Nieuwsbrief 56

Nieuwsbrief 57
als pdf

Nieuwsbrief 58

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 57
ISSN 1386-6451
juli 2021 - 28e jaargang nr. 2



Hoofdredactie: Roger Schenk en John Beringen; medewerkers: Hans en Ton Kleppe,
allen buitengewoon honorair leden van het Bob Evers Genootschap.
redactieadres: Mauritsweg 62 , 3314 JH DORDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
https://nieuwsbrief.apriana.nl




INHOUD :
Nieuws van de redactieRoger Schenk & John Beringen
Worden ze ooit ouder?Peter de Zwaan
Recensie van deel 66 : Potto de pantoffelheldSchout-bij-kunstlicht Spook
Recensie van deel 67: Sjouwen en sjezen tussen Spa en de ShetlandsSchout-bij-kunstlicht Spook
Een ziener?John Beringen
Bobs Bronnen (10) : Van Poortman tot PoortstraRoger Schenk
Een Bob Evers-legende is niet meerRené Verhulst
„Wie koude kip eet met ijs en ananas na, heeft vanzelf feest.”
Receptenboek van een bolronde Bourgondiër (2)
Roger Schenk
Waar lazen wij dit nog meer?John Beringen
Don Juan verslagenWilly H.
„Even de lagers nakijken”John Beringen
Enkele foto’s uit AmersfoortRoger Schenk
De Nieuwe GIL 7John Beringen & Roger Schenk




Nieuws van de redactie
Roger Schenk & John Beringen

De delen 66 en 67 van de ons altoos jong houdende Bob Evers-serie zijn verschenen!


Voorzijde van „Valstrikken in en om een Veluwse Villa”,
door Lia Krijnen

Voorzijde van „De Laarzenvrouw van Lerwick”,
door Lia Krijnen


Pakkend debuut van Humbeekse schrijfster

Ineens was het er: het moment waarop zonder voorafgaande waarschuwing de aandacht van de redactie van de Nieuwsbrief werd getrokken door nevenstaande foto die een connectie op LinkedIn plaatste. In onze (nog) jonge(re) jaren zou onze belangstelling in eerste instantie waarschijnlijk zijn uitgegaan naar het lezende meisje, of misschien wel naar de titel van het boek dat zij leest. Maar nee: niets van dat alles! Het was natuurlijk de brug op de achtergrond die ons meteen opviel: de brug van Humbeek, die wij als enigszins regelmatige bezoekers van dit plaatsje aan het Kanaal van Willebroek uiteraard onmiddellijk herkenden! Moeten wij nog vertellen dat delen van „De smokkelvaart van de Maia” en „Kunstgrepen met kunstschatten” benevens „Bombarie om een bunker” in z’n geheel zich afspelen in Humbeek? Weten wij nog dat „Brasser” - de bijnaam van een Humbekenaar - Wilfried Igné maar liefst drie artikelen (Nieuwsbrief 30, 31 en 33) aan de combinatie Willy van der Heide/Humbeek wijdde? In januari 2019 besteedde de redactie nog aandacht aan de kaduke Humbeekbrug die een oplawabber van een passerend schip had gekregen.
Normaliter doen „wij van de Nieuwsbrief” natuurlijk niet aan reclame voor boeken die de boeken van Willy van der Heide en
Peter de Zwaan concurrentie aandoen, maar voor de debuutroman van een Humbeekse schrijfster maken wij uiteraard met graagte een uitzondering! Vooral sinds onze gezamenlijke expeditie naar Humbeek op 30 juni 2012, toen wij - Bob Evers-fans „van een zekere leeftijd” - zelfs onze toevlucht tot het plaatselijke bejaardentehuis moesten nemen (omdat dat op dat tijdstip van de hete dag de enige plek was waar we koffie, cola, tonic en andere versnaperingen konden krijgen), is Humbeek toch ook een heel klein beetje „van ons”, nietwaar? Nou dan!
Cindy De Sterck is leerkracht - hetgeen nog een extra band schept met een deel van deze redactie: ‘connectie’ noemen ze dat op LinkedIn, op Facebook zouden we ‘vriend’ zeggen - en heeft haar ervaringen als docent verwerkt in een ijzersterke en meeslepende debuutroman, die in eerste instantie bedoeld is voor jeugdige lezers, maar die ook door een van onze redactieleden in één adem werd uitgelezen. Hoofdpersoon is de 14-jarige Tessa, wier ouders zijn gescheiden. Vader is hem ertussenuit geknepen zonder ooit ook maar één cent alimentatie te betalen, waardoor moeder en dochter, die een zekere welstand gewend waren, nu al een jaar in de bitterste armoede moeten leven. Geld voor nieuwe kleren, schoenen, zeep, shampoo en fatsoenlijk voedsel is er niet, zodat het onvermijdelijk is dat Tessa in haar klas gepest wordt. Tot overmaat van ramp is haar moeder door de scheiding aan de drank geraakt. De zaken nemen pas een keer als Tessa door omstandigheden de eigenaar van een „frietkot” leert kennen die zich als een vaderfiguur om haar bekommert en ze een baantje als babysit vindt, waardoor ze eindelijk weer eens nieuwe kleren en eten kan kopen. Intussen is er een nieuwe jongen op school verschenen, die macho-achtig oogt en meteen aansluiting vindt bij de populaire jongens en meiden. Dat Tessa en deze Robin na verloop van tijd verliefd op elkaar worden, lijkt aanvankelijk onmogelijk, maar is toch even voorspelbaar als het gegeven dat Jan, Bob en Arie elke misdaad na een of drie boekjes oplossen. Als haar moeder dan ook nog eens met haar zatte kop een auto-ongeluk krijgt, in het ziekenhuis terechtkomt en daar van haar verslaving wordt afgeholpen, is het tij definitief gekeerd. Het enige jammere is dat de titel van het boek, „En toen werd alles beter”, dit happy end natuurlijk alvast aankondigt. Toch is mevrouw De Sterck erin geslaagd om het zo droevig begonnen verhaal zo pakkend op te schrijven dat het werkelijk onmogelijk was om het boek weg te leggen vóór de laatste pagina was bereikt.
Je merkt gaandeweg het boek dat de schrijfster, die zo vriendelijk was om het boek van een opdracht te voorzien, een Vlaamse is, maar je moet wel een volkomen taalkundige malloot zijn om termen als „ze was dit jaar gebuisd” niet te begrijpen; wie uit de Franse les van vroeger niet meer weet wat een vol-au-vent ook alweer is, kan dat makkelijk opzoeken. Eén grappige uitdrukking blijft sinds het lezen van het boek door ons hoofd spoken: waar wij Nederlanders met onze neus in de boter vallen, vallen Vlamingen blijkbaar met hun achterwerk in de boter. Als je de uitdrukking letterlijk neemt, lijken beide lichaamsdelen ons niet al te smakelijk om in de boter terecht te komen.
Op Wikipedia staat doodleuk dat Humbeek een bedevaartsoord is voor die-hard fans van jeugdschrijver Willy van der Heide. Wie reikhalzend uitziet naar een „hadj” naar dit bedevaartsoord, kan beter nog even wachten, want tussen 6 juli en 5 september is de brug wederom gesloten, ditmaal om de aandrijving van de motoren ervan te vervangen. Twee van de vier medewerkers aan deze Nieuwsbrief wonen in Dordrecht, dus wij vinden zoiets intussen heel gewoon; alle anderen vragen zich af waarom ze dat niet meteen hebben gedaan, toen de brug naar aanleiding van die aanvaring in 2019 toch al bijna vijf maanden gesloten was. Wij kijken intussen minstens even reikhalzend uit naar het tweede boek dat mevrouw De Sterck al geschreven heeft.
Cindy De Sterck, „En toen werd alles beter”, Uitgeverij Het Punt, 2021, ISBN 9789460795459.

Paul, Presley van de Poëzie

Zoals alle lezers van Bob Evers en de bijbehorende Nieuwsbrief inmiddels maar al te goed weten, voorzag Paul van den Hout, tweede zoon van Willem en Wiesje van den Hout, na een korte carrière als tekstschrijver in loondienst van diverse bladen en kranten, voornamelijk in zijn levensonderhoud als vertaler. Appels plegen nou eenmaal niet al te ver van hun bomen te vallen, zeker niet als ze de naam dragen van het materiaal waarvan die bomen zijn gemaakt: ook vader Willem heeft complete Billy’s vol vertalingen geproduceerd.
Bij het grote publiek is echter minder bekend dat Paul daarnaast ook een begenadigd dichter was; na een eerste dichtbundel, „Oud heden”, gepubliceerd in 2002 verscheen in 2010 „De muze en de misdaad”, een spannend detectiveverhaal, geheel geschreven in Onegin-strofen (heruitgave in 2013 onder de titel „Een moordfeest”). Naast zijn ‘onvertaalbaar’ geachte vertaling van Vikram Seths „The Golden Gate”, eveneens in Onegin-strofen mogen wij „De muze en de misdaad”/„Een moordfeest” met een gerust hart tot de hoogtepunten van de naoorlogse Nederlandse poëzie rekenen.
Helaas overleed Paul in 2015; en zoals dat gaat, liet hij – ook weer net als zijn vader – schriften, stapels en dozen vol met ontwerpen en manuscripten. Anders dan vader Willem, wiens nagelaten werken voor altijd verloren zijn gegaan, had Paul in de persoon van de lieftallige Lydwina een partner voor wie geen zee te hoog en geen inspanning te veel is om zich te bekommeren om Pauls literaire nalatenschap. En zo kon het gebeuren dat er na zijn postuum verschenen vertaling van „Doktor Erich Kästners Lyrische Hausapotheke” in het voorjaar van 2021 een nieuwe dichtbundel verscheen onder de toepasselijke titel „Nieuw heden”. Als Lydwina nog even zo doorgaat, heeft Paul na zijn dood meer gepubliceerd dan ervoor, zoals Elvis the Pelvis na zijn dood meer geluidsdragers heeft verkocht dan tijdens zijn leven.
Paul van den Hout, „Nieuw heden. Nagelaten gedichten en vertalingen”, Uitgeverij De Wilde Tomaat , 2021, ISBN : 9789083091129.

Jaap Verduijn overleden

Op 6 december 1972 werd in onze hoofdstad het Bob Evers Genootschap opgericht door vijf mannen in rokkostuum, van wie er inmiddels ook al weer twee naar de eeuwige jachtvelden zijn verhuisd. De eerste daad van het pas opgerichte Genootschap was het begraven van een koker met inhoud van grote immateriële waarde onder de plek waar voorheen en later het „Noord-Zuid Hollandsch Koffiehuis” stond, dat ten tijde van de aanleg van de Amsterdamse metro eventjes op onbetaald verlof was gestuurd. Bij de plechtigheid in de druilerige regen waren voorts aanwezig: Willem van den Hout (beter bekend onder zijn pseudoniem Willy van der Heide) en ongelooflijke hoeveelheden drank. Onderbelicht is de rol van de laatste aanwezige, Jaap Verduijn, en laat deze nou net de belangrijkste rol van deze dag hebben vervuld: de mannen in rokkostuum wisten wél verdraaid goed hoe ze een schop onder hun k... moesten incasseren, maar niet hoe ze een schop moesten hanteren. Jaap woonde nog enige tijd (’72 en ’73) bij Willem op de „Maria van Mijdrecht”, tussen 17 april 1972 en 6 augustus 1974 Willems officiële adres.
Jaren later in de jaren ’80 en ’90 dook Jaap weer op als hoofdredacteur van het wapenblad SAM en weer een tijd later vonden we Jaap terug als lid van de gemeenteraad van Ede. Tussendoor schreef hij nog een autobiografie, „Hachelbout’s harem”, geheel in de stijl van Willems autobiografische schetsen en werd hij lid van de Bob Evers-groep op Facebook, waarin hij ons van tijd tot tijd op de hoogte hield van Willems escapades uit lang vervlogen dagen; helaas deelde Jaap ons ook mee dat zijn gezondheid steeds verder achteruit ging. Uit Jaaps woorden konden wij opmaken dat hij er zelf vrede mee had dat het weldra afgelopen zou zijn. In allerijl werd onder de titel Leven en begraven (liefst niet allebei tegelijk) een crowdfundingsactie op poten gezet om hem na afloop van de ongelijke strijd tegen de ongeneeslijke ziekte een passende begrafenis te geven, waarvoor ook diverse bekende en minder bekende Bob Evers-fans de digitale beurs trokken. Dank!
Dezelfde fans hebben overigens ook geheel belangeloos Jaaps wens om nog één keer alle hardcovers van Bob Evers te bezitten en te lezen vervuld; voor het fatale bericht dat Jaap op woensdag 19 mei ’s middags in zijn slaap is overleden, heeft hij ze alle 32 nog kunnen (her)lezen.
Elders in deze Nieuwsbrief vinden jullie een necrologie plus een verslag van de begrafenis door de man die de laatste jaren de burgervader van onze „Edese Jaap” was: René Verhulst.

Podulke

In de Bob Evers-serie spelen verscheidene personen, die echt (hebben) bestaan, een rol. Daar hebben we natuurlijk allereerst de Dutch Swing College Band en Rita Reys met het Trio Pim Jacobs. Peter de Zwaan voegde daar nog een geheel nieuwe dimensie aan toe door mensen als Erlend Joséphy en Roger Schenk (één keer in een rol als garagehouder en een tweede keer anoniem als zichzelf) als dramatis personae in zijn boeken op te nemen of op z’n minst te noemen. Maar ook Willem vereeuwigde ook af en toe enkele van zijn vrienden en kennissen in boekvorm; denkt u maar eens aan Maarten Rikkers, kunstschilder Adriaan van der Weijden of wachtmeester Van Praay. Maar hebt u nou altijd al eens willen weten hoe Rikkers’ werkgever in Colombia eruitzag? Welnu: hieronder zien we Michael (roepnaam: Mike) Podulke, in werkelijkheid een Amerikaans kunstschilder in Nederland.


We komen Michael Podulke tegen in een advertentie voor een Amerikaans sigarettenmerk – ja, dat mocht toen in het pre-betutteling-tijdperk nog gewoon – in het blad De Spiegel uit 1964.

Onlangs verklaarde Peter de Zwaan in een interview dat hij de namen van zijn personages veelal uit Amerikaanse telefoongidsen haalt, waaraan hij dan steevast één letter verandert. Welnu, Peter is dus duidelijk niet de eerste die dit trucje toepast, want ook Willem deed dat al: uit zijn kennis Podulke werd de boekenpersoon Podulka. Een goed voorbeeld doet altijd goed volgen, nietwaar?

Nieuwjaarspuzzel

Terug van weggeweest was in de vorige Nieuwsbrief de traditionele Bob Evers-Nieuwjaarspuzzel. Van alle inzenders met het juiste antwoord was Jan Hulshof wederom de snelste: ook dat begint zo langzamerhand een traditie te worden. De juiste oplossing van de puzzel kan iedereen hier downloaden.
De puzzel was gemaakt uit bijgeloof: aan het begin van 2020 was er geen puzzel en dat hebben we geweten, hè? Wat ’n jaar! Inmiddels kunnen de meesten van ons beoordelen of (de eerste helft van) 2021 beter was dan het afgelopen jaar. Ja? Zie je wel dat ze helpt, die goeie, ouwe Bob Evers-Nieuwjaarspuzzel?

Stampij / Stampei

Wij kregen een mailtje van Evert van der Spek naar aanleiding van Rogers artikel „Trombonetroebelen” in de vorige Nieuwsbrief. In dat mailtje helpt Evert Roger van een 45 jaar oud „jeugdtrauma” af, want:
»Uiteindelijk kan de conclusie luiden, dat dhr. Krewinkel ongelijk had en Roger Schenk gelijk.
          De vorm „ij” heeft de oudste papieren.
          Het Genootschap Onze Taal geeft voorkeur aan stampij.
          Het (oude) werkwoord is stampijen.
Stampij: herrie, drukte die iemand om iets maakt. Komt van het Oudfranse estampie (gehuppel, danslied, lawaai), dat weer van het Germaanse stampen is afgeleid. De spelling stampei is weliswaar gezien de bewijsplaatsen in het WNT de meest gebruikelijke, maar etymologisch onjuist.
Interessant is ook om stampij en stampei te traceren in de kranten van Delpher (van de Koninklijke Bibliotheek). Stampei komt vooral in oude kranten ook voor als eigennaam. Maar in de afgelopen 200 jaar komt stampij wel erg vaak voor.
Willem had het met vroeger of later misschien verkeerd (komt wel steeds vaker voor!), maar stampij is zo gek nog niet.«
Dè ge bedankt bent, dè witte, Evert!

Arie of Bob?

Prachtig, een wetenschappelijk bewijs dat Willy toch wel aardig kon spellen!
Wat inmiddels óók wetenschappelijk bewezen is, is het feit dat Arie Roos de eigenlijke hoofdpersoon van de Bob Evers-serie is. Dat wisten wij diep in ons hart al, want iedereen die tot 69 kan tellen, weet dat Bob in twee van deze delen („Tumult” en „Geheim agent”) niet eens voorkomt en in nog een derde deel nauwelijks („Overval”), terwijl Arie en Jan in alle delen de belangrijkste rollen spelen, maar voor wetenschappers is het hanteren van een telraam geen officieel bewijs. U weet hoe dat volk is. Daarom is het bijzonder fijn dat nu eindelijk voor eens en voor altijd bewezen is dat Arie Roos de star van de serie is.
Na jaren van gedegen onderzoek kwam de organisatie Plant Conscious Energy tot de conclusie dat de kleurencombinatie rood en geel hongerig maakt en dat de meeste fastfoodketens enkel en alleen om die reden een rood met geel logo hebben. Kijk maar in nevenstaande tabel. Men noemt dit ook wel de ketchup-en-mosterd-theorie. En wie „hongerig” zegt, zegt natuurlijk automatisch: „Arie Roos”! Kijkt u zelf maar in uw boekenkast om het ontbrekende stukje bewijs te vinden: ziet u grijze ruggen (zoals het een serie die over een gedaante als een Bob Evers, die niet uit de verf komt, zou gaan betaamt) of zijn ze rood met geel? Nou dan!
Oplettende lezers zullen opmerken dat het onderzoek ook de kleur oranje meldt: ja die zit natuurlijk keurig tussen rood en oranje in. Lia Krijnen heeft dat feilloos aangevoeld, want de ruggen en voorkanten van de delen 51 t/m 67 (plus twee extra) laten ook deze overgangskleur tussen rood en geel zien. Voor ons is het waterdichte bewijs geleverd: de serie draait om Arie en zeker niet om Bob!



Naar wij dit jaar pas vernamen …

Door een terloopse opmerking van Michael Stenvert tegen Marco Meinders, de beheerder van bobevers.nl, kwamen wij erachter dat Chiel Stenvert al op 16 juni 2016 is overleden. De arme man heeft dus niet al te lang mogen genieten van de revenuen van de verkoop van de rechten van Bob Evers aan Dutch Media Books, dat inmiddels Overamstel Uitgevers heet.
We beseffen al te goed dat onze condoleances aan Chiels nabestaanden een beetje erg laat komen, maar daarom zijn ze nog niet minder gemeend!

Bob Evers leeft nog steeds!

Inderdaad, Bob heeft de lockdown glansrijk overleefd en staat weer volop in de belangstelling.
Hoera, hoera – als wij Jan Prins waren geweest, waren wij enz. … – vanaf zaterdag 5 juni openden de musea weer hun deuren. De eerste gang van de redactie was naar Ter Aar, waar in het Historisch Museum een tentoonstelling van jeugdboeken uit de jaren ’50 en later werd gehouden: naast Arendsoog, Biggles, De Kameleon, Havank en andere grootheden van vroeger was natuurlijk ook Bob Evers vertegenwoordigd in het museum dat ook zonder deze boeken alleszins de moeite van het bezoeken waard is. Het was voor de redactie in ieder geval een bijzondere gewaarwording om de auteur van o.a. „Het Verschijnsel Bob Evers” en „Het Bob Evers Virus” samen met de door hem geschreven museumstukken op de gevoelige simkaart vast te leggen, al was dat dan ook met een mondkapje.

In de tweewekelijks verschijnende krant Argus (prachtblad!) besteedden Monse Weijers en Jean-Pierre Rawie in het verleden al eens aandacht aan de man wiens werken wij zo graag lezen. Maar de laatste tijd is het hek van de dam wat betreft Bob Evers-gerelateerde artikelen in Argus: de voorbode kwam in het nummer van 8 juni jl.: daarin schreef ene Rogeria Burgers het artikel „Paul, de dichter” over Willems zoon Paul. Rogeria … de redactie heeft er „geen actieve herinneringen aan” dat zij deze vrouwelijke vorm van de oude Normandische naam, die „roemvolle strijder met de speer” betekent, al eens eerder heeft gehoord of gezien.

Het nummer van 6 juli spant echter alle kronen, inclusief de Latijnse vertaling daarvan: op de voorpagina wordt Otto Onge al aangekondigd. Op pagina 3 een column van „onze eigen” Peter de Zwaan, maar het hoogtepunt moet dan nog komen: pagina 18 en 19 zijn geheel gewijd aan Otto Onge, Willem en Paul van den Hout. Het uitstekend gedocumenteerde artikel over Otto Onge en diens geestelijk vader van Paul Arnoldussen toont zelfs de voorkant van het even zeldzame als illegale „Een kapitaal voor een krantenknipsel”. Voor zo ver wij hebben kunnen nagaan, is dit het eerste artikel in de geschiedenis dat Otto Onge als onderwerp heeft; meestal gaan artikelen over Bob Evers, het oorlogsverleden, het drankgebruik of – bij voorkeur – een combinatie daarvan. Het artikel van Jelto Drenth, onderaan op dezelfde pagina’s, over Paul van den Hout is ook prima, al had Pauls nieuwste dichtbundel, „Nieuw heden”, er wat ons betreft best genoemd mogen worden.

Het kan niet op met de belangstelling voor Bob Evers en diens geestelijk vader! Dick Welsink van het Literatuurmuseum publiceerde op 8 juli een artikel over de literaire aspiraties van Willem, die in 1960 het typoscript van „Het Feest der Vaderlozen” aan Uitgeversmaatschappij G.A. van Oorschot trachtte te slijten. Helaas voegt Welsink eraan toe dat het typoscript niet terug is gevonden in het Van Oorschot-archief in het Literatuurmuseum. Hij vreest dus – en wij met hem – dat het typoscript na Willems dood in de papiercontainer is beland. En dus niet na Marions dood, zoals hij in het artikel stelt: dat wàs al!

Het NRC Handelsblad ten slotte verraste vriend en vijand door op 30 juni jl. in zijn dagelijkse kruiswoordpuzzel te vragen naar het ontbrekende woord in de Bob Evers-titel Een dollarjacht in een … (6 letters). De moeilijkheidsgraad van de vraag plus het feit een dag ervoor in dezelfde krant een artikel stond over de nieuwe Kameleon-film doet ons vermoeden dat de krant zich gaat richten op een qua intellectueel niveau geheel ander publiek dan de afgelopen bijna 51 jaar.

En natuurlijk leeft ook de Nieuwsbrief nog steeds! Het huidige nummer, nummer 57 alweer, bevat buiten het nieuws van de redactie ook recensies van de nieuwe delen 66 en 67 (als Peter de Zwaan in dit tempo door blijft schrijven, blijft de Nieuwsbrief precies tien nummers op hem achterlopen). À propos, Peter de Zwaan: die was wederom zo vriendelijk om een column voor ons te schrijven, John Beringen was zo gefascineerd door de raceauto in „Een klopjacht op een kapitein” dat hij maar liefst twee artikelen daaraan wijdde, maar ook nog een ander artikel dat zijdelings met auto’s te maken heeft, we vinden een necrologie van Jaap Verduijn en alweer een kort verhaal van „Willy H.”, terwijl de inmiddels niet meer weg te denken vaste rubrieken „Enkele foto’s uit …”, „Bobs Bronnen”, „De Nieuwe GIL” en eten en drinken in de Bob Evers-serie alweer toe zijn aan hun 19e , 10e, 7e resp. 2e editie.
De redactie denkt dan ook voor elk wat wils te hebben geschreven. Vindt u dat nou niet en wilt u zelf eens een geheel ander onderwerp bespreken of liever gezegd beschrijven? Weet dan dat kopij voor de volgende Nieuwsbrief ook nu weer – vóór 1 december – van harte welkom is in de digitale brievenbus nieuwsbrief@apriana.nl of de fysieke brievenbus die zich bevindt op het in de kop genoemde adres.





Worden ze ooit ouder?
Peter de Zwaan

Het zijn vaste vragen: hoe oud zijn Jan, Bob en Arie, en waarom?
Ik hou het op rond achttien, en daarom.
Het achttien is om ze in auto’s te kunnen laten rijden, in vrachtwagens als het moet, in alles wat wielen heeft.
Het daarom kan ik zo ingewikkeld maken als ik wil, maar als ik in een heel luie bui ben dan zeg ik: ‘Om toch.’
Waarom blijven ze achttien? Om toch. Omdat het beter uitkomt. Omdat je je daar niets over moet afvragen. Omdat je anders stierstarnakel gek wordt. Het kost al moeite genoeg om de jaargetijden min of meer logisch op elkaar te laten volgen en wie een tijd van lang nietsdoen voor zich heeft, zou dat eens moeten uitzoeken. Hoeveel boeken in de zomer, hoeveel in het najaar en welke boeken maken een zooitje van de volgorde van de jaargetijden: deel 1 van een trilogie speelt in de zomer, deel 2 in het voorjaar. Is dit voorgekomen? Ik zou het niet direct weten, maar er zijn tientallen lezers die heel wat meer van de serie weten dan ik. Ook van de boeken die ik zelf heb geschreven. Ik word namelijk gehandicapt door een speciaal soort gekte: ik herlees nooit een boek van mezelf dus soms, als iemand een titel noemt, heb ik geen idee waar hij het over heeft.
Wat ik wel weet, is dat ik steeds meer het gevoel kreeg dat het trio nu wel lang genoeg achttien jaar is geweest. Ooit moeten ook jongens groter groeien. Veel lezers deelden dat gevoel, want tientallen, nee honderden keren is me gevraagd: worden ze echt nóóit es een keer ouder?
Vorig jaar heb ik de knoop doorgehakt. Ik kreeg domweg genoeg van de achttienjarige leeftijd in het algemeen en die van Jan, Bob, Arie in het bijzonder.
Waar ik ook genoeg van kreeg, was dat Arie steeds maar dikker werd, Jan steeds zuiniger en Bob een steeds groter liefhebber van bakken sla.
En het gepruttel over hun toekomst begon me een beetje dwars te zitten. Ooit zouden ze echt werk moeten zoeken. Arie Roos bij de rederij, Bob Evers in Pittsburgh, Jan Prins ... ja, waar eigenlijk?
Ik dacht: ik ga dit radicaal oplossen en schreef „Koude kunstjes in Sausalito”, een echt Bob Evers-boek, maar wel een waarin de jongens ouder zijn, iets, laten we zeggen: twintig. Ze hebben een bedrijf dat opdrachten uitvoert. Waarom komen mijn medicijnen niet aan op de plaats van bestemming? Wie vernielt mijn kunstwerken? Waarom betaal ik voor een huis in het buitenland dat maar niet wordt gebouwd?
De jongens - dat blijven ze in doen en laten - zoeken het uit.





Recensie van deel 66 : Potto de pantoffelheld
Schout-bij-kunstlicht Spook

Ja, alwéér twee spiksplinternieuwe delen van de onvergetelijke Bob Evers-serie! Het eerste nieuwe boek, „Valstrikken in en om een Veluwse Villa”, is het slotdeel van de Otto-trilogie.
Waar de drie jongens aan het eind van „Een opdracht van inspecteur Onge” nog gezellig lagen te rollen en te bollen in de Zeeuwse klei, vinden we hen aan het begin van dit 66e deel terug in Amsterdam, Jan net als aan het begin van deel 65 op het politiebureau, oog in oog met inspecteur Onge. Dit is een procedé dat
Peter de Zwaan al eerder toepaste: aan het eind van „De perikelen van kolonel Prins” bevinden de jongens zich in het verre Odiliapeel, aan het begin van „Spektakelspel van Fons de Schilder” zijn ze ineens weer in Amsterdam. Dat is wel een mooi en herkenbaar begin zo: aan het begin van deel 65 geeft Onge Jan ongenadig op z’n falie omdat hij samen Bob en Arie uit Buurse is verdwenen zonder de politie tekst en uitleg te geven en aan het begin van dit nieuwe deel 66 gebeurt hetzelfde, maar nu dubbelop, omdat de drie jongens nu al voor de tweede keer zijn verdwenen zonder de komst van de politie af te wachten.
En als iemand van de politie onze drie „hbs-bengels” het bevel geven om zich voorlopig niet meer in Twente of Zeeland te vertonen, dan kun je er balkenbrij op zeggen dat de jongens prompt naar een van die twee exotische bestemmingen vertrekken. Het wordt dus Domburg, waar nog wat losse rafeltjes opgeruimd moeten worden, zoals een hotelkamer, een vakantiehuisje, een gehuurde Opel Zafira en vooral … de heer Otto en zijn onbekende baas die Daan wordt genoemd. Die laatste blijkt geen man, maar een vrouw: het is de afkorting van Daniëlle, de vrouw van Otto; zij deelt de lakens uit en Otto blijkt een miezerig mannetje te zijn dat naar het pijpen van zijn vrouw danst en als enige pleziertje in zijn leven het rondrijden in oude Oostblok-auto’s heeft. De drie jongens willen Otto naar hun vakantiehuisje in het Roompot-ressort lokken, maar daar zitten wat haken en ogen aan. Het is maar goed dat deze trilogie in Nederland speelt, want in het buitenland zou geen hond begrijpen dat Otto’s handlanger Horst Moeller, die zij aan het eind van het vorige deel keurig de politie in handen hadden gespeeld, nu alweer vrij rond mag wandelen. Hij wandelt niet alleen, hij handelt ook, althans: dat probeert hij, maar onze drie jeugdige helden weten hem en twee verdere boefjes uiteraard te overmeesteren.
Door Otto met de voornaam Paulus geschikt te jennen, ja zelfs te vernederen door hem steevast „Potto” te noemen (de spotnaam, afgeleid van P. Otto, waarmee hij blijkbaar al op school werd gepest) en af en toe te dreigen zijn mooie Wartburg aan gort te rijden krijgen ze de arme pantoffelheld zo ver dat hij hen naar Nunspeet leidt, waar „Potto’s” tegenstanders Diedrik Maurik en Ursul („Sul”) Berg woonachtig zijn. We zitten dan inmiddels al op bladzijde 110 van het boek, maar dat hoeft geen probleem te zijn: de vrachtboot en de raderboot uit de titels van de delen 3/6 en 15 komen er bij Willy van der Heide óók nogal bekaaid vanaf, om over de landing in Panama op bladzijde 172 van het betreffende boek over de aldaar gevoerde pyjama-rel nog maar helemaal te zwijgen.
De „feestelijkheden” beginnen met zo’n opgestoken-middelvinger-naar-het-milieu op wielen, die de jongens van de weg probeert te rijden en loopt in de hoofdstukken daarna steeds verder uit de hand. Hoe de strijd in en om de Veluwse Villa (met een hoofdletter) afloopt, wil ik uiteraard niet verklappen, want dat kan – bijna – iedereen natuurlijk zelf lezen; alleen is het nog aardig om te vertellen dat een van het accountants-geboefte-duo zich bij voorkeur kleedt als de sheriff van Cooper’s Valley 😉 en dat La Villa dankzij uitstekend speurwerk van Tonny Haverkamp van de Bob Evers-groep op Facebook geïdentificeerd kon worden als Villa ’t Klooster in Wapenveld, toch al gauw zo’n 30 kilometer van Nunspeet verwijderd. Maar wel een mooie villa; misschien moest ik toch ook maar accountant worden.
Peter de Zwaan, „Valstrikken in en om een Veluwse Villa”, Uitgeverij Zwarte Zwaan, 2021. ISBN: 9789082661293.





Recensie van deel 67: Sjouwen en sjezen tussen Spa en de Shetlands
Schout-bij-kunstlicht Spook

Wat gaan wij nou toch weer meemaken? Een heuse raamvertelling in Bob Evers!
Ik moet eerlijk bekennen, dat de schrik mij om het doortrapte hart sloeg, toen
Peter de Zwaan in de vorige Bob Evers Nieuwsbrief aankondigde dat het 67e deel van de serie de ondertitel „Het Groot Bob Evers Blunder en Blooper boek” mee zou krijgen. Blunders, bloopers, ondertitels, raamvertellingen: het zijn nogal wat nieuwerwetsigheden waar je een boze blanke man, zoals men oude mannen met oude ideeën tegenwoordig pleegt te noemen, niet mee moet lastig vallen. Een allereerste bierblik op de inhoudsopgave leek dat beeld van een „nep-Bob Evers” alleen maar te bevestigen: Spa dit, Spa dat, Spa zus en Spa zo, met daartussen in enkele allitererende titels. Die laatste konden mij wel bekoren, maar wat moesten toch al die hoofdstuktitels met „Spa” erin? Niet eens Spa rood of Spa reine! Van schrik heb ik dat bierblik eerst maar eens leeggedronken en toen overlegd of ik het boek überhaupt wel aandurfde. Maar ja, ik heb de redactie van de Nieuwsbrief nou eenmaal beloofd dat ik de nieuwe delen zou recenseren, dus na mijn aanvankelijke aarzeling heb ik het boek dan toch maar eens ter hand genomen.
En het boek bleek dan wel „raar” te zijn – tenminste: in vergelijking met de eerdere 66 delen –, maar het is ondanks alles toch een heel leuk boek geworden. Het verhaal begint in Spa, waar Jan een blokhut heeft gehuurd. En dan begint het grote kneukelen al, want als Jan zo’n ding huurt, weten wij als lezer wel dat een gescheurde kartonnen doos onder een afgebroken viaduct meer bescherming biedt tegen de moesson die dagenlang over de Belgische badplaats trekt dan deze blokhut. Dat blijkt inderdaad precies, maar dan ook heel precies te kloppen. Uiteraard doden de jongens de tijd met keuvelen en ruziemaken over de gierigheid van Jan die nu toch wel heel erg de spuigaten uit begint te lopen. Tijdens het ruziën vallen de namen Ronduite en Mariënberg en dat is reden genoeg om herinneringen aan drie korte en mislukte avonturen in Overijssel op te halen. Het zou geen Bob Evers-boek zijn als er niet minstens één bijzonder raar personage in zou optreden en dat is in dit geval een zekere Sten Schelhuis, die zichzelf voordoet als een soort tussenpersoon tussen Jan en de verhuurster van de bouwvallige blokhut. Die stuurt de jongens naar Alkmaar om daar een akkefietje met krakers voor hem op te knappen, hetgeen natuurlijk ook niet helemaal jofel verloopt: „Het Groot Bob Evers Blunder en Blooper boek”, weet u nog wel?
Op bladzijde 125 krijgt Bob op zijn mobieltje een bericht (het wordt niet duidelijk of het hier een ouderwetse sms of een modern appje betreft) van MacG, hetgeen natuurlijk staat voor MacGarrigle, ooit de machinist op de „Frisco”, van wie we voor ’t laatst een levensteken in de vorm van een telegram zagen in „Bizarre klussen met vakantiebussen”. Het lijkt er een beetje op alsof hij 33% minder zuinig is dan in dat 43e deel van de serie, want toen ondertekende hij dat telegram nog als „Mac”, met alle gevolgen van dien. Hij vraagt de jongens of ze naar Lerwick op de Shetlands kunnen komen, waar hij zich inmiddels – samen met zijn oude maatje uit de Stille Zuidzee, Abercrombie – heeft gevestigd. Dit klusje knappen de jongens wél naar behoren op, maar de rol van Abercrombie, die de Schotse voornaam Angus blijkt te dragen, is ietwat dubieus. Het boek is genoemd naar een niet al te snuggere inwoonster van het plaatsje, maar het avontuur (van bladzijde 127 t/m 181) is te kort om haar rol goed uit de verf te laten komen en dat is erg jammer, want beide schrijvers van de Bob Evers-serie waren altijd op hun best wanneer ze de geestelijke capaciteiten beschreven van bijfiguren die niet op de voorste rij hadden gestaan toen God de hersens uitdeelde. Nét als je hoopt op een weerzien met MacGarrigle – die toevallig nét in het ziekenhuis in Aberdeen ligt – is het boek alweer uit, dus we „zien” de voormalige machinist alwéér niet voor ons, net als in „Bizarre klussen met vakantiebussen”.
Al had ik dus persoonlijk dat verhaal over Moyra, bijgenaamd de Laarzenvrouw, iets uitgebreider, namelijk in een heel boek, gezien, toch is het een leuk boek geworden, hetgeen ik vooraf eerlijk gezegd niet had verwacht. En ik hoop natuurlijk vurig, héél vurig, dat dit de laatste blunders en bloopers zijn geweest die mijn drie jeugdhelden hebben gemaakt, al wil ik te hunner verdediging wel erbij zeggen dat de meeste van die blunders en bloopers in dit boek niet door hun eigen stomme schuld plaatsvinden.
Peter de Zwaan, „De Laarzenvrouw van Lerwick”, Uitgeverij Zwarte Zwaan, 2021. ISBN: 9789083132501.





Een ziener?
John Beringen

Begrippen als satire, hyperbolen, absurdisme, enz., zijn zaken die veelal op de lachspieren werken. We hoeven in deze context bijvoorbeeld alleen maar te denken aan o.a. Monty Python en Koot en Bie waarbij we dit daadwerkelijk bevestigd zien. Gedachten als „Hoe verzinnen ze het?” duiken regelmatig op en maken vroeg of laat een gevoel van schaamte los vanwege het feit dat je erom hebt zitten lachen. Want laten we eerlijk wezen: aanvankelijk had eenieder de gedachte dat alle bizarre voorvallen, gebeurtenissen, situaties en uitlatingen die vanaf het scherm tot ons kwamen ieder raakvlak met de realiteit volkomen misten. Het was weliswaar amusant, maar sterk overdreven en eigenlijk te gek voor woorden. Zo dachten wij... In dit verband mogen wij Willem welhaast als een ziener aanmerken als we een passage lezen op bladzijde 41 en 42 van „Bombarie om een bunker”.
Piloot Dick Parsons verbaast zich over het uitgestorven landschap van België. Hij merkt op dat hij altijd had gedacht dat België een dichtbevolkt land was. Even dicht zowat als Holland. Hierop komt het volgende gesprek op gang:

„Klopt,” zei Jan Prins kort. „Maar de mensen hokken nu eenmaal altijd bij elkaar. Als je in het Westen van Holland woont, heb je het gevoel dat je midden in een kermis logeert. Maar in Friesland, Drente of de Oost-Veluwe heb je nog stukken waar je op je gemak kunt verdwalen.”
„Hoewel dat ook niet lang meer zal duren,” verklaarde Arie, met merkbare pret. „Wij zullen het nog wel meemaken dat ze op de Veluwe knipperbollen moeten zetten voor kampeerders die water gaan halen.”
Jan barstte in schamper lachen uit:
„Kampéérders! Over twintig jaar kun je daar alleen nog maar kamperen tussen de verroeste rails van het voormalige spoorwegstation Beekbergen. De rest is netjes in mootjes gedeeld en voorzien van tuinhekjes. Holland wordt vol, jongen. Zó vol, dat mensen met extra dikke buiken, zoals jij, een vergunning moeten aanvragen voor extra Lebensraum.”
„En waar moeten ze dan met al hun auto’s naar toe?”
„Komt een regeling voor. Op maandag mogen er alleen maar Volkswagens rijden en op dinsdag alleen producten van General Motors en op woensdag DAF-jes en Jaguars en...”

EINDE CITAAT.

Ergens in de jaren ’90 liet Frits Bolkestein ook weten te vinden dat Nederland vol begon te raken. Hij kreeg daardoor enorm veel kritiek over zich heen. Ook een bepaalde vorm van „bijval” in de trant van „Jaaa, Bolkestein wordt te dik.”

Maar wat te denken over het artikel van Rob Hoogland dat op 8 februari 2020 in De Telegraaf stond?

Vol is vol!
Welkom op deze exclusieve Vol is vol-tour, dames en heren. Goed om te zien dat alle plaatsen in onze touringcar zijn bezet. Niet dat het verwonderlijk is. Het onderwerp leeft. Uit het grote bevolkingsonderzoek van De Telegraaf blijkt dat slechts zes procent van mening is dat er in Nederland nog ruimte is voor bevolkingsgroei. Autochtonen en allochtonen zijn daar zelfs eensgezind over. Ik moet u wel waarschuwen: het wordt een vice versa-trip. Oorspronkelijk waren wij, om logistieke redenen, van zins om eerst naar de twee gedenkstenen op Driehuis-Westerveld te gaan en daarna naar de twee Haagse begraafplaatsen. Dat plan hebben wij laten varen. Voor de opbouw is het toch beter heen en weer te rijden.
Wij bezoeken eerst de gedenksteen die op Driehuis-Westerveld ter ere van Pim Fortuyn staat, de man die in het begin van deze eeuw vaststelde dat Nederland vol is. Hij werd om die reden verketterd en uiteindelijk zelfs vermoord. Daar zullen wij enige tijd bij hem stilstaan, waarna wij weer in de bus stappen om de begraafplaats Sint Petrus Banden in Den Haag te bezoeken. Daar rust Hans Janmaat, misschien wel de meest gehate politicus van na de Tweede Wereldoorlog. Nog veel eerder dan Fortuyn riep Hans Janmaat óók ‘Vol is vol’. Mede dankzij die uitspraak werd hij het mikpunt van een aanslag waarbij zijn vrouw haar been verloor. Ook hij verdient eerherstel. Dat is níet direct iets wat Joop den Uyl toekomt, wiens grafmonument centraal zal staan wanneer wij voor de tweede maal de poorten van Driehuis-Westerveld passeren. Op 15 mei 1973 schreef hij dit: „Op grond van de overbevolking in Nederland, die een groot probleem vormt voor de verbetering of zelfs het handhaven van de kwaliteit van het leefmilieu, dient de overheid een actieve bevolkingspolitiek te voeren.” Ruim voor Janmaat en Fortuyn vond Den Uyl dus al dat ons land, terwijl dat toen nog slechts dertien miljoen inwoners telde, vol was. Daar herinnert men op links gek genoeg nooit aan. Maar goed, hij zei het en verdient daarom alsnog ons respect.
Ik zei het al: de laatste etappe leidt ons wederom naar Den Haag, ditmaal naar de begraafplaats Oud Eik en Duinen in de hofstad. Daar ligt dr. Willem Drees begraven. En wat liet híj, als premier, koningin Juliana in de troonrede van 1950 zeggen? Dit: „De sterke bevolkingsgroei en de beperktheid van de beschikbare grond blijven een krachtdadige bevordering der emigratie eisen.” In 1950! Toen we tien miljoen inwoners hadden! Het werd met algemene instemming vernomen. Ook een eerbetoon aan Drees sr. mag dus niet ontbreken op onze Vol is vol-tour! Wat zegt u, mevrouw? Een bezoek aan de enge leven-en-doodplanners op het partijbureau van D66 mag niet ontbreken, omdat die partij in 1970 met de gedachte speelde via verplichte sterilisatie de groei van de bevolking te stoppen zodra we het aantal van zeventien miljoen inwoners hadden bereikt? Nee, dat doen we niet. We houden het graag fatsoenlijk. Rijden maar!


En over rijden gesproken: Wat Willem Jan Prins liet verklaren over het gedoseerde autorijden zoals dat er in de toekomst uit zou zien, bleek toch ook niet zulke grote onzin te zijn als men onderstaande berichten leest:

Volkskrant, 23 maart 2015
Alleen auto’s met oneven kentekens mogen Parijs in.
Alleen voertuigen met een oneven kenteken mogen vandaag Parijs en 22 omliggende gemeenten inrijden. Burgemeester Anne Hidalgo van de Franse hoofdstad heeft daartoe besloten om de ernstige luchtvervuiling in de stad terug te dringen. Het is de eerste keer sinds 1 oktober 1997 dat zo’n maatregel is genomen. Toen was er in Parijs en omgeving 20 procent minder autoverkeer.


ANP 4 november 2019
Minder auto’s op de weg in New Delhi vanwege smog.
In de strijd tegen luchtvervuiling hanteert de Indiase hoofdstad New Delhi de komende twee weken een roulatiesysteem voor het wegverkeer.
Alleen auto’s met een even getal op de kentekenplaat mogen maandag de weg op. Dinsdag is het de beurt aan de oneven getallen. Tot ten minste 15 november wordt op die manier steeds afgewisseld, in de hoop de smog te verminderen.
Volgens de autoriteiten van de stad worden zo honderdduizenden auto’s van de weg geweerd. Degenen die toch met een verkeerd nummerplaat de weg opgaan, riskeren een boete van 4000 roepie, omgerekend zo’n 50 euro. Volgens getuigen lijkt het erop dat veel mensen zich maandag aan de regel houden. De ochtendspits was in ieder geval rustig. Of het ook helpt tegen de smog, is onduidelijk. In 2016 en 2017 werd het systeem ook al gehanteerd.


Toegegeven: de zojuist beschreven maatregelen zijn niet toegespitst op bepaalde automerken, zoals Jan Prins het verwoordde in „Bombarie”, maar op even en oneven kentekennummers. Desondanks komt deze methodiek aardig in de buurt. Eén buitengewoon creatieve lezer gaf hier bijzonder commentaar op en dat luidde: „De groenen winnen: koop 2 auto’s.”
En tijdens het schrijven van dit artikel bekroop mij het besef dat ik niet moet opperen of Willem een ziener was zoals ik in het begin stelde. Nee... hij WAS het daadwerkelijk.





Bobs Bronnen (10): Van Poortman tot Poortstra
Roger Schenk

Deze tiende aflevering van „Bobs Bronnen” beginnen we niet met Bob Evers zelf, maar met Willems verhalenbundel „Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig”. Het negende hoofdstuk daarvan (pp. 173-205) heet „Mijn verbanning naar Meppel”: hierin vertelt hij op de van hem bekende hyperbolisch-humoristische wijze hoe hij door zijn uitgever Jan Stenvert wordt geWillemnapt en in het Meppeler hotel Ogterop wordt „opgesloten” teneinde eindelijk weer eens twee voor het najaar aangekondigde Bob Evers-boeken af te leveren. Met dat „opsluiten” blijkt het nogal mee (voor Willem) of tegen (voor Jan) te vallen, want veel gevoel voor drama vertelt Willem hoe hij zich vrijwel dagelijks naar het station sleept om naar de vertrekkende treinen te kijken, het ene halfuur eentje naar Amsterdam en het volgende halfuur naar Den Haag. Dankzij Willems nonchalance voor plaatsnamen en afstanden zou men wellicht de indruk kunnen krijgen dat Meppel halverwege die twee steden ligt: er zullen toch hopelijk ook wel eens treinen de andere kant op rijden (Leeuwarden en Groningen)? Willem is blijkbaar beter op de hoogte van het Russische dan van het Nederlandse lijnennet, want: „Ik zag ze met weemoed passeren, zoals de Russische bannelingen de treinen van de Transsiberische spoorweg zagen voorbijstuiven: aan de ene kant naar Moskou en de andere kant naar Wladiwostok. Maar zowel zij als ik moesten blijven waar we waren.”
Zoals gezegd: met veel gevoel voor drama, want uit de rest van zijn relaas blijkt dat zijn verblijf in ‘de stad waar je zo gezellig winkelt’ bepaald niet beperkt bleef tot eenzame opsluiting „in een kraakzindelijke hotelkamer, voorzien van scheurkalender en stromend water, met het gevoel dat ik nu bevoogd was van de Wieg tot het Graf”: hij gaat alle toeristische hoogtepunten van het plaatsje bewonderen zoals het parkje met de mistroostige herten, hij praat en drinkt ’s avonds met de lokale bevolking, hij maakt kennis met scholierenvereniging Vester van zowel gymnasium, hbs als mms (waarvoor hij ook nog eens een optreden van Peter Schilperoort regelt) en hij brengt samen met diezelfde Vester op een – volgens de Meppeler Courant – „fraaie septemberavond” een serenade in het Wilhelminapark voor de villa van de jarige Jan Stenvert (die in werkelijkheid op 6 augustus 1909 was geboren als zoon van Mannis Stenvert; vandaar de naam van de uitgeverij: M. Stenvert & Zoon). Door dergelijke stunts plus de nodige onbetaalde rekeningen in Hotel Ogterop wist onze sluwe Waterman de heer Stenvert ertoe te bewegen hem weer naar het westen te laten „ontsnappen”.
We mogen er dus gemakshalve van uitgaan dat er inderdaad een waargebeurde kern in „Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig” zit; uit een brief aan zijn broer Joop, gepubliceerd in Nieuwsbrief 42, kunnen we zelfs het jaartal van de „Verbanning naar Meppel” afleiden: 1955. In deze tijd was Willem voornemens om een Bob Evers-deel onder de titel „Vreemd krakeel in Californië” te schrijven (p. 190). Ik ga er voetstoots van uit dat elke lezer weet dat in dat deel o.a. de Meppeler handelaar in jaeger-ondergoed Wynandus Wichert Poortstra voorkomt. Deze wonderlijke man is geboren te Warffum, in de hardcover op 18 januari 1896, maar in de pocket heeft de man een al even wonderlijke verjongingskuur ondergaan, want zijn geboortedatum is ineens 18 januari 1907 geworden, hetgeen Kelly c.s. er overigens niet van weerhoudt hem met „opa” aan te spreken.
Het ziet ernaar uit dat Willem tijdens de avondlijke gesprekken met de Meppelaren in de hal van zijn hotel niet alleen menige alcoholische versnapering tot zich heeft genomen (vandaar natuurlijk ook die snel opgelopen hotelrekening), maar tussendoor toch ook zijn oor goed te luister heeft gelegd. Er daarbij is ongetwijfeld de naam Jan Poortman gevallen, een van de grote jongens uit het Meppeler verzet in de oorlog. Misschien was de man, tevens onderwijzer, leraar en auteur van diverse boeken over Meppel en omgeving, zelf wel aanwezig bij een of meer van die gesprekken. Cor Ketelaar, een van de journalisten van de Meppeler Courant recenseert in het artikel „Verbannen naar Meppel” van 4 juni 1984 Willems hoofdstuk over Meppel en begint zijn relaas als volgt: Enige tijd geleden uitte ik in deze rubriek de klacht dat Meppel in de Nederlandse literatuur geen rol speelt. Meppel wordt alleen genoemd in toeristische gidsjes (drie regels), in enkele historische boeken van o.m. wijlen Jan Poortman en mogelijk in een of ander statistisch jaarboek (van dat laatste ben ik lang niet zeker). Poortstra lijkt dus een verbastering van Poortman (zoals Podulka van Podulke, elders in deze Nieuwsbrief), maar verder lijkt de vlotte onderwijzer in niets op de stuntelige winkelier. Qua uiterlijk had Willem bij zijn „Poortstra” ongetwijfeld niet deze Poortman in gedachten, maar de Hoofdboekverkoper van de firma M. Stenvert & Zoon, die hij als volgt beschrijft: Daar prijkte statig de Hoofdvertegenwoordiger van mijn Bob Evers-uitgever: een ouderling van zijn kerkgenootschap, trouw volgeling van de Dordtse Synode en tevens het soort man die principieel weigerde om een bepaalde titel aan de Boekhandel aan te bieden, zolang ergens in dat boek de losse uitroep: ‘Allemachies!’ voorkwam, aangezien daarbij sprake was van een bastaardvloek: het oneerbiedig noemen van De Almachtige. Geen wonder dat een dergelijke rechtlijnige figuur op dit snode eiland wat argwanend om zich heen stond te blikken.

Maar wie was nou Jan Poortman?
Welnu, die was in 1897 geboren in de Wijk, een dorp in de buurt van Meppel. Na enkele baantjes als onderwijzer werd hij in 1924 hoofd van de lagere school in Meppel. In 1953 behaalde hij de M.O.-akte Nederlands en werd hij leraar Nederlands aan het Stedelijk Lyceum in Zutphen.
Vóór de oorlog vertaalde hij veel streekliteratuur uit het Neder-Duits en schreef hij openluchtspelen en artikelen voor de (pro-Duitse) Nationale Bond Landbouw en Maatschappij (tot 1940, toen alles ineens anders werd, niet alleen voor Poortman, zoals wij maar al te goed weten); ook schreef hij in die tijd, net als onze Willem, schetsen en feuilletons voor de plaatselijke krant, in zijn geval de Meppeler Courant en incidenteel ook voor het Nieuwsblad van het Noorden, de Provinciale Drentsche en Asser Courant, de NRC en het Algemeen Handelsblad. Zonder lid te worden van de Kultuurkamer bleef hij tijdens de oorlog publiceren: in 1943 verscheen onder zijn redactie het eerste deel van „Drente, een handboek voor het kennen van het Drentsche leven in voorbije eeuwen”.
Een jaar eerder, in 1942, was hij in het verzet gegaan; hij werd districtsleider van Meppel voor de Geheime Dienst Nederland en verzamelde onder de schuilnaam „Chris Senior N 105” informatie voor de Centrale Inlichtingendienst (later omgedoopt tot Bureau Inlichtingen). Na de oorlog leverde hem dat Canadese, Franse en Belgische oorlogsonderscheidingen op, plus een benoeming als Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Het kon niet anders of hij schreef na de oorlog enkele boeken over de oorlog, zoals „Meppel in de meidagen van 1940” (1979) en „Meppel rond de bevrijding in 1945” (1980); ook werden in 1977 enkele verzetsgedichten uit de oorlogstijd gebundeld en uitgegeven. Daarnaast bleef hij zich onverdroten inzetten voor het promoten van zijn geliefde Drents, terwijl hij zich ook gaandeweg ontwikkelde als gezaghebbend streekhistoricus. In 1951 was deel twee van „Drente, een handboek voor het kennen van het Drentsche leven in voorbije eeuwen” verschenen. Voor zijn baanbrekend werk als literatuurhistoricus werd hij in 1947 benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlands(ch)e Letterkunde; in 1963 kreeg hij de Culturele Prijs van Drenthe. In 1984 kwam hij te overlijden.

Zoals eerder gezegd is het waarschijnlijk dat Willem tijdens zijn verblijf in Ogterop deze man heeft ontmoet. Het feit dat Willem hem, zij het onder een wat gewijzigde naam en met de uiterlijke verschijning van de stijve Hoofdboekverkoper van Stenvert, als onhandige vroegoude man ten tonele voert in „Vreemd krakeel in Californië” duidt op een niet al te vriendschappelijke relatie tussen de twee. De redenen daarvan liggen voor de hand: instinctief voelde Willem aan dat deze man – hoewel hij ogenschijnlijk actief was op dezelfde terreinen als Willem – veel meer een „grootheid” was dan hij: de man was een echte verzetsheld en leverde ook echt een bijdrage aan de literatuur, iets wat Willem natuurlijk ook claimde te zijn. Er kan natuurlijk ook een soort jalousie de métier hebben meegespeeld: Willem mocht vanaf het jaar waarin hij in Meppel was eindelijk weer optreden als journalist, terwijl Poortman al die tijd de ene na de andere publicatie had uitgebracht. Het kan ook de afkeer zijn geweest van de „foute” Willem voor de man die tijdens de oorlog overduidelijk wél aan de goede kant had gestaan. Of omgekeerd natuurlijk: wie weet, had Jan Poortman Willems door producten uit Schiedam nog eens extra overdreven luid verkondigde „verzetsdaden” proberen te temperen, al is het maar door het op strategische momenten ingelaste: „Nou, nou.”
Een andere, mogelijke reden voor Willem om deze Jan Poortman niet te mogen was dat Willem naar eigen zeggen eveneens gerekruteerd was door de Geheime Dienst Nederland. Tijdens de processen tegen Willem – waarbij hij overigens nooit is veroordeeld, laat dat even duidelijk zijn – riep Willems verdediging ex-Zwart Fronter Marinus Adriaan Cageling, maar later werkzaam voor de Geheime Dienst Nederland, vergeefs op als getuige à decharge, maar Cageling kwam domweg niet opdagen. Zoiets vergeet men niet licht, dus het kan best zijn dat Willem zeven à acht jaar na dato daardoor nog steeds een hekel had aan alles wat met deze GDN te maken had – als het tenminste waar was wat Willem beweerde. En als het níét waar was, wat hij allemaal uit zijn Arie Roos-duim had gezogen, had Willem natuurlijk ook een zekere angst tegenover voormalige GDN-leden, die misschien wel in staat waren Willems duimzuigsels te logenstraffen. Ik denk niet dat we er ver naast zitten als we veronderstellen dat het om een combinatie van bovengenoemde factoren zal gaan.
Ten slotte nog even dit: Poortman was geboren in 1897, Poortstra op 18 januari 1896 (hardcover) resp. 18 januari 1907 (pocket), in beide gevallen nog niet eens 60 jaar oud op het moment van het vreemde krakeel. Nu moet ik u een gewetensvraag stellen: vraagt u wel eens naar de exacte geboortedatum en -plaats van de mensen die u in de kroeg ontmoet? Willem zal Poortmans/Poortstra’s leeftijd dus ongeveer geschat hebben en zat niet ver naast de waarheid, als we de oorspronkelijke hardcover als uitgangspunt nemen. We kunnen het Willem niet meer vragen, maar er moet iets geweest zijn met die datum van 18 januari, want hij liet ook Leontina Grimbos-Hissink op die datum (in 1925) geboren worden. Navraag van John Beringen bij Willems zus Marie-José over de betekenis van 18 januari in het leven van Willem leverde niets op.





Een Bob Evers-legende is niet meer
René Verhulst

Een Bob Evers legende
Jaap Verduijn was bij leven al een legende voor de fans van Bob Evers. Een jeugdboekenserie uit de jaren ’50 van Willy van der Heide, pseudoniem voor Willem van den Hout. Jaap trok destijds in Amsterdam op met deze bon vivant. Op foto’s van toen zie je dat ze zelfs qua uiterlijk wat van elkaar weg hadden. Jaap bevestigde mij dat ooit: ‘Ik werd wel eens voor zijn zoon aangezien.’ Een belangrijke daad was er in 1972. Een edel gezelschap trok vanuit een Jordaans café naar het Noord-Zuid Hollandsch Koffiehuis tegenover het Centraal Station van Amsterdam om aldaar een zinken koker te begraven waarin de statuten van het Bob Evers Genootschap waren gestoken. Niemand van dit wat beschonken gezelschap wist hoe je een gat moest graven.
Alleen Jaap had de tegenwoordigheid van geest gehad een schop mee te nemen. Daarom melden de annalen van het Bob Evers Genootschap het volgende: „De kuil werd gegraven door de in overall en kaplaarzen gestoken Jaap Verduijn van het Nieuwsblad van de Boekhandel en Uitgeverij, die toentertijd bij Willem op diens voormalige grindschip in de Prinsengracht logeerde.” Je ziet het Jaap nog doen. Zo kende ik hem al voordat ik in Ede burgemeester werd en wij spraken elkaar regelmatig. Niet over de politiek, behalve die keer dat hij vond dat zijn stoep schuin lag, maar over Bob Evers én over katten. Een paar maanden geleden gaf hij aan dat hij de originele Bob Evers-serie van 32 delen nog een keer wilde lezen en dat nog wat exemplaren ontbraken. Daar wisten de liefhebbers wel raad mee. Die zijn bij hem bezorgd. Ik bracht hem een dubbele van mij: „Een raderboot als zilvervloot” uit 1954. Hij zat tevreden in zijn stoel en was er blij mee. We hebben nog even gesproken. Jaap was een optimistisch mens, hoe hij met zijn ziekte omging, was niet te beschrijven. Het werd de laatste tijd stiller en stiller rond hem, het gaf je een machteloos gevoel. Bij een bereidwillige Harskamper kon ik nog een old timer lenen die ook in de Bob Evers-serie voorkwam. Wij hadden met een paar mensen met Jaap naar Brummen willen rijden om daar naar oude auto’s te kijken, maar dat was door de lockdown niet meer mogelijk. En nu kan het niet meer. Had ik het maar vorig jaar zomer bedacht. Jaap je bent onvervangbaar in onze kringen. We vergeten je nooit, BEste vriend.

René Verhulst, burgemeester van Ede

BEvrienden en ander gespuis die dit leest,
Den Jaap is niet meer onder ons en eigenlijk toch nog wel. Voor wie wil weten hoe dit zit hieronder een korte en een lange versie. Voor wie alleen die korte lezen, ga dan gewoon ook uit deze groep, Nieuwendijk-figuur.
De korte versie is dat Hans Korpel en ik vanmiddag bij de teraardebestelling van Jaap op de gemeentelijke begraafplaats van Ede waren en Jaap een passend afscheid van zijn geliefden zagen nemen of zijn geliefden van Jaap, maar ik zou dit kort houden.
In de lange versie hieronder lees je zelfs over het optreden van een Peter de Zwaan lookalike aan de Asakkerweg, Peraira en de entree van Suzanne Verduijn-Zigterman (die kun je er goed bij hebben, manne) en nog wat andere heibel.
Bij het binnenkomen in de aula verwees den doodgraver mij met een achteloos gebaar naar de laatste rij. De zwarte kraai miespelde tevens dat ik niet op gereserveerde plaatsen mocht gaan zitten. Ja, praatbaard, dat begreep ik ook wel. Overigens waren die reserveringen niet voor onverwachte gasten, maar voor de heer C. Ovid. Die nam nogal wat ruimte in zoals wij allen al maanden weten. Toch geraakte ik even in gesprek met twee aardige dames twee rijen voor mij. Dat kon niet op fluistertoon, want zoals gezegd de rij tussen ons was geheel gereserveerd voor dat geboefte van Ovid. Ik vermoedde dat de dames gefigureerd hadden in de autobiografie van Bobo Hachelbout, maar zij verzekerden mij dat ze er niet in voorkwamen en dat is ook maar beter voor hen. Zij waren ‘inventaris van Jaap’ en zorgden wel eens voor zijn katten, De Fiet en Burnsy.
Onder de tonen van „Always look on the bright side of life” kwam Jaap binnen met de familie achter de kist. De sfeer was bepaald luchtig, zoals Jaap dat ook wilde. Suzanne, allerliefste jongste dochter, ook wel dochter 2 sprak echte dochterlijke woorden die lieten zien wat Jaap als vader was. Vooral de veertjes die Suzanne opraapte en Jaap opborg in zijn zak vond ik ontroerend. Ondertussen dacht ik echt op de voorste rij Peter de Zwaan te zien zitten. Ook die kwam aan het woord en las een stuk van de Korintiërs. Voor wie dat ontgaat, dat is een bijbelboek bevattende een brief van de apostel Paulus aan de bewoners van deze Griekse havenstad die ruzie hadden gekregen. Overigens heeft Paulus nog steeds last van die brief omdat hij geschreven zou hebben dat vrouwen niet het woord mochten voeren. De apostel zelf heeft altijd beweerd dat dit een latere uitleg was en niet zijn woorden, althans hij had daar geen actieve herinnering aan. Ach, er is weinig veranderd. Maar ook de lange versie heeft zijn grenzen, dus ik ga terug naar de aula waar 1 Korintiërs 13 over de liefde handelt. O.a. dat liefde nooit vergaat. De spreker was dus niet de bekende thrillerauteur De Zwaan, maar Rens, een goede vriend van Jaap, nu ook de partner van Caroline, Jaaps derde vrouw (meen ik).
De klanken van Leonard Cohen begeleidden de kist met Jaap naar buiten. Ons bloemstuk werd door die nerveuze doodgraver in de handen geduwd van een wat schrale doch niet onsympathieke toehoorder. Ik dacht het is wel zo chic een drager er bij in te huren, een beetje zoals Arie Roos taxichauffeurs gebruikte. Want op dat moment had ik nog geen BE-vrinden ontwaard. Dat gebeurde wel buiten tussen de grafzerken en urnen en dies meer. Daar stond een niet te missen persoon met subtiel een geel rood strookje papier in den borstzak van zijn kostuum. Op de plek waar figuren als Peraira en Johnny Dalmonte een pochet zouden dragen. En wellicht iemand als Foeke Zeilstra ook. Hans, want die was het en ik voegden ons in de rij, achter onze ijverige drager.
Al snel kwamen wij bij een diep gat nummer 88, sectie D. Waarom daar, werd ons toegelicht door een fenomenale Caroline waarbij vooral de ratio van D verrassend was (ha, ha, goeie Jaap). Even dacht ik dat door deze grap een andere zwarte kraai van schrik voorover in het gat zou vallen, maar die greep zich nog net vast aan de standaard van zijn filmapparatuur. Ik had het hem trouwens gegund, want ik begreep even later dat de kwaliteit van de livestream (waarom heet dat zo bij een begrafenis) niet denderend was en toen deze aspirant doodgraver buiten de audioapparatuur moest bedienen kreeg hij zo’n holle blik dat ik vreesde dat er snel nog een gat gegraven moest worden. Afijn - Caroline sprak wederom heel warme woorden er was ruimte voor verdriet, ons bloemstuk lag netjes naast het graf en wij namen echt afscheid van Jaap. Tenminste dat neem je aan, er zijn wel gekkere dingen voorgevallen natuurlijk.
Aangezien de AV-middelen faalden zongen wij a capella het passende Gezang 393 over een nakende nacht, dankbaarheid en een nieuwe dag. Goed uitgezocht, Jaap.
Hans, de schrale drager en ik zetten ons even later aan een tafeltje in een niet echt inspirerende ruimte naast de aula en dronken boven onze mondkapjes wat doorgetrokken bocht uit de bekende Bravilor. Nog eens uitgelegd aan de voormalige drager wie of wat Bob Evers was. Hij wist er iets van en Hans kon hem antwoorden hoeveel delen de Bob Evers-serie had. De veel te bescheiden Lianne bedankt die zoveel voor Jaap gedaan heeft. Suzanne gestrikt om in de voetsporen van haar vader te gaan en dat kan ze en langs het graf huiswaarts getogen. Ik had beloofd het niet te lang te maken. Jaap, we missen je nu al.

Het eerste artikel verscheen eerder in Ede Stad, het tweede in de Bob Evers-groep op
Facebook. Beide artikelen zijn hier overgenomen met uitdrukkelijke toestemming van René. Dank u, burgervader van Jaap!
Wij van de redactie van de
Nieuwsbrief - en niet alleen die - hopen nu verder alleen nog dat Jaaps katten een liefderijk onderkomen hebben gekregen.








„Wie koude kip eet met ijs en ananas na, heeft vanzelf feest.”
Receptenboek van een bolronde Bourgondiër (2)

Roger Schenk

In de vorige aflevering van deze serie over het gebruik van voedsel, drank en andere genotmiddelen in de Bob Evers-serie bespraken we de eerste tien delen, waarin Arie’s eetlust nog niet zo prominent op de voorgrond trad. Wat de schrijver dezes daarentegen wel trof, was het enorme aantal sigaretten dat er doorheen werd gejast; dat was mij – zelfs als ex-roker – eerlijk gezegd nooit eerder zo opgevallen. Verder viel mij op dat de sigaretten zelden of nooit in een asbak eindigden, maar meestal heel milieu-onvriendelijk uit ramen van hotels en auto’s worden gesmeten. Vanaf het begin van de jaren ’50 deed de filtersigaret zijn intrede: sigarettenfilters werden en worden gemaakt van celluloseacetaat, dat er vele decennia over doet om afgebroken te worden, dus we mogen hopen dat het aantal weggeworpen peuken in de tweede en latere decades van de serie snel minder wordt. Overigens rookte zowel de eerste schrijver van de serie als de schrijver van dit artikel in het verleden sigaretten zonder filter – naar verluidt zelfs hetzelfde merk, dat met de Mexicaanse heer op het pakje –, hetgeen minder milieuvervuilende peuken veroorzaakte.
We zetten onze bevindingen op chronologische wijze voort (en daarom staat „Kabaal” vóór „Caravan”):

Kabaal om een varkensleren koffer” (1e druk, 1953) :
Het verhaal, dat zich afspeelt in een hete pinkstervakantie, begint op de trappen van het Centraal Station van Utrecht: Jan en Arie barsten van de honger, omdat Arie bij hoge uitzondering het beheer had over hun geld en dit uiteraard is vergeten (p. 5). Een moeder met twee kinderen met ijsjes heeft medelijden met Arie, maar zodra ze hoort dat Arie alleen maar honger heeft, is ze verdwenen (pp. 6-7). Ze zijn gevlucht voor Arie’s tante, bij wie ze logeerden, maar die de jongens alleen maar komkommersla en twee sneetjes brood met peen gaf (p. 8). Arie’s geklaag trekt de aandacht van Van Busekom, die de jongens 25 gulden geeft als ze een varkensleren koffer voor hem naar Scheveningen willen brengen; Arie hoopt dat ze daarvan drie broodjes rosbief de man plus een kop koffie kunnen aanschaffen (pp. 9 en 10). Het worden zelfs twee koppen koffie en drie broodjes rosbief de man en nog denkt Arie dat ze met aftrek van de reiskosten zeker een tientje de man zullen overhouden van die 25 gulden (p. 11). Als wraak voor het dieet van tante is Arie van plan om zijn moeder met Moederdag vijf kilo komkommersla aan te bieden in plaats van een mokkataart (p. 12).
Ondanks de hitte besluiten de jongens om nog even af te zien en een tram naar Scheveningen te nemen in plaats van een taxi om meer geld over te houden voor een risje cola’s (p. 14), maar zo ver zal het helaas niet komen. „Pension Zeerust” heeft aan twee zijden een terras waarop kinderen limonade drinken (p. 14). Straperli, gekleed in het groen, sluit de jongens op en gaat er met de koffer vandoor, nog voor zij de kans krijgen om cola te drinken (pp. 17-19); de man rookt sigaretten, waarvan we het merk nog niet te weten komen (p. 17). Op de terrassen buiten drinken mensen koffie, maar laten die in de steek nadat Arie uit het raam begint te krijsen (p. 20). In de kamer boven Jan en Arie is een Indische familie illegaal saté aan het bakken; door Arie’s geblèr brandt die aan (pp. 20-21). Vier studenten en twee Amerikaanse soldaten grijpen terrastafelkleedjes die ze met Coca-Cola en bier doorweken om de vermeende brand in „Pension Zeerust” te blussen (p. 21). Eindelijk, na het politieverhoor, komen Jan en Arie toe aan het drinken van cola: Arie bestelt op het terras van het „Prinsessepaviljoen” meteen maar vier flessen tegelijk (p. 30). Buikmans gaat naar de „Bodega”, waar een kelner stiekem een sigaret rookt (pp. 30-31) en Buikmans een glas pils bestelt (p. 31). Daarna gaat Buikmans in zijn Ford zitten om Jan en Arie in de gaten te houden, intussen sigaretten rokend (pp. 33-34). De piccolo van „Pension Zeerust” kauwt kauwgom tijdens z’n werk (p. 34). In het pension is de rust nog niet weergekeerd, maar buiten zitten alweer mensen op het terras koffie te drinken (p. 35). Van de piccolo krijgen Jan en Arie te horen dat Straperli Ismalun-sigaretten rookt (p. 37). Buikmans, die de jongens wil uithoren, trakteer hen bij „De Pollepel” op twee broodjes kroket en een flesje Chocomel (Arie) en een onbekend aantal broodjes ei (Jan); zelf neemt hij spuitwater (pp. 39-40). Even later worden broodjes en koffie gebracht: mogen we aannemen dat die koffie voor Jan is (p. 40)? Buikmans steekt nu een sigaar op (p. 40). Een wachtmeester en agent komen net van de rel „Pension Zeerust” om in „De Pollepel” een kop koffie te gaan drinken en de ober toont hun Arie’s telegram, waardoor allerlei nieuwe verwikkelingen ontstaan (p. 46).
De pompbediende van de „Modern”-garage in Ede drinkt koffie (p. 53). Als het politieverhoor in Ede voorbij is, steekt Buikmans maar weer eens een sigaar op (p. 62). Als Jan en Arie weer bij Arie’s tante zijn, verwijt deze hun vitaminegebrek; ze belooft hun een voedzame sla en een glas warme melk: Jan denkt bij voedzame sla aan peentjes, Arie aan fijngehakte dahliaknollen met mosterd; uiteindelijk krijgen ze een afschuwelijke sla waar in ieder geval vruchten en groenten in zitten, plus de man twee glazen warme melk (p. 64). Ze ontsnappen midden in de nacht aan tante („een concentratiekamp is er niets bij”) en liften naar Utrecht in een groentetruck, vol kisten peen en uien (p. 66); de chauffeur ervan rookt een sigaret (p. 67). Arie biedt Jan een ui aan om diens vitaminegebrek weg te werken, maar ondankbare Jan smijt de ui zomaar de weg op (p. 69). Hun chauffeur wil geen geld voor een glas bier of een kop koffie, maar adviseert Arie om een middeltje om zijn sproeten weg te werken aan te schaffen (p. 70).
We vernemen dat Arie normaliter een ontbijt van havermout, ham en eieren wegwerkt (pp. 77-78), maar vandaag dus even niet. Kinderen van vakantiegangers in het bos krijgen om kwart over twaalf wel boterhammen, terwijl die arme Arie gek wordt van de honger (p. 80). Hoe hongeriger hij wordt, hoe meer hij zich afvraagt hoeveel dubbele uitsmijters rosbief Jan inmiddels al heeft verstouwd (p. 80). Maar ook dat valt tegen: bij een venter van rollen pepermunt, bananen, sinaasappelen en prentbriefkaarten wil Jan bananen kopen (p. 83), maar omdat eerst een vrouw die zuurstokken wil kopen aan de beurt is, komt hij al wachtend op het idee om twee agenten in een Jeep te vragen naar de door Straperli gejatte Packard twoseater en dat had hij nou beter niet kunnen doen, want hij wordt meteen in zijn kraag gepakt (pp. 84-86). Om kwart over twee arriveert Arie eindelijk bij „De Hut”, waar een dikke dame op het terras ijs-sorbet zit te drinken (p. 86). Geld of geen geld: Arie heeft zoveel honger en dorst dat hij een groot glas rode limonade en een dubbele uitsmijter met rosbief bestelt (pp. 87-88); gelukkig voor Arie verschijnt Buikmans ten tonele en die verklaart zich bereid Arie’s consumpties te betalen (p. 89). Buikmans bestelt ook een uitsmijter voor Jan en een koffie voor Arie (p. 94). In de door Straperli gestolen en in Utrecht teruggevonden Packard bevindt zich o.a. een half pakje Chesterfield-sigaretten (p. 103). Buikmans komt achter Jan en Arie aanrijden en geniet intens van hun onderonsje met de politie-agent in Vught, een sigaar rokend, waarvan hij de rook spottend in de richting van de twee jongens blaast (p. 108).
Om kwart voor vijf kunnen ze eindelijk hun buikjes rond eten – hetgeen Arie een stuk makkelijk af zal gaan dan Jan, denk ik – en cola drinken in de stationsrestauratie van Den Bosch (p. 124). In het café in Giethoorn, waar Jan en Arie de hotels in de omgeving bellen, eten ze allebei een uitsmijter; in ieder geval Jan drinkt daar cola bij (p. 127). Niet in Giethoorn, maar op de dijk tussen de Beulaker en de Belter Wijde, vinden zij de Lancia waarin Sonja Straperli zit te roken (pp. 130-131). Ook als zij in de Lancia zit te overleggen met haar man, wordt er gerookt; het wordt niet duidelijk door wie van beiden, maar wel wordt de halve sigaret traditiegetrouw uit de auto in het water gesmeten (p. 135). Vóór dat overleg was Straperli aan boord van zijn boot bezig geweest met koffie zetten en eten koken, zoals de jongens nog kunnen ruiken (p. 139); Straperli en zijn vrouw wandelen nog steeds rond door Ronduite en een van hen rookt ook nu weer een sigaret (p. 139): het blijkt mevrouw te zijn, die haar peuk uiteraard weer weggooit (p. 140). Ergens – in Giethoorn of elders in Nederland – hebben de Straperli’s eend met appelmoes gegeten, plus iets met zure room (p. 144). Omdat Straperli is overgestapt van „Turkse” naar Engelse sigaretten (en van groene pakken naar andere kledij), kan de politie hem niet vinden (p. 147). Intussen is ook Van Busekom gearriveerd in Ronduite; hij rookt een sigaret (p. 149). In zijn jas zit ook nog een pakje sigaretten, zoals Jan merkt als hij die jas „leent” (p. 152). Arie, die het koud heeft, stelt zich jaloers voor hoe Straperli en Van Busekom op de motorboot hete koffie drinken (p. 159). Buikmans haalt een sigaar uit zijn vestzak, haalt het cellofaan en gooit dat uit de auto – natuurlijk! –, maar hij komt er in dit hoofdstuk niet aan toe om het ding aan te steken, omdat Sonja Straperli hem verrast met de opmerking dat zij en haar man op huwelijksreis zijn (p. 163); hij rookt de sigaar pas op p. 167.
Terwijl Buikmans en Van Busekom zich amuseren met de gevonden enveloppen uit de varkensleren koffer, zit Sonja Straperli een sigaretje te roken op een stapeltje balken (pp. 177-178). Als Buikmans, Van Busekom en Straperli Jan en Arie gevangen hebben, steekt Buikmans tevreden een nieuwe sigaar op (p. 187). Ook tevreden is Arie, maar dan pas als zij Buikmans en Van Busekom hebben verslagen en hij in Straperli’s boot een blik Haust-toast en een homp kaas vindt (p. 206); even later eet hij brood met kaas (p. 208). Jan stelt voor om hun verhaal in de kajuit van de boot te doen, waar ze op de Primus koffie kunnen zetten (p. 208).

Drie jongens en een caravan” (1e druk, 1953) :
Het deel begint met Arie die een fles verse melk leegklokt (p. 5; voor de jongere lezers: melk werd vroeger in glazen flessen verkocht in plaats van in pakken van gelamineerd papier). Aanvankelijk waren Jan, Bob en Arie van plan om per zeilboot de Rijn op te varen, maar Bob komt met een ander plan; daarom moet Jan – of waarschijnlijk eerder huishoudster Marianne – de bestelde blikken groenten, vlees en zo afbestellen (p. 7). In de trein tussen Amster- en Rotterdam passeren Jan en Delft, waar Jan de Gist- en Spiritusfabrieken (het huidige Gist-Brocades/DSM) ruikt (p. 9). Bob arriveert in het gezelschap een Mr Graham, die bij het ontschepen een sigaar tussen zijn blinkende witte tanden heeft; hij eet het ding meer dan dat hij het rookt (pp. 9 en 10). Zij belanden gevieren in een cafeetje nabij de haven, waar ze cola en koffie drinken (p. 10). Op p. 12 haalt Graham een nieuwe sigaar, verpakt in cellofaan, te voorschijn en steekt die op.
Boven in de kap van de caravan zijn een grote en een kleine watertank aangebracht; heerlijk: geen gesjouw met jerrycans meer; maar hoe lang zou dat water goed blijven in zo’n tank? (p. 26). Een asbak, een sigarettenhouder en een elektrische aansteker moedigen het roken in bed alleen maar aan, dus dat keurt ma Roos niet goed; en, laten we even wel wezen, wie wel? (p. 27). Ondanks het afbestellen van etenswaren die oorspronkelijk voor hun zeiltocht bestemd waren geweest (p. 7) zijn er blijkbaar nog een hoop van die etenswaren over die nu in de caravan gestouwd kunnen worden (pp. 28-29). Er wordt vermeld dat er in Frankrijk heel weinig etenswaren te krijgen zijn (p. 29); dat zal allemaal met die verrekte oorlog te maken hebben, maar dat vermeldt Willem niet. In de pocket is dit zinnetje eruit gehaald en vervangen door de vraag „Denk je dat er in Frankrijk geen eten te koop is?” Arie wil in elk geval boter meenemen, plus nog wat andere dingen die hij de volgende ochtend gaat kopen en/of uit zijn moeders voorraadkast denk te „lenen” (p. 29). In de keuken, die Arie hardnekkig „cockpit” noemt, zet hij koffie (p. 35).
De Bossche monteur bij wie zij Sanders’ kapotte buitenband laten vervangen neemt een sigaret uit een pakje, beseft dan dat hij in de garage niet mag roken en steekt het ding dan maar achter een van zijn oren (p. 38). Bij De IJzeren Man drijven heerlijke geuren van koffie en koteletten uit de caravan (p. 40), maar de jongens eten kippensoep met balletjes, gebakken rijst met eieren en pudding. Er komt na afloop wel koffie met room op tafel, maar de beloofde koteletten willen maar niet komen (p. 42). De volgende ochtend ontbijten ze met gebakken eieren, brood van de vorige dag en chocolademelk (p. 61). In ’s-Hertogenbosch worden op of in de buurt van de Markt nieuwe eieren en nieuw brood aangeschaft door Bob en Arie (p. 61). Dezelfde monteur van een dag eerder rolt nu een sigaret, zonder dat we zien dat hij die opsteekt (p. 62). Als ze weer rijden, pelt Arie in de „cockpit” stelen rabarber (p. 62). De lange Amerikaan, Van Seventer, blijft achter op het terras van „Hotel Centraal” en drinkt een kopje koffie (p. 63); zijn handlanger, die even later arriveert, wil een biertje hebben (p. 63) en krijgt er twee (p. 64). Van Seventer gooit woedend zijn halve sigaret over de balustrade en steekt meteen een nieuw exemplaar op (p. 64). Beide mannen rijden in een taxi naar de rand van Eindhoven en bestellen daar een nieuwe taxi, Van Seventer wederom een sigaret rokend (p. 66). Sanders’ chauffeur George Roskam kauwt kauwgom (p. 71). Sanders biedt Jan, Bob en Arie koffie aan (p. 71). Als de drie jongens eindelijk weer op weg zijn, zit Bob gewoontegetrouw op het achterbalkonnetje van de caravan en eet een reep chocolade, waarvan hij het zilverpapier tot een bolletje draait en achteloos naar de taxi van de lange Amerikaan smijt (p. 72). Omdat Arie vergeten is gist te kopen, stoppen ze bij een café om bier te kopen, want dat werkt even goed om deeg te laten rijzen (p. 72); Jan wil een cola drinken en Bob en Arie doen met hem mee en drinken elk ook een glas Coca-Cola (p. 73). Aan de cafémuur van het café hangt een reclame van Meurisse-chocola (p. 73). In het café treffen ze toevallig Van Seventer en zijn handlanger; de eerste vlucht weg in zijn taxi, de Hollander neemt een eerste slok van zijn bier (p. 73), dat hij betaalt met een niet-bestaand muntstuk van 25 frank (p. 74; in de pocket is dat een munt van 20 frank geworden, die wél heeft bestaan). Bob heeft een nieuw flesje cola besteld (p. 74). Arie schaft 10 stukken Belgische chocolade aan, Bob en Jan kopen ook een zak vol chocoladerepen (p. 75), maar ze moeten die avond helaas ongerezen deeg eten, want Arie is het bier van pagina 72 helemaal vergeten (p. 75). Omdat Arie in zijn „cockpit” verliefd naar Antwerpen zit te staren, laat hij de aardappelen aanbranden (p. 75). En passant komen we te weten dat Arie een enorm hekel heeft aan haringen (p. 77); tijdens zijn Antwerpen-avontuur had hij een paar franken verdiend, die hij uitgaf aan een broodje in een café (p. 77); hij ging zakken kunstmest sjouwen in de haven, leefde een week lang van de boterhammen met worst en hompen kaas die hij van zijn mede-arbeiders kreeg, maar aan het einde van die week heeft hij dan toch duizend frank verdiend (p. 78), waarvan hij in een havenkroegje twee dubbele uitsmijters, een portie gehaktballen met mosterd, brood met kaas en ten slotte varkenspootjes in het zuur at (p. 79); dat alles kostte 84 frank, maar de kelner tilde hem voor 900 frank.
Op pagina 90 lezen we dat Arie een even grote hekel heeft aan opstaan als aan honger; alleen als die honger al te erg wordt, staat hij ’s nachts wel eens op om een paar pillen brood klaar te maken die hij dan weer meeneemt naar zijn warme bedje. Daar komt hij deze nacht helaas niet aan toe. Als Bob en Arie de caravan uitglippen, zit een van de handlangers van Van Seventer op de voorbumper van de Buick een sigaret te roken (p. 94). De vreemde gendarme begint met het rollen van een sigaret (p. 104) voor hij Arie allerlei niet ter zake doende vragen stelt; het shagje dat hij op p. 105 aansteekt, verspreidt een lucht alsof er een half perceel heide in vlammen opgaat. De drie boeven Fons, Goderikus en Frans Bastiaanse krijgen in de gendarmeriepost koffie en zitten, gezellig kletsend met de gendarme, sigaretjes te roken (p. 106); ook worden zij voorzien van brood en kaas, terwijl Arie er verloren bij zit, zonder iets te krijgen (pp. 106-107). Nou lezen we in de serie een hele hoop over mensen die dieren opeten, maar in dit deel krijgen we vanaf p. 107 maken met dieren die mensen opeten: Jan wordt zowat opgepeuzeld door mieren. Sluipend door het bos denkt Bob met weemoed aan het kratje Coca-Cola dat in de koelkast van de caravan staat (p. 116). Om kwart voor elf in de ochtend is iedereen in de gendarmeriepost horendol en neemt de chef een flesje bier, Bob denkt nog steeds aan de Coca-Cola en Arie heeft honger (p. 127).
Als het gedoe op de gendarmeriepost eindelijk voorbij is, rijden Jan, Bob en Arie terug naar de caravan, waar Arie een ontbijt maakt, dat bestaat uit chocolademelk, gebakken eieren, brood met kaas, zalm uit blik, een kliek gebakken aardappelen, een schaal perzik-uit-blik met room en koffie na (p. 129). Als Bob en Arie dan met Yettie Sanders terug naar Eindhoven rijden, stoppen ze bij een café langs de weg, waar Yettie haar „paatje” opbelt en de jongens minstens twee Coca-Cola de man drinken (p. 138). Eenmaal in Eindhoven aangekomen bevrijden ze de Sanders en Yettie geeft hem wijn, gemengd met spuitwater, waardoor de oude heer meteen óók begint te spuiten, maar dan van woede; hij mikt de inhoud van het glas in de pot van een clivia en krijgt dan een normaal glas wijn (p. 142), dat echter maar halfvol blijkt te zijn, want op p. 143 vraagt Sanders om een tweede glas, maar nu vol. Op p. 145 wil hij nóg een glas wijn, maar Bob en Arie hebben liever limonade en verdwijnen naar de keuken en vinden gele en rode limonadesiroop; de kan waarin hij spul met water mengt, is geel, maar dat zegt ons nog niets over de keuze van de kleur siroop. Yettie maakt vervolgens een „high tea” voor de jongens (p. 149), met o.a. gekookte eieren, cake, verschillende soorten jam, marmelade, gesneden komkommer en allerlei andere dingen (p. 150). Het enige aan Sanders’ verhaal wat klopte, was dat de lange Amerikaan daadwerkelijk op de Stratumsedijk is verschenen; hij hoorde het verhaal van de oude man aan en dronk in de keuken een glas water (p. 160). Bob en Arie gaan per taxi van Eindhoven naar Bergen; onderweg slaat Arie tien flesjes Coca-Cola, twee zakken met broodjes tartaar, vier repen chocola, zes hard gekookte eieren en een zak vol bananen in, benevens een pakje sigaretten voor de taxichauffeur; Arie biedt hem ook nog een ei aan (p. 163; in de pocket is het ei vervangen door een Droste-flik, hetgeen mij iets beter lijkt voor de verkeersveiligheid); een bladzijde verder blijken er ook nog broodjes ei te zijn; daar leren we ook dat gehakte biefstuk een synoniem is van tartaar. In de caravan is George Roskam, de chauffeur van Sanders; deze vertelt, onder het genot van een kop koffie en een sigaret (op en neer wippend in zijn mondhoek tijdens zijn verhaal) hoe het zit met Sanders en de dollars (p. 166); als de sigaret op is, steekt hij nieuw exemplaar aan aan de peuk van de oude. Tijdens het verhaal heeft Arie uiteraard weer trek, dus hij haalt een overgebleven, week en krom geworden half stuk chocola uit zijn shirtzak en eet het op (p. 169). Voor George de auto instapt om terug naar Eindhoven te rijden steekt hij maar weer eens een verse sigaret op (p. 171). In Bergen belt Van Seventer met Bardoux en steekt na afloop van het telefoontje ook een sigaret op (p. 174). Als Bardoux dan de caravan in komt, schrikt Jan van de rommel die zij gedrieën in de caravan hebben achtergelaten: vuile borden, halflege jampotten, koffiekoppen en een volle asbak (p. 175). Hij vraagt Arie om koffie te zetten (p. 175), maar zo ver komt het niet, want ze gaan met z’n vieren in de stad lunchen (p. 182). Als lakmoesproef beschrijft Bardoux Grahams manier van sigaren eten en wat andere bijzonderheden (p. 177). Terwijl Jan, Bob en Arie een cadeau uitzoeken op kosten van Bardoux zit diens chauffeur te roken in de La Salle (p. 180); Arie geeft hem 50 franken zodat hij een nieuw pakje sigaretten kan kopen (en Arie inlichtingen verschaffen, p. 181). Vervolgens krijgen ze een lunch, bestaande uit o.a. een hors d’oeuvre, Wiener Schnitzels met appelmoes en onzinnig uitgebreid dessert van eerst pannenkoeken, ijs – plombières (p. 183) – en koffie met appelgebak (p. 182). Bardoux gaat even telefoneren en zit na terugkomst bij de drie jongens nadenkend te staren naar een reclame van Dubonnet met de door Van der Heide verkeerd geciteerde slogan (p. 183). Terwijl Bardoux’ chauffeur in de privé-bezittingen van de drie jongens grasduint, pelt en eet Arie maar weer eens een reep chocola (pp. 186-187); Bardoux staat erbij, kijkt ernaar en rookt een sigaar (p. 187), een elegant, dun sigaartje om precies te zijn (p. 188). Voor hij de jongens fouilleert, gooit hij zijn sigaar weg (p. 188).

Een motorboot voor een drijvend flesje” (1e druk, 1953) :
Aan het begin van verhaal vinden we Bob en Jan terug in de Stadionsluis; Jan gaat het sluisgeld betalen en Bob eet op het achterdek van Jans bootje een reep chocolade. Zoals we dat de hele serie door met lede ogen moeten aanzien, gooit Bob het propje papier van de reep opgefrommeld in het water, waardoor Jans aandacht wordt getrokken door een op het water drijvend limonadeflesje (p. 8). Na het met gevaar voor eigen en andermans leven oppikken van het flesje gaat Jan koffie zetten (p. 9); aan boord van zijn jol liggen o.a. een leeg blik boterhamworst en wat lege flesjes, waaronder het zojuist opgepikte (p. 10). Halverwege de Ringvaart gaat de wind liggen en Bob en Jan leggen aan bij een cafeetje; Bob wil vruchtensap en vraagt of Jan een glas leidingwater wil, wat Jan pareert met de opmerking „een bord wasem met een mes” (p. 12). Na de eerste ontmoeting met Hennie Schol worden Jan en Bob wantrouwig en varen terug naar het cafeetje waar Jan het gevonden flesje had ingeleverd; hij krijgt het terug van de vrouw die limonade en koeken rondbrengt (p. 16). Samen buigen de twee jongens zich over het geheimzinnige krantenknipsel vol gaatjes, maar het wil maar niet lukken om een bevredigende verklaring te vinden; als troost nemen ze beiden maar een flesje cola (pp. 22-23). Als Hennie Schol de jongens voor de tweede maal praait, begint hij met het opsteken van een sigaret: een zenuwachtige roker, die snel aan zijn sigaret trekt en de korte as haastig overboord eraf tikt (p. 26).
Intussen moet Arie met zijn ouders en Australische familie naar de bioscoop, maar hij gedraagt zich keurig en biedt na afloop daarvan het viertal koffie met mokkagebak aan in „Américain” (p. 34). Pa Roos rookt een sigaar (p. 35). Als ontbijt neemt Arie de volgende dag alleen een fles melk – hoe houdt hij het vol? – en gaat dan met de trein richting Leiden (p. 35). Zonder te eten zit Arie in de trein, even met zijn oor klem tussen een stalen stang en de ellenboog van een man die naar rijsttafel ruikt; ik kan mij zo voorstellen dat Arie’s maag daar alleen maar harder van gaat knorren (p. 36). Omdat Arie in Leiden twintig minuten moet wachten op de bus, heeft hij tijd genoeg om naar de Beestenmarkt te wandelen, bij Peter Leenen nog maar eens een glas melk te drinken, twee broodjes ei en één broodje gehakte biefstuk te eten en nog vier broodjes kaas in te laten pakken (p. 37). Deze laatste eet hij tussen half twaalf en twaalf uur op bij de Spanjaardsbrug; daarbij drinkt hij twee flesjes limonade – zonder krantenknipsel – die hij van een voorbijkomende bakfiets had gekocht (p. 38). Even na half twee belt hij kolonel Prins om te vragen of die soms iets heeft gehoord van Jan; na zijn hart gelucht te hebben over de Wàttaardsbrug geeft deze te kennen dat zijn soep koud staat te worden (p. 40). Om inlichtingen in te winnen over zijn twee verdwenen vrienden bezoekt Arie o.a. het terras van de Kaagsociëteit, waar wij wat te drinken bestelt (p. 42); na een half uur informeren bestelt hij nog een tweede flesje (p. 44). Op Kaageiland zelf liggen van zuid naar noord drie restaurants met terrassen aan het water, te weten „De Bontekoe”, „Het Kompas” en „Tante Kee”, die ook alle drie gebakken eieren met rosbief en ham verkopen; de laatste twee bestaan in de 21ste eeuw nog steeds. Arie kiest het terras van „Tante Kee” uit en eet daar rond de klok van acht twee uitsmijters met rosbief, drinkt daar twee glazen chocolademelk bij, koopt tien repen chocola in diverse smaken en wordt op zijn beurt opgegeten door zes verschillende muggen (p. 47). Omdat Arie hier verder alleen bot vangt, zet hij koers naar „Het Kompas”, alwaar hij alleen een glaasje limonade drinkt (p. 48). Op aanwijzingen van de jeugdige zeiler Arno vindt hij de plek waar Jan en Bob de vorige nacht hebben aangelegd; zij hebben alleen Arie’s zeildoeken tas, een fles melk, een half brood, wat stukjes kapot papier, de rest van een pakje margarine en een onbeschadigd blikje worstjes achtergelaten (p. 53); de meeste stukjes kapot papier zijn door ratten, vogels, honden of katten van het brood afgerukt, net zoals die dieren dat hebben gedaan met het stuk papier dat om de kaas heeft gezeten; de kaas zelf is verdwenen, maar op het stuk kaaspapier heeft Bob de beroemde boodschap van Pijnenborg overgeschreven (pp. 54-55). Wachtend op de verschijning van Colenbrander eet Arie een reep chocolade met nootjes (p. 60); daar is hij om 0u33 nog steeds mee bezig (p. 61). De eerste kennismaking met Colenbrander is nogal teleurstellend, zodat Arie van lieverlee maar weer een nieuw stuk chocola eet; chocolade zit in deze tijd nog verpakt in papier, dat Arie ineen frommelt en over de Paardebrug heen in het water gooit (p. 62). Colenbrander houdt het bij sigaretten, Miss Blanche om precies te zijn (p. 63); op p. 66 gevolgd door een tweede sigaret. Arie biedt hem een stuk chocola aan, maar dat weigert Colenbrander (p. 68). In Lisse denkt Arie te maken te hebben met het echtpaar Grimbos, maar later blijkt dat dit de Dobermannen zijn die doen alsof ze meneer en mevrouw Grimbos zijn; van de valse mevrouw Grimbos krijgt Arie een kop thee (p. 75).
Bij de buren sluipt Colenbrander in; neef Gerard schilt een banaan, maar eet hij die ook daadwerkelijk op? (p. 88). Als Colenbrander weer op vrije voeten is, steekt hij een sigaret op (p. 90); even later, als hij Villa Serafina heeft ontdekt, hoort hij marsmuziek, die wordt verstoord door gebonk uit de kelder van de villa: hij knielt achter hetzelfde rododendronbosje waar Arie eerder die nacht had gezeten en steekt een tweede sigaret op (pp. 92-93). Een derde sigaret verdwijnt in zijn mond als hij zijn geliefde Citroën niet kan vinden (p. 94). Arie ligt intussen vastgebonden naast de echte Grimbossen en als het gebonk beneden ophoudt, denkt hij even automatisch als jaloers dat men het slopen van de benedenverdieping aan het vieren is met chocola en krentenbollen (p. 99). Het huis van de Grimbossen werd sinds enkele weken doorzocht door onbekenden, die af en toe een sigaretje meepikten; daarvoor in ruil legden ze een pakje Lucky Strike op tafel; maar Coca-Cola die klaar stond, hebben ze niet opgedronken (pp. 105-106). Ook schaaltjes vlees die de Grimbossen klaarzetten voor de indringers werden niet opgegeten (p. 106); af en toe laten de geheimzinnige bezoekers een bosje rozen of anjers of een doosje bonbons achter (p. 106), maar vanavond dus niet. In de Grimbosselijke keuken krijgt Arie twee flesjes cola, koffie en een homp kaas (p. 112).
De volgende ochtend gaat Arie weer naar Leiden en begint de dag op dezelfde manier als de vorige: hij eet twee broodjes ei en twee broodjes biefstuk en drinkt een glas melk bij Peter Leenen op de Beestenmarkt en laat zes broodjes ei inpakken (p. 115). Op zoek naar Jan en Bob biedt hij een boerenzoon bij de Ade een pakje sigaretten aan in ruil voor inlichtingen (p. 117). Onderweg legt Arie aan bij een cafeetje om te bellen en wat te drinken bij zijn broodjes (p. 120); in de gang waar de telefoon hangt, ruikt het naar zware matrozenshag (p. 120). De wachtmeester van de waterpolitie te Warmond rookt een sigaret, terwijl Arie Jans scheldejol onderzoekt (p. 125). Bijna aan het einde van het rijtje „Paddestoelen” op Kaageiland zit een man te vissen en een pijp te roken die bijna zo groot is als een saxofoon (p. 131). Om na te denken gaat Arie tegen een boompje in de buurt van de „Paddestoelen” zitten en eet een reep chocolade (p. 134). Arie gaat op een creatieve manier aan de slag om Jan en Bob te bevrijden: hij laat alle kinderen eenmaal met zijn BSA-windbuks schieten en looft vijf repen chocola uit voor de winnaar en één reep voor degene die de door hem gegooide hockeybal het vaakst vangt (p. 138). Een pagina verder blijkt dat Arie maar drie repen in zijn zak heeft. Eén reep roomtoffee gaat naar het meisje dat de meeste ballen van de eerste serie vangt, een tweede reep wordt eerlijk verdeeld tussen de twee ex aequo-winnaars van de ronde erna (p. 139). Arie klimt dan naar binnen maakt Jan en Bob los; zij willen maar één ding: een kist limonade, want ze vergaan van de dorst (p. 142); maar eerst is het zaak om de kinderen uit de buurt te krijgen en Arie doet dat heel handig door briefjes van één gulden en zijn allerlaatste chocoladereep uit te delen (pp. 143-144). Ze zetten koers naar een cafeetje aan de Ringvaartdijk en kopen daar twee kratjes limonade, een paar handen vol repen chocola en een stel koeken om de ergste honger en dorst van Jan en Bob te stillen en dat die nogal heftig is, blijkt uit het feit dat Jan drie flesjes limonade achter elkaar leegklokt (pp. 145-146). Bob zal ongetwijfeld ook eten en drinken, maar later steekt hij toch liever een stuk kauwgom in z’n Amerikaanse mond (p. 153). In een café-restaurant in Leiden belt Arie met de Grimbossen; daar bestelt hij ook twee flessen mineraalwater, waarvan één om mee te nemen, en een uitsmijter rosbief, maar Bob geeft de voorkeur aan een slaatje met veel groen en ei (pp. 157 en 160). In het café-restaurant zit verder nog slechts één paartje te eten.
Op pagina 184 wordt uit de doeken gedaan dat Arie’s maalkaken sterk ontwikkeld zijn door het eten van vele oudbakken broodjes in cafetaria’s. Als de drie jongens de „Waterjuffer” uiteindelijk hebben veroverd op de boeven (maar de schat verloren), gaat Arie koffie zetten in de kombuis (p. 196).

Een klopjacht op een kapitein” (1e druk, 1954) :
Aangezien dit deel onmiddellijk volgt op het vorige, staat Jan aan het begin die koffie, die Arie had gezet, te slurpen (p. 6). Ook Pijnenborg krijgt koffie en brood met worst en kaas, zodra Jan hem uit zijn hooiberg heeft geplukt (p. 9). Na het stillen van zijn ergste honger krijgt de detective een pakje Lucky Strikes waarvan hij er meteen eentje opsteekt (p. 11); twee pagina’s verder is hij alweer toe aan zijn tweede. Tijdens het vertellen pakt hij nog een blokje kaas (p. 14). Arie vertelt dat de Dobermannen zich voordeden als de Grimbossen en rustig koffie zaten te drinken toen de wichelroedeloper aanbelde (p. 15). Pijnenborg vertelt dat hij tijdens zijn gevangenschap af en toen wat water te drinken kreeg in een leeg flesje, met een homp brood of wat koude aardappelen; gek is dat: als er water in het flesje zit, is het niet meer leeg, maar we begrijpen de bedoeling (p. 15). Een van de boeven bracht Pijnenborg op een ochtend een half bruin brood in een krant, de krant die hij gebruikte om de boodschap in het flesje over te brengen (p. 16). Als hij naar het bad aan boord van de „Waterjuffer” vertrekt, neemt hij het pakje Lucky Strike mee (p. 16). Naast het kanaal komen de drie jongens terecht in een appelboomgaard (p. 21), maar even later verklaart Jan dat de suikerbieten hem tot in zijn haren zitten (p. 24). Vervolgens komen de jongens Hennie Schol weer tegen op de vrachtauto waarmee zij liften; hij heeft zijn tabak of sigaretten al weggegooid na de zwempartij in het Kanaal van Hansweert, maar hij heeft wel nog een oude pijp bij zich (p. 36).
Sjoerd van Hasselt, de door Jan geregelde contactpersoon in Leiden, heeft tussen 8u23 en 8u49 een ei gebakken, dat tijdens zijn telefoongesprek wordt opgevreten door zijn hond Prim (p. 42); om 9u40 geeft hij de rest van z’n ontbijt aan Prim en rijdt hij weg om Bob te waarschuwen (p. 44). De melkboer bezorgt keurig twee flessen melk, een flesje koffieroom en een liter Chocomel bij Sjoerd, maar trekt daarbij wel Bobs briefje los (p. 47). Intussen staat Jan Prins te schuimbekken, of schuim te bekken, achter een glas cola aan de bar van „De Bontekoe” in Kaagdorp, waar de eigenaar een geit op het grasveld en aapjes, papegaaien en ander gedierte binnen in kooien eten en water geeft (p. 46). Arie kan slechts met de grootste moeite iets eten, want zijn kiezen en lip zijn kaduuk geslagen door Hennie Schol (p. 49). Op p. 51 vernemen we wát hij dan allemaal zo moeizaam kan eten (en drinken): een glas melk, een cola (die bijtend tussen zijn losgeslagen kiezen prikkelt) en een dubbele uitsmijter (waarvan hij de korstjes moet afsnijden) op een terras op het Roelof Hartplein (p. 51). Hij laat zich vervolgens vervoeren naar de Laurierzijgracht, een smal straatje waar o.a. sinaasappelkisten vol konijnen en een kinderwagen vol bossen peen staan (p. 53). En paar pagina’s verderop is hij blijkbaar vergeten hoe de cola tussen zijn kiezen prikkelde, want hij bestelt in het café bij Hennie op de hoek nog een glas cola (p. 56). Op het binnenplaatsje tussen het café van Marius en Hennie’s pension ruikt het naar oud bier en kippenhokken (p. 60). Intussen is Bob het wachten in de stationsrestauratie van Leiden zat, hij koopt tien repen chocolade en een pakje kauwgom en neemt een taxi naar Kaagdorp (p. 74). Een van die repen eet hij op tijdens de potsierlijke achtervolging van Lottie en Bonzo (p. 80). Om Bonzo uit te horen haalt Bob hem over om voor één tientje een kop koffie te gaan drinken op het terras van „De Gouden Ridder” (p. 82). Bob gaat weg en houdt Bonzo vanaf de Apollobrug in de gaten; deze bestelt een biertje (p. 85). Jan heeft andere problemen, want die achtervolgt Lottie en zij gaat de lunchroom „Formosa” in; Jan moet haar nolens volens in dit hol vol oude dames, spiegels, verguldsels, slagroomgebakjes en poederdonzen volgen, uitgerekend nu zijn kleding en zijn handen er onverzorgd uitzien na de vechtpartij met Hennie (p. 88); Lottie drinkt thee en eet een moo… traditioneel Nederlands gebakje dat bestaat uit een soesje gevuld met slagroom en van de bovenkant voorzien is van chocoladeglazuur en een toef slagroom, waarop eventueel nog een partje mandarijn of een stukje ananas is aangebracht (p. 89). Zuinige Jan beperkt zich tot thee (p. 90).
Op de Zeedijk ruikt het naar gebakken vis, bier, Chinees eten en zout water (p. 93). In de „Zeven Zaligheden” wordt Jan onder de sofa gebonden en Lottie, de Kapitein en Charley drinken iets terwijl ze kaart spelen (p. 98). Intussen houdt Bob Bonzo nog steeds in de gaten; op de Apollobrug eet hij een ijsje (p. 99), terwijl Bonzo nog aan zijn bier zit (p. 100). Als ijs en bier op zijn, begint de zoveelste achtervolging te voet. Als Bonzo de „Zeven Zaligheden” in is gegaan, staat Bob te wachten en hij eet een reep chocola, want zoals veel van zijn landgenoten eet hij chocolade bij ponden, in de rotsvaste overtuiging, dat er paardenkrachten energie in zitten (p. 102). Nadat Bob Jan heeft bevrijd gaan ze allebei een glas limonade drinken in een Chinees eettentje (p. 111). Jan eet op het station een paar broodjes kaas en Bob drinkt een massa glazen melk (p. 114). Intussen ligt die arme Arie al urenlang achter in een bestelwagen; als hij eindelijk wordt bevrijd door omstanders, is het eerste wat hij wil: drinken (p. 124); een Zweedse lifter geeft hem een veldfles vol water met suiker en citroensap (p. 126). Als hij dan ook nog is ontsnapt aan zijn redders, gaat hij in Utrecht een café binnen om een taxi te bellen en een glas melk te drinken (p. 130). De automobilist die Jan en Bob een lift geeft, rookt een sigaret (p. 135); door de snelheid waait die binnen één minuut tot as, dus hij vraagt Jan of Bob om een nieuw exemplaar voor hem op te steken (p. 137). In het café in Utrecht, waar Jan de politie belt om aangifte te doen van een aanrijding, eet Bob zoute pinda’s; Jan waarschuwt hem dat men van pinda’s pukkels krijgt, hetgeen hij aan het begin van „Een overval in de lucht” niet deed toen Arie pinda’s zat te eten. Zelf koopt hij een paar harde eieren, die blijkbaar gedeeltelijk ook voor Bob bestemd zijn omdat hij de kosten bij hem declareert (p. 138). De vier boeven overvallen Jan en Bob, maar laten hun inmiddels gehuurde Chevrolet langs de kant van de weg staan, ten prooi aan … Arie; deze vindt in het dashboardkastje o.a. een half pakje sigaretten en op de bodem peuken en papiertjes van pakjes kauwgom (p. 149). Op het moment dat de Kapitein een hut in het bos ontdekt, houdt de hele stoet van goudjagers en hun twee gevangenen stil; het moment van rust wordt door Bonzo benut om een sigaret op te steken (pp. 155-156). Ook Hennie rookt, in het gevonden zomerhuisje, een sigaret (p. 166). Als de wanbetalende huurders het zomerhuisje betreden, vinden ze nog een eindje rokende sigaret: je kunt van Hennie Schol zeggen wat je wilt, maar hij gooit zijn sigarettenpeuk tenminste niet uit het raam, zoals zo veel andere personen uit de Bob Evers-serie (p. 183)!
Jan, Bob en Arie rijden naar het dichtstbijzijnde dorp en zien voor het plaatselijke café twee jonge kerels zitten die sigaretten roken (p. 185); van hen krijgen ze te horen dat de Dobermannen en Schol een kwartier voor hen uit zijn.

Een raderboot als zilvervloot” (1e druk, 1954) :
In het holst van de nacht vinden we Jan, Bob en Arie terug in een hotelkamer aan de rand van Nijmegen. Ze slapen niet, maar bekvechten; Arie doet dat uiteraard terwijl hij een stuk worst eet (p. 5).
In het bos over de grens bij Nijmegen liggen de koffiesmokkelaars Hans en Karl op de loer (p. 19); het smokkelen van koffie klinkt voor ons zo „onschuldig” en kneuterig en volgens Willem is er met smokkelen niet zo bar veel te verdienen (p. 157), maar wie het spannende, non-fictie-boek „Schmuggler, Zöllner und die Kaffeepanzer” van Wolfgang Trees heeft gelezen, weet dat het er in die na-oorlogse jaren zeer fel aan toe ging in dat wereldje, op leven en dood, mogen we wel zeggen, en dat er enorm hoge winsten met het smokkelen van koffie werden behaald: alleen al in het nog geen 3000 zielen tellende dorpje Schmidt doneerden (anonieme) koffiesmokkelaars eind jaren ’40, begin jaren ’50 na een indringende preek van de plaatselijke pastoor maar liefst 250.000 D-Mark om de in de Allerseelenschlacht van 1944 platgebombardeerde kerk Sankt-Hubertus te herbouwen; tachtig jaar later heeft deze kerk nog steeds de bijnaam Sankt-Mokka. Terug naar Bob Evers: de bestuurder van het oude vrachtwagentje dat Hennie en de twee koffiesmokkelaars een lift geeft, rookt een kort, zwart pijpje (p. 26).
Arie bestelt intussen drie ontbijten met extra eieren voor hem en zijn vrienden, maar met zes flesjes limonade in plaats van koffie (pp. 29-30). Het ontbijt wordt onderbroken door de komst van de Grimbossen en duurt daarom t/m pagina 41: meneer Grimbos rookt een sigaret, terwijl de drie jongens nog zitten te ontbijten (p. 33). „Uiteraard” doet hij dat zonder te informeren of de drie ontbijtende jongens daar misschien bezwaar tegen hebben. Mevrouw Grimbos graait brutaalweg een kadetje uit de schaal broodjes en gooit dat haar man naar diens hoofd (p. 34); hij raapt het op en begint het wanhopig op te kauwen. Arie geeft de voorkoor aan een sneetje roggebrood (p. 35). Mevrouw Grimbos zet in al haar begerigheid haar hand per ongeluk in het schaaltje boterballetjes (p. 38).
Intussen liften Hennie en de koffiesmokkelaars nog steeds op het oude vrachtwagentje, waarvan echter een achterband springt; de oude bestuurder rookt nog steeds zijn pijpje, dat in een mondhoek hangt (pp. 43-48). Hennie wenst een mok hete koffie, maar ondanks de onmiddellijke nabijheid van de koffiesmokkelaars krijgt hij die niet (p. 44). Zodra hij eindelijk een dorp heeft bereikt, bestelt hij in een café brood met kaas en koffie (p. 51). Op het station van Nijmegen schaft Arie een zak bananen aan (p. 57).
Na het invallen van de duisternis arriveert Hennie Schol op station Kruiningen-Yerseke; Arie ziet hem de wachtkamer in verdwijnen, om – volgens Arie – een kop koffie te drinken of een broodje kaas te eten (p. 63). Wat Arie niet weet, is dat Hennie in die wachtkamer tevens Jans brief aan Bob ontvreemdt. Voor het echter zo ver is, moet Bob aan Arie’s vader, die een sigaar rookt, verslag uitbrengen (p. 67) en daarna is een sombere Bob gedwongen om met een opgewekte pa Roos broodjes te gaan eten in een cafetaria op het Damrak; ook nemen ze enkele zakken broodjes mee als proviand (p. 69). Pa Roos’ gedrag lijkt op dat van een padvinder in de lente die een flesje whisky heeft leeggedronken in plaats van citroenlimonade (p. 71). In de stationswachtkamer in Kruiningen is een klein buffet waarop chocolade en sigaretten te koop worden aangeboden (p. 72); pa Roos, met een verse sigaar in zijn mond, is ontstemd over het verdwijnen van Jans brief (p. 72). Het meisje heeft het afgelopen uur twee repen melkchocolade aan een meisje, twee koeken en een pakje sigaretten aan een soldaat en twee flesjes Chocomel aan Hennie Schol (pp. 72-73). Uit pure frustratie eet pa Roos een broodje lever en Bob een broodje met onbekend beleg (p. 74); meteen daarop pakt pa Roos nog een tweede broodje, met rauw gehakt (p. 75). Hennie vindt 23u45 nog te vroeg om zijn goud op te graven, dus hij rookt eerst maar eens een sigaret (p. 78). Daar wordt hij opgemerkt door wachtmeester Van Praay, van wie men beweert dat binnen zijn ressort geen kind uit een suikerpot kan snoepen zonder dat Van Praay het weet en het aan Sinterklaas rapporteert (p. 80). Deze Van Praay heeft deze dag al 28 koppen koffie op, hetgeen het inslapen onmogelijk maakt (p. 81). Hennie steekt een tweede sigaret op (p. 82); ook Van Praay steekt er eentje op (p. 83). Boer Van Dijke laat zijn dochter Corrie koffie brengen (p. 87).
Avontuurlustige pa Roos wordt gearresteerd en vindt het vooral jammer dat zijn sigaren kletsnat zijn geworden; hij vraag daarom of wachtmeester Van Praay een sigaret voor hem heeft, hetgeen niet het geval is (p. 103). Hennie Schol daarentegen heeft wel een sigaret (pp. 104-105), maar pa Roos heeft er een lief ding, zelfs een goudstaaf, voor over om een sigaar van een boer te kopen (p. 105). Een van de boeren biedt wachtmeester Van Praay een kop koffie aan; de gevangen en wanhopige Bob krijgt alleen een glas water (p. 109). Arie eet na het bevrijden van zijn vader en Hennie een reep chocola (p. 125). Jan fouilleert Hennie, vindt onder meer een pakje sigaretten; hij stopt alles weer keurig in Hennie’s zak, maar onthoudt wel het adres van zijn hotel in Krefeld (p. 131). Boer Wisse ziet kans om met één hand een dubbelloops jachtgeweer op Bob te richten en met de andere hand een pijp te stoppen (p. 136). Bob ontsnapt en even later weet het edele viertal Bob, Arie, pa Roos en Hennie Schol uit Zuid-Beveland te ontsnappen door illegaal met – alweer – een groentewagen (p. 145); is het de lezer wel eens opgevallen hoe vaak Jan, Bob en Arie met een groentewagen meeliften? Als lading worden o.a. bloemkolen en sla genoemd (p. 145). In Bergen op Zoom stopt de chauffeur even om in een café een kop koffie te gaan drinken of een pakje sigaretten te kopen, hetgeen de vier illegale lifters de gelegenheid biedt om de wagen te verlaten (p. 146) en bij een melkboer een fles melk (pa Roos en Hennie Schol), een fles chocolademelk (Bob) resp. twee flessen chocolademelk (Arie) aan te schaffen (p. 147). In een (ander?) café in Bergen-op-Zoom bellen ze een garage en drinken ze een kop koffie (p. 148).
Koffiesmokkelaar Hans Holle gaat terug naar de bunker waar de Dobermannen liggen; terwijl hij hen ondervraagt, rookt hij een pijp (pp. 152 en 154). De Kapitein, eenmaal losgemaakt, vindt nog wat sigaretten in zijn zak en geeft een rondje (p. 154), waarna ze met z’n vieren naar Hans’ huis gaan om zich te wassen en wat te eten; voor dat laatste moet Hans trouwens eerst per fiets wat voedsel gaan inslaan (p. 157). Johann en de Dobermannen spreken af in „Die Rheintochter”, een Konditorei waar heerlijke koffie wordt geschonken met maar liefst honderd soorten koek en gebak (p. 163). Een tweede teken dat de na-oorlogse armoede in Duitsland voorbij is en dat het Wirtschaftswunder zijn vruchten begint af te werpen, is dat er aan boord van „Die Lorelei” voldoende voedsel is (p. 163). Helaas voor hen biedt Johann zijn twee Amsterdamse handlangers geen koffie aan (p. 164). Op de „Lorelei” brengt de Kapitein z’n tijd door met het lezen van romannetjes en het roken van sigaretten, Lottie met eten koken en haren kammen (p. 165). Als Hennie Schol weer op zijn kamer in „Das goldene Pferd” is, steekt hij een sigaret op en gaat op bed liggen nadenken (p. 168).
Na het uitschakelen van Schol gaan Jan, Bob en Arie naar de „Lorelei”; eerst kijken ze de kat uit de boom, Arie doet dat al sinaasappel etend (p. 174).
Als de Duitse politie Schol heeft losgemaakt, krijgt hij een glas water te drinken om hem te kalmeren (p. 183). Na het veroveren van de „Lorelei” gaat Arie traditiegetrouw koffie brouwen (p. 190).

Nummer Negen seint New York” (1e druk, 1954) :
Arie brengt het telegram aan Bob naar het telegraafkantoor en neemt de gelegenheid te baat om een tros bananen en een bos bloemen aan te schaffen: de bloemen zijn voor zijn moeder, aan de bananen begint hij zelf te eten (p. 6). Hij deelt zijn moeder keurig mee dat hij wel zal lunchen in een broodjeswinkel (p. 8). Oude bekende Masters pikt Arie op; dat doet hij uiteraard onder het genot van een sigaret (p. 15). Tijdens de nabespreking op Jans kamer blijkt dat deze in zijn bureaula een blik toast en een stuk kaas heeft om Arie te voederen; boter is er niet en dat is maar goed ook om te voorkomen dat Arie zo vet wordt dat ze voor hem dubbel passagegeld moeten betalen (p. 21); Arie neemt het blik toast mee naar huis, zodat hij onderweg iets te knabbelen heeft (p. 22). De volgende dag gaat Arie op een niet met name genoemd terras zitten, maar waarin de lezers moeiteloos het Noord-Zuid Hollandsch Koffiehuis herkennen, om een glas limonade te drinken en na te denken over een goed verhaal (p. 23). Een tafeltje naast hem zat een dikke man een glas bier te drinken (p. 24); bij het opstaan vergeet hij zijn aktetas, dat brengt Arie op het juiste idee. Hij drinkt nog een tweede glas (p. 26) en stapt dan op. In 1954 kon je in een cafetaria voor een riks of drie gulden nog soep, een stukje vlees met groente en een puddinkje eten; voor twee gulden meer kon je in een goed restaurant eten; die prijs klopt allang niet meer, net zomin als Jans opmerking dat je in een goed restaurant zo veel kon eten als je wilt (p. 31). Op dit moment willen Jan en Arie echter Chinees gaan eten: haaienvinnen, loempia’s en zo (pp. 31-32). Als Arie het raam van hun hotelkamertje open zet, drijft lucht van hete patates frites, olie en lege biervaten naar binnen (p. 31). Tijdens hun „Elfkroegentocht” bezoeken ze talloze cafeetjes en tingeltangels en drinken daarbij overal Chocomel, Coca-Cola of Perl (p. 32); in het negende café drinken ze cola en hebben ze beet (p. 33). De man die hen daar aanspreekt, draait een sigaret van donkere shag en bestelt een biertje (p. 34). Hij hoort het verhaal van Jan en Arie, gaat weg en keert even later terug met Stevens; beide mannen drinken een biertje (p. 37). Stevens rookt een kromme pijp (pp. 38-40).
Aan boord van de „Surfpride” staat stuurman Trent kauwgom te kauwen achter het stuurwiel, terwijl Arie een rolletje fruitdrops uit zijn broekzak peutert; genoemd wordt een ananas-zuurtje (p. 44). Medepassagier Brozius vindt de koffie aan boord niet lekker (hoewel die toch echt niet met zout water wordt gezet), maar hij houdt niet van limonades (p. 45). Het kauwgom kauwen van Trent op p. 44 was geen toeval: hij doet dat de hele dag (p. 47). De wacht in het stuurhuis wordt uiteraard 24 uur per dag betrokken door Stevens en/of Trent, hetgeen het probleem oplevert dat kok Shaw óók 24 uur per dag in touw moet zijn om de man op de brug te voorzien van koffie of hete chocola (p. 49); soms wordt die naar de brug gebracht door de tweede machinist (p. 50). Op Jans vraag of Arie die dag voldoende heeft gegeten, geeft die een min of meer ontkennend antwoord (maar dat is logisch; p. 52). Jan en Arie worden natuurlijk wederom zeeziek, krijgen wat pilletjes van de scheepskok en voelen zich een tijdje later beter, zoals ook de kauwgom kauwende stuurman Trent constateert (p. 55). Eerste machinist Völker zit in de eetzaal een bord bonen met spek en een bord vol kolossale augurken weg te werken (p. 57). In de kombuis staan pannen wolken stoom uit te braken, maar de kok ziet het niet, want die zit te slapen (p. 57). Stevens moet meteen een pot koffie hebben van het kersverse koksmaatje Arie; als Jan en Arie terug naar de kombuis lopen, waaien warme etensgeuren uit de pannen omhoog (p. 59). Arie vraagt of er nog iemand kroepoek of zuurkool met worst wil, maar Jan geeft de voorkeur aan brood met kaas (p. 62). Arie heeft eerder al koffie en brood met worst naar de brug gebracht voor Stevens en Trent en gaat nu het hele schip rond met koek en koffie; de geblesseerde tweede machinist krijgt koffie, toast met sardines en een pakje Amerikaanse sigaretten van hem (p. 62). Hij geeft Brüns nog een kop koffie met gecondenseerde melk (p. 63) en zelfs nog een derde kop (p. 64). Zelf smokkelt Arie een pakje toast, een stuk boter plus een staaf kaas naar hun hut (pp. 64 en 69). De volgende nacht gaat Arie weer met een pot koffie, suiker en een blik melk naar de hut van Brüns (pp. 70 en 71). In de kombuis ontvreemdt Arie twee tubetjes Soneryl voor de tweede machinist en roert hij daarna in een pan vla (p. 73). Hij lost een paar tabletjes op in een kop koffie en geeft die aan Brüns (p. 74). Van hem komt Arie te weten dat Brozius opgesloten zit in zijn kajuit omdat hij op de brug ruzie heeft staan maken met Stevens over het eten (p. 74).
Jan vergelijkt de lucht boven Lissabon met een ontploffing van een massa Italiaans ijs (p. 77). Pas tegen de avond mag de „Surfpride” Lissabon verlaten; de passagiers eten samen in de eetzaal, ongezellig zwijgend (p. 79). Jan gaat Arie in de kombuis helpen en samen zetten ze koffie (p. 80); Arie schilt aardappels (pp. 80-82). In de storm klotst de inhoud van pannen en koffieketel eruit, zodat de kombuisvloer glibberig wordt van de gemorste soep en chocolademelk, laat staan dat het mogelijk zou zijn om een mok met hete chocolademelk te vullen (p. 87). Zelfs in het geweld van de storm kan Stevens het niet laten om een sigaret op te steken (p. 89). Het binnenstromende zeewater overspoelt de kombuis en mengt zich met de inhoud van pannen, schalen en doorweekte pakken tot een dunne, troebele soep (p. 94).
Masters belooft Jan en Arie hete chocolademelk (p. 132), die ze op pagina 133 inderdaad krijgen. Masters stopt een pijp (p. 133) en de jonge marineluitenant op de „US 187” komt (nog?) een kan chocolademelk brengen (p. 134); op pagina 138 klopt Masters z’n pijp uit.
Bob verblijft op dat moment op Long Island, limonade drinkend en hot dogs in cafetaria’s etend (p. 141). Als hij eindelijk terug is in het „Sherry-Netherland Hotel” vindt hij Jans en Arie’s telegram en bestelt hij twee limonade plus een vruchtensla (p. 141). In een drugstore in het plaatsje Brightwaters op Long Island bestelt hij een ijs met ananas, te midden van jongens en meisjes die limonade, ijsjes of broodjes eten (p. 143). Juan Cardozo rookt een lange, dunne, zwarte sigaar en drinkt een pot sterke, verse koffie (p. 158).
De jonge marine-luitenant op de „US 187” blijft gedurende Jans en Arie’s „ontsnapping” een sigaretje roken met de dekwacht (p. 160). Jan en Arie begeven zich naar „The Seven Seas” in New York, een café waar rook hangt waar je jezelf doorheen moet klieven; ze krijgen er lauwe cola in bierglazen, maar Stevens heeft een hoog, smal glas met ons onbekende inhoud (p. 163). In het verhaal dat Arie Stevens op de mouw speldt, zit een taxichauffeur koffie te drinken een koffiehuis (p. 164). In de kelder waarin Cardozo Bob heeft opgesloten, staan o.a. kisten spuitwater en blikjes gecondenseerde melk, ananas en ander fruit; Bob maakt een blik melk en een blik ananas open (p. 166). Later krijgt hij een brood en een fles melk van Duff (p. 170). Als Cardozo Bob voor de tweede maal uit de kelder haalt, schenkt hij zichzelf een glas whisky in, maar krijgt niet de kans om ervan te drinken omdat hij door Jan of Arie buiten westen wordt geslagen (p. 174). Als Masters de drie jongens even later heeft ontzet, drinkt hij wél een glas whisky uit Cardozo’s voorraad (p. 175). Nadat Masters, Jan, Bob en Arie Cardozo’s „Albatros” hebben ingepikt, geeft Master Arie de opdracht om koffie te gaan zetten (p. 179).

Een meesterstunt in Mexico” (1e druk, 1955) :
In het „Lincoln-Hotel” vat Arie voor Peraira het begin van deel 16 samen; hij vertelt dat Jan en hij in een paar cafés een glas Coke gingen drinken (p. 12). Buiten zitten Masters en Bob in een auto te wachten, Masters uiteraard rokend en de half opgerookte sigaret volgens „goed” oud Bob Evers-gebruik naar buiten smijtend (p. 19). Op de terrassen op de daken van de wolkenkrabbers zitten New Yorkers hijgend van de hitte thee te drinken en zij hebben een fantastisch zicht op de ontploffende „Albatros” (p. 28). Als Masters klaar is met het zeggen van een heleboel erg lelijke woorden gaat hij weer naar Bob in de Buick en steekt een sigaret op (p. 33). Intussen zitten Jan en Arie nog steeds op de kamer van Peraira en Hoover; Arie spot dat die twee een feestmaal klaarmaken met oesters voor en mokkataart na (p. 37). Als Masters wordt gevangen en gefouilleerd, komt o.a. een pakje sigaretten tevoorschijn, maar geen brieven of paperassen (p. 42). Bob achtervolgt Peraira en Hoover en hoopt dat hij zo in de buurt komt van een plek waar men broodjes worst en „Coka” (?) cola verkoopt en inderdaad, zijn wens wordt verhoord: hij krijgt de kans om in een cafetaria twee flesjes „Coka”, twee broodjes tartaar, een broodje lever en een banaan te bestellen; bovendien laat hij vier broodjes ei en vier broodjes rosbief inpakken plus een paar sinaasappelen en een paar repen chocolade. (p. 46). Als de achtervolging zeven minuten later weer begint, heeft hij alleen nog een broodje tartaar, dat hij dwars in zijn mond steekt, en de zakken proviand over (p. 47). Blijkbaar heeft hij dat laatste broodje tartaar in het dashboardkastje gelegd, want hij haalt het nu tevoorschijn en eet het op (p. 48). Bij een roadhouse stoppen Peraira, Hoover en hun gehuurde chauffeur om te tanken en een hapje te gaan eten (p. 58); Bob neemt een van zijn broodjes rosbief en rijdt vijftig kilometer verder, in de hoop Peraira c.s. daar weer ergens op te pikken (p. 60). Onderweg wordt de bestelwagen echter gestolen; de twee autodieven geven Arie en Jan een flesje Coca-Cola (pp. 66 en 68); omdat er in de Verenigde Staten geen statiegeld bestaat, smijt Jan zijn lege flesje ‘uiteraard’ uit het raam van de bestelwagen (p. 69). Om 23u45 gaat Bob uit pure verveling weer broodjes rosbief van zijn voorraadje eten en vindt prompt de Studebaker van Peraira terug (p. 75). De bestelwagen krijgt even later een lekke band; de chauffeur wisselt het wiel, terwijl Hoover een sigaret rookt (pp. 76-77). Bob is ‘door omstandigheden’ gedwongen te voet verder te gaan; als hij de witte villa bereikt, neemt de chauffeur afscheid van Peraira en steekt een sigaret op (p. 84). Peraira brengt Hoover een mok koffie, veel koffie krijgt die niet te drinken, want Bob mept hem bewusteloos (p. 87).
Als Masters bevrijd is, gaat hij naar het lokale FBI-bureau in Miami, neemt daar een douche en eet een paar gebakken eieren (p. 96). Daarna rookt hij van de zenuwen tot 2u45 in de ochtend anderhalf pakje sigaretten, tot de eerste telex uit Tallahassee binnen kwam (p. 97); wie dacht dat hij daar minder zenuwachtig van zou worden, komt bedrogen uit: hij gaat vrolijk verder met paffen en we komen eindelijk erachter welk merk: Lucky Strike (p. 98).
De tafelberg in de Mexicaanse woestijn wordt vergeleken met een mokkataart die uit een vlakte poedersuiker oprijst (p. 105). Het eerste contact tussen Peraira en Graham verloopt niet echt gesmeerd; Graham haalt al bekvechtend een pijp en een tabakszak uit zijn rijbroek en klopt de pijp leeg op de hak van zijn bruine laars (p. 108); beetje rare actie om een pijp met tabak erin in je broekzak te stoppen, maar zoiets kun je wel van een excentrieke Engelsman verwachten. Hoe dan ook, uiteindelijk steekt hij het ding dan toch aan (p. 109).
Jan en Arie hebben al 24 uur niets meer gegeten, dus Arie looft een koninkrijk voor een broodje halfom uit (p. 113). Grahams mannen zijn druk bezig om blikjes gecondenseerde melk, abrikozen, vlees en soep in- en uit te pakken; Hoover doet alsof hij enkele van die blikjes wil overnemen (p. 115), maar krijgt nul op het rekest, net zoals op zijn vraag om water (p. 116). Als de uraniumexpeditie is uitgeschakeld, krijgen Jan en Arie de opdracht om een lege kist te vullen met blikjes abrikozen, gecondenseerde melk, corned beef, worstjes, ananas, gezouten pinda’s en crackers (p. 125). Twee handlangers van Peraira arriveren in een truck, beiden met een gloeiende sigarettenpeuk in hun mondhoeken; de langste van de twee heeft zijn sigaret zo ver opgerookt dat vuur zijn lip zowat schroeide: hij spuwt het laatste restje weg (p. 129).
Diezelfde ochtend zaten Masters en Bob te ontbijten in het Grand hotel in Tallahassee: Bob smeert een broodje, eet dat broodje met ham op en smeert nog een broodje en Masters drinkt koffie (pp. 134 en 135). Ze vliegen naar het militaire oefenveld Fairfax in New Mexico, waar Bob zeven flesjes Coca-Cola drinkt (p. 136). Jan en Arie krijgen de opdracht om de gevangen leden van de uraniumexpeditie met eten en water te verzorgen (p. 138), hetgeen ze uiteindelijk ook doen (p. 140). Graham wil en krijgt een blik ananas (p. 141); ook de andere expeditieleden krijgen blikken vruchten; met de lege blikken kunnen ze vervolgens water scheppen uit de emmer die Arie heeft gehaald (p. 142). Arie heeft een blik water in zijn hand en Jan heeft een blik ananas open gemaakt, waaruit hij nu eet (p. 143). Later zijn Jan en Arie niet meer nodig, want Hoover schuift de kist met etenswaar tegen de traliehekken, zodat de gevangenen zelf hun eten kunnen pakken; de emmer met water staat daar al (p. 147). Jan en Arie worden zonder eten opgesloten bij Schumann, die betreurt dat hij niet in Dortmund is gebleven, waar ze goed bier en goede worst hebben; in Amerika maken ze alles van blik (of stoppen het in blik, aldus de pocketversie; p. 150). Op pagina 157 worden Jan en Arie uit hun cel gelaten om kisten te versjouwen; maar ditmaal wel met toestemming om wat conservenblikjes te pakken en later zelfs om een paar van die blikjes op te maken en wat te eten: Hoover geeft hun een blikopener en vraagt om voor hem een blik corned beef en een blik perziken open te maken; Jan heeft liever knakworstjes en Arie gekookte ham, waar hij met een afgespleten splinter van een kist stukken uitzaagt (p. 161). Zittend etend is er helaas nauwelijks bij, want Hoover waarschuwt Jan en Arie dat ze tijdens het werken moeten eten, zoals hij zelf; en zo eet Arie dat hele blik ham leeg en Jan twee blikjes knakworstjes (p. 162). Arie heeft nog twee nieuwe blikken in zijn zakken. Na alle ontploffingen verzucht Jan dat hij wilde dat hij een flesje Coca-Cola had; gelukkig heeft hij wel nog een blik ananas in zijn zak (p. 187).

Trammelant op Trinidad” (1e druk, 1955) :
Jan, Bob en Arie arriveren per bananenboot in Port of Spain; na controle door de Britse douane moeten zij zich bij inspecteur Kingston melden, tot ongenoegen van de douaneman, maar gelukkig voor hem wordt hem een glas bier aangeboden door de steward (p. 9). Inspecteur Kingston vraagt zich spottend af of de honderdduizend dollar die Jan, Bob en Arie bij zich hebben soms bestemd zijn voor flesjes Coca-Cola en een hotelkamer (p. 13). Jan Prins vindt dat hij naar bananen stinkt en dat hij daarom het recht heeft om als eerste in bad te gaan (p. 24). De huizen in de buurt waar café „Coquillo” ligt, zijn voorzien van stellages, beladen met o.a. inlandse vruchten (p. 27) en er hangt een stank van in olie gebakken vis, van halfrottende vruchten, van varkenskotten en kippenhokken (p. 28). In „Coquillo” zit één donkerhuidige man die bier drinkt aan de bar (p. 29). Koffie is er niet te krijgen (p. 29), Coca-Cola evenmin, dus Bob is gedwongen om een glas bier, dat hij niet graag drinkt, te bestellen; hij krijgt een blik Amerikaans, veel te warm bier, dat hij in een glas doet (p. 30). Ook Poirot neemt een blik bier, maar die drinkt het direct uit dat blikje (p. 30), en dan neemt hij Bob mee naar een kamer met een tafel waarop een cilindervormige sigarendroogmachine staat, waar je tegen betaling een sigaar kunt krijgen; er is ook een buffet met whiskey- en cognacflessen (p. 31). Poirots adem ruikt naar uien en bier (p. 31). Pas op pagina 34 neemt Bob een slok van het bier en constateert dat het niet eens lekker bier is.
Arie neemt intussen een heet bad, niet omdat hij in het geheim bezig is aan een vermageringskuur, maar om dezelfde reden waarom je bij heet weer juist hete thee moet drinken (p. 38). Maar als zij Masters even later ontmoeten voor een werkoverleg, neemt Jan toch liever gewoon Coca-Cola en Arie Coca-Cola met ijs; Masters wil een dubbele koffie met ijs (p. 40). Daarbij rookt hij een sigaar (p. 41). Alvorens op te staan en zich naar La Paraquita te begeven drinken Jan en Arie nog een glas Coca-Cola.
Plantage-eigenaars Connor en MacDonald waren blij met het bodemonderzoek en gaven de Trinidadse ambtenaar die dat in gang had gezet, de man een fles rum (p. 49). MacDonald laat ook deze avond rum en een compleet varken aanrukken om de Trinidadse arbeiders tot werken aan te zetten (p. 52). Philippo, een van de helpers van Poirot, duwt in afwachting van de dingen die komen gaan een dikke pruim tabak achter zijn kiezen (p. 52). Als ze de Schot en zijn chauffeur gevangen hebben, is het de beurt aan Bendix om een dot pruimtabak achter zijn kiezen te schuiven (p. 61).
Arie wil op de kermis een gebakken visje (p. 65); op Jans verschrikte opmerking dat hij daar over uren nog naar stinkt, pareert hij met de opmerking dat hij de smaak wel wegwerkt met wat noga (p. 66); Arie eet de vis op, maar aan de noga komt hij niet toe (p. 66-67). Bendix en Philippo zijn te voet door de jungle aan het banjeren; Bendix steekt twee sigaretten aan, een voor hemzelf en een voor zijn maat; Philippo trekt nauwelijks aan de sigaret en gooit ’m weg (p. 80). Bendix steekt even later nog een sigaret op (p. 80). Terwijl het halve eiland in rep en roer is, zit inspecteur Kingston op een terras rustig een biertje te drinken (p. 92). Kolonel W.A. Muller leest de volgende ochtend het dossier van die nacht tweemaal door, concludeert dat al die kerels dronken waren en gaat dan op de club een ijskoffie drinken (p. 95).
Poirot gaat de kisten te lijf, hetgeen niet erg lukt, dus hij wil een sigaret opsteken; omdat hij door het licht van zijn aansteker een Westontakel boven zich ontdekt, smijt hij de onaangestoken sigaret weg (p. 97). Bob droomt dat Jan en hij door Arie met champagne nat worden gespoten vanwege de aankondiging dat Arie met een dochter van Greta Garbo zou gaan trouwen. Als hij wakker wordt, blijkt het geen champagne te zijn, maar water (p. 98). Van Poirot krijgt hij Coca-Cola met ijs en een blik worstjes (p. 100). Bob doet nogal lang over het leegeten van dat blik, want het laatste worstje eet hij in de door Poirot gehuurde auto; het lege blik gooit hij maar weer eens door het open portierraam naar buiten (p. 103). Terwijl Arie en Jan vastgebonden liggen in een hut in het bos, ten prooi aan muskieten en muggen, denkt Arie dat Masters nu vermoedelijk met een pakje sigaretten en een pot ijskoffie naast zich een boek zit te lezen (p. 121). En dat heeft hij goed geschoten, want om half twee ’s nachts heeft Masters al anderhalf pakje sigaretten opgerookt en is hij aan zijn tweede detectiveverhaal begonnen (p. 123). Peters en Saleppi gaan een koel glas bier drinken op de kermis (pp. 129-130). Ook achter in de politieauto rookt Masters rustig een sigaret (p. 135). Als Masters Jan en Arie naar zijn schuiladres bij de Trinidadse Kunstmest Maatschappij brengt, wil Arie emmers vol water, limonade en/of Coca-Cola om te drinken en azijn of ammoniak om op de muggen- en muskietenbulten te smeren (p. 137).
Poirot en Bob treffen Nummer Vijf thuis aan met twee flesjes bier in zijn handen (p. 139). Hijzelf en Poirot nemen een biertje; Bob krijgt niets, maar steekt een stuk kauwgom uit een op tafel liggend aangebroken pakje in zijn mond (p. 140). Bob wil ook wat drinken, maar krijgt voorlopig niets; wel belooft Poirot hem een badkuip vol limonade als Nummer Vijf erin slaagt de rol dollars te stelen (p. 143). Masters daarentegen drinkt wel een glas water, op Jans en Arie’s hotelkamer (p. 148). Arie wil dat Masters wat te eten voor hen bestelt, maar Jan heeft na de val op de boomstam geen honger, maar wel hoofdpijn en misselijkheid (p. 149). Hij wil wel Coca-Cola en bij nader inzien toch wat worstjes en ananas met ijs na; ook Arie wil worstjes, Coca-Cola met ijs en een paar broodjes ei. Masters bestelt het, met een pot koffie voor hemzelf (p. 150). Daarna overvallen ze gedrieën Nummer Vijf; in diens zakken vinden ze o.a. een half pakje Camel-sigaretten (p. 154). Arie denkt (of hoopt?) dat de vrouw van Nummer Vijf met een pruttelende koffieketel op zijn thuiskomst zit te wachten (p. 169). Aan het pakje kauwgom ziet Arie – zich een rare, nooit eerder of later in de serie besproken gewoonte van Bob herinnerend – dat Bob in het huis van Nummer Vijf is geweest; als een ware detective weet hij aan de hand van het schuim in de glazen bier ook te melden dat er niet zo heel lang geleden twee kerels in dat huis zijn geweest (p. 171). Masters frommelt een Camel uit een halfleeg pakje en steekt die in zijn mond, terwijl hij in het vorige deel nog Lucky Strike rookte: hij zal toch niet stiekem dat halve pakje Camel van Nummer Vijf gejat hebben? (p. 176). Bij gebrek aan een mevrouw Nummer Vijf geeft Masters Arie de opdracht om koffie te gaan zetten (p. 179).
Bob, die blijkbaar in een poëtische bui is, vergelijkt – net als Jan, twee delen eerder – de vlammend rode, appelgroene en zacht roze lucht met een enorme portie Italiaans ijs met slagroom (p. 181). Hij vindt in de kombuis een fles groene limonadesiroop en drinkt twee grote glazen vol limonade (p. 181). Nadat Poirot als voedsel voor de haaien is ontsnapt, zet Bob koffie en bakt hij wat eieren voor hem of voor hen beiden (p. 189). Nummer Vier staat op het dek van zijn boot een korte eindje pijp te roken (p. 191). Arie wordt in de Caraïbische Zee geduwd en mag bij Bob aan boord blijven om nog meer eieren voor hem te bakken (p. 197).

Vreemd krakeel in Californië” (1e druk, 1955) :
Vanuit het raam van het „Excelsior-Hotel” in Hollywood/Cal. heeft Arie een uitstalling met Californisch fruit ontdekt; hij wil een meloen gaan kopen (p. 6). De meloen is verpakt in cellofaan of plastic, hetgeen Arie nogal idioot vindt (p. 7). De verkoper in de krantenwinkel vertelt Arie dat ze dat jaar in Californië een mooie sinaasappeloogst hebben; Arie is van mening dat die van de meloenen ook niet gek is (p. 8). Hij heeft natuurlijk al ontdekt dat Californische meloenen veel geuriger en zoeter zijn dan hun Hollandse soortgenoten (p. 9). Arie komt terecht in een kelder vol lege wijnrekken en dito champagnekisten (p. 11), samen met enkele medeslachtoffers (p. 13). Een van hen is Poortstra, wiens zoon naar Californië is geëmigreerd en daar bedrijfsleider is in een drive-in, waar je broodje en limonade kunt kopen (p. 15). De trompettist verklaart dat hij zin heeft in koffie (p. 17). Er waren drie tenten waar hij tot dusver op krediet een hot dog met mosterd kon eten, maar daar is hij niet meer welkom; hij weet wel te melden dat de gevangenen water kunnen drinken uit de waterleiding in de kelder (p. 18). Arie drinkt inderdaad wat water ut het kraantje (pp. 19 en 35). Arie spreekt naar eigen zeggen voldoende Engels om een broodje ham te kunnen bestellen (p. 19). Kantoorbediende William Prentiss werd gekidnapt terwijl hij een appel liep te eten; zijn overvallers riepen luid dat ze een borrel met hem gingen drinken (p. 20). Vera Vitella neemt als ontbijt ’s morgens koffie met gebakken eieren (p. 28). In de kelder rookt ze een sigaret (p. 29).
Op het moment van ondervragen eet Kelly popcorn (pp. 38 en 44). Als Poortstra informeert of hij niet even naar zijn zoon mag bellen om te zeggen waar hij zit, zegt Arie sarcastisch dat hij dan meteen maar een maaltijd in een pannetje uit die cafetaria moet vragen (p. 48).
Bob gaat op onderzoek uit waar Arie toch gebleven kan zijn en kauwt daarbij kauwgom (p. 62). Duffy vertelt het hele verhaal aan Arie; ondertussen rookt hij een Camel (p. 69). Lucifer (p. 70) en peuk (p. 74) worden het autoraampje uitgesmeten. Gillmore, de man van de krantenwinkel, koopt waarschijnlijk een pakje sigaretten (p. 83). In zijn flat staat o.a. een bureau vol schroeiplekken van sigaretten (p. 89). Kelly raakt zo in de war van het feit dat Duffy Jan en Bob heeft gebeld, dat hij niet alleen Duffy’s echte naam noemt, maar ook een straffe whisky of een dubbele gin wil hebben van Gillmore (p. 94), maar die heeft alleen Coca-Cola, zonder ijs (p. 95). Achter Kelly aanrijdend scheppen Jan en Bob bijna een vrachtauto vol sappig Californisch fruit (p. 98).
Duffy en Arie gaan intussen een Coca-Cola met ijs drinken in een cafetaria aan de rand van Hollywood/Cal. (p. 105), Arie zelfs twee, want die heeft een dorst om de Rode Zee leeg te drinken en als die te zout mocht zijn, de IJszee erachteraan. Hij bestelt zelf nog een derde glas Coca-Cola plus twee donuts (p. 106). Barnabas Brodie wil een slaatje, twee glazen sinaasappelsap en oesters (p. 116); als privé-slijmballetje Stefan de wens uit om bij Barnabas te blijven, wordt de bestelling gewijzigd in tweemaal oesters (maar opvallend genoeg geen twee slaatjes of meer dan twee glazen sinaasappelsap, p. 117), dat alles met gewone stalen messen en vorken. Vera Vitella houdt ratelslangen in een mandje met een schoteltje melk erin onder haar bed (p. 129). Vera bestelt per telefoon twee uitsmijters die meteen moeten komen om Kelly uit haar kamer te smijten: ze is niet van plan om eerst thee voor hem te zetten, vertelt ze aan de receptionist (p. 131). In afwachting van hun komst haalt ze een pakje sigaretten uit haar tasje (p. 132). Jan Prins schiet een kamer, die net wordt geschilderd, in en is er zo de oorzaak van dat een pot verf van vier gallons naar beneden ploft, midden in een enorme schaal hors d’oeuvre, die bestond uit minstens sardientjes, halve eieren, stukjes toast en rolletjes ham (p. 136). De feestneuzen aan die tafel hadden zich reeds elders ingedronken (p. 138). Gasten eisen schadevergoeding of willen zonder te betalen weg; een ober eist de betaling van vier whiskey sours en drie gin slings van een tweetal gasten (p. 144). Kelly klimt uit het raam, springt in het meertje en zwemt naar de auto’s; helaas zijn daarbij wel zijn sigaretten nat geworden; hij krijgt er een van Duffy, die inmiddels de gelederen bij het Roadhouse is komen versterken (p. 147). Zijn baas, Brodie, is niet blij met het optreden van Kelly en beweegt zijn handen open en dicht alsof hij hem het liefst in moten wil slopen, als een gekookte schol (p. 153).
Pas op pagina 159 blijkt waarom de levende uitsmijters die Vera Vitella op pagina 131 had besteld niet kwamen: zij zaten in de keuken dode uitsmijters te eten en toen ze daarmee klaar waren, barstte het krakeel op het terras los. Intussen achtervolgt Arie de trompettist, die een beker water krijgt van een groepje werklieden (p. 163). Hij komt bij een boerderij, waar wagens vol met sinaasappelen staan (er is dit jaar immers een goede sinaasappeloogst) en tafels met borden en koppen (p. 165). De trompettist stapt bij Blake in de auto; beiden roken een sigaret (p. 169). Arie drinkt twee glazen water (p. 172). Tegenover Blake noemt Arie zichzelf Roosje de Ongelovige, die zo ongelovig was, dat hij de Tafels van Vermenigvuldiging niet eens geloofde, vóór ze met appels of stukjes zoute drop voor zijn neus werden uitgeteld (p. 175). De hele optocht gaat naar Brodie, die hen op staat te wachten met een enorme sigaar op Churchilliaanse wijze tussen zijn tanden (p. 181); op pagina 186 bijt hij maar liefst drie centimeter van de sigaar af, maar als zijn mond even later van verbazing openvalt, valt de sigaar op zijn bureau (p. 189). Tijdens de achtervolging van scenarioschrijver Blatski heeft Brodie zijn sigaar gelukkig weer in zijn mond (p. 195).

Lotgevallen rond een locomotief” (1e druk, 1955) :
Net als deel 19 begint dit deel met Arie, die in een van de ramen van het „Excelsior Hotel” zit; hij laat de schimpscheuten van Bob en Jan over zijn omvang langs zich heen gaan en haalt vergenoegd een Hershey-bar uit zijn broekzak (p. 6). Door een glas water – geen gewoon water, idioot! IJswater! – aan Jan te vragen laat hij haarfijn zien wat de meest economische manier is om elke overtollige lichamelijke arbeid te vermijden (p. 8). Chef van de studiopolitie Kelly komt hun hotelkamer binnen met een sigaar schuin omhoog wijzend uit één mondhoek (p. 10). Door het gebekvecht gaat de sigaar uit en Kelly steekt ’m op pagina 12 opnieuw aan. Kelly smijt het restje sigaar door het open raam naar buiten, met de grandioze onverschilligheid voor de uiteindelijke plaats waar het terechtkomt, een onhebbelijkheid die hij deelt met alle personen uit de Bob Evers-serie die van alles en nog wat uit ramen gooien (p. 16): meestal zijn dat sigaren, sigaretten of lucifers, maar Bob maakt zich in deel 14 schuldig aan het uit een taxiraam smijten van sokken, hetgeen alleen maar overtroffen wordt door Arie’s vader, die in deel 15 een compleet paar schoenen uit een taxi gooit.
Na de koop van de Lincoln Zephyr gaan de drie jongens en Kelly in een cafetaria Coca-Cola drinken (p. 20). Als ware Hollanders in den vreemde nemen ze o.a. twee jerrycans met water, een kist met blikken worstjes, ananas, perziken, koffie en thee mee; alles wordt in de Lincoln gestouwd en dan kunnen ze eindelijk vertrekken (p. 22).
Er volgt een uitweiding over het leven van Jacinto, op dit moment telegrafist in Monterrey, die het vak had geleerd op het stationnetje van Big Spring/Tex., waar hij o.a. koffie moest zetten (pp. 28-29); Jacinto ging ooit een kop koffie drinken in een herberg en daar gebeurde het dat hij zich liet omkopen door Talavera, die hem om te beginnen een kop koffie aanbood en zelf een glas tequila nam (p. 30). De jongens komen langs een tankstation, waar een jong katje in een gat is gevallen en er niet meer uitkomt; de man die uitlegt wat er aan de hand is, kauwt een pruim tabak; het sap spuwt hij tussen Jan en Arie door, precies op een leeg sigarettenpakje (p. 34). In het tankstation staan o.a. een koffieketel, rekken met chocola, dozen sigaretten en kisten Coca-Cola (p. 39). De volwassenen nemen blikjes bier op de goede afloop van het kattenavontuur, maar Jan, Bob en Arie houden het bij Coca-Cola (p. 39). De telefoon staat op de toonbank, tussen sloffen sigaretten en een doos met chocoladerepen (p. 39). Garagehouder Thompson friemelt tijdens het telefoongesprek een sigaret uit een pakje; hij steekt het ding onaangestoken tussen in zijn mond (p. 40). In tegenstelling tot wat springstofexpert Schumann in deel 17 beweerd, zit in deze tijd nog niet alles in de Verenigde Staten in blik: Coca-Cola wordt nu nog alleen in flesjes verkocht (p. 40). Arie wil nog zo’n flesje voor eigen rekening (p. 41); de mannen drinken nog steeds bier uit blikjes (p. 41). Op een rotsplateau op een hoogte die in de praktijk nogal tegen blijkt te vallen – niet echt veel Rocky Mountains in die buurt, alleen wat uitlopers van de Sierra Madre Occidental –, stoppen ze om koffie uit een blik te brouwen op een primus (p. 44): op pagina 46 wordt het merk genoemd: Nescafé. Arie heeft geen lepeltjes gekocht en raadt Jan aan de koffie te roeren met een takje van een van de bomen daar, waaruit ook alweer blijkt dat ze niet boven de boomgrens zitten (p. 47). Koffie drinken bovenop het Rotsgebergte (nou ja) is volgens Jan nog eens iets anders dan een glas Coca-Cola bij ’t Goude Hooft (p. 47). Op pagina 49 deelt Arie een tweede ronde koffie rond. In Red Sands/N.Mex. tanken ze bij Garage Peterson; Peterson ziet zelfs zonder nummerborden te raadplegen dat de Lincoln Zephyr uit Californië komt (p. 56); na het tanken steekt hij een sigaret op (p. 60). In een cafetaria in Red Sands/N.Mex. gaan de drie jongens ontbijten: Jan wil Coca-Cola, vruchtensla met slagroom en een paar gekookte eieren, Arie Coca-Cola, een bord yoghurt, geroosterd brood met een biefstuk en ananas met slagroom na en Bob een groot glas sinaasappelsap, een complete koude kip en ijskoffie (p. 60). Na het vreemdsoortige ontbijt stuurt Arie Jan, Bob en de Lincoln de woestijn in en blijft zelf achter in de cafetaria, waar hij nog een glas Coca-Cola bestelt en Montez opbelt (p. 65). In de woestijn veronderstelt Jan – ten onrechte – dat Arie intussen wel weer aan de biefstuk zit (p. 69). Als Arie arriveert, verklaart Jan dat híj de volgende keer achterblijft bij de ijswafels en de Coca-Cola (p. 77). Bob zegt sarcastisch dat ze Montez een kopje thee hadden kunnen aanbieden (p. 78). De drie jongens worden gearresteerd en na een telefoongesprek met pa Evers weer vrijgelaten; in een cafetaria in El Paso/Tex. gaan ze eten: Bob bestelt schalen groenvoer met gekookte eieren en bakken roomijs na, Jan soep met broodjes en chocoladevla met slagroom na en Arie een huzarensla, een biefstuk met aardappelen, appelgebak en ananas met slagroom na (p. 89), met de aantekening dat Arie maar één portie ananas met slagroom bestelt, omdat hij zich anders vadsig voelt (p. 90). Ze overvallen Montez daarna in diens eigen woning; Bob vindt in een keukenkastje een stuk gebraden vlees en snijdt er een lap vanaf en later nog een paar (pp. 96-97).
De drie jongens vervolgen hun weg evenwijdig aan de Rio Grande del Norte; een kwartier na het passeren van de brug over de Rio Pecos stoppen ze om eieren te bakken op de primus; Bob en Arie drinken daarbij sterke koffie, Jan Coca-Cola (p. 105). Als ze dan eindelijk de grens oversteken, begint het al licht te worden: de lucht heeft de kleur van fondant en borstplaat (p. 106). Net voor de grens hadden ze wat broodjes, worstjes en harde eieren gekocht, plus een van die kartonnen bakken, waarin je gereedgemaakte koffie kunt kopen om mee te nemen; met de eindstreep in zicht stoppen ze nu niet meer, maar eten en drinken alles onder het rijden door op (p. 106). In het „Paradise Hotel” maakt Jan kennis met Frank Phillips van de CAMCy; deze biedt hem een Coca-Cola met ijs aan en neemt zelf een ijskoffie (p. 110). Als Jan voorstelt om wat te eten, spot Bob dat een fles koffie en een paar oudbakken pannenkoeken een stuk goedkoper zijn (p. 111). Terwijl Jan en Bob met Ed Bowers bellen, zit Phillips ongeduldig aan een sigaret te trekken (p. 113). Eenmaal op het CAMCy-terrein maken Jan en Bob zich nuttig door te helpen met het opruimen van de verongelukte trein, terwijl Arie alle helpers voorzien van sterke koffie, lauwe thee en flesjes Coca-Cola (pp. 122-125); voor Jan en Bob heeft Arie eten in blik klaarstaan in een bak met heet water (pp. 125 en 127-129). Volgens Bowers vinden Mexicanen Amerikanen reuze geschikt zolang ze pakjes Camel van hen kunnen bietsen of in harde dollars betaald worden (p. 127). Jan en Arie zijn het stilte met hem eens: Amerikanen delen sigaretten en kauwgom uit en kloppen de kinderen op hun hoofden en in ruil daarvoor verwachten ze dat alle andere volkeren hen als bloedsbroeders ontvangen (p. 127). Een opzichter die erbij zit, staat op het punt de peuk zijn sigaret in het vuur te gooien (p. 127). Arie komt steeds weer op de proppen met nieuwe koffie (p. 130). Een van de arbeiders van de CAMCy daagt Arie in de slaapzaal uit; Arie laat zijn handen los neerhangen en beweegt zijn kaken op en neer alsof hij gum kauwt (p. 142). Een van de machinisten kondigt aan dat hij een biertje gaat drinken in de kantine, een woord dat Arie als muziek in de oren klinkt: hij volgt de machinist en slaat plakken chocola, bananen en flesjes Coca-Cola in (p. 147).
De machinist van de ertstrein die Jan volgt, steekt een sigaret op met behulp van een waslucifer die hij op zijkant van zijn schoen heeft aangestreken (p. 154). Ook de remmer van dezelfde trein steekt een sigaret op; hij heeft in zijn remhokje bovendien spullen om koffie te zetten, waarvan Jan graag gebruik maakt (p. 154). De tweede rit maken Bob en Arie samen; Arie heeft een kartonnen doos meegenomen, waar hij nu flesjes Coca-Cola uithaalt (p. 160). Bobs lege flesje verdwijnt uiteraard in de Mexicaanse natuur (p. 161). Na het ongeluk met de tegemoetkomende trein blijft het spoorwegpersoneel achter om de boel op te ruimen en te herstellen; aan Bob en Arie, die terug naar de CAMCy gaan, vragen ze om koffie en warm eten te laten brengen (p. 171). Dat laatste doen Bob en Arie zelf: ze vervoeren tien man versterking en eten, drinken, sigaretten en koffie naar de reparatieploeg (pp. 173-174). ’s Nachts maken Jan en Bob weer een tocht en Arie brengt hun ook wat te eten uit de kantine: een kartonnen doos met chocola, sigaretten, kauwgom, flesjes limonade en broodjes kaas (p. 177). Intussen hebben de boeven een wisselwachter bewusteloos geslagen; als deze bijkomt, drinkt hij wat koude koffie om weer helder te worden (p. 184). Omdat de ertstrein stilstaat als de bom ontploft, valt de schade deze keer nogal mee; als Arie zich bij Jan en Bob heeft gevoegd, neemt hij een banaan uit de voorraaddoos en smijt de schil traditiegetrouw overboord (p. 191). Jan overdrijft Bobs vrijgevigheid door bij diens aanbod van één dollar de man meteen maar een hele slof sigaretten te fantaseren. Zelf neemt hij een reep chocolade uit de provianddoos (p. 193). Arie geeft de Mexicaanse wisselwachter en de machinist ieder één pakje Chesterfield (p. 194). Jan is eerst nijdig, maar geeft dan de stoker eveneens een pakje sigaretten en trekt daar zo’n vreemd gezicht bij dat Bob en Arie op hun lippen moeten bijten om niet in lachen uit te barsten (p. 194). Een Mexicaanse arbeider vóór het station van Monterrey aan wie zij een telefooncel vragen, staat een sigaret te rollen van bruin papier (p. 195). De aangewezen telefooncel op het station is bezet, zodat de drie jongens hun toevlucht nemen in een eethuis; Bob bestelt drie glazen ijsthee, terwijl Jan en Arie gebruik maken van de grootste en meest comfortabele telefooncel van bewesten de Atlantische Oceaan (pp. 196-197). De taxichauffeur die hen naar de „Liefdesrots” brengt voor hun date met Talavera, ruikt op een ontstellende wijze naar bier en uien (p. 200). Talavera komt in zijn rood-gele Ford, stapt uit en steekt om te beginnen een sigaret op (p. 200). Na afloop, als Talavera heeft bekend en de spoorwegmannen de bandieten gaan vangen, gaan Jan, Bob en Arie naar de CAMCy-kantine: Arie om alles aan het personeel te vertellen, Bob om hot dogs te eten en Jan om in gedachten de boekhouding bij te werken (p. 213).





Waar lazen wij dit nog meer?
John Beringen

Er zullen wellicht niet veel mensen zijn die de Engelse jongensboekenschrijver Anthony Buckeridge kennen. Deze Buckeridge (* 20 juni 1912 , † 28 juni 2004) is bekend geworden door zijn Jennings-serie. Die gaat over een tienjarig jongetje (Jennings) die op een kostschool zit. Zeer amusante lectuur waarin schitterende misverstanden en buitengewoon hilarische situaties de boventoon voeren. Deze serie omvat een kleine dertig delen waarvan er slechts vier zijn vertaald in het Nederlands. Naast deze serie heeft Buckeridge ook de kleine zgn. Rex Milligan-serie op zijn naam. (Vier delen waarvan drie vertaald). Daarin gaat het over een jongen die op het gymnasium zit en ook het nodige meemaakt. In één van de delen („Rex speelt detective”) is een bijzonder leuke passage te lezen die bij Bob Evers-liefhebbers heel bekend voorkomt. Waar gaat het om? Even in het kort: ene heer Sisby, leraar moderne talen aan het gymnasium, bezit een auto die naar eigen zeggen uit 1929 stamt. Op zeker moment biedt hij Rex en Jigger (een klasgenoot van Rex) aan om hen thuis te brengen. Dan geeft de auto er ineens de brui aan. En dat gebeurt op een heel ongelukkige plaats: op een drukke weg, vlak voor een stoplicht. Meteen ontstond er uiteraard een verkeersopstopping van zo’n honderd auto’s waarvan de bestuurders toeterend lieten weten geïrriteerd te zijn omdat ze niet konden doorrijden. We lezen dan het volgende:

Terwijl het licht weer op rood was gesprongen, had meneer Sisby zijn motorkap van zijn hoofd gehaald en op de weg gelegd … En toen het stoplicht weer op groen sprong, had hij een hele uitstalling van gereedschap op de treeplank neergelegd, waaruit hij op zijn gemak een keus ging doen. (Met motorkap wordt hier uiteraard een hoofddeksel bedoeld. Mogelijk een vertaling van ‘motorcap’, een exemplaar van leer in het model van een badmuts zoals je dat ook wel zag bij piloten in en vlak voor de oorlog. Meneer Sisby heeft trouwens in de oorlog bij de R.A.F. gediend, zo wordt er in dit verhaal vermeld - JB).

Waar lazen iets soortgelijks? Juist, in „Een klopjacht op een kapitein” (zie ook mijn andere artikel „Even de lagers nakijken”, elders in deze Nieuwsbrief” – JB:

Vervolgens kwamen uit alle dashboardkastjes, vakken en tassen moersleutels, tangen, schroevedraaiers (toen nog zonder “n” – JB) en hamers te voorschijn, die in een lange rij op de rand van de betonweg werden neergelegd. Toen dat gebeurd was, koos de renner er met zorg en liefde een uit.

Het stemt tot nadenken. Zeker als je ziet dat „Rex speelt detective” voor het eerst in Engeland verscheen in 1953 (oorspronkelijke titel: „Rex Milligan’s busy term”) en „Een klopjacht op een kapitein” in 1954. Toeval? Dat kan, want laten we wel wezen: als Willem de Engelse variant van Rex zou hebben gelezen waardoor hij vervolgens de scène met de automaniak verluchtigde, zou hij al meteen na het verschijnen van dit boek er de hand op moeten hebben kunnen leggen. Die kans is klein, maar technisch niet onmogelijk. Maar wat ook meespeelt, is het feit dat twee mensen op hetzelfde moment ongeveer een zelfde soort inval kunnen krijgen. Een soortgelijke situatie deed zich ook voor bij A.D. Hildebrand (de vader van Tonio die waarschijnlijk model stond voor de autofanaat uit „Klopjacht”). A.D. Hildebrand schreef op zeker moment een serie die ging over Bolke de beer. Veel critici hebben hem indertijd voor de voeten geworpen dat hij gewoon de avonturen van Winnie the Pooh had gekopieerd. Hildebrand heeft dit altijd bestreden door te verklaren dat hij die avonturen niet kende, omdat hij daar nooit iets van gelezen had. Dat is natuurlijk mogelijk. Maar aan de andere kant: als hij inderdaad de verhalen van Bolke had geënt op de avonturen van Winnie the Pooh, dan zou hij dat natuurlijk nooit hebben toegegeven. De overeenkomst met de scènes over de gestrande auto in „Rex” en „Klopjacht” was echter te leuk om niet te vermelden. Het commentaar is aan de lezer(es).

Vraag: zou het hier misschien om een
topos kunnen gaan? In dat geval zouden er in de (jeugd)literatuur meer voorbeelden moeten zijn van chauffeurs van oude (race)-auto’s die meer gereedschappen bij zich hebben dan jullie en ik thuis in de garage hebben hangen en/of liggen. Wie kan zo’n voorbeeld noemen en daarmee een reep Kwatta verdienen? (RS)





Don Juan verslagen
Willy H.

Het tijdschrift Amor’s Magazine, waarvan in 1949 en 1950 minimaal elf nummers zijn verschenen, werd voor een groot deel volgepend door ons aller Willem van den Hout. Maar als je een tijdschrift helemaal door één auteur laat volschrijven, kun je natuurlijk net zo goed een boek van de beste man uitgeven, toch? Daarom bediende Willem zich van diverse pseudoniemen, waarvan Willy H. de bekendste en meest doorzichtige is. In onze Bob Evers Nieuwsbrief komen we nu alweer voor de vijfde maal een verhaal van „Willy H.” tegen en wel uit nummer 6 (januari 1950).
In dit korte verhaal, „Don Juan verslagen”, maken we kennis met een geheel andere kant van Willem: een gelijk the Hon. Teddy Meldrum in
„You rang, m’lord?”, een van de magistraalste sitcoms die het eiland dat ons heeft verlaten ooit heeft voortgebracht, op dienstmeisjes beluste baron wordt behoorlijk op zijn nummer gezet voor zijn wangedrag, dat al heeft geleid tot het ontslag van diverse meisjes. Willem als verre voorloper van de #MeToo-aanklachten: wie had dat ooit gedacht? Als iemand mij dat ooit had verteld, had ik hem of haar uitgebreid uitgelachen!



Bleek en terneergeslagen zit mevrouw Baronesse van Dingsteren tot Sloten in haar rijk vergulde armstoel.
Voor haar staat met van wraakzucht schitterende ogen het nieuwe dienstmeisje.
„Mevrouw, ik neem op staande voet mijn ontslag.”
„Maar Anna, wat heeft mijn man U dan gedaan?”
„Gedaan? .... Gedaan? Hij heeft mij in zijn armen genomen, en me wel vijf minuten lang gekust.”
„Maar lieve hemel, waarom heeft U zich dan niet verzet?”
„Dat kon ik niet .... Ik had juist een paar borden van het mooie servies in mijn handen, en die kon ik toch niet stuk gooien?”
„Neen .... neen .... eh .... ga nu maar Anna, ik moet nadenken.”
Onzeker staat de Barones op en trekt zich terug in haar boudoir. Hartstochtelijk snikkend valt ze voorover op het echtelijk bed.
Geoffrie .... Geoffrie .... hoe kun je me dit toch aandoen? Hoe kun je zoiets doen? Dit is nu al ’t derde meisje in twee maanden tijd, dat me in schande achterlaat. Geoffrie, je zegt toch dat je alleen van mij houdt. Wat zoek je bij anderen, terwijl je alles wat je kunt verlangen in huis hebt? Ben ik soms niet mooi genoeg meer voor je? Wild vliegt ze overeind, veegt de tranen uit haar ogen en kijkt naar haar spiegelbeeld. Inderdaad, ze is nog een zeer mooie vrouw. Zeer knap zelfs; ondanks haar veertig jaren zijn haar haren nog prachtig glanzend zwart, zonder een enkel grijs haartje. En haar figuur is van een volle rijpe schoonheid. Misschien een beetje te zwaar gebouwd, de heupen misschien iets te breed, maar daar houdt Geoffrie juist zo van. Hij wordt altijd misselijk van die magere schrale deernen, waarbij je geen verschil ziet tussen de voorkant of de achterkant.
Maar mijn God, wat moet ik doen? WAT MOET IK DOEN?
O, daar wordt gebeld. Gauw een beetje poeder op mijn gezicht; niemand behoeft te zien, dat ik gehuild heb.
„Mevrouw, een zekere mevrouw Drakenstijn om U te spreken.”
„Goed, Anna, laat haar maar hier binnen.”
Even later komt haar vriendin de kamer in.
„Hallo, Dora, hoe maak je het? Ach lieve, je hebt gehuild, wat is er gebeurd?”
„Dag Carla, ik ben blij dat je gekomen bent. Ja, ik heb een beetje zitten huilen. Die mannen .... ”
„O lieve help, is de Don Juan weer bezig geweest? Wat heeft hij nu weer uitgespookt?”
„Och Carla, je weet dat vorige week het dienstmeisje weggelopen is, omdat mijn man haar lastig viel. Nu heb ik met veel moeite een nieuw meisje gevonden en .... nou ja, je begrijpt het wel .... weer hetzelfde liedje.”
„Zo een oude snoeper.”
„Maak er geen grapje van, Carla, het is treurig genoeg. Zeg me liever, wat ik doen moet. Ben ik soms lelijk?”
„Nee lieve, je bent nog knap genoeg, maar één ding vergeet je. We missen onze sprankelende jeugd, en dat zoeken de mannen.”
„Maar wat wil hij dan? Ik kan toch niet gaan zitten kirren en idiote gezichten trekken als een verliefde jonge blaag?”
„Je zoudt ’t eens kunnen proberen, Dora, misschien ….”
„Met jou valt niet te praten vanmorgen. Laten we maar over iets anders beginnen. Jij steekt toch maar de gek met alles.”
„En toch heb ik een reuze idee.”
„Heus, Carla, toe vertel vlug.”
„Nou, je kent toch die jongen wel, die altijd allerlei karweitjes voor me opknapt? Je weet toch wel, die jongen met die hoge piepstem? Die moeten we een paar dagen aannemen als dienstmeisje.”
„Een jongeman? Ik begrijp je niet, Carla. Als het maar niets onzedelijks is wat je voor wilt stellen, want je weet, daar ben ik niet van gediend.”
„Foei, lieve, hoe kun je zoiets van me denken? Maar goed, als je niets meer wilt horen, stap ik op.”
„Neen, ik vind alles goed.”
„Zo mag ik het horen Dora. Laat alles nu maar aan mij over, dan komt alles in orde. Ontsla het meisje. Morgenmiddag stuur ik je een meisje, waar die oude Don Juan plezier van kan beleven.”

De volgende dag leeft de Baron in een nerveuze spanning. Dora heeft hem verteld, dat er vanavond een nieuw dienstmeisje komt. Hopelijk iets goeds. Dat kind dat ze nu hadden, was niets. Die gilde al, als je naar haar wees. Stijve ouderwetse deerns. In zijn tijd vonden de meisjes het prettig als ze eens flink gezoend werden. En ze vonden het pikant, als ze eens stiekem door „mijnheer” in de billetjes geknepen werden, al deden ze net of ze erg kwaad waren.
Tegen half zes houdt de Baron het niet meer uit op de soos. Met een vaart van 80 kilometer rijdt ie naar huis, brengt de wagen in de garage en stapt naar binnen.
„Dag, lieve,” en plichtmatig drukt hij een kus op de hem toegestoken wang. Zijn gedachten wijlen echter in de keuken. Zou ze er al zijn?
Zijn ongeduld wordt pas bevredigd, als ze samen aan tafel gaan om te dineren. Maar dan wordt zijn wachten dubbel en dwars beloond.
Wat hij te zien krijgt, overtreft al zijn verwachtingen. Zijn hart schiet hem in zijn keel, zodat ie zijn mond verbrandt aan de hete soep. Zijn benen schokken zenuwachtig van ingehouden emotie.
Men moest ook wel van steen zijn, om niet in extase te geraken bij het zien van dit snoeperige kindje. Lange goudblonde lokken omlijstten een gezichtje zo lief en schoon, dat men waande een Engelenkop te zien, zo lief en zo rein. Mooie zwarte wenkbrauwen, die scherp contrasteerden met ’t gouden haar, vuurrode lipjes, die uitnodigden om te kussen. Haar jurk was van een eenvoudig zwart, maar zo geraffineerd getailleerd, dat haar hemels figuurtje een uitdaging vormde voor iedere man op vijf kilometer afstand Dat het uitdagende figuurtje die middag gekocht was voor ƒ 6.50, wist de Baron niet. Evenmin als dat hij kon vermoeden, dat de donkere kousen alleen maar dienden, om de lange beenharen van het „meisje” te verbergen. Hoge pumps voltooiden haar toiletje. Kortom .... Zij was hét ideale dienstmeisje voor mijnheer.
Heimelijk had Dora haar gemaal bestudeerd. Ondanks dat ze ontzettend jaloers was, moest ze toch lachen. Die oude gek zou raar op zijn neus kijken. Nauwelijks was het diner afgelopen, of de baron schoot met een smoesje naar de keuken. Dansend en springend draait hij om het nieuwe grietje heen.
„Toe mijnheer, gaat U a.u.b. uit de keuken. Hoe kan ik nu de rommel opruimen, als U maar steeds om mij heen staat te draaien?”
„Ik wil je even helpen, schatje.”
„Pardon, ik ben Uw schatje niet!”
„Nog niet, hè, maar wat niet is, kan nog komen.”
„Wat een verbeelding, waarde heer. U bent mij te oud. Ik heb wel beteren in mijn kladboekje staan.”
„Dat is een verdomd goede mop, zeg, die moet ik vanavond op de soos vertellen. Of neen, vanavond niet, vanavond blijf ik thuis.”
„Waarom?”
„Om jou te kunnen bewonderen.”
„Alleen maar bewonderen? Enfin, dat doet tenminste geen zeer.”
„Jou zou ik geen zeer kunnen doen, daar ben je te mooi voor.”
„Dank je voor het compliment. Als je nu een beetje opzij gaat, kan ik de borden en glazen op hun plaats zetten.”
„Geef maar hier. Zal ik wel even doen. Hè verdikkie, mijn vrouw roept me. Jammer. Tot ziens!”
Jozef krijgt krampen van het lachen. Die vent zullen we eens gaar stomen. Zijn lust om nog eens te flirten zal hem voorgoed vergaan. Zo’n Don Juan. Nog steeds lachend bekijkt hij zich in de keukenspiegel. Ja, de jurk kan nog best een beetje verder open, en de busten een beetje hoger schuiven. Prima. Als ik nu de koffie binnen breng en me een klein stukje voorover buig, denkt-ie beslist wat te zien. En toch ziet ie lekker niets.”
Om acht uur, juist als Jozef de koffie klaar heeft, wordt Carla aangediend. Ongemerkt geeft ze het „dienstmeisje” een knipoogje van verstandhouding.
„Mevrouw, kan ik de koffie opdienen?”
„Zeker, Marjan. Voor drie personen.”
Onzeker neemt de Baron het kopje in ontvangst. Zijn ogen puilen haast uit de kassen van het gespannen turen in de wijde halsopening.
Zo gezegd: hij ziet lekker niets en dat zweept zijn driften nog meer op. Het duurt dan ook niet lang, of hij verdwijnt met een goed voorwendsel in de keuken.
„En, Dora, hapt de stakker toe?”
„Natuurlijk hapt die oude gek toe. Had je anders verwacht?”
„Neen, dat nu juist niet. Ik ben benieuwd hoe dat afloopt.”
„Lang zal het niet meer duren. Jammer dat we niet in de keuken kunnen gaan kijken.”
Intussen is mijnheer de Baron in de keuken druk bezig, om met allerlei kunstgrepen zijn mooie Marjan te verleiden. Maar het meisje is niet van gisteren. Ze geeft zich niet te gauw gewonnen.
„Kindje, wat een heerlijke lipjes heb je toch. Het moet een genot zijn deze vuurlinie te kussen.”
„Zo dacht je dat, beste jongen? Je vergeet dat achter deze vuurlinie een prikkeldraadversperring is aangebracht. Die konden je wel eens bezeren.”
„Och, dat zouden we kunnen proberen. Dat risico moet een goed soldaat nemen.”
Voor Jozef er op bedacht is, heeft de Baron hem reeds in zijn armen genomen, en kust de rode lippen hartstochtelijk. Voor de show verzet Marjan zich, maar dan geeft ze zich over. Echter niet te lang.
„Heerlijk, lieveling .... je bent een schat.”
„Ik vind kussen niets aan. Mij te gewoon. Er wordt mij te veel gezoend. De meisjes van tegenwoordig willen meer.”
„Liefste Marjan, meen je dat? Heus?”
„Ik meen altijd wat ik zeg.”
„Lieveling, weet je wat we doen? Ik sluip naar boven naar je kamer, en jij komt even later. Goed?”
„Goed, smeer ’m nu maar.”
Weg is Don Juan. Nu zal het drama gebeuren. Jozef brengt nog een kopje koffie binnen, knipoogt tegen Carla, en verdwijnt naar boven, naar de slaapkamer. Op de trap heeft ze haar japon nog verder open gedaan.
Beneden in de salon heerst een angstige spanning. Geen woord wordt er gesproken. De gedachten van beide vrouwen verwijlen bij de twee op de slaapkamer.
Dora rookt met grote trekken een sigaret. Haar voeten tikken nerveus een razende foxtrot op het karpet. En dan ineens is het of een bom is ingeslagen. Een hels kabaal is losgebroken. Tierende mannenstemmen brullen wild dooreen.
Dora is opgesprongen, en wil naar boven rennen, maar de verstandige Carla houdt haar tegen. Men moet een les niet storen.
Intussen wordt het rumoer steeds erger. Het lijkt of er boven gevochten wordt. En inderdaad is het ook zo. De schone Marjan is veranderd in een ware furie. Met beide handen heeft ze de Don Juan bij zijn kraag en slingert hem van zich af. De mooie japon is gescheurd, de pruik ligt reeds lang vertrapt op de vloer. Met een smak stort de Baron tegen de grond, en blijft voor dood liggen.
Nu houden de beide vrouwen het niet meer uit. Als een wervelwind vliegen ze de trap op, de slaapkamer binnen.
Dora is een flauwte nabij, nu ze haar geliefde echtvriend buiten westen op de vloer ziet liggen .....
„Arme lieve Geoffrie! .... Arme lieve schat.”
Carla en Jozef hebben zich zeer bescheiden teruggetrokken. Hier horen geen vreemden bij.
Met reukwater weet Dora eindelijk haar man weer bij te krijgen.
„Liefste Geoffrie ....”
„Dora .... Dora .... ik .... ben .... een ....!”
„Stil maar, lieve jongen. Voortaan nemen we geen dienstmeisje meer, ik zal zelf weer koken, net als vroeger, hè?”
„Ja, schat, vergeef me .... Nooit kijk ik een deern meer aan.”
Beneden stond Jozef rustig zijn geld te tellen. Zo goed is hij nog nooit betaald voor een klussie.





„Even de lagers nakijken”
John Beringen

Een scène die zowel zeer amusant als verbazingwekkend is, is de passage waarin Jan en Bob in „Een klopjacht op een kapitein” een lift krijgen van de autofanaat met zijn raceauto. Jan Prins oppert in de hardcover dat het mogelijk een Rolls-Royce of een Horch is. Het eerste merk valt meteen al af omdat Rolls-Royce nooit een dergelijk type racewagen heeft geproduceerd; vandaar dat er in de pocketversie sprake is van een Delahaye of een Horch. Vermoedelijk is het een Horch, omdat dat er van dat merk, in tegenstelling tot Delahaye, inderdaad modellen waren met achtcilinder lijnmotoren. En als we op de beschrijving van de bestuurder afgaan, rijst het sterke vermoeden dat Willem hiermee Tonio Hildebrand heeft geportretteerd; Willem en Tonio (volbloed autoliefhebber en ex-coureur) hebben elkaar namelijk goed gekend.
Maar terug naar de auto. De eigenaar vertelt dat de motor net is gereviseerd. Tijdens een tussenstop in Utrecht laat hij even het oliepeil en de banden nakijken. Na dit gedaan te hebben, bleek dit helemaal in orde te zijn waarop hij laat weten dat hij nu echt lekker kon doorrijden. Tijdens het eerste stuk van de rit, waarbij hij de gang er ook al stevig in had, had hij zogezegd „een beetje rustig aan” gedaan. Als hij flink doortrapt, valt de oliedruk ineens weg. Hierop zet hij de auto aan de kant. Nu wordt het wegvallen van oliedruk veroorzaakt door bijvoorbeeld een lekkage van de oliepomp of een defect hieraan. Eerder had hij het trouwens over oliepompen (meervoud); dat klopt, want sommige gecompliceerde automotoren hebben/hadden inderdaad meer oliepompen. Hij draait vervolgens een moer los bovenop de motor en verklaart dat hij even de lagers gaat nakijken. Dat wekt enige verbazing. Om een en ander te verduidelijken eerst enige technische toelichting.
Lagers in een automotor zijn geen kogellagers zoals wij die allemaal kennen, maar zogeheten glijlagers, die bestaan uit lagerschalen. Dat zijn stroken metaal die in de vorm van een halve maan zijn gebogen. Om even een beeld te geven: stroken metaal van tachtig millimeter lang, twintig millimeter breed en vijf millimeter dik die halfrond zijn gebogen (de maten zijn even willekeurig gekozen). Deze lagerschalen zitten strak om een draaiende as heen en zorgen zo dat de wrijving minimaal is. Een constante aanvoer van olie is hierbij van levensbelang. Zoals gezegd begint hij bovenaan de motor te sleutelen. Dat is dan nog verklaarbaar omdat een nokkenas (mogelijk had dit model er zelfs twee) zich bovenop de motor bevindt en die is ook voorzien van glijlagers. Maar die lagers zitten helemaal ingekapseld en zijn aan het oog onttrokken. Tot zover oké. Stel nou dat hij inderdaad de nokkenas (of nokkenassen) demonteert, de lagerschalen lospeutert en deze bekijkt. Dan kan hij tot twee conclusies komen: óf er is niets aan de hand óf deze lagerschalen hebben inderdaad schade opgelopen doordat ze te warm zijn geworden. En dit laatste is te zien als je ze goed schoonwrijft en ontdekt dat ze iets verkleurd zijn. Maar dan zijn we er nog niet want dit zelfde soort lagerschalen bevindt zich ook onderin de motor: in de drijfstangen die op de krukas zitten en op de krukas zelf die daarmee in het motorhuis is gemonteerd. Wil je die bekijken, dan zal de gehele motor er toch even uitgehaald moeten worden omdat je dan de carterpan moet verwijderen die veelal bovenop de voortrein ligt. Maar laten we ervan uitgaan dat de conditie van de nokkenaslagers representatief is voor die van zowel de drijfstang- als de krukaslagers. Anders gezegd: als de nokkenaslagers geen zichtbare schade hebben opgelopen dan is dat eveneens het geval bij de andere lagers. Dan blijven we echter nog wel met de oorzaak zitten: een defecte oliepomp. Zo iets langs de weg repareren wordt heel lastig! In het meest gunstige geval moet er een pakking vernieuwd worden (die je natuurlijk niet bij je hebt) of de gehele pomp moet vervangen worden (die je ook niet in je kofferbak hebt liggen). Na het uit- en inbouwen van de nokkenas(sen), wat je niet in een uurtje doet, zal hij toch externe hulp hebben moeten inroepen. Maar buitengewoon hilarisch is hoe Willem de aanloop naar deze actie beschrijft: „Vervolgens kwamen uit alle dashboardkastjes, vakken en tassen moersleutels, tangen, schroevedraaiers (toen nog zonder „n”, JB) en hamers te voorschijn, die in een lange rij op de rand van de betonweg werden neergelegd. Toen dat gebeurd was, koos de renner er met zorg en liefde een uit en begon een bout ergens bovenaan de
motor los te draaien.”
Het „Dát kan wel effe duren”, zoals Bob dat opmerkt, was beslist niet overdreven!








Enkele foto’s uit Amersfoort
Roger Schenk

Voor inmiddels alweer aflevering negentien in onze serie foto-impressies van de plaatsen van handeling van de Bob Evers-serie keren wij terug naar Amersfoort, belangrijke plaats van handeling van „Drie jongens als circusdetective”.
Van oudsher zijn vriend en vijand het erover eens dat de dollarjacht-trilogie de boeken zijn waarin Willy van der Heide het meest teruggrijpt op zijn oorlogsverleden. Het mag dus geen verwondering wekken dat we hieronder twee „Bob Evers-huizen” aantreffen waar Willem zelf gewoond en gewerkt heeft; voeg daarbij ook nog eens het „huis van Munno Prins” in Bilthoven, eveneens in „Circusdetective” en het zal u duidelijk worden hoezeer Dichtung und Wahrheit - om die prachtige taal die in de oorlog zo’n slechte naam heeft gekregen maar eens te gebruiken - in deze trilogie verweven zijn.


Kaartje van Amersfoort.
De nummers 1 t/m 10 geven aan waar de foto’s hieronder zijn gemaakt
.



De Centrum Garage zat tot 1958 aan de Muurhuizen nr. 11; daarna verhuisde de garage naar de Everard Meysterweg 49, buiten het centrum, en heette later Pon Dealer Amersfoort.
In de jaren ’60 zien we ineens een „Centrum Garage” opduiken aan de Kamp nr. 36, in het pand waar nu Scapino gevestigd is: een filiaal of een snoodaard die zich de naam „Centrum Garage” had toegeëigend nu de vorige Centrum Garage haar naam had veranderd? Hoe dan ook: als we de datum van het avontuur in bekijken en de beschrijving in „
Circusdetective” goed lezen, kan dit niet om de Centrum Garage die Mark Van Vliets Oldsmobile afsleepte gaan. (1)



Als de Oldsmobile met Luuk erin veilig en wel in de Centrum Garage staat, komt Mark van Vliet naar buiten. Jan zoekt zijn heil in de zijstraat, waar zijn bromfiets staat en waar een groentewinkel is, waarvan hij de eigenaar maar moeilijk van zich af kan schudden. Dat moet de Kortegracht zijn, want Jan ziet vanuit de groentewinkel Mark schuin aan de overzijde van de Muurhuizen voorbijstruinen. (2)



Van Vliet gaat niet ver: hij passeert de Valkestraat aan zijn linkerhand en gaat rechts de Schoutensteeg in; Willem noemt de straatnamen niet en heeft het alleen over „twee straten verder”, maar wij kunnen de route feilloos volgen: nu wordt ook duidelijk dat het niet om de „Centrum Garage” aan de Kamp kan gaan, want daar is in geen velden over wegen een (huidige of voormalige) kerk te bekennen, maar hier, aan de Herestraat - het verlengde van de Schoutensteeg - wel: de voormalige Remonstrantse Kerk, sinds 1989 in gebruik als woonhuis. (3)



Achter deze voormalige Remonstrantse Kerk, in het voormalige St. Elisabeth’s Gasthuis, dat nu onder de naam Voirde een appartementencomplex is aan de Sint Andriesstraat was tot voor kort toevallig een autoverhuurbedrijf gevestigd onder de naam MyWheels; de naam en het bijbehorende adres staan anno 2021 nog steeds in Google vermeld. In de tijd van „Circusdetective”, toen we in dit land nog gewoon Nederlands spraken, lag schuin tegenover het gasthuis autoverhuurbedrijf Nieuwenhuizen. (4)



Op de Varkensmarkt was ooit „Automatiek Succes”, daar waar de kroketten, bitterballen, nierbroodjes en broodjes gehakt uitverkocht waren, maar chocola, zakjes zuurtjes, sinaasappelen en appelbollen blijkbaar niet. Later verdwenen de naam Succes en elke vorm van humor (zo kreeg de olijke Bob Evers-fan die het waagde om een sinaasappel in een van de vakjes te leggen en daar een foto van te maken, de wind ongenadig van voren) en in de jaren ’10 van deze eeuw maakte de complete automatiek plaats voor een poffertjesrestaurant. Afgezien van die ene sinaasappel werden er sinds het verschijnen van „Circusdetective” geen gezonde etenswaren meer in de automatiek aangetroffen. (5)



Op de hoek van de Utrechtsestraat en de Stadsring ligt nu al sinds 2004 deze „Schandvlek van de Stad”. Ooit stond hier hotel-restaurant „De Witte”, tot 1956 een prachtig pand, maar toen vervangen door een vierkant gebouw waar geen enkele kraak aan zat en zo mogelijk nog minder smaak. In 2004 werd ook dat gebouw afgebroken en sindsdien ligt het terrein nutteloos en braak, af en toe opgevrolijkt door een enorm bord vol prachtige plannen die men met dit terrein heeft, maar meestal niet.
Hier wordt de sinaasappelen torsende Jan op zijn „duivelsfiets” bijna geschept door Masters en Strauss in hun Kaiser Frazer (hardcover) resp. Jaguar (pocket). Jan veronderstelt dat deze twee hem op dat moment nog onbekende Amerikanen met hun wederrechtelijk gevoerde CD-nummerbord in „De Witte” koffie gaan drinken.
(6)


En dat is nog niet eens nog gek bedacht van Jan, want het restaurant - hier een historische foto (links) van vóór de verbouwing in 1956 - had van 1960 tot 1981 een Michelinster, dus de kwaliteit van de koffie zal heel behoorlijk zijn geweest. Helaas voor Strauss en Masters was „De Witte” zo vroeg in de ochtend nog niet open.
Dat ziet hij vanuit het raam van het wit met rode politiebureau (foto rechts) dat helaas ook alweer verdwenen is, net als de brug over de singel, die niet meer nodig was omdat er geen singel meer is. Alweer een
Bob Evers-monument in de dop verdwenen! In navolging van andere stadsbesturen die niet weten wat ze willen en blijkbaar geld te veel hebben (Utrecht, Dordrecht en ga zo maar door) bestaan er overigens plannen om de na het dempen van de singel ontstane Stadsring weer open te gooien en het water terug te laten keren. Ach, we zullen het misschien nog meemaken in aflevering 119 van onze rubriek „Enkele foto’s uit …” of daaromtrent.



De bovenverdieping van Stationsstraat 26B kennen wij (onder de foutieve naam „Stationsweg”) uit „Circusdetective” als woning van Luuk van Genderen, waar Jan Prins min of meer wederrechtelijk binnendrong en een telegram van Herr Ingenieur Dausenberg ontvreemdde. Wat niet iedereen weet, is dat deze bovenwoning van 4 oktober 1940 tot 3 maart 1941 bewoond werd door Willem en Wiesje van den Hout, met in hun kielzog enkele tientallen vrienden. We hebben met z’n allen krom gelegen van het lachen over de gebeurtenissen in het eerste hoofdstuk van „Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?”, maar dit echtpaar en hun vriendenschaar is niet bepaald het soort buren dat je je ergste vijand toewenst. Nou ja, eentje dan … (7)



Van de ooit zo mooie Leusderhei waar Circus Bonzario stond, is dankzij de aanleg van de autosnelwegen N221 en A28 niet veel meer over, vooral niet aan de Amersfoortse zijde van deze randweg. Hier en daar wat (gecultiveerde) open plekken, zoals op deze foto, maar het meeste is heidelandschap is overwoekerd door struikgewas en bosschages. Aan de Leusder zijde van de randweg is het open heidelandschap ogenschijnlijk blijven bestaan, maar dat komt vooral omdat dat deel sinds 1954 militair oefenterrein is, waar elke heidestruik en beginnende boom aan gort werd gereden door tanks. Sinds dat jaar is dat stuk heide overigens verboden terrein voor het niet-geüniformeerde deel van de bevolking. (8)



De gestaag uitdijende bebouwing van Amersfoort neemt steeds grotere happen uit de voormalige heide; tot 1958 – dus ook nog ten tijde van „Circusdetective” kon men vanuit de slaapkamers van de villa Leusderweg 272 (het derde pand van links, min of meer verscholen achter de bomen; bouwjaar 1931) nog genieten van het uitzicht over de heide, de velden en de dreven en somtijds de feeërieke aanblik van een circus, zoals onze slapeloze vriend J.M.C. Bregansius.
Ook deze villa kende Willy van der Heide maar al te goed: de villa was in de oorlog geconfisqueerd door de
Einheit Gerlach, een onderdeel van de zogeheten Frontaufklärungstruppen, die tot taak had het drukken van pamfletten die uitgestrooid moesten worden over de vijand om de geallieerden te demotiveren, iets wat overigens omgekeerd ook veelvuldig gebeurde. In ieder geval in het najaar van 1944 was een zekere W.H.M. van den Hout verbonden aan deze eenheid; sterker nog: hij had een „kamer” in deze villa. Bedoeld zal wel zijn: een kantoor. Dat is dus al het derde huis uit „Circusdetective” dat hij persoonlijk kende. (9)



De Oldsmobile volgt vanaf „het huis van Bregansius” de asfaltweg; dat moet de Hugo de Grootlaan zijn - die keurig langs de noordrand van „Klein-Zwitserland”, een overgebleven, inmiddels bebost stuk Leusderheide, waar o.a. het Monument voor de Belgen staat, loopt. Vervolgens komen ze op een viersprong (inmiddels natuurlijk vervangen door een rotonde waarop de Hugo de Grootlaan, Vondellaan, Utrechtseweg (2x zelfs), Emmalaan en Dillenburglaan uitkomen. De afstand tussen „het huis van Bregansius” tot hier is geen 200, maar 1000 meter; Bob - of liever gezegd Van der Heide - was natuurlijk nooit zo sterk in het schatten van afstanden. Bob hoort dan het geluid van de startmotor van de Oldsmobile en slaat een smalle asfaltweg in. Dat moet de Emmalaan zijn: de boeven vermijden blijkbaar liever het centrum of willen wellicht zo snel mogelijk naar de Stationsstraat om Luuk thuis af te zetten. Vervolgens loopt Bob een zijweggetje naar rechts in, waar 30 meter verderop de Olds niet verder kwam door het zand in de tank (dat is vanaf de viersprong/rotonde nog zo’n 400 meter). Rechts zien we de ligusterhaag van het buurhuis, waarachter Bob zich verscholen hield en in het midden de oprit met de bakstenen pilaren waar in de tijd van „Circusdetective” nog een zwart gelakt hek aan hing. Achter het grintpad met de geparkeerde auto’s zien we het portiek van deze villa. Precies op deze plek werd Bob in zijn kraag gevat door de „Bolle”. Jan weet te melden dat deze straat (de Prins Frederiklaan) uitkomt op de hoofdweg die naar „De Witte” voert, de Utrechtseweg. In principe zou het ook mogelijk zijn dat de Olds stopte op de Anna Paulownalaan, maar daar is aan de rechterkant van de straat de eerste honderd meter geen ligusterhaag te bekennen; wel links, maar waarom zou de kaduke auto Mark, Luuk en de „Bolle” het prompt aan de linkerkant van de weg begeven? Bovendien slingert de Anna Paulownalaan zich op een wel heel vreemde manier richting Utrechtseweg: niet echt de laan die men neemt als men richting Stationsstraat wil, dus met uw welnemen hou ik het op de Prins Frederiklaan. (10)







De Nieuwe GIL 7
John Beringen & Roger Schenk

Terug van weggeweest:
Politiek satirisch en volkomen
onafhankelijk blad voor
Nuchtere Nederlanders
De Nieuwe GIL Nr. 7

Postbus 278
2500 AB Den Haag


10 juli 2021


Nederlandse Photoshop Omroep


Wederom is de NPO in opspraak gekomen wegens het manipuleren van foto’s, of liever gezegd: één foto. Eén enkel fotootje zou normaliter niet iets zijn om je druk over te maken, maar het is na autogordel-gate al de tweede misleidende actie waarvoor het Ministerie van Onnederlandse Zaken de omroep opdracht heeft gegeven. En na Ollongren-gate al de derde onfrisse actie waar een en dezelfde „vernieuwende” politieke partij bij betrokken is, meer in het bijzonder de ultra-ambitieuze lijsttrekster daarvan.
Zoals op bovenstaande foto heel duidelijk zichtbaar is dat onder de laarsjes van deze minister en lijsttrekster van D66 een levensgrote tafel is gephotoshopt. In eerste instantie – op de verkiezingsavond zelf– viel het zelfs de altijd op bedrog gespitste redactie van De Nieuwe GIL niet op, maar na enkele woorden die NPO-medewerkster Anjali Chandrikasingh zich tijdens een toevallig interview van Radio M Utrecht op straat, dat over een geheel ander onderwerp ging, liet ontvallen, zijn wij eens beter gaan kijken naar deze foto. En omdat wij van De Nieuwe GIL natuurlijk niet over één nacht ijs gaan, deden wij voor alle zekerheid een beroep op onze vaste cyberdeskundige Geert van Geelkerken, die bevestigde wat wij al vermoedden: de tafel op de foto was later toegevoegd.
Vermoedelijk wilde mevrouw Kaag, onze blanke Bokassa, met het dansen op de tafel de wereld duidelijk maken hoe hoog zij zich verheven voelt boven het grauw en dat zij dacht dat zelfs iemand van deze partij vol naïevelingen het uiteindelijk tot minister-president van dit land zou kunnen schoppen, zelfs zonder dat haar partij cijfermatig de grootste was geworden. Het toeval wilde dat Van Geelkerken een verloofde heeft, Florrie Sassen van Menten, die van beroep … nou ja, dat doet er niet toe. Deze Florrie is daarnaast echter amateur-detective, die, wanneer zij bloed ruikt, per se tot het gaatje – en waar mogelijk zelfs nog verder – wil gaan om de waarheid boven tafel te krijgen. Door toedoen van haar contacten op het Binnenhof en geschikt combineren en deduceren wist juffrouw Sassen van Menten stukje bij beetje de waarheid te reconstrueren.
Om van mevrouw Kaag de heimelijke leidende kracht in het nieuwe kabinet te maken, moest onze huidige premier, de heer Rutte, natuurlijk opzettelijk beschadigd te worden. Via de ogenschijnlijk klunzige actie van Kajsa Ollongren, met haar stapeltje papieren vóór de lenzen van de persfotografen op het Binnenhof, bereikte Kaag een tweeledig doel: Mark Rutte mocht van mevrouw Kaag na een nacht vol tumult en theater in de Tweede Kamer wel in naam minister-president worden van zijn vierde achtereenvolgende kabinet, maar alleen als hij zich exact confirmeerde aan de wensen, nukken en grillen van deze mevrouw Kaag en de door haar gewenste steun van de „wolk aan linkse partijen” die zij het kabinet inloodste. Ten tweede – het is laatste jaren nou eenmaal schering en inslag dat elke politicus die naam wil maken zich afscheidt van de partij waarvoor hij in de Tweede Kamer behoort te zitten – was de onstabiele factor Omtzigt (CDA) door deze briljante wijze van handelen definitief kaltgestellt. Toen mevrouw Sassen van Menten op dit punt van haar onthullingen was gekomen, konden wij van De Nieuwe GIL onszelf wel voor onze koppen slaan: hoe is het toch mogelijk dat wij, net als 17 miljoen landgenoten ook maar één seconde in dat smoesje zijn getrapt dat mevrouw Ollongren, ook al zo’n over alle nijlpaarden getilde tante van D66, dat stapeltje papieren met de zinsnede „Omtzigt functie elders” bovenop per ongeluk aan het vaderlandse journaille had getoond? Achteraf bezien hadden wij en al die andere Nederlanders toch moeten inzien dat zelfs een lid van deze naïeve partij een dergelijke fout niet kan maken: we hadden toch kunnen weten dat dit opzet was?
Op de foto zien wij hoe breed mevrouw Kaag zich hier maakt met haar uitgestrekte armen; dat lijkt ons geen Photoshop, net zo min als de houding van die armen. Het lijkt er veeleer op dat de fotograaf van dienst de opdracht heeft gekregen om de ellebogen waarmee zij zich een weg naar boven probeert te banen in het labyrint van de Nederlandse politiek, zorgvuldig aan de blikken van de toeschouwer te onttrekken.
En dat uitgerekend van deze mevrouw Al Qaq-Kaag, die in geen enkel gesprek nalaat de aandacht te vestigen op haar zogenaamde „nieuwe leiderschap”! Het mocht wat! Oude Château Migraine in nieuwe zakken, zal ze bedoelen. Laat het besturen alsjeblieft over aan mensen die er verstand van hebben, Sieg Griet!




Dementerende Democraten

Een land besturen is een buitengewoon lastige klus want hoe je het ook aanpakt: er zullen altijd mensen zijn die zich benadeeld voelen door een bepaalde regel, een veranderde strategie, aanpassing van een wet enz…
Kritiek hebben mag natuurlijk altijd, want tenslotte leven we in een democratie waarin we onze mening hardop mogen uitspreken zolang die niet uitmondt in een aanval, provocatie of belediging. U mag, als u een bekeuring krijgt, bijvoorbeeld wel tegen een politieman zeggen: „Ik vind u kinderachtig.” De man zal dan reageren met de opmerking dat u dat mag vinden maar dat u wel een overtreding hebt begaan. Zegt u echter: „U BENT kinderachtig,” dan wordt het anders. U velt op dat moment een misplaatst oordeel dat als een belediging opgevat kan worden en mogelijk tot een tweede bon leidt. Maar laten we terugkeren naar het begrip kritiek. Hiermee wijst u op onvolkomenheden; u stelt vast wat er (volgens u) niet deugt of wat totaal niet klopt. Niet zelden krijgt u dan de vraag: „Kun jij het dan beter?” te horen. DAT laatste is een misvatting of verkeerde benadering, zo u wilt. Want je hoeft het niet beter te kunnen om op de zere plek te wijzen. Even een voorbeeld. Stel dat u een metselaar laat komen om een muur op te trekken. Als de beste man daarmee klaar is, ziet u dat de voegen schots en scheef lopen. Dan zou u daar geen commentaar op mogen leveren omdat u zelf niet kunt metselen? Ja, verroest … daarom heeft u toch juist die vakman ingehuurd?
Met het regeren van een land werkt het precies zo. Je mag constateren dat iets helemaal fout gaat ook al beschik je m.b.t. de betreffende kwestie zelf niet over ook maar de minste aanleg. Kort samengevat, een term die wij overigens vrij weinig gebruiken, komt het op het volgende neer: als je niets beters weet, maakt dat een slechte aanpak van een ander niet minder slecht. Maar voor alles moeten we natuurlijk wel eerlijk en redelijk blijven.

Mogelijk lanceren wij een dogma door te stellen dat politici ook maar mensen zijn, maar wat hiermee aangeduid wordt is dat de vraagstukken waarover beslist moet worden vaak zeer complex en behoorlijk gecompliceerd zijn. Daar zijn zowel een aanzienlijke hoeveelheid kennis als bepaalde vaardigheden voor nodig waar verreweg de meeste onder ons niet over beschikken. Nu voel ik al dat er mensen zijn die meteen zullen denken aan onze vroegere minister Hans Alders die alleen maar de lagere school had doorlopen, maar laten we daarover opmerken dat we dit moeten zien als de uitzondering die de regel bevestigt.
Maar ter zake: wat al geruime tijd volop in het nieuws is, is de toeslagenaffaire. Wij publiceerden daar al eerder over en om uw geheugen op te frissen, plaatsen wij hier de ingezonden brief zoals die was aan te treffen in De Nieuwe GIL uit Nieuwsbrief 55.

Meneer A. uit U. schrijft ons het volgende:

Boe!
Mijne heren van de redactie,

Onlangs was er het nodige te doen rondom de vermeende toeslagfraude. Zo’n 8500 gezinnen werden door de belastingdienst aantoonbaar valselijk beschuldigd van het feit dat ze ten onrechte toeslagen voor kinderopvang zouden hebben ontvangen. Ze moesten gaan terugbetalen, hetgeen voor velen tot mensonterende gevolgen leidde. Uiteindelijk was dit niet meer onder de pet te houden; verschillende hoogwaardigheidsbekleders traden af (en vonden elders weer een ander baantje waar ze waarschijnlijk wel opnieuw voor allerlei ongemak zullen zorgen). Nu is er dan een commissie opgezet die dan zogezegd alle gedupeerden zal gaan compenseren. En dat is de commissie Donner. U weet wel: de man die indertijd moest aftreden vanwege de Schipholbrand en de woede over zich heen haalde door het ontslagrecht te willen versoepelen en de AOW-leeftijd wilde optrekken naar 70 jaar. O ja, hij was ook degene die in zijn hoedanigheid als minister van justitie mensen die op straat aangevallen werden adviseerde om geen geweld te gebruiken, maar om „boe” te roepen om zo de aanvaller af te schrikken. Begrijpt u dat ik niet echt geloof in een goede afloop voor alle gedupeerden door een commissie die door deze man wordt geleid?

Naschrift van de redactie: Dat begrijpen wij heel goed. Het gekke is dat iedereen op de hoogte is van hetgeen u opsomt. Desondanks belandt dit soort mensen niet in de banenpool maar krijgt – waarschijnlijk door vriendjes – toch iedere keer weer een ander goedbetaald bestuursbaantje. En wat dat „boe-roepen” aangaat: wij achten de kans heel klein dat een aanvaller zich daardoor zal laten afschrikken. Wat wellicht meer kans van slagen heeft, is als het slachtoffer een foto van Donner laat zien aan de belager. Mogelijk dat deze dan uitgeschakeld wordt door een lachstuip.
EINDE CITAAT

Achteraf gezien, bleek meneer A. (zonder het te weten) wel heel indringend in een wond te prikken die veel dieper bleek. Het kabinet zou uiteindelijk vallen door deze kwestie nog voordat de heer Donner goed en wel in actie kon komen. Je zou, gelet op het door dhr. A. beschrevene nog kunnen discussiëren over de vraag of dat nu echt een negatieve ontwikkeling is of juist een positief bij-effect. Maar laten we wel wezen: als een kabinet valt, is dat natuurlijk een ernstige zaak, hoe je het ook bekijkt. Een en ander werd nog ernstiger toen bleek dat er op grote schaal informatie was achtergehouden om hoge ambtenaren uit de wind te houden. Dat leidde tot nog meer commotie. En dan merkt men ook meteen dat er hele volksstammen zijn die totaal niet weten hoe het werkt in de politiek. Dat moge blijken uit de veel gebezigde kreet: „Stuur ze naar huis!” Nu willen wij niet kinderachtig doen, maar we hebben (nog) geen kabinet dat naar huis gestuurd kán worden. Deze „wens” is ongeveer het zelfde als roepen dat er iemand geëxecuteerd moet worden die al dood is … Eenieder zal wel aanvoelen dat wij de nodige lezerspost kregen over dit nieuwe facet uit het grote schandaal. Wij hebben echter besloten om daar niets van te publiceren omdat de toonzetting in de ingezonden reacties hoogst bedenkelijk is te noemen. Zoals eerder opgemerkt, mag iedereen een mening ventileren en/of kritiek leveren, maar wij zagen bewoordingen voorbij komen in de trant van: „Als je niet door het toelatingsexamen van de Jostiband komt of niet geschikt bent om bij de Douwe Egberts de gleufjes in de koffiebonen te vijlen, dan kun je altijd nog een politieke functie gaan bekleden.”
Alles goed en wel, maar dat gaat de redactie van De Nieuwe GIL echt te ver. En dan is hiermee nog het meest milde commentaar weergegeven. Maar het ongeloof, de woede en de verbijstering die doorklinkt in de reacties is ook weer begrijpelijk als we alles even op een rijtje zetten. Nu mag het recht praten wat krom is wel een oer-Hollandse traditie zijn in onze parlementaire kringen, maar in deze situatie mag men waarlijk spreken van een overkill op dit terrein. Om te beginnen was daar Mark Rutte die zich „dingen anders herinnerde” toen hij met de neus op de feiten werd gedrukt; en dat voor iemand die geschiedenis heeft gestudeerd (!). Vervolgens wist Sigrid Kaag niet meer of ze bij de vergaderingen van de ministerraad was geweest waar tot het achterhouden van informatie werd besloten. Aan de hand van de presentielijsten bleek echter dat ze zegge en schrijve één vergadering had gemist. Wat moeten wij met deze mensen? Misschien een wat flauw vergelijk, maar als u een chauffeur in dienst heeft die niet meer weet dat hij alle rode stoplichten heeft genegeerd of zich rood als groen herinnert … zou u die dan gewoon rustig laten rondrijden? Waarschijnlijk niet. Het is echter niet aan te nemen we naast de corona-crisis ineens te maken hebben met een plotselinge Alzheimer-epidemie die heerst onder onze bestuurders. En dat maakt de hele zaak nog ernstiger. In de eerste plaats ligt hierdoor de geloofwaardigheid van onze volksvertegenwoordigers zwaar onder vuur en in de tweede plaats is het een grote belediging aan het adres van de kiezers (die mogelijk op dezelfde leiders hebben gestemd) door te veronderstellen dat zij over dusdanig weinig verstandelijke vermogens beschikken dat zij al dit gedraai wel voor zoete koek zullen slikken.
We spreken geen oordeel uit, maar concluderen dat we twee kanten op kunnen: volksverlakkers of dementerende democraten. En misschien is dit ook weer wat kort door de bocht en moeten we gewoon spreken over „rondvliegende motten die wel trek hebben in het paarse pluche.”


Het politiek commentaar van …


Onlangs, naar ik meen op 1 juli, kwam mevrouw Halsema weer eens in het nieuws door namens de stad waarvan zij de burgemeester is, excuses aan te bieden voor het slavernijverleden. Vervolgens dook daar de „wolk aan linkse partijen” als een waarlijke sprinkhanenplaag bovenop, teneinde ons demissionaire en toekomstige kabinet ertoe te bewegen om namens heel Nederland excuses aan te bieden voor datzelfde verleden.
En nu wil ik het hier nog niet eens hebben over de vraag of het terecht is om excuses aan te bieden voor daden en wandaden uit een ver verleden. Nee, als we zo gaan beginnen, wordt het ook tijd om excuses af te wachten van de nazaten van het aloude Romeinse Rijk vanwege de vierhonderd jaar durende bezetting en knechting van grote delen van ons vaderland, van alle Scandinaviërs voor de verwoesting van Dorestad, van de Spanjaarden voor alles wat hun verre voorouders ons landje tachtig jaar lang hebben aangedaan, zoals de vervolging van andersgelovigen, de Bloedraad van Alva en het uithongeren van de bevolking van diverse steden, van de Engelsen vanwege alle zeeoorlogen uit een grijs verleden, van diezelfde Engelsen, Fransen, Münsteraner, Kölner en het Haagse proletariaat vanwege de misdaden, gepleegd in het rampjaar 1672, van de voormalige bewoners van Barbarije die zich eeuwen lang schuldig maakten aan de vangst van en handel in blanke slaven en slavinnen en zo kan ik nog wel even doorgaan, omdat ik het donkerbruine vermoeden heb dat ik nogal wat op te eisen excuses vergeet. Dat dus liever niet.
Verder wil ik het hier ook niet hebben over de manier waarop deze burgemeester van Amsterdam zich door het leven slaat: bij elk gebaar, bij elk woord en bij elke gemaakte glimlach van deze mevrouw krijg je als toeschouwer de indruk dat het werkelijk allemaal op een onhandige manier ingestudeerd is. Elke vorm van spontaniteit lijkt deze mevrouw vreemd. En misschien vergis ik mij wel en is zij achter haar onbeholpen façade juist heel spontaan, daarover kan ik niet oordelen: het gaat mij om de indruk die ze wekt. En die is niet best. Maar toch is ook dit niet waar ik het over wil hebben.
Het punt is dat afgedwongen excuses minder dan geen waarde hebben.
We hebben het als kind, denk ik, allemaal wel eens meegemaakt dat we - bewust of onbewust - brutaal waren tegen „grote mensen” en dat onze ouders ons vervolgens dwongen om excuses aan te bieden aan de volwassene(n) in kwestie. Toch? Nou, dan weet u net zo goed als ik dat wij die excuses dan maar in naam van de lieve vrede maakten, maar dat wij inwendig de betreffende volwassene(n), die zo gemeen was of waren geweest om het voorval aan onze ouders te verklappen, vervloekten.
Heel anders daarentegen waren de spontaan aangeboden excuses voor de wandaden van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog door kanselier Willy Brandt op 7 december 1970. Niemand had de man daarom gevraagd, niemand had gedreigd met geweld of plunderingen indien hij ze niet had aangeboden. En dat op een moment dat er nog miljoenen overlevenden van de Duitse misdaden in binnen- en buitenland in leven waren!
Kijk, dát maakt Willy Brandt, hoe je verder ook over zijn politieke voorkeuren of zijn rol in het spionageschandaal rondom zijn persoonlijk medewerker Günther Guillaume denkt, tot een groot staatsman! Beide onderdelen van het begrip staatsman (zowel staat als man) zijn voorlopig onbereikbaar voor Femke Halsema. Waarbij aangetekend dient te worden dat het in Nederland makkelijker lijkt om man te worden dan om verstand van staatszaken op te doen.

GGG.






Illegale kabinetsvergaderingen!

Terwijl de geruchten over clandestiene diners en bruiloftsfeesten waaraan enkele ministers tijdens de pandemie deelgenomen zouden hebben aanzwellen, heeft de regering toegegeven in het diepste geheim een paar kabinetsvergaderingen te hebben belegd.
Demissionair minister-president Rutte gaf vanmorgen in de microfoon van Radio 1 toe dat er tijdens de pandemie verscheidene clandestiene ministerraden plaats hadden gevonden, meestal onder het mom van „Gezondheidsbeschermingsraden”.
Een anonieme getuige uit regeringskringen beweert zelfs: „Het enige doel van deze bijeenkomsten was om een strategie te vinden om de regering populair te houden; we deden alsof we over gezondheid praatten, maar dat was slechts een voorwendsel.„ Het enige probleem was,” aldus een minister die anoniem wenst te blijven, „dat leden van het kabinet verstrikt raakten in het spel.” De meeste ministers begonnen te geloven dat Rutte een epidemioloog had kunnen zijn, ik zag zelfs mensen die Kajsa Ollongren (D66) au sérieux namen!”
Staatssecretaris Paul Blokhuis (CU), die wel zo sportief was om met naam genoemd te worden, had een en ander niet zo gek veel om het lijf: „Ik heb wel eens een uitnodiging ontvangen voor een dergelijke clandestiene ministerraad, maar ik ontdekte die pas veel later en gezien de datum vermoedde ik dat het een 1 april-grap was.”

Rutte sust de gemoederen

Geconfronteerd met de verontwaardigde reacties van internetgebruikers, stelde onze demissionaire minister-president het volk gerust: „Zeker, er hebben enkele clandestiene ministersraden plaats gevonden, maar het waren er nou ook weer geen tientallen. Bovendien kan ik bevestigen dat ik er actieve herinneringen aan heb dat de anderhalve meter-afstand gerespecteerd werd en dat er geen enkele intelligente beslissing werd genomen.” Wopke Hoekstra was het vervolgens op Twitter eens met de regeringsleider, er fijntjes aan herinnerend dat hijzelf „de enige bewaarder van de inlichtingen van de regering was,” waarbij hij verzekerde dat „de regering nooit enige clandestiene oplossing heeft genomen om uit de coronacrisis te komen.”









Bladzijde 2 De Nieuwe GIL 7 10 juli 2021



Maak dingen vooraf duidelijk

Onlangs vernamen wij dat er in Utrecht een kostbaar kunstwerk was vernield. Dan denk je in eerste instantie aan raddraaiers die bijv. een beeld omver hebben getrokken, maar dat bleek helemaal niet het geval. Van opzet bleek trouwens ook geen sprake. Het ging om een trap naar de Singel die was overwoekerd met plantengroei. Die plantengroei is voor de somma van 250.000 Euro aangebracht om een zgn. ‘Groene trap’ te creëren. De naam van het kunstwerk: „De verdwijnende trap”.
Een medewerker van de Gemeente ging de beplanting met een onkruidbrander te lijf waarbij hij in de veronderstelling verkeerde dat er sprake was van een grote achterstand was van het onderhoud van de trap. Daar had hij een kwartier voor nodig.
In de officiële berichtgeving lezen wij het volgende: „Pas nadat hij de trap had gereinigd, bleek het te gaan om een kunstwerk.”
Dat is een ietwat wonderlijke bewoording want ook vóór dat moment betrof het een kunstwerk (dat nu – zonder opzet – grondig was vernield). Een ander interessant detail is dat het drie jaar werk heeft gekost om op die plek de ‘groene trap’ op te bouwen. Dat is natuurlijk bijzonder sneu en heel zuur… Maar misschien valt er desondanks toch nog een positieve draai aan te geven. Kunst is tenslotte heel veelzijdig en iedere actie zou je als zodanig kunnen aanmerken. In deze situatie wordt het begrip ‘vergankelijkheid’ op onthutsende wijze vormgegeven. Het is al gezegd: het opzetten van de begroeiing kostte drie jaar terwijl het verwijderen daarvan slechts een kwartier kostte. Men zou het bijvoorbeeld kunnen vergelijken met groente. Het kost ettelijke weken om groente te laten groeien, om een pan vol te koken, ben je beduidend minder tijd kwijt en om het op te eten nog minder. Maar dit even uit de losse pols. De hele actie heeft, hoe triest ook, aangetoond dat het maken van iets langer duurt dan iets afbreken. Dat treffend en op overtuigende wijze weergeven, of laten gebeuren, kan men ook als een vorm van kunst aanmerken. Maar vriend en vijand zijn het er natuurlijk over eens dat dit een bijzonder geldverslindende actie/aanpak is.
Inmiddels heeft de Gemeente laten weten de kosten te zullen vergoeden en dat er voortaan – om soortgelijke incidenten te voorkomen – een bordje bij geplaatst zal worden waarop duidelijk gemaakt wordt dat het hier NIET om achterstallig onderhoud gaat, maar om kunst. Dat is een zeer verstandige actie; eerlijk is eerlijk. En zulks verdient navolging. Men denke bijvoorbeeld aan de situatie waarin iemand na een bepaalde opmerking een klap voor zijn kop krijgt om vervolgens jammerend te verklaren dat het maar een grapje was. Nu is dit een ietwat bizarre vergelijking, maar het komt vaak voor dat iemand iets zegt wat (per ongeluk of met opzet) verkeerd opgevat kan worden en waarbij zichtbaar op gang komende boosheid bij degene die deze opmerking krijgt, snel in de kiem gesmoord kan worden door te roepen dat het maar een geintje was. En of dat werkelijk het geval was, en geen listige (en veilige) manier om een sneer te geven, is dan nog iets waarover men kan discussiëren, maar de klap voor de kop blijft achterwege. Maar zoals gezegd: soms gebeurt het ook dat men geeneens aan die sussende toevoeging meer toekomt en al een hengst te pakken heeft.
Daarom zou het, in navolging van het plaatsen van een bordje, heel verstandig zijn als iedereen in deze situatie vooraf zou zeggen: „Wat ik nu ga roepen, is geen hatelijke opmerking, maar een grapje, hoor.”
De crux van de dure les rondom het kunstwerk en de zojuist uiteengezette verbale ontwikkeling: laat vooraf – en dus op tijd – weten waar het om gaat. Dat kan veel ellende voorkomen.




NIEUWE TRUC VAN CRIMINELEN: WEERFIXING

Dat er regelmatig schandalen opduiken m.b.t. matchfixing (het resultaat van sportwedstrijden beïnvloeden) mag algemeen bekend zijn. Spelers of deelnemers aan een wedstrijd krijgen een som geld als zij er voor zorgen dat de wedstrijd verloren wordt. In die situatie is de „geldschieter” op voorhand op de hoogte van de uitslag van de wedstrijd, zodat hij met een gerust hart flink kan inzetten bij een wedkantoor en zodoende een grote prijs tegemoet kan zien. Het is al eerder opgemerkt: dit is een bekend verschijnsel binnen de sportwereld, maar onlangs is bekend geworden dat een nieuwe variant van deze praktijk is ontwikkeld, nl. weerfixing. De redactie werd hierover getipt en ging op onderzoek uit. Aanvankelijk kostte het veel moeite om iemand te vinden die hier mogelijk meer over kon vertellen, maar uiteindelijk troffen we een officier van justitie die bereid was om e.e.a. toe te lichten onder de voorwaarde dat hij anoniem bleef. Uiteraard voldoen wij aan deze eis.
„Het is eigenlijk heel simpel,” laat de officier weten. „Weermannen, zoals we die iedere avond op de televisie aan het werk kunnen zien, worden benaderd om tegen betaling een totaal andere voorspelling voor de komende dag of verdere dagen te doen. Dat klinkt heel vreemd, maar ik zal u een voorbeeld geven. Stel dat het in de komende week wat druilerig en kil weer wordt. Dan kan een bierbrouwerij aan de betreffende weerman vragen of hij geen hittegolf kan voorspellen. En als hij dat doet, zal diezelfde bierbrouwerij precies in die periode een interessante aanbieding doen via de supermarkten. En die aanbieding is dan dusdanig voordelig dat de kratten bier niet aan te slepen zullen zijn. Dat lijkt onlogisch, maar het levert wel degelijk gewin op voor de betreffende brouwerij. Kijk, als het koud weer wordt, zal men in de supermarkt de kratten bier links laten liggen, maar met een tropische periode in het nabije vooruitzicht, kijkt men daar heel anders tegenaan. Men is dan sneller geneigd om even flink in te slaan, zeker als de kratjes een paar dagen beduidend goedkoper zijn. De brouwerij zal dan weliswaar iets minder per krat verdienen, maar per saldo gaat de omzet fors omhoog door deze gekweekte hamsterwoede. Maar deze ontwikkeling heeft nog verdere gevolgen. Het wereldje van de weerfixing is niet zo groot en dit soort nieuwtjes verspreidt zich snel binnen bepaalde kringen. Als een weerman een deal maakt met iemand die het weer wil fixen, zal hij ook benaderd worden door fabrikanten van parasols, zonnebrandolie, airco-apparaten, koelboxen, enzovoorts … kortom alle producten die men graag aanschaft tijdens een hittegolf en waarvoor bij een eerlijke voorspelling geen belangstelling zou bestaan.”
Zijn er al aanhoudingen verricht? De officier laat weten dat zulks (nog) niet het geval is. „Er zijn wel een paar mensen van wie wij vermoeden dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan dit misdrijf, maar wij kunnen pas tot aanhouding overgaan als wij de persoon of personen daadwerkelijk als verdachten kunnen aanmerken. Meer kan ik daar niet over zeggen, want alles verkeert nog in de onderzoeksfase.”
Wij begrijpen dit en leggen een ander vraagstuk voor: als een weerman een tropische periode voorspelt en het blijkt uiteindelijk te gieten van de regen … dan zal de kijker toch wel door hebben dat hij of zij in de maling is genomen?
De officier hierover: „Nou, dat is maar hoe je het bekijkt. Als een weerman wordt geconfronteerd met het feit dat hij het weer totaal, maar dan ook totaal, verkeerd heeft voorspeld dan zal hij simpelweg verklaren dat het weer zich niet aan de voorspelling heeft gehouden. En laten we wel wezen: niet zelden zitten weermannen er ook faliekant naast zodat het in feite niets nieuws is voor de gemiddelde kijker. En dat is nou ook het geraffineerde van deze vorm van criminaliteit: men maakt gebruik van een tendens die op zich niet ongewoon is en breidt deze vervolgens uit, maar waar flink geld aan valt te verdienen.”
Tot zover het gesprek met de officier. Wij kunnen aan de hand van zijn betoog één feit en één advies destilleren. Het feit bestaat uit het gegeven dat u weet wat er aan de hand is als u een bepaalde weerman ineens niet meer op het scherm ziet en het advies luidt: hoor nog kritischer dan tevoren het weerbericht aan.



„De Vergankelijke Trap” voor de schoonm… sorry, vernietiging.


… geen bordje „kunst” nodig …



Blijven wij nog even in Utrecht: enkele weken na dit incident met de trap kwam wederom een medewerker van de Gemeente Utrecht in de verleiding om een kunstwerk te vernietigen: hij reed met zijn veegwagen pardoes tegen het beeld van Nijntje (op het Nijntje Pleintje) aan. De redactie hoopt dat ook dit een ongelukje was en geen doelbewuste aanslag op het beeld dat gemaakt was door Marc Bruna, de zoon van Dick. De redactie hoopt voorts dat de betreffende medewerker alleen een „rijbewijs” heeft voor zijn veegauto …




CAPSLOCK

Madison, North Carolina (Bloomberg) – Een betachterkleinzoon van Christopher Latham Sholes, de uitvinder van de eerste typemachine met moderne toetsenbord-indeling, heeft onlangs een duister geheim onthuld. In 1873 ontwierp Sholes voor de legendarische Remington No. 2 het QWERTY-toetsenbord dat vandaag de dag nog steeds wordt gebruikt.
Zijn onlangs herontdekte dagboeken laten zien wat velen al hadden gedacht of op z’n minst vermoed: het feit dat de CapsLock-toets zich op de meest onmogelijke plaATS BEVindt, is te wijten aan een verloren weddenschAP. Omdat Sholes op een druilerige avond niet in staat bleek de EAST RIVER OVER TE zwemmen met meer dan vier lagen kleding aAN, moest hij zijn inzet terugbetalen en een volstrekt overbodige knoop op een prominente plaats zetten.
Hiermee is het fabeltje weerlegd als zou cAPSloCK met een goede reden boven de SHIFT-toets aangebrACht zijn of dat het herhaALDELIJK Per ongeluk indrukken vAn de gehATE Toets te wijten is aan een gebrek aan concentrATIE VAN DE VLoekende gebruiker ervaN.

   





Bladzijde 3 De Nieuwe GIL 7 10 juli 2021


Gilletjes... rubriek voor, door en over kinderen.



MOPPEN:

Een man in een heteluchtballon is verdwaald en heeft geen flauw idee waar hij is. Als hij onder zich een man ziet lopen, laat hij de ballon wat zakken en roept naar beneden:
„Sorry, meneer, kunt u mij misschien helpen? Ik heb een vriend van mij beloofd dat ik hem een uur geleden zou ontmoeten, maar ik heb er eerlijk gezegd geen flauw benul van waar ik ben.”
De man op de grond kijkt omhoog en antwoordt rustig: „U bevindt zich in een heteluchtballon, ongeveer tien meter boven de aarde; tussen 40 en 41 graden noorderbreedte en tussen 59 en 60 graden westerlengte.”
„U moet haast wel een ingenieur zijn,” zegt de ballonvaarder.
„Inderdaad,” antwoordt de ander, „maar hoe weet u dat nou?”
„Heel eenvoudig,” zegt de man in de ballon. „Alles wat u zegt, is technisch helemaal juist, maar dan nog heb ik geen enkel idee wat ik aan uw informatie heb en ik heb ook nog steeds geen idee waar ik ben. Om eerlijk te zijn heb ik helemaal niets aan uw hulp gehad, sterker nog: u hebt mijn reis alleen nog maar meer vertraagd.”
De ingenieur laat daarop weten: „U bent vast en zeker een politicus.”
„Inderdaad,” zegt de ongelukkige ballonvaarder, „maar hoe weet u dat nou?”
„Nou,” zegt de ingenieur: „U weet noch waar u bent noch waar u naartoe op weg bent. U bent dankzij een grote portie hete lucht in uw huidige positie terecht gekomen. U hebt een belofte gedaan, waarvan u niet het geringste benul hebt hoe u die moet inlossen en u verwacht van de mensen die onder u staan dat zij uw problemen oplossen. Kort samengevat: u verkeert precies in dezelfde positie als voor onze ontmoeting, alleen is dat nu blijkbaar míjn schuld.”

Een oude boer heeft een prachtig in het Zuid-Limburgse heuvellandschap gelegen boomgaard, met in het midden daarvan een grasvlakte en een vijvertje. Op een goede dag loopt hij met een emmer door z’n boomgaard om wat fruit te plukken en dan hoort hij vanuit de richting van het vijvertje luid gespetter en gelach; als hij dichterbij komt, merkt hij al snel op dat een groepje jonge vrouwen in hun blootje aan het baden zijn in zijn vijver!
Zodra de vrouwen de boer zien naderen, maken ze krijsend en wel dat ze zo diep mogelijk het diepste deel van het vijvertje inspringen. Een van hen roept: „Wij komen er niet uit voor u weg bent!”
Het boertje roept terug: „Ik ben heus niet hierheen gekomen om jullie in je blote kont te zien of om jullie uit mijn vijver te verdrijven, hoor!”
Hij houdt zijn emmer omhoog: „Ik wilde alleen maar even mijn krokodillen voederen.”
Moraal van het verhaal:
Oude mannen mogen dan misschien wel langzaam lopen, maar ze kunnen in ieder geval nog pijlsnel nadenken!

Hoera, hoera, de terrassen zijn weer open en zo kon het vorige maand gebeuren dat een man op de ober van een van die caféterrassen in de hoofdstad afstapt: „Wedden voor vijfhonderd euro dat ik precies in dat vaasje, drie tafels verderop, kan plassen.”
De ober denkt: „Da’s makkelijk verdiend,” en gaat mee met de weddenschap. De man gaat plassen, maar dat doet hij over de gasten naast hem heen, over een stel andere tafels en zelfs door de deur van het café naar binnen.
De ober lacht en is blij, dat hij op zo’n makkelijke manier vijfhonderd euro heeft verdiend. Dat overkomt hem niet elke dag.
De man loopt het café binnen en betaalt bij terugkomst op het terras de ober zijn geld.
„Hoe komt u eigenlijk aan zoveel geld, mijnheer, als ik vragen mag?” vraagt de ober nieuwsgierig.
„Nou, ik had vlak hiervoor een weddenschap afgesloten met een van de gasten hierbinnen, dat ik, als ik over een aantal terrastafels en de gasten die daar zaten heen zou plassen en ik u toch zou laten lachen, tweeduizend euro zou krijgen.”

Leraar aan de telefoon: „Goedenavond, meneer Van Engelshoven, ik bel u even om u te informeren over het feit dat uw dochter mijn lessen de laatste tijd nogal verstoort.”
Vader: „Meneer, dat kan niet. Mijn dochter is al 55 jaar en Minister van Onderwijs.”
Leraar: „Precies, dan hebben wij het over dezelfde dochter!”

Ik zat laatst bij de kapper en ineens kwam er een kleine jongen binnen. De kapper fluisterde mij en mijn buurman toe: „Dat is het domste jongetje van de hele stad. Wacht, ik zal het jullie even bewijzen.”
Hij doet twee grepen in zijn kassalade en houdt het jongetje twee handen voor, eentje met een biljet van vijf euro erin en de andere met twee munten van één euro. „Welke hand kies je, Louw?”
Louw kiest de hand met de twee één-euro-munten en gaat zijns weegs.
„Wat heb ik jullie gezegd,” spotte de kapper, „hij leert het ook nooit, hè”
Als ik een paar minuten later keurig gekapt weer naar buiten stap, zie ik het jongetje aan een ijsje likkend op de stoep staan.
Ik vraag hem: „Zeg eens, Louw, waarom pakte jij die munten? Jij weet toch zeker wel dat het biljet veel meer waard is?”
„Ja, meneer,” zegt het jongetje met een grijns. „Maar op de dag dat ik dat bankbiljet aanneem, is het spelletje voorbij.”

De baas verwelkomt zijn nieuwe medewerker met de volgende woorden: „Luister. Van alle medewerkers in ons bedrijf eis ik in ieder geval de volgende twee eigenschappen. Ten eerste: reinheid. U hebt toch, mag ik aannemen, uw voeten aan de deurmat afgeveegd toen u zojuist binnenkwam?”
„Jazeker, meneer.”
„En ten tweede: eerlijkheid. Wij hebben hier helemaal geen deurmat.”

Gisteravond hebben mijn vrouw en ik een ernstig gesprek gevoerd over euthanasie, jullie weten wel: het actief beëindigen van je leven op het moment dat je bijvoorbeeld ondraaglijke pijn hebt.
Ik zei tegen haar dat het leven voor mij niet meer hoeft op het moment dat ik alleen nog maar afhankelijk ben van elektrische apparatuur en in leven word gehouden met vloeibaar eten uit een flesje; dat ze dan rustig alle machines mocht uitschakelen en mij zo laten sterven.
Zij stond op, deed de tv en de computer uit en gooide mijn bier weg …

Kijken jullie wel een beetje uit met het uploaden van bewerkte profielfoto’s op instagram?
Stel je nou toch eens voor dat jullie vermist worden en men gaat op zoek naar Beyoncé, terwijl jullie eruitzien als Gollum.

Gisteravond liep ik langs het kerkhof. Het was koud, het was donker en het waaide. Ineens zag ik drie meisjes lopen die nogal angstig om zich heen keken, dus ik probeerde hen gerust te stellen: „’t Is heel normaal dat jullie bang zijn in het donker bij een kerkhof. Dat was ik vroeger ook, toen ik nog leefde …”
Nou, ik heb nog nooit drie meisjes zó hard zien rennen!





Lezerspost

Naar aanleiding van ons vorige nummer van De Nieuwe GIL kregen wij weer honderden brieven en mailtjes binnen, waarvan 99,9% afkomstig was van mensen die zich stoorden aan onze berichtgeving over het verschijnsel „wappies”.
„Helhond!”, „Fascista!”, „Zetbaas van het Gringo-kapitaal!” en „Dollarknecht van Gates!” waren nog de vriendelijkste termen die de brief- en mailschrijvers naar onze hoofden gilden. Per brief konden wij toch minstens 2 rijen of 2 kolommen van de hiernaast afgebeelde bingokaart completeren en inderdaad: wij geven het ruiterlijk toe: wij zijn schaapjes, die achter de erkende virologen van het RIVM, het RKI en de meeste regeringen van Europa aanhobbelen. Maar vinden onszelf dan toch wel weer redelijk intelligente schaapjes in vergelijking met onze geestelijk ietwat minder bedeelde medeschaapjes, die zo dom zijn om blindelings achter onzin uitkramende amateur-virologen als een Thierry Baudet, Maurice de Hond en Willem Engel met zijn komkommerneuzige advocaat die geen advocaat meer mag heten omdat hij zelfs voor advocatenbegrippen te crimineel is. Tot zover wederom een samenvatting van de genoemde 99,9% van alle binnengekomen post, die ons een half jaar een werkelijk uitstekende nachtrust hebben bezorgd, omdat we ervan moesten geeuwen. Bedankt, wappies! Postbus 278, 2500 AB Den Haag hunkert naar meer van dit soort brieven!

Kwam er dan helemaal geen zinvolle post binnen? O ja, zeker. Briefschrijver Q.J. uit Foxhol schreef ons een kort mailtje dat nu eens een keer niet over dat ellendige corona ging:

Ik moet u eerlijk bekennen dat ik een beetje worstel met mijzelf naar aanleiding van de tv-uitzendingen van De Oranjezomer, waarin met name Johan Derksen, René van der Gijp en Wilfried Genee, maar soms ook Jan Boskamp en die druiloor van De Volkskrant de draak steken met het feit dat hun collega’s of concurrenten van NOS EK Voetbal vrouwen, onder wie zelfs enkele Oranje-internationals, uitnodigen om als deskundigen te fungeren bij het analyseren van de wedstrijden op het EK. Van de andere kant ben ik wel een enorme fan van het programma omdat ik vind dat „de Snor” en „Gijp” zo’n beetje als enigen in dit land de euforie rondom het Nederlands Elftal, dat tot nu toe zelfs in thuiswedstrijden tegen C-landen nog werkelijk niets bijzonders heeft laten zien proberen te temperen. (Inmiddels weten we dat het Nederlands Elftal in de eerste de beste uitwedstrijd tegen een land uit de B-categorie is gesneuveld – Red.).

De redactie van De Nieuwe GIL heeft eerlijk gezegd niet zoveel verstand van voetbal, maar kijkt tijdens een toernooi wel eens een wedstrijdje of wat. En ja, het viel ons ook op dat Derksen en Van der Gijp zich op z’n zachtst gezegd nogal laatdunkend uitlieten over de vrouwelijke deskundigen bij de NOS. Zoals gezegd hebben wij niet echt veel verstand van het spelletje, maar wij achten onszelf wel in staat om dezelfde categorie gemeenplaatsen te poneren als de dames bij NOS EK Voetbal. Bij gebrek aan Nederlandse dames zagen wij zelfs een keer een Belgische dame aanschuiven, en toen dachten wij diep in ons hart dat ze ons van De Nieuwe GIL dan warempel óók net zo goed als „deskundigen” voor de camera hadden kunnen slepen! Wij vinden dan ook dat Johan Derksen feilloos de vinger op de zere plek van vier decennia doorgeslagen overheidsbeleid inzake „Bij gelijke geschiktheid geven wij de voorkeur aan een vrouw” legde. Want maar al te vaak – en dat blijkt bij NOS EK Voetbal onthutsend duidelijk – wordt het eerste deel van het overheidsbeleid vergeten en gaat het er alleen maar om om een vrouw uit te nodigen om toch vooral maar de indruk te wekken dat de nationale omroep „inclusief” (vreselijk woord!) is. En net als John, René, Wilfried, Johan en Valentijn betrappen wij ons er stiekem op dat wij elk moment verwachten een gehandicapte Marokkaanse mevrouw die al dertig jaar in Nederland woont, maar nog steeds haar zoon of dochter mee moet nemen om te tolken, als „deskundige” te zien aanschuiven, alleen maar om te laten zien hoe „inclusief” (vreselijk woord!) de samenleving is. Niets ten nadele overigens van gehandicapte of Marokkaanse vrouwen, hoor, maar wij denken mét de vijf heren van De Oranjezomer dat er in Nederland mensen rondwandelen die net iets meer verstand van voetbal hebben.
Enne … wij nemen aan dat jij met de „druiloor van
De Volkskrant” Valentijn Driessen bedoelt: die werkt bij De Telegraaf, hoor!





Bladzijde 4 De Nieuwe GIL 7 10 juli 2021


Kort nieuws
Van dat hééle korte, weet u niet?


FLASH!

De Leider en Rijkskanselier van de politieke tak van het internationale Wappiedom, de heer Th. Baudet, werd in mei van dit jaar getroffen door een „virus uit China, dat niet bestaat”; wij zijn blij om te horen dat de heer Baudet inmiddels is hersteld van deze niet-bestaande ziekte en dat hij er ogenschijnlijk nauwelijks blijvend letsel aan heeft overgehouden. Maar schijnt bedriegt: het „virus uit China, dat niet bestaat” tast, naar men inmiddels weet, de hersenen aan. Zo hebben zich van de zeven hersencellen die zich een tijdje geleden in de schedel van de voorvechter van het Wappiedom bevonden, drie afgescheiden.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Je houdt het niet voor mogelijk, maar ze blijken te bestaan: een van de redacteuren van de Bob Evers Nieuwsbrief had in heel zijn leven nog nooit een boek van Karl May gelezen. Daartoe aangespoord door de overige redactieleden die elk tussen de drie en de driehonderd boeken van de Duitse veelschrijver in hun kast hebben, toog de betreffende redacteur naar de boekwinkel; of hij de door hen aanbevolen titels niet had onthouden, vermeldt het verhaal niet, maar het is een feit dat hij met het bekende boek „Das Kapital” naar de inlichtingenbalie liep.
„Is dit alles wat u in huis hebt van Karl May?” vroeg hij vriendelijk. „Ze hebben mij wat titels aanbevolen, maar …”
De mevrouw achter de inlichtingenbalie slikte haar huig in van het lachen. Toen ze eindelijk weer min of meer in staat was om te spreken, bracht ze moeizaam uit: „Dit boek is niet van Karl May, mijnheer, maar van Karl Marx.”
„Aha, dat verklaart een hoop,” vond het in dienstjaren jongste redactielid. „Ik vond het al zo raar dat er helemaal geen indianen in voorkwamen.”

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Op vrijdag 28 mei jl. liet Akwasi via de media weten dat hij stopt met het maken van muziek.
Het is de redactie helaas ontgaan dat onze nationale „moordkunstenaar” überhaupt ooit was begonnen met muziekmaken.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

In dezelfde maand brak platenlabel Top Notch al met de zogeheten rappers Bilal Wahib en Lil’ Kleine.
„Wie niet zingen wil, moet maar voelen,” dacht de redactie toen zij dit heuglijke nieuws vernam.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

In een Grieks scheepswrak dat rond 130 voor Christus voor de kust van Toscane is gezonken, werden in 2010 voor het eerst daadwerkelijk de pillen aangetroffen, waarover de antieke artsen schreven. De gevonden pillen zijn onderzocht door het Smithsonian Institute en blijken sporen van wortel, radijs, selderij, wilde ui, witte kool, duizendblad, eik en zonnebloemen te bevatten: het zijn allemaal ingrediënten die door de artsen Hippocrates, Dioscorides en Galenus werden beschreven.
„De meeste Romeinen durfden deze pillen daarentegen niet in te nemen,” aldus onderzoeker Alain Touwaide van het Smithsonian, „bang geworden door de waarschuwingen van de in zijn tijd wereldberoemde auteur Ferreus Magnopugnus, dat er geheime ingrediënten in de pillen zouden zitten, die dictators als Julius Caesar een bepaalde macht zouden geven over de mensen die deze medicamenten innamen.”
Ten onrechte, zo blijkt dik twee millennia later, want dergelijke bestanddelen zijn dus niet aangetroffen in de pillen.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Sinds hun veelgeroemde, maar inmiddels nog meer betreurde Brexit zijn de Grote Britten spontaan aan de verkeerde kant van de weg gaan rijden. Of is dat geen gevolg van de Brexit, maar stond er „gewoon” een signaal verkeerd? Of eh… wás dat al?

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Een vrouw die niets kan, wordt influencer; een man die niets kan, wordt rapper.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Gek is dat: op één dag twee berichten – een van het AD en een van de MDR – die over hetzelfde onderwerp gaan: zowel in Zwijndrecht (NL) als Pirna (D) is het aantal prullenbakken de afgelopen maanden meer dan gehalveerd. Maar waar het Zwijndrechtse gemeentebestuur met een warrig verhaal komt over prullenbakken die te weinig worden gebruikt en het geld dat vrijkomt door de verwijdering van die prullenbakken gebruikt wordt om de overgebleven bakken beter schoon te houden, „omdat een schone bak meer uitnodigt om te gebruiken”, geeft de Stadtverwaltung van Pirna onomwonden toe dat zij door corona moet bezuinigen, met minder prullenbakken en minder vaak leegmaken tot gevolg. Na protesten van omwonenden is die laatste maatregel inmiddels overigens teruggedraaid: wat heerlijk! Een overheid die naar de burgers luistert!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Net voor het ter virtuelen perse gaan van deze zevende De Nieuwe GIL werden wij opgeschrikt door de afschuwelijke aanslag op Peter R. de Vries. Het laatste nieuws is op dit moment (7 juli, al 47 jaar lang een treurige datum) dat Peter R. in het ziekenhuis vecht voor zijn leven. Sterkte, Peter R.!
Wat ons vervolgens opviel, was de aanwezigheid van de beruchte ramptoeristen, die het nodig vonden om foto’s en filmpjes van de op straat liggende misdaadjournalist te maken teneinde hun treurige instagram- en tiktok-accounts een beetje „op te vrolijken”. Journalist Danny Ghosen wist te melden dat sommige aanwezigen op het Tatort blij waren met de aanslag en riepen: „John van den Heuvel is de volgende.” Onze collegae van De Telegraaf brachten een oud artikel van Peter R. over lang gestrafte misdadigers en raakten in de begeleidende tekst exact de kern van het grootste probleem waarmee ons ooit zo mooie landje tegenwoordig geconfronteerd wordt: „Toen misdadigers nog gewoon criminelen waren en niet door een deel van onze bevolking werden aanbeden als popsterren – wat tegenwoordig nog weleens het geval wil zijn met de Taghi’s en de Holleeders van deze wereld – was je blij als deze beesten van mensen achter slot en grendel verdwenen, wegkwijnend in een cel zonder ramen.”

✭ ✭ ✭ ✭ ✭




FLASH!

Vrouwen zijn eigenlijk best wel bijzondere wezens.
Als er een kleine blonde haar op je kleding zit, zien ze dat meteen. Maar dat paaltje van een meter hoog op de parkeerplaats, die zien ze dan weer niet.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

„Is D66 nu alweer aan het draaien? Zet een dynamo onder D66 en je kunt heel Nederland van duurzame energie voorzien.” (tweet van denk.nl).

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Annalena Baerbock, de kanselierskandidate van Bündnis90/Die Grünen bij de komende Duitse verkiezingen, is Master of Law in het internationaal recht; zij vergat echter te vertellen dat ze geen bachelorsdiploma heeft. Op 19 mei jl. was het de Duitse minister van Familiezaken, Franziska Giffey (SPD), die moest aftreden nadat er in haar proefschrift plagiaat was vastgesteld; daarenboven moest zij haar doctorstitel inleveren; eerder overkwam Duitse ex-minister van Defensie, Karl-Theodor zu Guttenberg (CSU), exact hetzelfde. Ook in de dissertaties van de huidige president van de Bondsrepubliek, Frank-Walter Steinmeier (SPD), en van de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen (CDU), werd plagiaat aangetroffen, maar zij mochten op miraculeuze wijze hun doctorstitels behouden.
Baerbock overtrof de vier andere genoemde Duitse politici nog in brutaliteit door in juni 2021 ook nog eens een boek („Jetzt: Wie wir unser Land erneuern”) te publiceren, waar helemaal niemand op zat te wachten en waar zoveel geplagieerde teksten in stonden dat bij ons zelfs René Diekstra ervan zou gaan blozen.
Misschien is het maar beter als Duitse politici helemaal geen academische opleiding volgen. Neem nou het Duitse staatshoofd tussen 1934 en 1945, die zelfs geen kunstacademie bezocht: als kladschilder was hij een autodidact, zodat er geen sprake van gesjoemel met een universitaire titel kon zijn. Wat een verademing!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Het slagingspercentage op middelbare scholen in ons land varieerde vorig jaar van 98% op het havo tot 99,5% op het vmbo-g; andere schooltypes zaten ergens daartussen. Normaliter, in jaren waarin wel een centraal eindexamen wordt afgenomen, ligt het slagingspercentage landelijk rond de 90-92%. Deze gang van zaken, waarbij het eindcijfer alleen op het schoolexamen was gebaseerd, brengt genadeloos aan het licht dat de schoolexamens – ontworpen door de scholen zelf – gemiddeld bepaald niet op hetzelfde niveau liggen als de centrale examens – ontworpen door het CITO. Dit jaar zijn er weer als vanouds centrale eindexamens, maar dan voor het eerst afgenomen in drie tijdvakken.
Waarom het tot juli 2021 moest duren voordat de slagingspercentages van juni 2020 waren berekend, vermeldt het verhaal niet.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Kent u ze nog? Jodenkoeken, moorkoppen, negerzoenen, …? Deze lekkernijen mogen onder deze klinkende namen niet meer verkocht worden. De redactie van De Nieuwe GIL heeft de hand weten te leggen op het verslag van het gesprek tussen voormalig informateur Tjeenk Willink en het kersverse kamerlid Simons. Laatstgenoemde heeft een lijst op tafel gelegd van zaken en etenswaren die nog vóór 1 januari 2022 van naam moeten veranderen: „pindakaas” bevat nog geen microgram kaas (lees de ingrediëntenlijst er maar eens op na), dus die bedrieglijke naam moet verdwijnen. „Varkenshaasjes” hebben helemaal niets met hazen te maken: weg ermee! In een „hot dog” zit geen hond, in een „mexicano” is nog nooit een Mexicaan aangetroffen, in „pepermunt” zit geen peper, een „bitterbal” is helemaal niet bitter, de naam „afrikaantjes” zou suggereren dat mensen de uit Afrika komen affiniteit hebben met ons vorstenhuis en met „allesreiniger” kun je echt je gebit niet poetsen, dus hoezo alles-reiniger? Woorden die gedoemd zijn om te verdwijnen. Het is al weer een tijdje geleden dat we een festival bezochten, maar zelfs als we heel diep in ons geheugen graven, kunnen wij ons niet herinneren dat wij ooit iemand met kippenpoten op een drumstel hebben zien meppen, dus hoe kwamen supermarkten erbij om die dingen „drumsticks” te noemen? Tot 2021 …
Bovenaan de oeverloos lange lijst prijkt natuurlijk onze onvervalste, Hollandse „slavink”, want daar mankeren volgens mevrouw Simons maar liefst twee dingen aan: de „slavink” bevat noch sla noch vinken! Wij schrokken wel van de lengte van deze lijst; we zouden zelfs nog uren door kunnen gaan met het opsommen van ongewenste en dus binnenkort verboden namen, maar daar hebben we nu geen tijd voor, want we moeten dringend iemand ophalen van Schiphol. En ja, hoor, zolang het nog kan, want ook onze nationale luchthaven moet eraan geloven: er is namelijk in geen velden of wegen een schip te bekennen en de etymologen hebben na jarenlang bekvechten nog steeds niet kunnen ontdekken naar wiens hol het vliegveld nou precies is vernoemd.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Eerst was er het coronavirus, daarna staken achtereenvolgens de Britse, de Braziliaanse en de Zuid-Afrikaanse varianten de kop op. Variant nummer vier, tot nu toe blijkbaar de meest besmettelijke van het spul, kwam uit India, maar uit angst om van discriminatie beticht te worden, werd die naam pijlsnel veranderd in Delta-variant. Deze gang van zaken toont aan hoezeer de bedenkers van dit soort gekkigheden zichzelf op den duur in de problemen brengen: er zijn op de wereld zo’n kleine tweehonderd landen, terwijl het Griekse alfabet maar vierentwintig letters telt. Wat te doen bij een vijfentwintigste variant, dames en heren?

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Nog meer gekkigheden met namen: de jongste „aanwinst” van onze Tweede Kamer, Caroline van der Plas, liet op de arrogante toon die we inmiddels van haar kennen weten niet gediend te zijn van de benaming „Triple B”, die onze demissionaire ministers Rutte en De Jong haar partijtje gaven. Iets meer gevoel voor humor en iets meer kennis van literatuur hadden deze voormalige publiciste van het maandblad voor de bloembollencultuur misschien op het spoor kunnen zetten van Shakespeare’s beroemde woorden uit „Romeo and Juliet”: „What’s in a name?”

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Onlangs moesten de Duitse en Nederlandse versies van het liedje van Pippi Langkous op last van de erven van Astrid Lindgren opnieuw vertaald worden; als erven geld ruiken, vragen ze zich niet lang af waarom Astrid Lindgren, die zoals bekend alles wat wereldwijd rondom haar romanfiguren gebeurde op de voet volgde, nooit is gevallen over de inmiddels meer dan een halve eeuw oude en vertrouwde zinsneden als „drie maal drie is vijf, wiede wiede wie wil van mij leren”.
Het wachten is nu tot de nazaten van Manfred von Richthofen zich melden met klachten over het lied „Snoopy vs. The Red Baron” van the Royal Guardsmen en de erven Bonaparte die protest aantekenen tegen het gebruik van de naam Napoleon XIV („They’re coming to take me away, ha-haaa”). En dan mogen de druk bezette rechters zich nog gelukkig prijzen dat Hitler geen nazaten had, die ook zo’n nutteloze rechtszaak aanspannen vanwege de tekst van het bekende oorlogslied „Hitler has only got one ball”!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Door omstandigheden moest Danny Makkelie zijn voorgenomen vakantie in Jutland afzeggen.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


Robin Hood

Als het aan Frans Timmermans ligt, komt er al in 2035 een einde aan de productie van auto’s met verbrandingsmotoren en plugin-hybrides. Wie geen duurzame energie gebruikt, kan een hogere energierekening verwachten. Dat blijkt uit klimaatplannen deze eurocommissaris volgende week gaat presenteren. Als tussendoel voor 2030 wordt gesteld dat 60 procent van de nieuw verkochte auto’s in Europa een elektrische auto is. Zoals alle prachtige plannetjes van de PvdA in heden, verleden en toekomst ziet dit onzinnige voornemen er op papier goed uit, maar in de praktijk zijn ze natuurlijk ook nu weer gedoemd te mislukken. Het aantal elektrische auto’s met hun milieuvervuilende batterijen in dit land is nu nog redelijk beperkt, maar als deze „kobalt-karren” ’s avonds allemaal tegelijk aan de laadpaal gaan, is er anno 2021 al een ernstig tekort aan elektriciteit. Frans Timmermans, die nota bene geboren en getogen is in de Oostelijke Mijnstreek, staat bovendien te popelen om kolencentrales te sluiten en een zeer klein deel van de benodigde elektriciteit op te wekken uit nog meer gesubsidieerde molentjes, zonnepanelen (als ze tenminste niet in de fik vliegen) en ook uit de verfoeide, milieutechnisch volkomen foute biomassa.
Zolang de prijzen voor zo’n auto met een actieradius van 400 kilometer nog belachelijk hoog zijn, er regelmatig van die bakken spontaan in de fik vliegen – zelfs het nieuwe model Tesla S Plaid van slechts € 129.000,-, zoals onlangs in Pennsylvania bleek – en ze nog niet in staat zijn om de in Nederland zo geliefde (en in het buitenland zo gehate) caravan te trekken, zal werkelijk niemand die zelf zijn auto moet betalen overstappen op de aanschaf ervan. Arme mensen die nu nog voor een schijntje een tweedehands autootje op de kop kunnen tikken, zodat ook zij hun eigen vervoer hebben, kunnen dat na 2035 wel vergeten. Maar ook daar heeft deze man in Sinterklaas-vermomming, die zich in feite beter als Robin Hood had kunnen uitdossen zodat het voor eenieder duidelijk is waar het van de rijke West-Europeanen gestolen geld blijft: benzineprijzen zullen torenhoog worden, zodat iedereen die geen peperdure batterij-automobiel kan aanschaffen, de auto uitgejaagd zal worden. Naast het door de pikkende partijgenoot van deze eurocommissaris ingevoerde, tijdelijke „kwartje van Kok”, zal de PvdA ons ook opzadelen met het „tientje van Timmermans”. Per liter, wel te verstaan, maar zeker niet tijdelijk.
Het spreekt voor zich dat Jan Modaal met zijn privé-autootje een onverwachte bondgenoot vindt in Frankrijk, dat de acties van de „gele hesjes”, die o.a. een gevolg waren van voorgenomen plannen om de benzineprijzen te verhogen, nog vers in het geheugen heeft.
Wie naast een auto ook nog een huis heeft, vindt deze eurocommissaris tweemaal op zijn weg naar een gelukkig en rustig leven, want hij zal rust noch duur kennen voor hij alle huizen van Nederland – uiteraard op kosten van de huiseigenaren – van het gas heeft gehaald, want dat moet vervangen worden door een warmtepomp. Dat ruim de helft van de bestaande Nederlandse woningen zonder aanpassingen van minimaal een halve ton of liefst nog ietsje meer totaal niet geschikt is voor zo’n warmtepomp, is natuurlijk niet het probleem van Frans Timmermans en de PvdA.











Nieuwsbrief 56

Nieuwsbrief 57
als pdf

Nieuwsbrief 58

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana