van haar aanstaand huwelijk te geven aan een anderen schrijver van een kletskolom, maar ze moest er zwaar voor boeten! Jaren naderhand stond Louella Parsons’ kolom vol met schimpscheuten van de vinnigste soort, gericht tegen Joan Crawford.

VROUWENSTEM:

Hearst had behalve Louella nog ander kolommenschrijvers in Californië. Eén van dezen was een jonge kerel: Sidney Skolsky21. Toen Louella Parsons triomfantelijk aankwam met het nieuws dat hier in Hollywood in alle kranten stond dat Greta Garbo22 zou gaan trouwen met Leopold Stokowski23, had Skolsky de euvele moed te verklaren dat die twee niet zouden gaan trouwen. Louella zei in haar kolom: “Ze gaan WEL trouwen.”
“Nietes,” zei Skolsky.
“Welles,” zei Louella.
“Ik weet het beter,” aldus Skolsky. “Let op: ze gaan NIET trouwen.”
Daarna belde Louella William Randolph Hearst op en had een lang en giftig gesprek met hem. Ze vertelde hem onder andere dat …24 fantastische neigingen. Veertien dagen later was Skolsky zonder opgaaf van redenen ontslagen.

VROUWENSTEM:

Zoo worden in Amerika belangrijke figuren geschapen door het stelselmatig speculeeren op oppervlakkigheid, door het weghouden en annuleeren van alles wat dieper gaat dan de oppervlakte, door het opblazen van futiliteiten als het huwelijk van een filmster met de ander tot gebeurtenissen van de eerste grootte.

MANNENSTEM:

Het resultaat van dit alles is dat ernstige menschen, de menschen die iets goeds en waardevols willen brengen, geen ruimte hebben en geen kans. De man die over kunst praat, wordt uitgelachen en hij die erover schrijft, moet zich vergenoegen met af en toe een stukje achteraf in een tijdschrift. En krankzinnigheden als het feit dat een idioot als Louella Parsons zonder eenige opvoeding of cultuur het volk dag in dag uit genoegdoening geeft met verhalen over Marlene Dietrich’s25 nieuwe schoenen en Constance Bennett’s26 rare hond, zijn erger dan waanzinnigheden; het zijn cultureele misdaden.27



Noten:
  1

Samuel Goldwyn (of Goldfish) (1879-1974): Pools, later Amerikaans filmproducent van joodse afkomst, geboren onder de naam Szmuel Gelbfisz; in 1924 samen met Louis B. Mayer oprichter van MGM (Metro-Goldwyn-Mayer), lange tijd de grootste filmmaatschappij ter wereld.

  2

Richard Whitney (1888-1974): Amerikaans bankier, van 1930 tot 1935 president van de New York Stock Exchange.

  3

Louis Burt Mayer (1884-1952): Russisch, later Amerikaans filmproducent van joodse afkomst, geboren onder de naam Lazar of Eliezer Meir; in 1924 samen met Samuel Goldwyn oprichter van MGM (Metro-Goldwyn-Mayer), lange tijd de grootste filmmaatschappij ter wereld.

  4

Joseph Michael Schenck (1878-1961): Amerikaans filmpionier van Russische afkomst, die samen met Darryl Zanuck Twentieth Century-Fox oprichtte.

  5

In werkelijkheid 6 augustus 1881, onder de naam Louella Rose Oettinger.

  6

In werkelijkheid 1905; zij was toen 24 jaar!

  7

In werkelijkheid scheidden Louella en John Parsons in 1914; in 1915 trouwde Louella opnieuw, nu met John McCaffrey Jr.; ook dit huwelijk strandde en in 1930 trouwde zij voor de derde keer en wel met Dr. Harry Martin, die in 1951 stierf.
Je zou toch zo langzamerhand het idee krijgen dat Wikipedia in 1943, toen Willem dit hoorspel schreef, nog niet erg ontwikkeld was … 😉

  8

De Essanay Film Manufacturing Company, zoals de officiële naam luidde, bestond van 1907 tot 1918 en is het best bekend vanwege 14 films die Charlie Chaplin (1889-1977) in 1915 opnam voor deze firma.

  9

William Randolph Hearst (1863-1951): Amerikaans zakenman en krantenmagnaat, op wiens leven de film „Citizen Kane” (1941) is gebaseerd.

10

Marion Davies (1897-1961): Amerikaans filmactrice, minnares van William Randolph Hearst.
Ook in het pre-Harvey-Weinstein-tijdperk was talent blijkbaar niet het voornaamste vereiste om een rol in een film te verwerven.

11

Cecilia of the Pink Roses” (1924).

12

Charles Hoy Fort (1874-1932) schreef vier boeken, „The Book of the Damned” (1919), „New Lands” (1923), „Lo!” (1931) en „Wild Talents” (1932) over onverklaarbare verschijnselen.
Dat Willem hem hier een idioot noemt, is zeer opmerkelijk, omdat hij zelf ook een knipselmap bezat over dit soort verschijnselen en in 1984 zelf een soortgelijk boek schreef: „Wonderlijke maar waargebeurde verhalen”. Willem kende het werk van deze Fort dus al in 1943, maar in het voorwoord van zijn eigen „Wonderlijke maar waargebeurde verhalen” noemt hij een editie van „New Lands” uit 1974, dus ook op latere leeftijd fascineerden Forts boeken hem nog.

13

Darryl Francis Zanuck (1902-1979): filmproducer, o.a. van „Alexander’s Ragtime Band”, „The Grapes of Wrath”, „How Green was my Valley” (Oscar), „All About Eve” (Oscar), „The King and I” en „The Longest Day”. Samen met Joseph Schenck richtte hij in 1935 Twentieth Century-Fox Movie Corporation op.

14

Shirley Temple (1928-2014): Amerikaanse filmster en diplomate.

15

Maurice Maeterlinck (1862-1949): Belgisch toneelschrijver en dichter, Nobelprijswinnaar (1911); hij schreef o.a. „Les Aveugles”, „Pelléas et Mélissande” en „L’oiseau bleu”. Laatstgenoemd toneelstuk, waarin de arme houthakkerskinderen Mytyl en Tyltyl de hoofdrollen vervullen (hiervan zijn in Nederland de namen Mytylschool en de Tyltylschool afgeleid), werd in 1940 verfilmd (als „The Blue Bird”) door Darryl F. Zanuck met Shirley Temple in de rol van Mytyl. De film moest het antwoord van Twentieth Century-Fox worden op MGM’s „The Wizard of Oz” van een jaar eerder, maar slaagde daar niet in.

16

Bebe Daniels (1901-1971): Amerikaanse filmster en zangeres.

17

Bette Davis (1908-1989): Amerikaanse filmster.

18

Peter Ibbetson” is een film uit 1935 van regisseur Henry Hathaway, inderdaad door Paramount, met Gary Cooper en Ann Harding in de hoofdrollen. De film, in Nederland uitgebracht onder de titel „Liefde sterker dan de dood”, is echter niet gebaseerd op een drama van de Noorse schrijver Henrik Ibsen (1828-1906), maar op de gelijknamige roman van George du Maurier (1834-1898), de opa van Daphne du Maurier. De achternaam van de regisseur zou de meeste Bob Evers-fans bekend in de oren moeten klinken.

19

Douglas Fairbanks Sr. (1883-1939): Amerikaans acteur en filmproducent; van 1920 tot 1936 getrouwd met de actrice en filmproducente Mary Pickford (1892-1979). Vanaf 1933 had hij een affaire met het Britse model Sylvia, Lady Ashley (1904-1977), met wie hij in 1936 trouwde. Samen met David Wark (D.W.) Griffith (1875-1948), Charlie Chaplin en Mary Pickford had hij in 1919 United Artists opgericht.

20

Joan Crawford (eigenlijk Lucille Fay LeSueur, 1905-1977): Amerikaans actrice.

21

Sidney Skolsky (1905-1983): Amerikaans roddeljournalist bij o.a. de New York Daily News, de New York Daily Mirror (van William Randolph Hearst) en de New York Post.

22

Greta Garbo (eigenlijk Greta Lovisa Gustafsson, 1905-1990): Zweeds actrice.

23

Leopold Stokowski (1882-1972): Brits dirigent van Poolse afkomst, met wie Greta Garbo in 1937/38 een relatie zou hebben gehad.

24

Onleesbare doorhalingen in het typoscript.

25

Marlene Dietrich (1901-1992): Duits, later Amerikaans actrice.

26

Constance Bennett (1904-1965): Amerikaans actrice, zus van de actrice Joan Bennett.
Hun achternamen zijn gefundenes Fressen voor Bob Evers-fanaten.

27

Louella Parsons overleed op 9 december 1972.







Bobs Bronnen (7b) : De dictatrice van Hollywood
(anonymus)

Voor het eerst in de nog zo jonge geschiedenis van de rubriek Bobs Bronnen heeft de redactie gemeend een bron dubbel te moeten publiceren en wel hierom: Louis Thijssen en Willem van den Hout gaven tussen januari 1943 en 24 juni 1944 (anoniem) het blaadje De Drie-Stuivers-Roman, dat ook inderdaad drie vierkante stuivers per aflevering kostte, uit; de 55 afleveringen bevatten evenzovele avonturen van Philip Raack. Aflevering 24 van de tweede jaargang verhaalde van Philips dood en dat was meteen het laatste nummer van De Drie-Stuivers-Roman; twee weken later verscheen als opvolger het blad Flits, zonder Philip Raack natuurlijk, maar met losse hoofdverhalen; de opmaak en het concept waren hetzelfde als De Drie-Stuivers-Roman en het eerste nummer was aflevering 25: ook nu weer bevatte het blaadje één hoofdverhaal en wat kortere verhalen en artikelen. Een ervan was het feuilleton „Koffie uit Brazilië”, van ene A. v. Thayer; omdat het blaadje na 2 september 1944 ophield te bestaan, zullen we nooit weten hoe dat verhaal afliep. Hoofdredacteur was inmiddels A.R. Jonker, maar er zijn wel enkele bijdragen van Willem te vinden.
Het laatste nummer, 29, van Flits bevatte als hoofdverhaal „
S.O.S. wij zinken!”, dat een van alle politieke lading ontdane bewerking was van Willems propagandistische hoorspel „Assistentie … wij zinken”. Daarmee en met een aflevering van bovengenoemd feuilleton was het blaadje nog steeds niet vol, dus er moest nog wat materiaal bij, zoals een sterk ingekorte prozaversie van De dictatrice van Hollywood. Deze versie vormt de tweede Bobs Bron van deze Nieuwsbrief.




     ACHTER den melodieus klinkenden naam Louella Parsons verbergt zich een groote, abnormaal dikke vrouw met een gezicht, dat den indruk maakt of de ongelukkige eigenares ervan niet tot tien kan tellen.
     Maar schijn bedriegt. Deze Louella Parsons is een der merkwaardigste en machtigste vrouwen in Hollywood, de ongekroonde heerscheres over dit Amerikaansche filmcentrum.
     Laten wij het spoor van Louella Parsons volgen van het jaar 1890 af, toen zij geboren werd in Freeport, Illinois. Haar jeugdige jaren waren vrij van prestaties of bijzondere gebeurtenissen van elken aard. In 1907, toen zij zeventien jaar oud was, was zij zelfs zóó weinig origineel om in het huwelijk te treden met een handelaar in alle denkbare geregelde en ongeregelde goederen, John Parsons geheeten, die vier jaar later stierf en haar weinig meer naliet dan een hongerige, drie jaar oude dochter. Naar haar ouders terugkeeren ging moeilijk, – die verdienden op hun eigen boerderij nauwelijks het zout in de pap. Dus vertrok Louella op goed geluk naar Chicago, waar zij een baan kreeg als los reporter voor een krant, tegen het honorarium van 9 dollar in de week, – 23 gulden dus. Het volgende jaar verkocht zij een filmmanuscript aan de nu reeds volslagen vergeten Assanay Company28 voor de somma van 25 dollars. De directeur van dat filmconcern was zóó onder den indruk van de verdiensten van het manuscript, dat hij Louella een baan gaf van 18 dollar in de week.
     Het roemruchte filmbedrijf, dat werkte met één camera en bij den dag gehuurde artisten, was gevestigd te Chicago en reeds in die dagen verwekte het doen en laten van allen, die met de film te maken hadden, zóóveel belangstelling, dat Louella bij wijze van bijverdienste elken dag één kolom nieuwtjes en kletspraatjes over de film en wat ermee te maken had, schreef in de Chicago Tribune. Die eerste kolom verscheen in 1914 en het was de stamvader van heel het ontstellende nageslacht van klets- en onzin-kolommen, waar horden handige journalisten later fortuinen mee zouden verdienen.
     Een paar maanden daarna kwam een van Louella’s vriendjes, Jim Keeley, op de redactie van de „Record-Herald” en Louella wist hem te overtuigen van de cultureele noodzaak van een dergelijke kolom voor zijn blad. De verschieten zagen er zeer rozig uit. Beide kolommen brachten Louella 45 dollar per week op..., maar zooiets was te goed om waar te zijn. De weg naar succes gaat niet over rozen... en na zonneschijn komt regen. De duistere regenwolk in dit geval was de befaamde courantenmagnaat William Randolph Hearst, die in die jaren bezig was aan den opbouw van zijn vorstendom en in den loop van zijn veroveringstocht eigenaar werd van de „Record-Herald”. Eén week nadat de courant van eigenaar was verwisseld, stond Louella zonder kolom. Hearst wilde haar kolom houden, maar niet voor 45 dollar. Voor 25! Louella ging er niet mee accoord en daar Chicago haar bovendien begon te vervelen, verhuisde zij naar New York.
     Hoe Louella precies aan den kost kwam in die jaren in New York, is tot op heden niemand duidelijk. Over deze jaren van Louella Parsons’ leven hangt een sluier, die in het publiek niet werd opgelicht. Ten laatste voelde zij echter de noodzaak om weer officieel erkend werk te gaan verrichten en zij kreeg een baan als filmcritica bij de „Morning Telegraph”, een bitteren vijand van William Hearst.
     En tóén kreeg Louella haar kans ... haar kans om wraak te nemen op William Randolph Hearst, wien zij nooit had vergeven. dat hij haar in Chicago zulk een financieele hak had gezet.
     De kans was buitengewoon schoon. Hearst, die zich behalve voor kranten, voor vele andere dingen interesseerde, had de aandeelen gekocht van een filmmaatschappij en bovendien heftige belangstelling opgevat voor een beginnend actrice, Marion Davies.
     Uit het samengaan der drie elementen: Hearst, Filmmaatschappij en Marion Davies ontstond een film, die Marion Davies voor altijd de reputatie moest bezorgen als de eerste dramatische filmactrice van Amerika. Alle kranten in Hearst’s bezit brachten met veel bombarie enthousiaste artikelen over de voortreffelijkheden van Marion Davies en over de geweldige bedragen door Hearst aan die film ten koste gelegd.
     De critiek, die Louella Parsons schreef over die bewuste film, is nog steeds een der historische journalistieke prestaties, die niet licht worden vergeten. De beroemdste opmerking van Louella Parsons betreffende de dramatische capaciteiten van Marion Davies was: „Marion Davies beschikt in totaal over twee dramatische gelaatsuitdrukkingen: kinderlijke vreugde en indigestie” ...
     De reactie van Hearst op deze critiek was uiterst merkwaardig. Men zou verwachten, dat hij, zijn methoden getrouw, de „Morning Telegraph” zou hebben opgekocht, teneinde Louella Parsons met een smak op de keien te kunnen gooien, doch niets van dat alles geschiedde. Wellicht kreeg dóór die critiek Hearst’s sluwe brein plotseling een inzicht in de mogelijkheden, welke in die Louella Parsons schuilden. In elk geval bezorgde hij Louella bijna een flauwte van verbazing, door haar een aanbod te telegrafeeren, in zijn dienst te komen voor 150 dollar per maand. Louella sloeg het af. Er volgde een hengelpartij, die alles bij elkaar ongeveer een vol jaar duurde. Toen had Louella een eerste-klasse contract in haar handtasch, dat haar 250 dollar in de maand garandeerde.
     Dat de befaamde William Randolph Hearst tóch aan het langste eind had getrokken, bleek pas jaren later. Er zaten valstrikken in dat contract. Er was een clausule in, die Hearst het recht gaf, haar kolom ook aan andere kranten te verkoopen zonder haar een deel van de winst te geven ... Welke bedragen hiermede gemoeid waren wordt duidelijk, als we nagaan, dat in 1934 Louella Parsons’ kolom kletspraat over Hollywood in 407 kranten verscheen!
     Een tweede clausule, waar Louella niet op had gelet, gaf William Hearst recht op één derde van alle inkomsten, welke zij zou genieten buiten haar salaris van Hearst om. Deze clausule leverde Hearst binnen enkele jaren méér dan 100.000 dollar op!
     Onderwijl was de filmindustrie op zoek naar de zon. De filmindustrie moest een klimaat hebben met elken dag zonneschijn, – elken dag een helderen hemel. En die vond zij in Californië. Louella echter had vele vriendjes in New York en zou misschien in New York gebleven zijn, toen plotseling haar longen het begaven. Zij werd door twee specialisten ten snelste op transport gesteld naar Palm Springs met de boodschap, dat zij op zijn hoogst nog een half jaar te leven had. Na twee maanden in Palm Springs doorgebracht te hebben, begon zij echter beter te worden. Zij groeide en werd dikker, tot zij er na afloop van het halve jaar uitzag als een advertentie voor patentvoedsel.
     Toen stuurde Hearst haar naar Hollywood met de opdracht van daaruit een dagelijksche kolom met nieuws en kletspraat voor zijn kranten te verzorgen.
     De lieden, die in Amerika de dagelijksche klets-kolommen schrijven, zijn geen van allen bijzondere literaire lichten. Maar van hen allen, die slechte grammatica en foutieve citaten dag-in, dag-uit gebruiken, is Louella Parsons verreweg de koningin. Er is geen enkele wet of regel van de journalistiek, waar Louella Parsons zich aan houdt. Gezien de opmerkingen, waarmee haar kolommen doorspekt zijn, heeft zij waarschijnlijk moeite om het gesprek van een intelligent kind van twaalf jaar te volgen en wat haar cultureele aspiraties betreft ...
     In 1925 kwam Louella Parsons naar Californië. Wat voor methodes zij gebruikte weet niemand, maar binnen drie jaar was zij de groote nieuwsbron van Hollywood ... 407 kranten in Amerika, Canada, Indië en Egypte drukten haar nonsens af over Bebe Daniels’ nieuwe schoentjes en het feit, dat Bette Davis heelemaal niet bang is voor muizen. Dat gaf haar echter nog niet de almachtige positie, die zij later innam. Die bereikte zij over de radio. Amerika heeft géén staatsomroep: alle programma’s worden gefinancierd doordat er reclame in wordt verwerkt. De adverteerder betaalt voor den zendtijd, betaalt voor de orkesten en draait er zijn reclameteksten tusschendoor.
     In 1928 huurde een fabrikant in sinaasappelen Louella af om voor 600 dollar per week filmsterren te interviewen voor den microfoon. Dit zouteloos heen-en-weer-geklets sleepte zich dertien weken lang voort, elke week een kwartier, tot Louella beleefd werd bedankt.
     Haar tweede kans kwam vijf jaar later, in 1933. Ditmaal was het een fabrikant in corsetten, die het probeerde. Het werd, wederom, een volslagen mislukking. Niemand luisterde en de verkoop van corsetten steeg niet noemenswaard.
     Maar de derde maal was scheepsrecht. In 1934 begon de fabrikant van Campbell-soep (blikken soep) met het „Hollywood-Hôtel”-programma. En dat programma verkocht blikken soep bij de ton!
     Het was dáárom zoo’n groot succès, omdat „Hollywood-Hotel” loopende films in het kort dramatiseerde ... Elke filmster kreeg in dat programma gratis reclame en de filmsterren, die er zelf geen zin in hadden, werden door hun regisseurs of productieleiders gedwongen, eraan mee te werken. Cijfers toonden aan, wat Louella’s programma’s konden bereiken aan de kassa. De film: „On The Avenue” van Twentieth Century-Fox had de eerste twee dagen, dat zij in New York liep, een recette van 17.000 dollar. Den dag na Louella’s uitzending over die film was de recette 37.000 dollar!
     Een tweede steekproef werd genomen met een goedkoop filmpje van dezelfde maatschappij. De eerste honderd menschen, die het theater binnenkwamen, werden ondervraagd. Van de 100 verklaarden er 78, dat zij gekomen waren naar aanleiding van Louella’s programma.
     Toen was natuurlijk het hek van den dam. De groote bazen van de filmindustrie vochten om het voorrecht hun films en hun filmsterren in Louella’s programma geplaatst te krijgen.
     Zóó groot was haar macht in dien tijd, dat geen filmster den moed had iets van eenig belang te ondernemen, zonder Louella Parsons ervan te verwittigen. Zij was en wilde ook zijn de absolute dictatrice in Hollywood, – en jaren lang wás zij dat. En zij is het nòg. Joan Crawford probeerde eens het nieuws van haar aanstaand huwelijk te geven aan een anderen schrijver van een kletskolom, maar zij moest er zwaar voor boeten! Jaren naderhand stonden Louella’s kolommen vol met schimpscheuten van de vinnigste soort, gericht tegen Joan Crawford. Het resultaat van dit stelselmatig speculeeren op oppervlakkigheid; dit weghouden en annuleeren van alles, wat dieper gaat dan de oppervlakte; dit opblazen van futiliteiten tot gebeurtenissen van de eerste grootte, is, dat ernstige menschen – de menschen, die iets goeds en waardevols willen brengen, – geen ruimte en geen kans hebben. Zotheden als het feit, dat een Louella Parsons, zonder eenige opvoeding of cultuur, het Amerikaansche volk dag-in dag-uit voldoening geeft met verhalen over Marlène Dietrich’s nieuwe schoenen en Constance Bennett’s rare honden, zijn erger dan zotheden: het zijn cultureele misdaden!



Noot:
28

Zie noot 8 bij de hoorspel-versie; in die hoorspel-versie spelde Willem de naam Essanay Company overigens nog correct, maar incompleet: de volledige naam was Essanay Film Manufacturing Company.







Mijn kennismaking met de Bob Evers-serie
Jan Hulshof

Van kinds af aan mag ik al graag lezen. Wat mij zo bijstaat, is Harm-Jan en Tineke, Keesje Knip, Pietje Bell, Dik Trom, De Kameleon en Beer en Marc en nog vele anderen. Alleen Pinkeltje was niet aan mij besteed. Ik was zo’n kind dat bij elke verjaardag of Sinterklaasfeest vroeg om boeken. Mijn vader ging vaak op zakenreis en nam als hij terug kwam ook altijd een boekje mee. Ik ging ook vaak naar de bibliotheek, maar helaas moest ik die boeken na het lezen ervan steeds terug brengen.
Op een zaterdag ging ik ’s middags naar de bibliotheek. Daar aangekomen bleek die gesloten te zijn. Wat nu? Weer thuis gekomen vertelde ik dat aan mijn ouders. Mijn vader zei toen: „Wacht maar even.” Even later kwam hij weer tevoorschijn met een groot beigekleurig boek met op de voorkant een plaatje van een badkuip met daaromheen allemaal schoenen en laarzen. „Ga dit maar lezen,” zei hij.
Het bleek het boek „Tumult in een Toeristenhotel” te zijn. Vanaf dat moment was ik niet meer aanspreekbaar. Later hoorde ik van mijn ouders dat er af en toe een lachsalvo van de bank opklonk. Blijkbaar las ik iets grappigs. Een paar uur later was het boek helaas uit. Dat was mijn eerste contact met de BE-serie.
In de loop van de tijd heb ik de rest van de serie ook gelezen. Mijn vader had een stuk of 10 delen in hardcover-formaat en voor de rest de nu bekende rood-gele pockets. Dit ging door tot en met nummer 32 toen waren ze op. Balen, want ik vond het leuke verhalen. Ondertussen had ik ook kennis gemaakt met Arendsoog en Witte Veder: ook leuke boeken die regelmatig in de winkel te koop lagen.
Daardoor kwam ik regelmatig in de boekenwinkel. Op een keer was ik daar weer en wat zag ik? Een Bob Evers-boekje dat ik niet herkende. Gelijk gekocht en mee naar huis genomen. Bleek dat een deeltje te zijn die mijn vader als hardcover had. Dat was voor mij de eerste aankoop van een BE-boekje. En het begin van mijn BE-verzameling. Ondertussen staan hier alle hardcovers met stofomslag en alle vormen van pockets met die verschillende voorkanten. Ik heb er ook een hardcover bij met de handtekening van Willem. Het heeft mij veel moeite, tijd en geld gekost om dit allemaal te verzamelen. Internet was er toen nog niet, althans niet bij mij. Dus boekenwinkels aflopen, af en toe een markt of braderie en natuurlijk de Boekenmarkt van Deventer.
Tegenwoordig ga je even naar Marktplaats en daar kun je bij wijze van spreken in 5 minuten tijd alle vormen van uitgiften vinden. Wat mij wel opvalt, zijn de hardcovers. Een stofomslagloze uitvoering is gemiddeld 5 euro. Een uitvoering met stofomslag is vanaf 25 euro. En dan zijn er nog een stel van rond de 15 waarbij sommige eerlijk er bij hebben gezet dat het een kopie van de stofomslag is. Dus een kopie van zo’n stofomslag levert 10 euro op? Dat is à la Jan Prins goed geld verdienen.
Omslagen kopiëren kost hier € 1,50 plus gemiddeld 5 euro voor een boek. Dus € 6,50 uitgeven en er € 15 vangen: dat is nog eens een lucratieve handel. Daar kun je aardig wat Coca-Cola en Drosteflikken voor kopen!
Ik verzamel ondertussen nog veel meer. Zoals Biggles, de Sneeuwbal-serie, De Vijf, alle pocketuitgaven van Kluitman, Bas Banning, Conny Coll, Pim Pandoer en nog veel meer.
Ik kan met trots zeggen dat ik nu mijn eigen bibliotheek heb. (Zie foto).

Ik zelf ben nu over de 50, dat was voor mijn zus de aanleiding om mij te vragen: „Wat gebeurt er straks eigenlijk met al die boeken van jou? Stel, je rijdt hier vandaan en er staat plotseling een boom in de weg. Want ik heb er totaal geen verstand van.”
Helaas hebben wij niet het oneindige leven, dat onze 3 jongens wel hebben.
Om alles en elk boek te documenteren is nogal een klus. Ze staan dan wel allemaal in een document op mijn pc, maar dan weet je nog niks van de waardes en zeldzaamheid, enz. Plus het feit dat iets vandaag 10 euro kan kosten en volgende week 50 of andersom.
Bij mij zijn er twee personen die geraadpleegd kunnen worden. Dat gaat mijn zus binnenkort van mij horen.
Dat brengt mij bij de vraag: hoe hebben jullie dit geregeld?

Ook wil ik graag een klein onderzoekje doen.
De 32 hardcovers hebben een stofomslag; die werd door de uitgeverij in een vierkleurendruk uitgebracht. Dat houdt in dat er 32 x 4 = 128 drukplaten of, zoals ze ook wel genoemd worden, kleuroplopers of clichés moeten zijn.
Dat die clichés van de stofomslagen bestaan, weet ik, omdat ik er zelf inmiddels een paar heb. In dezelfde periode dat de oorspronkelijke Bob Evers-pockets verschenen, werden ook de Biggles-pockets gedrukt; en ook daar waren kleuroplopers van, want die verschenen bij Prisma in vierkleurendruk. Je zou mogen verwachten dat ook de „Van Giffen/Moriën”-pockets op dezelfde manier zijn gedrukt: heeft iemand ooit een drukplaat van een van de pockets gezien?
Heel af en toe zie je wel eens iets op
Facebook of op de boekenmarkt in Deventer.
Zouden jullie zo vriendelijk willen zijn om mij (of Roger) een overzicht geven welke jullie hebben? Ook als je iemand kent die zo’n ding heeft, mag je een berichtje sturen.
Het zou leuk zijn als we over een tijdje een overzichtje hebben van de diverse windrichtingen waarin de clichés uitgewaaierd zijn. Bij voldoende respons komen mijn bevindingen in een van de volgende Nieuwsbrieven. Bij voorbaat dank voor jullie medewerking.





De prinses stuurde ons weg
John Beringen

Ieder mens heeft wel eens van die buien waarbij hij of zij aan „vroeger” terugdenkt. Mijmeren over „good old times” om het maar kernachtig te formuleren. En eenieder kan wel zo’n beetje aanvoelen wat er dan zoal over je komt op zo’n moment: weemoed, somberheid, maar (gelukkig) ook veel gegniffel. Dat laatste overkwam mij toen ik onlangs een doos met oude agenda’s doorspitte en ik zodoende in 1996 belandde. We schrijven zaterdag 28 september van dat jaar.
De dag daarvoor, 27 september dus, woonde ik in de Utrechtse bioscoop „Rembrandt” de vertoning bij van de film „De erfenis van een zonderling” van Freddy Veenstra. Deze amusante rolprent werd aldaar gedraaid in het kader van de Nederlandse Filmdagen en vormde tevens het eindexamenproject van Freddy. Marie-José was daar ook en we hadden afgesproken dat zij na de film met mij mee zou gaan naar Wijk bij Duurstede om het weekeinde bij ons te logeren. Carla was trouwens niet bij het festival aanwezig want die was al druk bezig in de keuken.
De volgende dag wilde Marie-José natuurlijk wel wat van de oude binnenstad zien zodat we met ons drieën „te veld” gingen. Nou is Wijk bij Duurstede in verscheidene opzichten als redelijk bijzonder aan te merken. Om maar wat te noemen: het vormde ooit de grens van het Romeinse Rijk en bij iedere aardrijkskundeles op de lagere school wordt deze stad genoemd als het gaat om de rivieren; en wie kent niet de naam Dorestad? Daarnaast mogen de grote sluizen ook niet onvermeld blijven. Marie-José wilde alles weten en genoot met volle teugen van de informatie die wij haar verschaften. Nou had zij ooit eens gehoord dat Wijk bij hoog water bepaalde maatregelen moest nemen teneinde te voorkomen dat een groot deel van de bevolking anders natte voeten zou krijgen. Klopte dat? Ik kon deze vraag bevestigend beantwoorden waarop we besloten om naar de stadsmuur te rijden zodat ik een en ander iets beter kon visualiseren. Naast de stadsmuur (aan de buitenkant dus) loopt een weg; daarnaast een stukje grasland en een grote parkeerplaats die eindigt bij een grote watervlakte. Eén keer in de zoveel tijd IS het hoog water en als je dan zo suf was om te vergeten je auto weg te rijden dan kon je hooguit nog net het dak hiervan onder de waterspiegel waarnemen. In de stadsmuur bevindt zich één doorgang die aan weerskanten van de binnenzijde is voorzien van verticale „U-profielen”. Bij hoog water worden hier dikke planken in geslagen en de tussenliggende ruimte (ca. 2 of 3 meter) wordt dan volgestort met zand.



De doorgang die bij hoog water aan weerszijden wordt afgesloten met planken waarbij de tussenliggende ruimte dan wordt volgestort met zand. Op de achtergrond de genoemde parkeerplaats. De hoogste waterstand ooit hebben we beleefd in 1988. Toen bereikte het water aan de buitenkant van de muur de hoogte van 1.80 m (!)



De molen en de stadsmuur

„En zo kunnen jullie dus de voeten droog houden,” merkte Marie-José heerlijk nuchter op terwijl ze het geheel aandachtig bekeek. Toen viel haar oog op de molen iets verderop die aan het einde van de stadsmuur is opgetrokken. Daar kleeft ook weer een heel apart verhaal aan waar Marie-José alles over wilde weten. De mop is dat deze molen (officiële naam „Rijn en Lek”) de enige in zijn soort is in geheel Europa en hoogstwaarschijnlijk ook in de gehele wereld. Het onderstuk hiervan bestaat namelijk uit een stenen bouwwerk dat is opgetrokken rond 1300. En in dit bouwwerk bevond zich de stadspoort. In 1659 kwam men op het idee om bovenop dat bouwwerk een molen te plaatsen waardoor het thans de enige molen is waar je met de auto onderdoor kunt rijden.
Na dit bekeken te hebben, kwam Marie-José met een vraag: Prinses Irene woonde toch in Wijk bij Duurstede? Ik bevestigde dit. Of ik ook wist wáár. Ook dat kon ik bevestigend beantwoorden. „Ik zou dat huis wel eens willen zien,” reageerde Marie-José.
Dat was geen probleem (dacht ik). We stapten in de auto en gingen op weg. Misschien zijn er mensen onder de lezers die een beetje bekend zijn in Wijk bij Duurstede en daarom even het volgende: als je vanaf de Provinciale Weg Wijk bij Duurstede binnenrijdt, gaat deze over in de Zandweg. Die loopt weer tot de stenen brug en daar kom je dan in de oude binnenstad terecht. Voor de stenen brug moet je echter rechtsaf, de Singel op. En dan, na ongeveer 400 meter, zag je aan de rechterkant een heel lange inrit die leidde naar het bewuste huis. Op dat moment bevindt men zich op een steenworp van Slot Wijk bij Duurstede. Dit laatste moet ik er bij vermelden voor het verdere verloop van het verhaal.
Ik draaide de inrit in. Nou zal er ongetwijfeld wel een bordje gestaan hebben met „privéterrein” o.i.d. (ik kan me dat niet meer herinneren) maar ik had de boeken van Willem heel goed gelezen en daaruit geleerd dat je in het leven nooit een steek opschiet als je niet af en toe een regeltje zou overtreden. We hadden nog geen vijftig meter gereden toen een wat oudere dame op een fiets tegemoet kwam. Ze gebaarde dat we moesten stoppen.
„Meneer, waar wilt u naar toe?” vroeg ze.
„Naar het slot,” antwoordde ik. „Dat is hier toch?” (excusez-moi, geachte lezers en lezeressen, maar ik moest toch ter plekke met een enigszins geloofwaardig antwoord voor de dag komen, niet?).
„Dan zit u verkeerd,” liet de vrouw weten. „Want deze weg loopt dood. U moet die kant op.” Terwijl ze dit zei, wees ze in de andere richting.
„O, dank u. Ik ga terug.”
Hierop keerde ik de auto, hetgeen een paar keer steken vereiste op de smalle oprit. De dame was intussen rustig in de richting van de binnenstad gepeddeld.
„Weet je wie dat was?” vroeg Marie-José.
„Uh, nee.”
„Dat wás prinses Irene.”
„Huh?” (ik had haar echt niet herkend).
„Om te gillen,” luidde het commentaar van Marie-José. Daarna begon ze op ietwat bestraffende toon te praten: „Foei toch, Johnny. Liegen tegen de prinses. Dat had ik toch echt nooit achter jou gezocht.”
Gniffelend reden we de Singel weer op.






Gewezen grenzen
Roger Schenk

„Mijnheer Schmidt is fotograaf van beroep maar die werkt in de zomermaanden aan de grens in Elten.”
(„Stampij om een schuiftrompet”, hardcover, p. 48).
„Mijnheer Schmidt is fotograaf van beroep maar die werkt in de zomermaanden aan de grens in Elten.”
(„Stampij om een schuiftrompet”, pocket, p. 46).
Ha! Eindelijk eens twee volkomen identieke zinnetjes, nietwaar? Bij het omzetten van hardcovers naar pockets (vanaf 1965, toen de eerste zes pockets verschenen) is er van alles en nog wat veranderd: reclame voor Coca-Cola verdween grotendeels, in de eerste twaalf delen plus het in 1965 geschreven deel 33 ten faveure van London Tonic en in de delen 13 t/m 32 ten faveure van naamloze vruchtensappen en limonades en in één geval zelfs van concurrent Pepsi-Cola; om de beroemde „Encyclopaedia Britannica” de eerste tien delen van de serie binnen te smokkelen werden hele passages herschreven, hetzelfde gebeurde vanaf deel elf met Droste. Maar waren ook andere wijzigingen, die soms ergens op sloegen, maar in andere gevallen allerlei anachronismen opleverden: zo weten wij allemaal dat Bob in de kelder van „Coquillo” zoet ligt te dromen over het voorgenomen huwelijk van Arie Roos met een dochter van Greta Garbo (hardcover) resp. Grace Kelly (pocket), maar dat hij in plaats van champagne met water nat wordt gespoten – welk laatste deel van de droom vanwege de prijs door Jan Prins zeker op prijs gesteld zou zijn! – en zich dan realiseert dat geen van beide dames, voor zover bekend, niet over een dochter beschikken. Een paar uur eerder heeft Masters nou net aan Jan en Arie uitgelegd dat het eiland Cuba sinds de tijden van Castro niet meer bruikbaar is voor illegale immigranten-escapades. Omdat Willem sinds eind 1966 niet meer meewerkte aan de omzetting van hardcovers naar pockets moeten wij de medewerkers van De Eekhoorn verantwoordelijk houden voor deze wijziging: had nou maar gewoon Greta Garbo laten staan, nijvere eekbeesten: dan was er niets aan de hand geweest, want die beschikte inderdaad niet over een dochter; maar op het moment dat Fidel Castro met geweld dictator van Cuba werd (1959), beschikte Grace Kelly wel degelijk al over een dochter: Caroline. Of waarom zou iemand freule van Laeieliers fraaie Packard twoseater willen vervangen door een Austin-Healey twoseater? Dachten ze bij De Eekhoorn nou serieus dat iemand als een Jan Prins niet zou weten dat zulk een twoseater bestond, terwijl Austin-Healey twee jaar vóór het verschijnen van de „Kabaal”-pocket nog de schitterende 3000 Mark III op de markt had gebracht? Kort samengevat: niet alle wijzigingen waren even zinvol dan wel geslaagd.
We mogen dus al blij zijn als we een zinnetje tegenkomen dat de overgang van hardcovers naar pockets ongeschonden heeft overleefd. Twee identieke zinnetjes, dus. Of … toch niet?
De vraag stellen is hem beantwoorden. Nee dus! Het verschil zit ’m in het woordje „grens”: deze grens was ten tijde van de hardcover een andere dan ten tijde van de pocket!
Als zeer bescheiden vorm van Wiedergutmachung voor oorlog en bezetting werd het dorpje Elten op 23 april 1949 toegewezen aan Nederland, net als de gemeente Selfkant. Daarnaast vonden her en vermoedelijk ook der enkele grenscorrecties plaats. Dit was al wat ons land restte van het ambitieuze Plan Bakker Schut, dat ter compensatie van „onze verdronken polders, vernielde havens, spoorlijnen en steden” een deel van Duitsland opeiste tot aan Hamburg en inclusief het Ruhrgebied. Maar helaas voor de aanhangers van dit annexatieplan – onder wie minister van buitenlandse zaken Eelco van Kleffens en koningin Wilhelmina – was de Tweede Wereldoorlog al vóór zijn einde opgevolgd door de Koude Oorlog en de drie westelijke Geallieerde winnaars zagen niets in dat plan, in de eerste plaats omdat Duitsland in het oosten al zeer veel gebied had moeten afstaan aan de Sovjets en hun vazalstaten, hetgeen een vrijwel onbeheersbare stroom van miljoenen vluchtelingen tot gevolg had gehad. Omdat de Nederlandse voorstanders van dit annexatieplan (zo’n beetje alle partijen in de Tweede Kamer behalve de Communistische Partij Nederland) doodleuk „Duitsch grondgebied zonder Duitschers” eiste, voorzagen de Amerikanen, de Britten en de Fransen nog eens tientallen miljoenen displaced persons (zoals vluchtelingen toen officieel heetten) in een steeds kleiner wordend Duitsland. Een tweede, achterliggende gedachte was natuurlijk dat de westerse machthebbers een sterk nieuw Duitsland wilden creëren tegen de steeds verder naar het westen oprukkende Oostbloklanden. En tot overmaat van ramp was op de Conferentie van Jalta al bepaald dat Duitse herstelbetalingen niet in liquide middelen, maar uitsluitend in natura gedaan mochten worden. Men had dus terdege geleerd van de fouten die na de Eerste Wereldoorlog gemaakt waren en die vastgelegd waren in het voor Duitsland zo vernederende Dictaat van Versailles, op de keper beschouwd de opmaat naar de Tweede Wereldoorlog.
Het is heden ten dage nauwelijks nog voor te stellen hoe de Nederlanders van links tot rechts zich voelden na de oorlog: het land lag in puin, van Duitsland was dus – vooral op last van de Geallieerden – nauwelijks iets te verwachten als compensatie voor geleden schade, in Ons Indië dwongen de Pemoeda’s en andere door de Jappen opgerichte en gesteunde paramilitaire organisaties Soekarno en Hatta om, twee dagen na de Japanse capitulatie, de Republik Indonesia uit te roepen. Wat volgde, was de uiterst bloedige bersiap-periode waarin tienduizenden Nederlanders, Indische Nederlanders en Molukkers het leven lieten – volgens de Amerikaanse onderzoeker William Frederick naar schatting 35.000; onder de republikeinse Pemoeda’s en de Indische burgerbevolking was het dodental nog eens driemaal zo groot – en waaraan pas op 27 december 1949 met de officiële soevereiniteitsoverdracht een eind kwam. Die overdracht kwam vooral doordat de Verenigde Staten de kant van de opstandelingen kozen en dreigden de Marshallhulp aan Nederland stop te zetten. In het conflict speelde Raymond „Turk” Westerling een twijfelachtige rol en ook een zekere kolonel Prins van het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger schijnt zich niet onbetuigd te hebben gelaten, gezien de passage „Jan was zo onvoorzichtig om te zeggen, dat hij van Indische dingen goed op de hoogte was, omdat zijn vader kolonel Prins was ... en het scheelde een haar of kolonel Prins had een aankomende zoon verloren door doorrijging met een kris. Kolonel Prins scheen niet bijster geliefd te zijn bij sommige Indonesiërs” uit „De jacht op het koperen kanon”. Maar dit geheel terzijde.
Met dat al vroegen steeds meer Nederlanders zich af of ons land de oorlog nou eigenlijk had gewonnen of verloren. Op 23 april 1949 wees de Zesmogendhedenconferentie – Frankrijk, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en de drie Beneluxstaten – in Londen alle annexatieplannen af, niet alleen die van de Nederlanders, maar ook die van de Amerikaanse minister van financiën Henry Morgenthau jr.. Wel werden enkele grenscorrecties voorgesteld (van Nieuweschans in het noorden tot de Kerkraadse Nieuwstraat in het zuiden). Het ging in totaal om een gebied van maar liefst 69 km² met toen 9553 inwoners, met Elten (20 km², 3255 inwoners) en Selfkant (42 km², 5665 inwoners) als belangrijkste plaatsen. Precies op het middaguur van diezelfde dag werden deze plaatsen door de Nederlandse strijdkrachten bezet. Het zittende bestuur werd stante pede op non-actief gesteld met als motivatie dat het in strijd was met de Nederlandse grondwet. Vervolgens werd een nieuw bestuur naar Nederlands model ingericht: geen gekozen burgemeester en gemeenteraden meer, maar een landdrost. De namen werden veranderd in Drostambt Elten en Drostambt Tudderen. De plaatselijke bevolking bleef Duits, maar kon op verzoek een Nederlands paspoort krijgen waarin de speciale vermelding „wordt behandeld als Nederlander” te lezen was: dit gold overigens niet voor ex-nazi’s. De dorpen en dorpjes in beide gemeenten – sorry: drostambten – die in de oorlog beschadigd waren, zouden op kosten van de Nederlandse regering hersteld worden. Dat klinkt nou ook niet echt alsof deze annexatietjes een welkome aanwinst waren voor de Nederlandse belastingbetaler. Het Nederlandse Ministerie van Binnenlandse Zaken voelde ook wel aan waar ’m de schoen wrong en liet in januari 1950 in een vertrouwelijk schrijven weten dat, „gezien het voorlopige karakter der grenscorrecties in de aangesloten gebiedsdelen” slechts de hoogstnoodzakelijke werkzaamheden uitgevoerd mochten worden. In de jaren die volgden, zouden zich zo’n 1000 Nederlanders in beide gebiedjes vestigen.




Propagandaposter met het ambitieuze Nederlandse plan



Wat er overbleef van „ons” imperialistische plannetje
(en dat ook nog eens tijdelijk!)

Zo’n drie jaar na de annexatie begon de jonge Bondsrepubliek druk op Nederland uit te oefenen om de grenscorrecties ongedaan te maken. Omdat de verhoudingen tussen beide landen sinds het einde van de oorlog om begrijpelijke redenen nogal gevoelig lagen, was de Nederlandse regering aanvankelijk weinig meegaand. Officiële besprekingen begonnen daarom pas in 1957 en een akkoord werd pas in maart 1960 bereikt. We kunnen ons voorstellen dat er in deze elf jaar weinig werd geïnvesteerd in de aanleg van wegen en de bouw van woningen; de uitzondering was de N274 tussen Brunssum en Koningsbosch, zonder op- of afritten in Selfkant, ten behoeve van het Nederlandse verkeer tussen de Oostelijke Mijnstreek en de rest van Nederland.
Afgesproken werd dat Elten en Selfkant op 1 augustus 1963 weer teruggegeven zouden worden aan Duitsland. Erg vindingrijk was het initiatief van smokkelaars, dat sindsdien bekend staat als de Eltener Butternacht: in de nacht van 31 juli op 1 augustus werden talloze vrachtwagens vol koffie en vooral boter op het grondgebied van het Nederlandse Drostambt Elten geparkeerd. De volgende dag stonden deze vrachtwagens zonder van hun plaats te komen ineens in Duitsland. Omdat de onderhandelaars hierin niet hadden voorzien, liep de Duitse schatkist in één klap naar schatting zo’n 50 à 60 miljoen gulden aan invoerrechten mis. Dát is nog eens wat anders dan de slimme truc met de tomatentruck van Dougall, om over het marginale geploeter van koffiesmokkelaars Hans en Karl maar helemaal te zwijgen! Behalve met de kater over de misgelopen miljoenen zou Duitsland ook nog eens met de kosten zitten, want de deelstaatregering Noordrijn-Westfalen moest ook nog eens de kosten ad DM 250.000 betalen omdat de talloze vrachtwagens in die ene bewuste nacht het complete Eltener wegdek kapot hadden gereden! De N274 in Selfkant zou overigens tot 2002 Nederlands grondgebied blijven; in dat jaar werd de weg plechtig overgedragen aan Duitsland, waarna er eindelijk op- en afritten aan toegevoegd konden worden.
We kunnen dus stellen dat Ernst Schmidt, de persfotograaf die officieel op 2e Helmersstraat nummer 9 woonde en zijn flat had verhuurd aan Bulk & Belg, in de hardcover-editie ten tijde van het „Stampij”-avontuur in het Nederlandse Elten werkte, maar in de pocket-editie in het Duitse Elten.
Ik noemde al de namen van Karl en Hans (Holle). De oplettende lezer zal zich nu afvragen of deze grenscorrectie nieuw licht werpt op de plek waar Hennie Schol en de Doberlieden de grens over staken. Maar nee, daarvoor ligt de plaats te noordelijk en bovendien aan gene zijde van de Rijn. Hennie en de zijnen zijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bij Groesbeek of Milsbeek de grens over geglipt om vervolgens in het Reichswald terecht te komen. Daar is in de oorlog flink gevochten (Operation Veritable), hetgeen de aanwezigheid van de bunker en de bomtrechter verklaart. En die bomtrechter waarin Hennie terechtkomt, geeft mij dan weer de gelegenheid om twee van de mooiste zinnen uit het gehele Waterman-oeuvre te citeren: „Deze metersdikke laag vette, verende blubber, waarop paddestoelen geestdriftig tierden, nam de witharige man gastvrij op en liet hem ongaarne los. Met een zuigend, soppend geluid trok hij na elkaar beide armen uit de zachte blubber ... en begon daarna eveneens te tieren, alhoewel op een andere manier dan de paddestoelen om hem heen.”

Ook elders in de serie is sprake van verdwenen of verschoven grenzen. Het bekendste voorbeeld van zo’n grens die aan het begin van de serie wel bestond en later niet meer is natuurlijk het IJzeren Gordijn, een term die voor het eerst werd gebruikt door de Duitse Minister van Volksvoorlichting en Propaganda, Dr. Joseph Goebbels (op 18 februari 1945 in zijn krant „Das Reich” en een week later in een van zijn oeverloze redevoeringen), tevens de hoogste baas van Willem van den Hout in diens „De GIL”-periode. Later is de term geannexeerd – om in sfeer te blijven – door Winston Churchill; en ook voornoemde Willem van den Hout gebruikte de term driemaal in de serie:
„„Natuurlijk, kameradski!” riep iedereen. „We hebben nog een aardig, ijzeren gordijntje voor je cel. Staat gezellig.”” (uit „Sensatie op een Engelse vrachtboot”);
„„Is je taxi nog beschikbaar?”
„Desnoods tot aan het IJzeren Gordijn. Zolang je maar betaalt.”” en
„„Heil Moskou!” zei Arie en klapte met zijn hakken. „Er zit mot in het IJzeren Gordijn.” – Geen enkele reactie.” (beide uit „Drie jongens en een caravan”).
Later noemt ook
Peter de Zwaan het IJzeren Gordijn nog eenmaal:
„„Spijker op de kop,” zei Ratzel. „Clandestiene sigaretten die van Nederland naar het buitenland gaan. Duitsland, België, landen die vroeger achter het IJzeren Gordijn lagen, Spanje, zelfs Marokko. Massa’s sigaretten. Je moest eens weten.” (uit „Smokkelspoor van meneer Maik”).
Je zou dan ook mogen verwachten dat er nogal wat aandacht besteed zou worden aan het plechtige moment waarop Jan, Bob en Arie voor het eerst de zogeheten Innerdeutsche Grenze, onderdeel van dat beruchte IJzeren Gordijn, passeerden: in „Schermutselingen bij een zandafgraving”, zeker na Jans beschrijving „Via Osnabrück, Hannover en Braunschweig komen we bij Helmstedt. Daar was vroeger de grens en daar barstte het van de douane, compleet met honden, machinegeweren en vele kilometers prikkeldraad. Vroeger stonden er zelfs tanks.” Niets is echter minder waar: „Bob nam na het tanken het stuur over en ontdekte ook al spoedig de geneugten van langsrazende, te grote auto’s. Dat werd niet beter na Helmstedt waar het vroegere Oostduitse gebied begon”: in een klein zinnetje heeft De Zwaan het passeren van deze vroeger zo onpasseerbare barrière afgedaan.
Daar staat dan wel weer tegenvoer dat Jan, Bob en Arie in de daaropvolgende twee delen, „Bakkeleien in een Berlijnse bios” en „De Stripman van Słubice” meermaals een grens oversteken die in hun vroegste jeugd nog niet bestond: die tussen Duitsland en Polen, oftewel tussen Frankfurt (Oder) en Słubice. Toen Jan, Bob en Arie, die de oorlog bewust hebben meegemaakt („„Ja, nou!” zei Arie. „Ik ben toen ook een paar keer op het nippertje de dans ontsprongen.”” (uit „Een motorboot voor een drijvend flesje”)), jong waren, bestond er natuurlijk ook een grens tussen Duitsland en Polen, maar die lag toen honderden kilometers verder naar het oosten en Słubice was toen gewoon nog een wijk van Frankfurt (Oder) die Dammvorstadt heette.
Met name de kaart van Oost-Europa ziet er tegenwoordig heel anders uit dan in de jeugd van ons drietal: vol met gewezen, verschoven en nieuw bedacht grenzen, maar over die grenzen zijn Jan, Bob en Arie (nog?) nooit geweest.





Radio GIL-Club voor Donderdag 21-12-’44
(anonymus)

In het archief van het NIOD bevinden zich tientallen teksten van uitzendingen van de Radio GIL-Club. Niet alle teksten zijn compleet, lang niet alle teksten hebben een datum; op sommige teksten is met waskrijt een groot cijfer gezet: wie deze cijfers heeft aangebracht, is niet bekend. Hij of zij heeft zich bij het zetten van deze cijfers in ieder geval geen ene mallemoer aangetrokken van de chronologische volgorde van de teksten. Van een van de laatste uitzendingen, donderdag 29 maart 1945, zijn opmerkelijk genoeg twee teksten aanwezig in het archief: eentje met het nummer 5 (hierop zijn de gedraaide plaatjes en artiesten om een of andere onbekende reden afgeplakt) en eentje met het nummer 4 (hierop zijn de gedraaide plaatjes en artiesten wel te zien; bovendien heeft Willem op dit exemplaar hoogstpersoonlijk enkele verbeteringen met pen aangebracht).
Op 15 september 1944 rolde het laatste exemplaar van
De GIL van de persen; vanaf het najaar van 1944 ging Willem W. Waterman verder met radio-uitzendingen onder de naam Radio GIL-Club; de uitzendingen vonden soms een, maar meestal twee, drie of zelfs vier keer per week plaats. Willem schreef de teksten, die werden voorgelezen door „Leonie Miller”, een pseudoniem van Ferdinanda (Nan, Nanda) Weckerlin de Marez Oyens (06 mei 1918 – 28 december 2003). Zij was overtuigd nationaal-socialiste en korte tijd getrouwd geweest met een Duitse soldaat, Dr. Erich Müller Mittler); na haar scheiding, nog tijdens de oorlog, is zij naar verluidt genezen van haar foute politieke denkbeelden. Vanaf 1 maart 1949 is ze nog een tijdje getrouwd geweest met Willems broer Joop: Johannes Henricus Maria van den Hout (23 mei 1920 – 10 juni 1975).
De
Radio GIL-Club liet de formeel door de Duitsers verboden jazzmuziek horen en tussendoor leverde Willem – bij monde van „Leonie Miller” – kritiek op van alles en nog wat, met name op de gang van zaken in het inmiddels bevrijde zuiden van het land, om de luisteraars te doen geloven dat de bevrijding óók geen onverdeeld genoegen was. De rest van de uitzendingen, die zo’n half uur duurden, was gevuld met de meest baarlijke nonsens, zodat Willem zich helemaal kon uitleven in wat we gerust „de tijd van zijn leven” mogen noemen. In het gedrukte exemplaar van De GIL nr. 6 (10 mei 1944) kwamen we bijvoorbeeld zomaar de losse zin „X 45 BOR Klots. Dit beteekent niets, maar het staat goed”, tekenend voor de onzin-humor van Willem, te vergelijken met losse flodders als „De maan brandt af” uit zijn latere werk.
Na de oorlog beweerde Willem dat er in de uitzendingen allerlei codes zaten van de
Geheime Dienst Nederland, maar dat Nan niet altijd even tekstvast was, zodat het op deze manier doorgeven van de codes in het water was gevallen. Ach gut …
De onderstaande tekst – van de uitzending van 21 december 1944 – is nog niet eerder gepubliceerd op deze site en omdat de
Radio GIL-Club ook een jubileum te vieren heeft, volgt de tekst hieronder. De „Groote GIL Algemeene Ontwikkelingstest” is het zoveelste staaltje van de onsterfelijke Waterman-humor. In het NIOD-archief torst de tekst het nummer 38 met zich mee.
Al jarenlang discussiëren mensen over de vraag wat nou eigenlijk de begintune van het programma was. Welnu, de teksten van de uitzendingen van oktober en november 1944 beginnen een paar keer met het aankondigen van „
Honky Tonk Train Blues”, maar veel vaker wordt in oktober, november en december ’44 als begintune „Rhapsody in Blue” genoemd – zo ook in onderstaande tekst. In de teksten van de uitzendingen van januari t/m april 1945 staat helemaal geen begintune genoemd. Toch zal die er wel degelijk zijn geweest, maar waarschijnlijk was die inmiddels zo bekend dat Willem het niet nodig achtte om de plaat speciaal te noemen. Als service naar de lezers toe heeft de redactie van de Nieuwsbrief links naar de gedraaide plaatjes opgenomen, zodat iedereen voor het eerst in 75 jaar weer eens kan genieten van een complete uitzending van de Radio GIL-Club.
De tekst is hieronder weergegeven met alle verbeteringen die Willem met zijn typemachine of met zijn pen heeft aangebracht en enkele verbeteringen van de redactie van de
Nieuwsbrief.

Als toelichting nog de volgende opmerkingen: „Meerenberg” staat voor een vroeger zeer beroemde of beruchte, tussen Santpoort en Bloemendaal gelegen inrichting voor psychiatrische patiënten, officieel genaamd: Het Provinciaal Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen Meerenberg te Bloemendaal; „AEF” staat voor
American Expeditionary Forces, een Amerikaanse radiozender voor de strijdkrachten in Europa. De overval op De Nederlandsche Bank in Almelo op 15 november 1944 geldt nog altijd als de grootste bankroof uit de Nederlandse geschiedenis: twaalf Twentse verzetsstrijders waren betrokken bij de actie, die op de vooravond van 15 november begon bij café Frielink in Harbrinkhoek. De opbrengst, geen 42, maar 46,1 miljoen gulden (vertaald naar nu ongeveer 300 miljoen euro), was bedoeld voor stakende medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen. De overval zelf was een succes, maar de actie eindigde in een tragedie. De Duitsers kregen het geroofde geld terug en arresteerden zeven verzetsstrijders. Zes van hen moesten de roof met de dood bekopen.



Gil programma voor Donderdag 21-12-’44

Beginnen met Rhapsody in Blue (Tune)
Na ong. 20 sec. faden tot halve kracht.
Na enkele woorden van Leonie Miller geheel wegfaden.

Leonie:

Here we are .. here we are … Here we are again. Dit is …. However DID you guess it? …. Leonie-did-you-ever-see-such-wonderful-legs-Miller, met de oude trouwe Radio Yell Club, in onze moerstaal geheeten de Radio GIL club. Het is een soort van zede dat we elken keer beginnen met een massa gepraat. Dat komt omdat we zooveel naar Professor minister Gerbrandy luisteren. We zijn er gewoon bijbelvast van geworden en spreken zalvend onder het eten van onze dagelijksche eene snede brood. Maar we hebben het plan met deze verderfelijke gewoonte te breken. We beginnen deze week met twee platen. Twee achter elkaar. Zonder gepraat er tusschen: is DAT niet heerlijk? Het is onze eerste GIL Kerstsurprise. Hier komen ze. De eerste plaat is: het befaamde Concerto for clarinet, gespeeld door Artie Shaw. Het tweede de oude “Chattanooga Choo-Choo”, gespeeld door Glenn Miller met koor.

PLAAT I   (Glasplaat) uit album o25.
PLAAT II   (Glasplaat) uit album o25. (twee copieën aanwezig).

We hadden het zoojuist over onze éérste GIL Kerstsurprise. En dat is juist. We hebben nog een tweede surprise. Dat is de Groote GIL Algemene Ontwikkelingstest. Er is zóó weinig lol over in het leven en zo weinig licht in de algemeene duisternis dat we meenen ons steentje te moeten bijdragen tot het bekorten van de immens lange winteravonden.
En we hebben metéén het nuttige maar met het aangename vereenigd zoals bij de GIL te doen gebruikelijk is. We hebben van het Groote GIL spel een Algemeene Ontwikkelingstest gemaakt. Wij stellen een serie vragen over verschillende onderwerpen en geven op elke vraag vier antwoorden. Eén van die antwoorden is maar goed. Soms is er ook geen één goed. De antwoorden weten we soms zelf niet precies maar dat hoeft ook niet. U moet ze weten. Niet wij. We zullen de ruimten tusschen de vragen opvullen met platen. Alles klaar? De heele familie in spanning? Hier komt de eerste:
U kent natuurlijk het blad “DE GIL”.
Dat blad is:
          a).      Een illegaal blad.
          b).      Een reuzezaakje.
          c).      Een verkapte Engelsche cursus.
          d).      De toekomstige Staatscourant.
Heeft u het goede antwoord gevonden? Schrijft u het ons dan alstublieft. We zijn er erg benieuwd naar. En hier komt de tweede de vraag.
U kent waarschijnlijk Radio Oranje. Nietwaar?
Welnu. Radio Oranje is:
          a).      Het zendstation van Meerenberg.
          b).      Werkverschaffing voor afgetreden ministers.
          c).      De stem van onze wettige regeering.
          d).      Af en toe niet goed snik.
Gevonden? .. Mooi. En om te bekomen nu weer een koppel. We hebben ze van de AEF-zender gesneden. Het zijn in the order mentioned: een verkorte editie van “Concerto for Trumpet” by Harry James en Benny Carter’s saxofoon en band in “Prelude to a kiss”

PLAAT III   (Glasplaat) uit album o25.
PLAAT IV   (Glasplaat) uit album o25.

En nu spoorslags terug naar onze Algemeene Ontwikkelingstest. Hier komen er twee over twee politieke figuren.
Wie heeft er nooit gehoord van Benito Mussolini? Iedereen.
Welnu. Benito Mussolini is:
          a).      Een lange forsche man.
          b).      Een korte dikke man.
          c).      Onzichtbaar voor het bloote oog.
          d).      Het Venetië van het Noorden.
En voor vele van onze luisteraars is Professor Gerbrandy, deze populaire figuur, een goede bekende. Vraag is: wie en wat is deze Professor Gerbrandy?
          a).      Een vermaard ongeluksprofeet.
          b).      Een reclame voor snorrekoppen.
          c).      Een welbekend komiek.
          d).      De Hoofdvertegenwoordiger van den Statenbijbel.
Zoo. Daar heeft u uw tanden op kunnen scherpen. En terwijl u nog over het juiste antwoord nadenkt wéér een plaat. De swingfans denken natuurlijk heelemaal niet. Die luisteren niet eens maar vloeken van het einde van de eene plaat tot het begin van de andere. Hier komen na elkaar twee stuks:
Voorop hoort u: een plaat die honderden keeren gevraagd is door BING-fans. Het is “Supposing”. En daarop draaien we Ella Logan en Hoagy Carmichael in “Two Sleepy People”, een nummer dat een liefde is van bijna iedereen.

PLAAT V   (Handelsplaat) Supposing van Bing Crosby.
PLAAT VI   Handelsplaat   Two Sleepy People van Ella en Hoagy.

En hier nog een stelletje strikvragen. Denk goed na! U loopt er zóó in! Wel eens gehoord van een “Bevrijding”? We hebben het er dag en nacht over maar het ding komt maar niet.
Wel, – een “Bevrijding” is:
          a).      Een natuurramp.
          b).      Een ding dat dient om iets te bevrijen.
          c).      Een optische illusie.
          d).      Een Fata Morgana.
Ja .. die was niet zo gemakkelijk, hè? Maar hier komt er een die veel eenvoudiger is: in Duitschland is juist een nieuwe verordening afgekondigd waarin het den Duitschers verboden wordt om:
          a).      Te lachen.
          b).      Bij Carnaval een niet-Arische neus te dragen.
          c).      Over Roode Rozen te zingen.
          d).      Razzia’s te houden.
Volgens berichten heeft Amerika juist een paar nieuwe slagschepen van stapel laten loopen. Die zijn noodig om:
          a).      De kust van Siberië mee af te patrouilleeren.
          b).      De Stille Zuidzee minder stil te maken.
          c).      Zeven nieuwe films over de vloot mee te maken.
          d).      Een hoop ouwe slagschipverf op te maken die nog over was.
En nu weer een plaat om de koortsige breinen af te koelen.
We hopen dat u succes heeft gehad en zeer ontwikkeld is gebleken. Als u tenminste nog denken kunt op één heel brood in de week. Wij hebben het denken er maar aan gegeven. De plaat die nu komt is: van
Bing Crosby     die zingt: “And the Angels sing”.

PLAAT VII   BING CROSBY (Handelsplaat) And the Angels sing.

We zouden hier haast een nieuwe vraag aan willen verbinden:
Swingfans wenschen ons toe:
          a).      Een lang en gelukkig leven.
          b).      Een huwelijk met Victor Silvester.
          c).      Te worden doodgestoken met ouwe sleepnaalden.
          d).      De 42 millioen die gejat waren uit Almelo.
En dat brengt me weer dicht bij het einde van onze GIL uitzending van de week. Ik besluit met de laatste plaat:
Ella Logan en Hoagy Carmichael in “New Orleans” met de band van Bob Chester.

PLAAT VIII    (Handelsplaat) New Orleans.
PLAAT BEGINT TE LOOPEN – FADEN NA ENKELE MATEN!







Enkele foto’s uit Kruiningen
Roger Schenk

Deel zestien in een serie foto-impressies van de plaatsen van handeling van de Bob Evers-serie.
Lang, lang geleden, ja, zelfs nog in dezelfde eeuw als Hennie Schol, togen enkele Bob Evers-fanaten op een ijs- en ijskoude decemberdag naar het lieflijke Kruiningen. Omdat in die eeuw nog lang niet iedereen over internet beschikte en dus niet van die barre expeditie, die bekend staat onder de naam „Kreunen in Kruiningen”, op de hoogte was, laat staan haar bij kon wonen, ging ik – om in stijl te blijven – eveneens op een decemberdag, die dankzij de klimaatverandering vele malen minder ijskoud was, ter plekke enig veldonderzoek doen. En al snel kwam ik erachter dat er sinds de jaren ’50, toen Hennie Schol, wachtmeester Van Praay, pa Roos, boer Wisse en zijn gezin en last but not least onze drie avontuurlijke bengels daar ronddalfden, heel wat veranderd is aan het Zeeuwse landschap. Bijna even snel kwam ik erachter dat er van het kaartje dat „Jan Prins” (lees: Willy van der Heide) in deel 15 („Een raderboot als zilvervloot”) had getekend, niet al te veel klopte. Maar kijkt u vooral even mee.


Kaartje van Kruiningen
De nummers 1 t/m 10 geven aan waar de foto’s hieronder zijn gemaakt
.



Het kaartje zoals Jan Prins dat getekend had voor Bob en zoals het uiteindelijk in zijn meest uitgebreide vorm – met aanvulling van Hennie Schol – in het boek („Een raderboot als zilvervloot”, HC en pocket, p. 106) terecht is gekomen. Allereerst valt op dat de schaal absoluut niet klopt: het station ligt in werkelijkheid veel verder van het kanaal; er is geen stationsweg getekend; de N673 naar Yerseke is voor het gemak maar helemaal weggelaten; de weg van het station naar de hoofdweg bestaat niet of niet meer: daar, waar ooit Jan Prins vergeefs zat te wachten op Hennie Schol, zit nu in ieder geval de aardappelverwerkende fabriek Lamb-Weston. Nou ja, die naam Weston doet tenminste nog enigszins nostalgisch aan: hij doet ons namelijk denken aan de takel waaraan Arie zich liet zakken om zijn vader en Hennie Schol te bevrijden.



Het station, dat sinds de opening ervan in 1862 Kruiningen-Yerseke heet. De toevoeging Yerseke is onze schrijver voor het gemak maar even vergeten. Het gebouw bestaat in elk geval nog steeds, maar is niet meer in gebruik door de Nederlandse Spoorwegen, maar door Tennet. Blijkbaar doet de netbeheerder allerlei zaken die het daglicht niet kunnen verdragen, want alle ramen zijn dichtgeplakt. Dáár zouden Jan, Bob en Arie nou eens een diepgaand onderzoek naar moeten instellen. Maar goed, géén blik op de ruimte waar Hennie Schol de brief voor Bob achterover drukte, helaas. (1)



Het bietenveld waarin Arie zonder sextant en zonder theodoliet, maar wel met soliede knopen, gelegd door de heer Schol uit Amsterdam, lag te walsen. De bietenplanten in kwestie hebben zich 66 jaar na dato zo te zien nog steeds niet hersteld van het gewicht van de heer Roos jr., eveneens uit Amsterdam, of zou dat komen door het jaargetijde? (2)



Het Kanaal door Zuid-Beveland, tot de aanleg van het Schelde-Rijnkanaal in 1975 een van de drukst bevaren kanalen van Europa. In de verte zien we de sluizen van Hansweert al, die in de jaren ’80 vernieuwd en een stuk naar het noorden verplaatst zijn. Op het ene moment, als je dat indrukwekkende sluizencomplex bekijkt, kun je hartstikke trots zijn op ons eigen kikkerlandje; maar op het andere moment, wanneer je constateert dat er niet eens een monument is opgericht op de locatie waar de „Waterjuffer” de lucht in vloog, vervloek je het kikkerlandje weer omdat het nauwelijks gevoel voor Literatuur met een grote L heeft. (3)



Gelukkig ligt er, net als in „Een motorboot voor een drijvend flesje” wel nog een enorme baggerschuit, bij de sluizen te wachten … (4)



... net als deze wat ruim uitgevallen „vlet” van Rijkswaterstaat!
Het is dat toeval niet zou bestaan, volgens Willy van der Heide, maar hoe verklaren we anders dat het ding „RR Roompot” heet? Waarom ik het wél toevallig vond, zal ik,
deo volente, in de volgende Nieuwsbrief uit de doeken doen. (5)



Een boerderij in het mooie, vlakke, Zeeuwse landschap ten noorden van de bebouwde kom van Kruiningen, met enorme, na de Watersnoodramp nieuw gebouwde schuren. In een van deze loodsen waren pa Roos en Hennie Schol vastgebonden. Nergens op Zuid-Beveland zijn hooibergen te bekennen, wel (rechts van de schuur) ingekuild gras of hooi, onder een laag plastic dat op z’n plaats wordt gehouden door autobanden. (6)



Of tóch! Wat een uitvinding, een verrijdbare mini-hooiberg!!! Heel handig om er goudstaven in te verstoppen en met je mee te nemen!
Boer Wisse is daar natuurlijk altijd al bang voor geweest en heeft daarom speciaal vier vervaarlijk uitziende waakschapen ingehuurd, die meteen kwamen aansnellen en de indruk wekten dat zij bereid waren de verrijdbare mini-hooiberg met hun wollige levens te verdedigen tegen Amsterdamse dichters, Amsterdamse reders, Amerikaanse hbs’ers en Dordtse fotografen
. (7)



Helaas zijn reders uit de grote stad beter in het verzinnen van allerschandelijkste kletsverhalen over plotselinge zakenreizen naar Maastricht dan in het herkennen van boomsoorten: dit zijn nou knotwilgen, Arthur P. (maar ik mag Charles zeggen) Roos, en die hadden je kunnen waarsch… PLONS! Te laat! (8)



De betonweg van toen is gedeeltelijk opgenomen in de A58-autosnelweg, maar op bepaalde trajecten nog intact, zij het niet altijd op de oorspronkelijke plaats van het Grimbos-avontuur. Oranjegekopte kilometerpaaltjes bestaan al lang niet meer – zelfs dat stukje nostalgie is ons niet vergund – maar wel het zwak hoorbare „pets-pets-pets”-geluid van voorbijglijdende voetzolen … (9)


„Wat loopt die vent gek,” schoot Bob door het hoofd... of hij geen schoenen aan heeft... Pa Roos! Die was zijn laarzen kwijt, vertelde de wachtmeester! Maar was-ie nou helemaal bepóéliepeperd om breeduit midden over de weg te gaan tandakken als het eind december is? ... (10)







De Nieuwe GIL 4
John Beringen & Roger Schenk

Terug van weggeweest:
Politiek satirisch en volkomen
onafhankelijk blad voor
Nuchtere Nederlanders
De Nieuwe GIL Nr. 4

Postbus 278
2500 AB Den Haag


28 januari 2020


Elektrisch rijden …

Men kan geen krant – zelfs geen GIL – meer open slaan of men wordt geconfronteerd met het milieuvriendelijke stokpaardje „elektrisch rijden”. Zulks betekent natuurlijk een drastische ommezwaai in de ons zo vertrouwde vervoerscultuur, waarbij voor- en tegenstanders elkaar nog weleens stevig in de haren plegen te vliegen. En voor veel commentaar valt ook wel iets te zeggen.
Om het technische aspect maar even te noemen: een benzinetank is in twee minuten gevuld, terwijl het opladen van de accu beduidend meer tijd vergt. Daar komt nog bij dat de genoemde accu slechts een beperkte levensduur heeft terwijl de meest eenvoudige benzinemotor tegenwoordig zonder al te grote problemen twee- tot driehonderdduizend kilometer kan draaien. En wat daar nog bovenop komt, is het feit dat een elektrische auto behoorlijk prijzig is ten opzichte van een benzine- of dieselauto.
Maar laten wij onze blik richten op het belangrijkste en meest genoemde argument voor wat betreft elektrisch rijden: het milieu. „Met elektrisch rijden vervuil je gewoon bijna niets” is in dezen de veel gebezigde kreet. Maar velen vergeten dat de benodigde stroom (waarvan de vraag alleen maar zal toenemen) toch ook ergens moet worden opgewekt. Waar gebeurt dat en hoe? Dan zitten we nog met de enorme berg accu’s die het na een x aantal keren opladen hartgrondig vertikken om nog stroom op te nemen en/of vast te houden. Daar heeft men ook wat op gevonden: de accu’s worden gerecycled en in de aanschafprijs zit dan zogezegd een verwijderingsbijdrage verdisconteerd. Het behoeft uiteraard geen betoog dat die bijdrage – als iedereen eenmaal elektrisch rijdt – met flinke stappen omhoog zal gaan. En laten we wel wezen: als je als overheid toch zo’n sappige melkkoe ziet rondlopen dan zorg je er wel voor dat je er alles tot de laatste druppel uit weet te persen, maar dit even terzijde. En dan de fabricage van de accu’s. Hierbij komen beelden naar boven van „lage-lonen landen” alwaar men onder erbarmelijke omstandigheden werkt (en daarbij dringen zich allerlei associaties met betrekking tot uitbuiting op: kinderarbeid, slavenarbeid, you name it…). Los van dit alles speelt er ook nog een praktisch aspect dat we niet mogen onderschatten. Wie bijvoorbeeld op vakantie gaat naar Málaga (Spanje) dient wel een dag of wat extra in te ruimen voor het opladen van de accu waarbij het nog maar de vraag is of er wel oplaadpunten voor handen zijn binnen de actieradius van één oplaadbeurt.
Samenvattend kunnen we opmerken dat zowel de voor- als tegenstanders hun punten heel goed zullen kunnen verdedigen. En natuurlijk mogen wij het feit niet uit het oog verliezen dat grote veranderingen, waarbij men privileges en/of comfort moet inleveren, altijd een heikel punt vormen. Een cultuuromslag KAN tegen deze achtergrond ook niet van het ene op het andere moment gerealiseerd worden. Zulks dient geleidelijk te gebeuren. En met dit in het achterhoofd dienen we te kijken van waaruit de kritiek nu precies ontstaat. Kernwoord binnen deze context: „individueel”. Ja, geachte lezer, nu zijn we beland waar wij moeten wezen. Eenieder zal zich bij bovenstaande materie afvragen: „Hoe raakt mij dit persoonlijk?” waarbij dan thema’s als financieel, praktisch en logistiek de boventoon in de individuele overwegingen voeren. Het voert te ver om de mens an sich egoïstisch te noemen, maar punt is en blijft dat men in eerste instantie zal kijken naar zijn/haar eigen belang resp. portemonnee. Dat is menselijk; tenslotte doen we liever de knip open om er geld in te stoppen in plaats van er uit te halen… Ik noemde het zojuist al: „geleidelijk”. Er moet gewoon meer solidariteit (of „gemeenschapszin”, zo men wil) gecreëerd worden waarmee eenieder kan leven. En daarbij valt te denken aan het openbaar vervoer. Als men nou zou beginnen met het openbaar vervoer honderd procent elektrisch te maken. Dan hebben we het uiteraard niet over tram, trein of trolleybus, want die bewegen zich al elektrisch voort. Neen, men denke aan stads- en steekbussen, schepen en vliegtuigen. Want hoe men het ook wendt of keert: in die vervoermiddelen heb je een grote groep mensen bij elkaar. Zonder uitzondering allemaal wildvreemden die echter één ding gemeen hebben: ze willen van A naar B. En juist een gemeenschappelijke factor resp. gemeenschappelijk belang maakt dat mensen bereid zijn om SAMEN iets te bewerkstelligen. Dat is een punt dat noch door een tegenstander noch door een voorstander ontkend zal worden. En om u te verschonen van allerlei theoretische uiteenzettingen over hoe dit dan in de praktijk zou moeten functioneren, is een en ander verduidelijkt in onderstaande illustraties. Want zeg nou zelf: beelden verduidelijken tenslotte meer dan een lange uiteenzetting.


Bij de baard van de Koning

Hoe veelkleurig kan het nieuws toch zijn… Als je de krant leest of een actualiteitenprogramma bekijkt, komt er heel veel op je af. Om maar wat te noemen: oorlog, aanslagen, terrorisme, vuurwerk, schandalen, politieke verwikkelingen, het milieu… en zo kan men nog wel een tijdje doorgaan.
En dan ineens een heel ander item waarvan de media stelt dat wij, lezers en kijkers, dat onvoorwaardelijk moeten weten: Koning Willem Alexander laat een baard staan…
Zo lezen wij dat Koningin Máxima zeer te spreken is over de baard van haar echtgenoot. Deze voegt er nog aan toe: „U denkt toch niet dat ik een baard zou laten staan als mijn vrouw hem niet mooi zou vinden?” Op het eerste gezicht klinkt dat aannemelijk, maar bij nadere beschouwing geeft dit toch op een bepaalde manier te denken. Het eerste punt bestaat uit het feit dat je een baard toch eerst moet laten groeien voordat je kunt beoordelen of je die mooi vindt of niet. Stel nou dat Máxima de baard NIET mooi had gevonden en iets had gezegd in de trant van „Alles goed en wel, maar zo’n struik zuurkool rond jouw onderkaak vind ik maar niks!” Aj, dan had onze vorst zich naar de Koninklijke badkamer moeten begeven om aldaar de krabber of het scheerapparaat ter hand te nemen. Dat zou weer een ander – ietwat onverkwikkelijk – „nieuws-item” hebben opgeleverd: we zouden dan onze Koning eerst een paar dagen met een beginnende baard hebben gesignaleerd om hem vervolgens weer met een gladgeschoren gezicht te zien. U voelt al dat de roddelbladen daar onmiddellijk bovenop waren gedoken. Suggestieve artikelen over zijn onverzorgde uiterlijk met koppen als „Gaat het wel goed met onze Koning?” of „Is er iets mis met het huwelijk van onze vorst?” zouden hierop verschijnen. Een en ander zou nog grotesker worden als Willem zou moeten verklaren: „Ja, ik liet even een baard staan, maar Máxima vond dat niet mooi zodat ik hem weer heb afgeschoren.” In dat geval zou iedereen meteen denken: „Nou, dan zit je stevig onder de plak, vriend.” Kortom: eens een baard, altijd een baard, ongeacht of Máxima dat nou mooi vindt of niet.
Laten we het er gewoon op houden dat Willem kaap’ren wil varen en dat moeten nou eenmaal mannen met baarden zijn. En aan dat stukje puur Hollands cultuurgoed kan zelfs Máxima niets veranderen.



Actualiteiten

Ook „De Nieuwe GIL” kan niet om de actualiteit heen. Zoals hierboven in het artikel „Bij de baard van de Koning” al werd aangekondigd is er sinds het verschijnen van de vorige editie alweer het nodige gebeurd in het ondermaanse. Een zeer kleine greep – van dat hééle kleine, weet u niet? – uit het grote en kleine nieuwsaanbod van de afgelopen maanden:





Het klimaat
Ach, alle goedbedoelde ideeën en ideetjes van al dan niet autistische amateurs ten spijt, maar zouden we enige vorm van beleid niet liever laten vormen door deskundigen?
Naar Amerika gaan met de „Willi Waw” in plaats van met de „PH-XKY” klinkt heel milieuvriendelijk, maar als je weet deze tocht door tientallen journalisten gevolgd wordt in gehuurde vliegtuigen, helikopters en gemotoriseerde boten, snap je al snel dat deze vorm van actievoeren dan wel aandacht zoeken niets meer of minder is dan het paard achter de wagen spannen.



De Brexit
Na het 47 jaar lang overeind houden van de kwakkelende Britse economie met gelden van de Europese Economische Gemeenschap en Europese Unie denken de Britten dat ze nu wél in staat zullen zijn hun eigen broek op te houden: op 31 januari is het dan eindelijk zo ver. „De Nieuwe GIL” wist nu al beslag te leggen op een exclusief setje Britse Brexit-postzegels.

Heet gelopen as?
Wàs dat al?
Stond er een signaal verkeerd?
Was er sprake van een heet gelopen as of misschien wel gewoon van heet gelopen gemoederen?
Op onderstaande foto zien we hoe een stel Hollandse én Amerikaanse hbs-bengels vage aanslagpleger Vega de la Talavera van het mijnterrein van de RJCAMCy verwijdert.






Bladzijde 2 De Nieuwe GIL 28 januari 2020



In der Kürze liegt die Würze

Onlangs gespot in het nieuws: het kabinet gaat taalexperts inzetten om de ambtenaren te helpen met helder en duidelijk te schrijven. Lees: dat de burger begrijpt wat een ambtenaar nou precies bedoelt of wil zeggen middels een schrijven. Je zou je natuurlijk kunnen afvragen wat er nu ineens mis is met de schrijfstijl die in alle voorgaande jaren als heel normaal en gebruikelijk werd aangemerkt, maar laten wij het positief bekijken in de trant van „beter laat dan nooit”. Want hoe we het wenden of keren: het is immers een stap in de goede richting dat men eindelijk beseft dat een burger behoefte heeft aan een heldere uiteenzetting, zonder allerlei wazig en breedsprakig koeterwaals, als hij een eenvoudige vraag stelt. Het is al opgemerkt: een stap in de goede richting. Want er valt binnen deze context nog meer terrein te winnen als we kijken naar onze landelijke politici die we regelmatig op de televisie zien (en horen) oreren. Het vereist waarlijk engelengeduld om aan de weet te komen wat nou precies het standpunt is van de spreker of spreekster. Stelt u zich eens voor dat u aan iemand vraagt hoe laat het is. En dat dan de ander, in plaats van te antwoorden met bijv. „kwart over tien”, een heel betoog begint over het ontstaan en de ontwikkeling van de tijdsregistratie in de geschiedenis van de mensheid, uurwerken, kalenders, enz.… om vervolgens na een kwartier te informeren wat de vraag ook alweer was….. Het rood zou werkelijk voor uw ogen staan omdat u een hele tijd heeft staan luisteren en uiteindelijk NOG niks weet. Misschien een klein lichtpuntje: als u na het begaan van een verkeersovertreding bij de verbalisant die naar de reden informeert net zo zou antwoorden, dan zou het mogelijk tot verzachtende omstandigheden kunnen leiden waardoor u onder de boete uitkomt. Oké… ik geef toe dat die kans heel klein is, maar wie weet denkt de verbalisant in dat geval wel iets als „Het is hem niet aan te rekenen. Die man heeft hulp nodig; ik laat het bij een waarschuwing.” Vergelijk het maar een beetje met de politieke term „Het verdient niet de schoonheidsprijs”, waardoor een grove fout ineens een heel stuk minder erg lijkt. Maar dit even terzijde.
En dat bovenstaande materie niet van vandaag of gisteren is, wordt al aangetoond in de film „The great dictator” van Charlie Chaplin uit 1940. Hierin zien we de dictator (gespeeld door Chaplin zelf) enorme volzinnen uitkramen terwijl zijn secretaresse geduldig achter haar typemachine afwacht tot hij is uitgesproken. Als dat het geval is, doet ze twee aanslagen (waarschijnlijk het woord „no”) Wat dat aangaat, priemen de Duitsers perfect in de wond met hun spreuk „In der Kürze liegt die Würze”.



UNESCO roept Midden-Oostenconflict uit tot Cultureel Werelderfgoed

Gaza (Reuters) – De UNESCO heeft het Midden-Oostenconflict vandaag officieel op de Werelderfgoedlijst geplaatst. De organisatie wil daarmee garanderen dat een van de voornaamste monumenten van menselijke idiotie niet op een kwade dag door inzicht en een plotselinge bereidheid tot het sluiten van compromissen vernietigd wordt.
UNESCO-woordvoerder Roger Thévenet gaf een toelichting op de verrassende nieuweling op de Werelderfgoedlijst: „Met zijn meer dan honderdjarige geschiedenis is het Midden-Oostenconflict een van de weinige constante factoren in de moderne tijd gebleken. De oorsprong van deze felle discussie gaat zelfs terug tot de klassieke oudheid. Bovendien is het Midden-Oostenconflict een aanzienlijk zinvoller getuigenis van het reilen en zeilen van de mensheid dan alle piramides, kastelen en Boeddhabeelden bij elkaar.”
Onder bescherming van de UNESCO werd het Midden-Oostenconflict in al z’n compleetheid geplaatst. Daartoe behoren volgens de UNESCO niet alleen onvriendelijke en onverzoenlijke hardliners, raketbeschietingen, bombardementen, zelfmoordaanslagen, geweld tegen kinderen en de burgerbevolking, maar ook het onwrikbare geloof aan beide zijden dat deze handelingen juridisch en theologisch volkomen terecht plaatsvinden. Ook alle gesprekken en conferenties over vrede gelden als essentieel onderdeel van het Midden-Oostenconflict dat het beschermen waard is – tenminste zolang ze in de toekomst net zo zonder succes en consequenties blijven als tot nu toe het geval was en ze alleen maar de profilering van de eraan deelnemende derde landen tot doel hebben.
De beslissing om het conflict op te nemen in de Werelderfgoedlijst werd unaniem genomen nadat de leden van de Werelderfgoed-commissie vastgesteld hadden dat het Midden-Oostenconflict zonder meer voldoet aan een groot deel van de tien criteria voor opname (bijv. „meesterwerk van de menselijke creativiteit”, „buitengewone interactie van menselijke waarden”, „uitzonderlijke getuigenis van een culturele traditie”, enz.).
Zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit verklaarde het opnemen van het Midden-Oostenconflict in de Werelderfgoedlijst tot hun eigen exclusieve verdienste en beide partijen kondigden voorts aan dat zij rigoureus zouden optreden tegen misbruik van deze titel door de tegenstander.
Zoals ook in alle andere gevallen verplichtte de UNESCO zich tot daadwerkelijk ingrijpen van haar kant op het moment dat het voortbestaan van het Midden-Oostenconflict op enigerlei wijze in gevaar komt. De organisatie liet in een verklaring echter weten dat ze ervan overtuigd was dat dit in de komende decennia niet het geval zou zijn.


„Geef Poolse vrachtwagens altijd voorrang”

Vrachtwagens met een Pools kenteken moeten in Europa altijd voorrang krijgen. Volgens onze altijd welingelichte collegae van nieuwspaal.nl is dat het advies van verkeersdeskundige Gerard Oefermans. Uit onderzoek blijkt dat Poolse chauffeurs regelmatig dronken achter het stuur zitten. Door hun altijd voorrang te geven, kunnen ongelukken worden vermeden.
In principe gelden nu voor alle vrachtwagenchauffeurs dezelfde verkeersregels, ongeacht het land van afkomst. „Je kunt je afvragen of dat verstandig is,” zegt Oefermans. „Uit cijfers blijkt dat Poolse chauffeurs driemaal zo vaak onder invloed van alcohol rijden. Daar horen andere verkeersregels bij.”
Volgens Oefermans zijn de verkeersregels nu veel te ingewikkeld voor dronken chauffeurs. „Het is vrijwel onmogelijk om precies volgens de regels te rijden als je straalbezopen bent. Dan krijg je allerlei misverstanden met alle risico’s van dien. Door Poolse chauffeurs gewoon altijd voorrang te geven voorkom je dat het mis gaat. Het gaat tenslotte om de veiligheid.”
De verkeersdeskundige benadrukt dat alcohol en verkeer geen goede combinatie zijn. „Daar kun je heel principieel over doen, maar je kunt ook gewoon aan de kant gaan.”





NASA bevestigt: in het universum ook andere vormen van sport dan voetbal

Een van de onderzoeksteams van het Amerikaanse ruimte-agentschap heeft onlangs diverse satellietbeelden gepubliceerd waarop min of meer duidelijk te zien is dat er in het heelal sporten bestaan waarvan wij het bestaan nog niet eerder wisten.
Enkele daarvan worden zelfs zonder bal gespeeld. Deze constatering verdeelt zowel de sport- als de wetenschappelijke wereld. Directeur Charles Bolden van de NASA heeft het nieuws persoonlijk aangekondigd: „Het was moeilijk om deze beelden te verifiëren omdat wij dachten dat alle andere vormen van sport gelijk de dinosauriërs zijn verdwenen van wat men Planet Football noemt. Maar de beelden van Hubble, onze ruimtetelescoop, zijn niet voor misverstanden vatbaar: in een gedeelte van het universum, maar zelfs ook op onze eigen aarde, bestaan vormen van sport zonder de ronde bal.”
De opnamen van Hubble onthullen talloze tot nu toe onbekende soorten sport: „Er is ontegenzeglijk bewijs van een vorm van sport met een ovale bal. En er is ook nog een sport waarbij men zijn vuisten in grote handschoenen hult en die vervolgens in het gezicht van een ander persoon moet planten. En ten slotte hebben wij keiharde bewijzen van een tocht met voertuigen op twee wielen, dwars door Frankrijk.”
Deze aankondiging van het ruimte-agentschap kan serieuzere astronomen zoals Igor Bogdanoff echter niet overtuigen. De beroemde wetenschapper zegt in een reactie: „Het is voor het menselijk brein lastig te bevatten dat er ook sporten zouden bestaan die wezenlijk verschillen van voetbal. Dat kan men dezer dagen wel zien op de televisie: op dit moment hebben wij alleen van voetbal het zekere bestaansbewijs en alle andere vormen verkeren nog in het stadium van pure hypothese.”
Ook voormalig Argentijns voetballer Omarda Fonseca heeft zo z’n twijfels: „Kom op, zeg! Laten we het een beetje serieus houden … Andere sporten dan voetbal? Waarom niet meteen andere vormen van aanvalstechnieken in het heelal dan Messi?”

Een sonde sturen
De volgende fase zou voor de NASA het sturen van een onbemande sonde van het Curiosity-type naar een zogeheten „atletiek”-stadion kunnen zijn, met als doel: het fysieke bestaan van een groep sporten bewijzen waarvan de essentie is zo snel mogelijk zonder bal over een baan van enkele honderden meters lang rennen. Een dergelijke sonde zou al in 2023 gelanceerd kunnen worden.


(Advertentie)





Bladzijde 3 De Nieuwe GIL 28 januari 2020


Gilletjes... rubriek voor, door en over kinderen.





MOPPEN:

Jezus!

Midden in de nacht drong een inbreker een huis binnen. Hij liet zijn zaklantaarn door de huiskamer schijnen, op zoek naar kostbaarheden. Ineens hoorde hij een stem in het donker, die zei: „Jezus weet dat je er bent!”
De inbreker kreeg zowat een hartverzakking, knipte zijn zaklantaarn uit en bleef stokstijf staan. Toen hij na een tijdje niets meer hoorde, schudde hij zijn hoofd en ging verder met zijn „werk”. Maar nét toen hij zijn hand uitstak naar de PlayStation, hoorde hij, luid en duidelijk dezelfde stem: „Jezus kijkt naar je!”
Geschrokken scheen hij met zijn lantaarn om zich heen, op zoek naar de plek waar de stem vandaan kwam. Uiteindelijk kwam de lichtbundel van zijn zaklamp in een hoek van de kamer tot stilstand, gericht op een papegaai. „Was jij dat, die tegen me praatte?” siste de dief tegen de papegaai.
„Yes,” bekende de papegaai en krijste verder: „Ik wil je alleen maar waarschuwen dat Jezus naar je kijkt.”
De inbreker ontspande zich weer een beetje: „Mij waarschuwen, hè? En wie ben jij dan wel?”
„Mozes,” antwoordde de vogel.
„Mozes?” lachte de inbreker, „wie noemt een vogel nu Mozes?”
„Hihi,” lachte de papegaai, „mensen die een Rottweiler Jezus noemen!”
[naar: mnlx.nl].

Kater

Een oud vrouwtje van 95 jaar loopt in het bos hout te sprokkelen. Plotseling duikt er een fee op en zegt tegen het vrouwtje dat ze twee wensen mag doen. Het oudje bedenkt zich geen tweemaal en wenst allereerst dat ze nog eens twintig jaar jong mag zijn.
„Plof!” weerklinkt het en ja hoor, daar staat ze weer als mooie jongedame.
„En de tweede wens?”
„Ik heb thuis nog een oude kater rondlopen; als die nou eens veranderd kan worden in een mooie jonge vent …”
Het jonge meisje van twintig hoort niets en ineens is de fee ook verdwenen, dus ze haalt haar schouders op en gaat naar huis. Zodra ze bij haar huisje komt, ziet ze een knappe Adonis in de deuropening staan, dus de laatste stappen legt ze eerder vliegend dan rennend af. De mooie jongeman neemt haar onmiddellijk in zijn armen en fluistert: „O lieveling, had je mij nou maar niet laten castreren!”

Poezen

Drie poezen zijn op zoek naar werk.
De eerste poes zegt: „Ik wil bij een melkfabriek werken.”
„Waarom?” vragen de twee anderen.
„Wel,” zegt ze, „’s morgens melk, ’s middags melk en ’s avonds melk.”
De tweede poes wil in een fabriek waar ze kattenvlees maken werken.
„Waarom?” vragen de anderen weer.
„Wel: ’s morgens kattenvlees, ’s middags kattenvlees en ’s avonds kattenvlees.’
Tot verbazing van de anderen wil de derde poes in een bierbrouwerij werken.
„Waarom?” vragen de anderen.
„Wel,” antwoordt nummer drie: ’s morgens een kater, ’s middags een kater en ’s avond een kater!”

We were all wounded by …:

Twee Native Americans, zoals indianen tegenwoordig worden genoemd, worden uitgenodigd op een diner in het Witte Huis te Washington/DC, tezamen met wat zij noemen de Blanke Vader (tegenwoordig natuurlijk de Oranje Vader, maar de term Blanke Vader is nou eenmaal meer ingeburgerd) en andere hoogwaardigheidsbekleders plus de koning en de koningin van een volk aan de andere kant van de Atlantische Oceaan dat Native American-stammen lang geleden voor het eerst van vuurwapens voorzag. De medi-cijnman van het reservaat waarin beide Native Americans noodgewongen moeten wonen, kent de gewoontes (en de streken!) van de blanken goed, dus hij onderwijst beiden van tevoren uitvoerig:
„Begin niet als eerste te eten, maar kijk even hoe de anderen dat doen en welke werktuigen zij daarbij gebruiken. Let vooral op van welke spijs zij het minste eten: dat zal ongetwijfeld het kostbaarste gerecht zijn, dus nemen jullie nou maar extra-veel daarvan!”
De grote dag is aangebroken en tot hun verbazing is iedereen uiterst vriendelijk tegen de twee Native Americans. Om zeven uur ’s avonds gaan ze eindelijk aan tafel, waarbij zij beiden mogen zitten tussen de koningin der Nederlanden en de Or… sorry, Blanke Vader. Ze geven hun ogen goed de kost en vallen qua tafelmanieren niet uit de toon, met dank aan de medicijnman. Na een tijdje geeft de oudste Native American zijn jongere stamgenoot een seintje: „Die rode saus in dat glazen potje, die moet je hebben: daarvan nemen zij het minste.”
De jongste vraagt netjes of iemand hem het bewuste potje wil aanreiken en hij neemt vervolgens een flinke eetlepel van het spul in zijn mond. ’t Is een uiterst beleefde jongeman en bovendien goed onderwezen door de medicijnman, dus hij spuwt het hete goedje niet uit, maar hij kan niet voorkomen dat de tranen hem over de wangen biggelen.
„Waarom huil je?” vraagt de oudste van de twee.
„Ik moest ineens denken aan de bezetting van Wounded Knee, 47 zonnen geleden. Daarbij zijn toen twee stamgenoten van ons overleden; een van hen was mijn opa.”
Hij schuift het potje door naar zijn buurman en de oudere Native American neemt een zo mogelijk nog grotere hap van de rode saus. Ook hem schieten de tranen in de ogen.
„Waarom huil jíj nu?” vraagt de jongste, niet zonder een hoop leedvermaak.
„Ik huil omdat jij niet die andere overledene bij Wounded Knee was!”



De Nieuwe GIL” juicht educatie en politiek bewustzijn van harte toe. Vandaar dat de meest kindvriendelijke krant van Nederland het belangrijk vindt om de jeugd wegwijs te maken in de politiek. Daarom volgen hieronder enkele termen uit het politieke jargon: veel gebruikte kreten en bewoordingen van Nederlandse parlementariërs.
„Leermoment” = grote blunder.
„Het verdient niet de schoonheidsprijs” = een nog grotere blunder die in iedere andere werkomgeving meteen tot ontslag op staande voet zou leiden.
„Werkvoorraad” = achterstand.
„Ik denk dat gekeken moet worden …” = iets bij iemand anders op zijn of haar bordje leggen.
„Rond de tafel zitten”. Wordt meestal gebruikt in een context als „Dan moeten we toch eens rond de tafel gaan zitten met (bijv.) justitie, de politie en de hulpverleners” = de oplossing voor een heikel probleem vooruit schuiven.
„Dat vind ik een interessant gezichtspunt” (o.a. gebezigd door Dries van Agt) = „Daar heb ik niet van terug”.
„Het is niet mijn prioriteit om daar een mening over te hebben” = „Dat interesseert mij geen moer.”
„Actief participeren in de cultuuromslag” = Je baan verliezen bijv. door een reorganisatie.
„Tijdelijk” = een kortere of langere tijd. Meestal langere. Als het in deze context gaat om een heffing dan komt het in de praktijk neer op eeuwig min één dag.
„Flexibel” = bereid zijn om je voor ieder karretje te laten spannen.
„Het ronde archief” = de prullenbak.
„Dat is eerlijker ten opzichte van …” = argument om een verhoging door te voeren.
„Dat staat los van elkaar” = argument om een aantoonbaar terechte verlaging NIET door te voeren.
„Ik zeg geen ja, maar ik sluit het ook niet uit” was een uitspraak van Frits Bolkestein; het gaat om een andere bewoording voor „Vergeet het maar” of „Blijf er maar lekker naar raden”.



Lezerspost

Het nieuwe jaar.

Het nieuwe jaar is alweer een tijdje geleden begonnen. De redactie van „De Nieuwe GIL” wenst eenieder het allerbeste voor 2020. Nou moeten wij hier wel aan toevoegen dat de kreet „Gelukkig Nieuwjaar” natuurlijk een beetje prematuur is, simpelweg omdat je pas op 31 december van dat zelfde nieuwe jaar kunt terugkijken teneinde vast te stellen OF dat nieuwe jaar inderdaad gelukkig bleek te zijn geweest. Laten we het er dus in alle bescheidenheid maar op houden dat nou eenmaal geen mens vooruit kan kijken en dat niemand in deze perfect is; zelfs de redactie van „De Nieuwe GIL” niet.
Zojuist lieten wij de term „terugkijken” vallen en in dat kader ontvingen wij een tweetal ingezonden brieven die we het beste kunnen aanmerken als „decemberperikelen”.


Dhr. A. uit R. schreef ons het volgende:

Beste redactie,
Laat ik beginnen met de hoop uit te spreken dat u niet zo flauw zult zijn om mijn brief niet te plaatsen onder het mom van censuur of om een andere drogreden. Waar ik het namelijk over wil hebben, is het „Kerstgevoel” dat altijd in de laatste week van december zo actueel is. Willem Waterman heeft in één van zijn publicaties opgemerkt dat hij de decembermaand altijd stomvervelend vond. En ik kan niet anders dan hem daarin volkomen gelijk geven. Neem nou al de taferelen bij de supermarkt in de dagen vóór de Kerst… Dan worden er karrenvrachten met eterij ingeslagen; als dat eenmaal in de auto is geladen, sleept de uitlaat bijna over het asfalt. Mijn vrouw riep hierover wel eens uit: „De mensen denken zeker dat er na de feestdagen niks meer te koop is.” Ikzelf bezie dit echter weer heel anders. Ik probeer me dan voor te stellen hoe de Kerstdagen er bij die mensen thuis uitzien als ze proberen een lading voer, waar je normaal gesproken twee weken mee voort kunt, weg te werken in twee dagen. Dan ontstaat bij mij een sfeerbeeld in de trant van: „De Roteb aan tafel” (Roteb = Rotterdams afvalverwerkingsbedrijf – Red.). En dan de Kerstgedachte an sich. Natuurlijk is eenieder helemaal vrij om daar op zijn of haar eigen manier bij stil te staan, maar als je doet vanuit een levensovertuiging dan zou je gewoon solidair soberheid moeten betrachten, want laten we wel wezen: dat pasgeboren kind lag in een koude stal in een voerbak. En als je daar niet in gelooft (want die mensen zijn er ook) dan heb je geen enkele reden om je zo vol te proppen. En dan het beroemde „vrede op aarde” wat op die twee dagen centraal staat. Op zich een prima gedachte; daar valt niets op aan te merken. Maar dan denk ik altijd aan de 363 andere dagen die het jaar heeft. Dan mag je elkaar kennelijk wel gewoon op de neus meppen. Maar laten we het desondanks positief proberen te bekijken: twee dagen is natuurlijk altijd nog beter dan niks…

Naschrift redactie:
U ziet dat wij uw brief hebben geplaatst.


Dhr. P. uit D.H. laat ons het volgende weten:

Vuurwerk.
Ik erger me ieder jaar opnieuw aan dat verschrikkelijke vuurwerk. Nou vind ik het siervuurwerk nog wel mooi om te zien, maar dat geknal! Soms krijg je gewoon het idee dat ze ergens een defensiedepot hebben geplunderd, want regelmatig hoor je klappen die aan bommen en granaten doen denken. Dat knalvuurwerk moet sowieso verboden worden, want daarmee wordt de meeste rottigheid uitgehaald. Gelukkig gaan daar overigens steeds meer stemmen voor op. Aan de andere kant is het wel vreemd dat men deze ontwikkeling gewoon toestaat, want er zijn sowieso heel veel redenen om vuurwerk voor consumenten in zijn algemeenheid te verbieden. Om maar wat te noemen: letsel, vernielen van particuliere en gemeentelijke eigendommen, auto’s die worden opgeblazen, het milieu (!), overlast, rommel op straat… en wellicht vergeet ik nog wat zaken in deze lijst. Het vandalisme zal menigeen nog het meeste storen. Dat begon al zo’n 20 jaar geleden door malloten die het kennelijk leuk vonden om brievenbussen op te blazen. Maar daar moet ik ook een kritische kanttekening bij plaatsen: op veel brievenbussen stonden toen de letters TNT en dat is natuurlijk ook weer VRAGEN om moeilijkheden.

Naschrift redactie:
Al met al snijdt u wel een essentieel punt aan. Bij de afgelopen jaarwisseling is er voor 77 miljoen euro aan vuurwerk de lucht in gegaan. De aangerichte schade bedroeg volgens een eerste schatting 15 miljoen euro (waarschijnlijk zal dit nog wel wat hoger blijken te zijn). We mogen echter niet vergeten dat de staat natuurlijk ook aardig wat verdient aan de vuurwerkverkoop. „En die schade dan?” zult u waarschijnlijk uitroepen. Nou, die komt geheel voor rekening van de belastingbetaler. De vernielde auto’s en de schade aan andere particuliere eigendommen leiden tot hogere verzekeringspremies. Schade aan gemeentelijke eigendommen wordt gewoon gecompenseerd door hogere lokale belastingen en het letsel zal doodeenvoudig een hogere premie voor de ziektekostenverzekering tot gevolg hebben. Blijft over: het milieu … daar is altijd wel een heffing voor te bedenken en/of extra belasting op het consumentenvuurwerk. Men zou immers wel heel naïef zijn om serieus te denken dat de overheid deze kip met de gouden eieren zomaar zou laten wegvliegen. Bijkomend voordeel (voor de schatkist) is dat de genoemde heffing gewoon gehandhaafd kan blijven, ook al zou er op zeker moment een totaalverbod voor vuurwerk komen. (vergelijk het maar een beetje met het kwartje van Kok dat op 1 augustus 1991 „tijdelijk” werd ingevoerd).





(Advertentie)

Voorts stuurde dhr. V. uit U. ons een brief waarin hij een „leeftijdsvraagstuk” deponeerde. Hij laat het volgende weten:

Heren van de redactie:
Ik begrijp er steeds minder van. Jaren geleden had het duo Koot en Bie een item waarin ze twee bejaarde broers speelden. Eén uitspraak van een van de heren was toen: „Als je oud wordt, komt er iemand van de regering aan je kop zeuren met de vraag of je van plan bent om nog lang te leven.” Deze uitspraak verwijst/verwees natuurlijk naar een kreet die we daarna steeds vaker te horen zouden krijgen, nl. dat Nederland vergrijst en dat we steeds ouder worden. Dat had gevolgen voor de ziektekosten, de AOW en de pensioenen (je zou je onderhand gaan schamen als je „vijfenzestig plus” bent). Uiteindelijk leidde het tot de maatregel dat we langer moesten doorwerken. Even tussendoor: daar zitten wel wat praktische haken en ogen aan; in de eerste plaats wordt zo een baan langer bezet waardoor die niet door een jongere kan worden uitgevoerd en ten tweede vraag ik me af hoe bijv. een bejaarde metselaar met een rollator zou moeten werken op een steiger. Maar dit even terzijde.
En nou komt het: onlangs vernam ik in het nieuws dat men in Utrecht een convenant had opgesteld om oudere, meer vervuilende, voertuigen uit de binnenstad te weren omdat dit luchtkwaliteit in de stad ten goede zou komen. „Want,” zo redeneerde de woordvoerder, „het is bewezen dat we door een slechte luchtkwaliteit gemiddeld negen maanden korter leven.” Nou, gooi het maar in mijn pet. In de ene situatie is het bezwaarlijk als je ouder wordt en in de andere situatie mag je weer niet te vroeg sterven. Dat brengt mij tot de vraag: Hoe oud mag/moet je nou worden? Weet u het?

Naschrift redactie:
Helaas weten wij hierop evenmin het antwoord. Het doet een beetje denken aan een passage uit „
Lijmen/Het been” van Willem Elsschot. Daarin laat beroepsoplichter Boorman weten dat hij levensverzekeringen gaat verkopen. Zoals hij het dan verwoordt: „Bij het ene soort verzekering mag je na het betalen van de premie meteen je laatste adem uitblazen en bij het andere soort mag je vanaf september niet meer zonder winterjas naar buiten.” Maar daarmee bent u uiteraard niet geholpen. Wel kunnen wij u een woord van troost bieden: u bent nooit te oud om „De Nieuwe GIL” te lezen.





Bladzijde 4 De Nieuwe GIL 28 januari 2020


Kort nieuws
Van dat hééle korte, weet u niet?


Filth sells

Rotterdam – Schandalig!!! Steeds meer online-advertenties proberen door „robuust taalgebruik” de aandacht van de internetlezers te trekken. Want op het wereldwijde web geldt de ongeschreven wet: hoe meer schuttingtaal en sensatiekoppen, des te meer lezers via de zoekmachine van Google hun weg naar de aangeboden reclamepagina’s vinden. Daarom kan het voor websitebouwers uiterst lucratief zijn om begrippen en woorden als „anale seks”, „golden shower”, „fetisj”, „nazi”, „NSB’er”, „kansenpareltjes”, „bontkraagjes” of „Jesse Klaver” in teksten en artikelen aan te brengen. Ook woorden als „homo”, „IS”, „bomaanslag”, „Hazes”, „Bieber” of „Ajax” zorgen voor een spectaculaire toename van het aantal bezoekjes aan webpagina’s.
De Nieuwe GIL” distantieert zich nadrukkelijk van dergelijke kwalijke praktijen; het kwaliteitsblad kan al 75 jaar op een trouwe schare abonnees bogen en heeft zulke woorden helemaal niet nodig.

Vuurbal

Glasgow (Reuters) – Grote opschudding vanmorgen in de stad aan Clyde! Tegen het einde van de ochtend raakten in Glasgow tienduizenden in paniek, toen een mysterieuze, gloeiende vuurbal aan het firmament verscheen. Hoewel het verschijnsel slechts een minuut of vijf duurde, liet het merkwaardige fenomeen bij veel mensen een blijvende indruk achter.
„Het was ronduit beklemmend,” liet huisvrouw Barbra F. desgewenst aan „De Nieuwe GIL” weten. „Plotseling werd het heel licht en toen ik naar boven keek, deden mijn ogen pijn. Zo fel was deze verschijning. Mijn gezicht werd daarna heel heet.” Mrs. F. vluchtte spoorslag een winkel binnen, waar zij wachtte tot alles weer normaal was.
Verscheidene ooggetuigen houden bovendien vol dat de hemel een kort moment blauwachtig kleurde – en niet zoals gebruikelijk boven de grootste stad van Schotland grijs of zwart.
„Ik heb zowaar een schaduw verspreid,” beweerde een andere voorbijganger. „Zoiets overkomt mij doorgaans alleen maar als ik ’s nachts onder een lantaarn doorloop.”
Wetenschappers staan voor een raadsel; zij vermoeden echter dat het bij de gloeiende vuurbal om een soort hemellichaam gaat. Dit zou er tevens de oorzaak van zijn dat het tussen negen uur ’s morgens en zes uur ’s avonds een beetje lichter is dan gewoonlijk.

Fake News!

Berlijn/Washington (Bloomberg) – Fake news-alarm bij de op een na grootste krant van Duitsland, Bild. De website van bild.de kopte op 3 januari in virtuele chocoladeletters: „Amerikaans Leger doodt ergste terreur-commandant van de wereld”. Een razendsnel opgetrommelde reporter van „De Nieuwe GIL” wist ons echter te melden dat hij de huidige Amerikaanse president Donald Trump springlevend en blakend van fysieke gezondheid in de tuin van het Witte Huis had zien lopen.
Er kan dus geen sprake zijn van een Putsch van de US Army tegen de eigen regering. Sterker nog, Trump is zelfs fit genoeg om riskante drone-aanvallen op tienduizenden kilometers van Washington te arrangeren.
Bij het slachtoffer gaat het daarentegen om de Iraanse commandant Qassem Soleimani, die als hooggeplaatst militair en aanvoerder van de Al-Quds-Brigade ongetwijfeld talloze mensenlevens op zijn geweten had, maar tegen de tienduizenden doden waarvoor de Amerikaanse regering alleen al sinds het einde van 2016 verantwoordelijk is, kon hij bij lange na niet op.
„Al decennialang vermoorden het Amerikaanse leger en zijn bondgenoten wereldwijd en met afstand de meeste mensen. En daarmee is de zittende president van dat land automatisch steeds de ergste terreur-commandant ter wereld,” verklaarde de vredeswetenschapper Karl-Heinz Kretzschmer. „Trump is weliswaar geen nieuwe oorlog begonnen, zoals bijvoorbeeld George W. Bush, maar in zijn ambtsperiode is het aantal burgerslachtoffers in vergelijking met het toch al hoge aantal onder Obama dramatisch gestegen. Dat zouden zelfs de journalisten Bild moeten weten.”
Waarom Bild dit fake news over de dood van de president van de Verenigde Staten de wereld in hielp, is tot dusverre nog niet duidelijk. De meest waarschijnlijke scenario’s lopen uiteen van het bewust creëren van desinformatie en verwarring of journalistiek onvermogen. Het eerste scenario is o.i. uitgesloten, omdat het tot nu toe als een uitgemaakte zaak gold, dat het blad sympathie koestert voor het terreurnetwerk van de Verenigde Staten.


De hilarische, maar volkomen terechte reactie van de VVD op het zoveelste onzinnige plan van D66 om de aandacht van werkelijke problemen in dit land af te leiden





Na plotselinge ontdekking bestaan van geld en aandelen
Thunberg stopt met vechten voor het milieu

Zürich (ANSA) – Slechts enkele uren na haar verklaring in Davos zei de 17-jarige dat ze met onmiddellijke ingang stopte met vechten om het bewustzijn van de noodsituatie in het klimaat te vergroten. De oorzaak is haar plotselinge ontdekking van geld, aandelenopties en vermogenswinsten.

Reportage.
„Maar het is ongelooflijk, mijn ouders, mijn adviseurs, werkelijk iedereen: ze hebben dit echt allemaal voor mij verborgen gehouden!” riep het Zweedse kind verheugd uit, nadat ze ontdekt had dat ze door 15% van het personeel van haar vereniging te ontslaan de prijs van haar aandelen die nu op de beurzen in Frankfurt en Londen staan, met bijna 20% kon verhogen. „Het is nog steeds leuker dan parlementsleden die zich nergens zorgen over hoeven te maken voor te lezen,” rechtvaardigde ze zichzelf, moe van de maandenlange, uitgesproken kritiek op haar optreden. „Ik ontdekte geld, het kapitalistische systeem, de zachte aanraking van het bankbiljet op mijn huid en ik wil vanaf nu niets anders meer voelen,” beweerde ze en ontsloeg op staande voet een assistent die haar te warme aardbeienmelk serveerde.
Haar fanatieke aanhangers, die geschokt en teleurgesteld achterbleven, vroegen het meisje echter om uitleg. „Luister, we hebben misschien nog maar vijftien of twintig jaar te leven, dus die breng ik liever door in een chalet met airconditioning in Courmayeur dan op oververhitte tv-toestellen,” was haar antwoord en toen ze bovendien ontdekt had dat zij door het kopen en verkopen van het gebouw waar haar eigen ouders woonden, een meerwaarde van bijna 200% kon behalen, ging ze enthousiast verder: „Zelfs Bayer Monsanto is niet zo slecht!”
Naar verluidt, begint het kind volgende maand aan een nieuwe tournee langs de parlementen van Europa om deze en de regeringen te smeken om meer liberalisme en de banken te laten doen wat ze willen. „Ik smeek u, onze generatie zal niet lang meegaan, geef ons de middelen om te slagen in de laatste Grote Financiële Crisis voor het einde van de wereld!” De vraag die de redactie van „De Nieuwe GIL” sindsdien bezighoudt, is: zou het kind uit de pot Melacycnobarbital© hebben gesnoept en zo ja: helpt dit medicament dan echt?


(Advertentie)



Nieuwe escalatie:
Iran verspreidt Coca-Cola-receptuur

HOUSTON/Tex. (AP) – De recente raketaanvallen op Amerikaanse kampen in Irak waren slechts het begin van een grotere operatie door de Iraanse militaire autoriteiten.
Hedenochtend, lokale tijd, klonken de sirenes in de hele Verenigde Staten, aangezien het land het doelwit is van een ongekende terreuraanval, de heftigste sinds 11 september 2001. Een frontale aanval die een bittere smaak achterliet bij de Texaan Jason. „Ze vallen ons kostbaarste goed aan: onze diabetes,” beweert hij, zijn ogen nog nat van de tranen.
En inderdaad, vanmorgen waren de Amerikanen getuige van een van de meest schokkende scènes in hun geschiedenis. Beelden van het Iraanse staatshoofd Rohani, die het geheim geachte recept van Coca-Cola live op de nationale tv openbaarde: „E150 D, fosforzuur en cafeïne”, verklaarde de anders zo sympathieke staatsman koud, „dit alles in exacte verhoudingen die we besloten te verbergen uit respect voor onze Amerikaanse vrienden.” Toch aardig van de man.
Deze aanval kan leiden tot een openlijke oorlog met de Verenigde Staten; de Amerikaanse president heeft in het proces represailles aangekondigd. Sommige geopolitieke specialisten zoals Raëlle Mogier vrezen nu het ergste: „De Amerikanen zouden kunnen beslissen om het recept voor choresj bademjan van de grootmoeder van ayatollah Chamenei te verspreiden, wat een point of no return zou betekenen, hetgeen beide volkeren onafwendbaar richting oorlog zou leiden.”









Nieuwsbrief 53

Nieuwsbrief 54
als pdf

Nieuwsbrief 55

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana