Nieuwsbrief 58

Nieuwsbrief 59
als pdf

Nieuwsbrief 60

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 59
ISSN 1386-6451
juli 2022 - 29e jaargang nr. 2



Hoofdredactie: Roger Schenk en John Beringen; medewerkers: Hans en Ton Kleppe,
allen buitengewoon honorair leden van het Bob Evers Genootschap.
redactieadres: Mauritsweg 62 , 3314 JH DORDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
https://nieuwsbrief.apriana.nl



Vanwege de wederrechtelijke inval in Oekraïne door een bende barbaarse beroepsverkrachters, -moordenaars en -plunderaars die je in een wat beschaafder land dan dat van het KGB-agentje met de koude vissenogen en de inleg-plateauzolen met een beetje goede wil misschien een „leger” zou kunnen noemen, treft u de webversie van de Nieuwsbrief voor eenmaal niet in het vertrouwde rood-geel, maar in de kleuren van de Oekraïense vlag aan.
Хай живе Україна!




INHOUD :
Nieuws van de redactieRoger Schenk & John Beringen
Nee, een naam is niet genoegPeter de Zwaan
Recensie van deel 68 : Overwerk voor een onderzoeksbureauSchout-bij-kunstlicht Spook
Recensie van deel 69: Protserige praalpaleizen op papierSchout-bij-kunstlicht Spook
Voer voor psychologen: het pseudoniem Willy van der HeideJohn Beringen
Bobs Bronnen (12) : Het Gat van WormerRoger Schenk
Praatjes voor de vaakFrank Engelen
„Wie koude kip eet met ijs en ananas na, heeft vanzelf feest.”
Receptenboek van een bolronde Bourgondiër (4)
Roger Schenk
Lotgevallen rond een ontvreemde locomotiefTon Kleppe
Experimentje: in aqua ardente veritas?Roger Schenk
Johannes Ludovicus Henricus: spreekbuis van Wilhelmus Henricus MariaJohn Beringen
Syphillis(anonymus)
Enkele foto’s uit de provincie LuikRoger Schenk
De Nieuwe GIL 9John Beringen & Roger Schenk
PrijsvraagAlie Loos




Nieuws van de redactie
Roger Schenk & John Beringen

De delen 68 en 69 van de niet kapot te krijgen Bob Evers-serie zijn verschenen!


Voorzijde van „Koude kunstjes in Sausalito”,
door Lia Krijnen

Voorzijde van „Costaklussen in Marbella”,
door Lia Krijnen


De meidenschuur

Peter de Zwaan is als goede wijn: hij wordt beter naarmate hij ouder wordt. Dat blijkt vooral uit de nieuwste thriller in de Jeff Meeks-reeks. Maar is het wel een thriller? Op de een of andere manier heeft het boek ook wel iets weg van een angstaanjagende toekomstroman, als we lezen hoe het stadje Dover/NJ helemaal wordt beheerst door Spaanstaligen, met Spaanstalige Gael Quinones als ongekroonde maffiakoning. De weinige blanken die er nog zijn in het stadje, hebben helemaal niets te vertellen. Het is zeker ook een psychologische thriller, waarin middels flashbacks van de belangrijkste personages uit de doeken wordt gedaan waarom ze zo zijn als ze zijn en waarom ze doen wat ze doen. Het als hoertje werkende halfbloedje Heather Schrier (haar moeder kwam uit El Salvador en haar vader was geen Nederlandse pianist van een zeker orkest, maar een Duitse bankemployé) handelt buitengemeen wreed tegenover een zekere „Chino”, zo wreed dat zelfs de geharde Jeff Meeks er niets van wil zien of horen, maar wie tussen de hoofdstukken 12 en 13 haar levensgeschiedenis heeft gelezen, weet waarom ze zo handelt. Haar zusje is ooit door deze „Chino” meegenomen en mogelijk terechtgekomen in wat men „de Meidenschuur” is gaan noemen: een afgelegen huis in de Appalachen, waar meisjes in de puberleeftijd gevangen worden gehouden met de bedoeling hen te verkopen of te verhuren. Die Appalachen kennen wij natuurlijk sinds „Wilde sport” en „Dollemansrit” als onze broekzak, dus het is gefundenes Fressen voor de Bob Evers-fan die wel eens wat onthoudt. De schuur wordt gevonden, evenals lijsten met de verkochte of verhuurde meisjes, maar of Heathers zusje ooit gevonden wordt, blijft de vraag. Heerlijk, een boek met een open einde!
We kijken vol spanning uit naar deel negen.
Op de achterkant van het boek staat – naast een summiere samenvatting van het boek – ook te lezen dat Peter inmiddels zeven Meeks-boeken heeft geschreven, maar volgens onze, als altijd weer even bescheiden mening zijn ’t er acht. Voor wie het niet geloven wil, volgt hier nogmaals een opsomming van de verschenen delen in de Jeff Meeks-reeks:

1 „De Voeder” (2006)
2 „Duivelsrug” (2007)
3 „De Charlsville jackpot” (2008)
4 „Een zaak voor vrouwen” (2009)
5 „Voortvluchtig” (2010)
6 „Lenny the Giant” (2019)
7 „Het hoofd van Little Levy” (2020)
8 „De meidenschuur” (2022)

Net als de delen van de Bob Evers-serie is ook dit boek heel goed te lezen als je de andere delen niet kent; er wordt uitgelegd dat Jeff Meeks in Dover/NJ terecht is gekomen om de erfenis van twee in een vorig boek overleden vrienden te innen bij de plaatselijke bank; de namen van deze twee vrienden worden genoemd, maar ook zonder die te kennen weet de lezer wel waar het om gaat.
Vraag mij niet waarom, maar het is mij om onverklaarbare redenen nu pas bewust opgevallen dat de Jeff Meeks-boeken in de „ik”-vorm zijn geschreven. Omdat ik mij de laatste weken nogal intensief met Karl May heb beziggehouden, die zijn 33 reisverhalen eveneens in de „ik”-vorm schreef en zijn lezers en lezeressen altijd wijs maakte dat hijzelf Old Shatterhand resp. Kara Ben Nemsi was, ligt een vraag voor de hand. Daar zat ik vorige week nota bene nog met Peter de Zwaan in dé vogelkijkhut op het Hijkerveld en heb die vraag toen niet gesteld; daarom langs deze onsympathieke weg: Peter, ben jij Jeff Meeks en heb jij al die avonturen zelf meegemaakt? 😉
Uitgeverij Ellessy heeft overigens een nieuwe eigenaar, die dan misschien niet tot acht kan tellen, maar die wel met z’n tijd meegaat, want tegelijk met het verschijnen van het heerlijk naar nieuw papier ruikende boek is er meteen ook een e-book van verschenen. U hebt dus nóg minder redenen om het boek níét aan te schaffen, het is maar dat u het weet.
Peter de Zwaan, „De meidenschuur”, Ellessy Crime, 2022. ISBN 9789464491159.


Jubileum

In onze vorige Nieuwsbrief meldden wij het al: het roemruchte, maar altoos in het diepste geheim opererende Bob Evers Genootschap hoopt op 6 december 2022 zijn gouden jubileum te vieren, hoera, hoera! Geloof ons, het viel soms niet mee om vijftig jaar „ondergronds” te werken: die tien miljoen Nederlanders die naar eigen zeggen in de oorlog „ondergronds” werkten, hebben dat niet zo lang volgehouden. 😜

Wij meldden in januari van dit jaar nog optimistisch dat er iets zou gebeuren op 3 december a.s., maar een van de familieleden van een van de buitengewoon honoraire leden van het Genootschap stak geen 50.000 dollar, maar welgeteld één spaak in het white sidewall tyre door uitgerekend op die datum te willen trouwen. Zoiets kan natuurlijk altijd gebeuren, maar het zorgt wel voor een hoop gekladder en geklieder in uw agenda’s, waarvoor onze welgemeende excuses: de gouden jubileumdag is – ijs, weder en corona dienende – opgeschoven naar zaterdag 10 december. Een en ander heeft ook geleid tot een aanpassing in het programma, maar zodra dat allemaal in wijnkannen en bierkruiken is, zullen wij u informeren via de Bob Evers-groep op Facebook.

Concurrerende schrijver

Wellicht wist u dat er in Duitsland van 1842 tot 1912 een schrijver leefde, die de concurrentie met Willy van der Heide en Peter de Zwaan moeiteloos aankon. Sterker nog: met naar schatting tweehonderd miljoen verkochte boeken in achtendertig talen mogen we misschien zelfs voorzichtig stellen dat hij de Bob Evers-serie met z’n zes miljoen exemplaren in twee talen (en een paar fragmenten in het Duits en Engels) ietwat overtrof. Zijn naam wordt overigens met de regelmaat van een Zwitsers precisie-uurwerk in de Bob Evers-serie genoemd.
Maar zeg eens eerlijk: wist u dat er in Duitsland maar liefst twee musea aan deze geestelijk vader van Hadschi Halef Omar, Kara Ben Nemsi, Old Shatterhand en Winnetou zijn gewijd? In Hohenstein-Ernstthal staat het Karl-May-Haus, ’s mans geboortehuis, en in Radebeul het Karl-May-Museum, het huis waarin hij zestien jaar leefde en in 1912 stierf. In de tuin van dat laatstgenoemde huis, waarop al sinds 1896 in gouden letters de naam Villa „Shatterhand” prijkt, staan ook nog eens een Villa „Bärenfett” (1929) en een Villa „Nscho-tschi” (2012). Schuin tegenover het Karl-May-Haus bevindt zich sinds 2001 nog een Karl-May-Begegnungsstätte. Dat zijn dus al vijf gebouwen die alle te maken hebben met de meest gelezen Duitse schrijver. Samen met de drie huizen in Frankfurt am Main en Weimar die aan de op één na meest gelezen Duitse schrijver, een zekere Johann Wolfgang von Goethe, zijn gewijd, zijn deze huizen de moeite waard om te bezoeken, in tegenstelling tot de huizen van veel andere schrijvers. Hebt u ooit het huis van Schiller in Weimar bezocht of het huis van Keats en Shelley naast de Spaanse Trappen in Rome (om er maar eens een paar te noemen)? Er zijn in diverse landen nog veel meer schrijvershuizen, maar ik kan ze u van harte afraden. May en Goethe waren behalve schrijvers ook verzamelaars met zeer uiteenlopende interesses en dat maakt hun huizen ook voor de moderne bezoeker de moeite waard. Vrijwel alle andere schrijvershuizen tonen wat meubilair „uit de tijd van de schrijver”, waaronder wat boekenkasten met daarin enkele of alle boeken van de bedoelde schrijver en wat tekeningen, schilderijen of foto’s plus een kopie van een brief of gedicht of – als je heel veel geluk hebt – een echte brief of gedicht. Als u dit aanlokkelijk vindt klinken, moet u dergelijke huizen vooral (blijven) bezoeken; voor mij hoeven ze eigenlijk niet.
Maar wist u dat er sinds 1 juli van dit jaar een zesde gebouw voor Karl May is geopend, het Karl-May-Depot in Hohenstein-Ernssthal?
En wist u dat een van de redactieleden van de Nieuwsbrief als lid van een zeer select gezelschap aanwezig was bij die plechtige opening ervan?


Het aloude Karl-May-Haus (links) en het spiksplinternieuwe Karl-May-Depot (rechts)


V.l.n.r.: Roger Schenk, Bernhard Schmid (directeur van de Karl-May-Verlag) en natuurlijk Karl May zelf. Of was die laatste nou toch de Dresdner acteur Robby Langer?



Opvallende zaken: van die hééle opvallende, weten jullie niet?

Zoals je goede wijnjaren hebt, heb je blijkbaar ook goede autojaren. Voor Willem was dat het geboortejaar van zijn tweede zoon, Paul.
Is het jullie wel eens opgevallen dat:
a. De Oldsmobile van Mark van Vliet, „de Bolle” en Luuk van Genderen van bouwjaar 1939 is?
b. De open vier-onder-de-kap Packard van de twee gelegenheidsdieven in Florida („Meesterstunt”) van bouwjaar 1939 is?
c. De beroemdste auto uit de serie, namelijk de Lincoln Zephyr van Jan, Bob en Arie van bouwjaar 1939 is?
d. De open, vierpersoons Packard van de kunstschilder („Vliegtuigsmokkel”) van bouwjaar 1939 is?

Oplossing kerstpuzzel

Er waren ditmaal meer goede oplossingen; blijkbaar sloeg ons idee om er een zelf te printen legpuzzel van te maken goed aan. De eeuwige roem gaat echter naar Jan Hulshof, de eerste die de juiste oplossing van de traditionele kerstpuzzel aandroeg! De oplossing kun je hier downloaden!

Op het punt van verschijnen

Beste lezers en lezeressen,
Ik – John Beringen – heb de eer om met gepaste trots mede te delen dat er een nieuw boek van mijn hand is verschenen, getiteld: „Wie was Jacob B?” Dit werk is op wonderlijke wijze tot stand gekomen. Voor ik hier nader op in ga, moet ik eerst een opmerking maken. Op de afbeelding is zowel de voorkant als de achterkant van het boek te zien. De oplettende lezer zal constateren dat hier één storende fout is te zien in de tweede zin van de flaptekst. Daar is op onverklaarbare wijze het woord „moment” weggevallen. Dat is inmiddels gecorrigeerd.

Wie was Jacob B?” is het vervolg op mijn roman „De hel is vol” (verschenen bij Free Musketeers in 2012). Toen ik „Wie was Jacob B?” echter wilde aanbieden bij genoemde uitgever bleek deze niet meer te bestaan. Het was aanvankelijk een hersenkraker om uit te vinden hoe dit probleem nou op te lossen viel. De eerste inval was om het net zo aan te pakken als Willem dat deed in het begin van zijn tweede en derde boek uit een trilogie:
Aanwijzingen op dusdanige wijze de revue laten passeren zodat men de draad kan oppakken en zo’n beetje weet wat er in het voorgaande boek was gebeurd. Dat bleek al gauw onwerkbaar omdat „De hel is vol” toch net iets te gecompliceerd was voor deze aanpak. Bovendien zouden lezers nieuwsgierig worden naar dat eerste boek om vervolgens te constateren dat het niet meer verkrijgbaar was. Dat zou dus voor geen meter werken. Na enig dubben bleek de oplossing vrij eenvoudig te zijn. Men moet weten dat „Wie was Jacob B?” de onbeantwoorde slotvraag vormde uit „De hel is vol”. In dit boek is dit laatstgenoemde verhaal volledig opnieuw weergegeven, nu met als titel „Operatie Omega”, gevolgd door een tweede gedeelte met als titel „Feiten nader verklaard”. De eerder genoemde slotvraag (die nu dus wèl wordt beantwoord) is de titel geworden van deze nieuwe dystopische roman. Een groot aantal geïnteresseerden heeft mij laten weten graag op de hoogte gebracht te worden als het boek beschikbaar is. Die krijgen allemaal over niet al te lange tijd een mail van de uitgever (Boekscout) met info hierover. Aan degenen die mij niet hebben benaderd voor een mailing kan ik laten weten dat de verschijningsdatum inmiddels bekend is: het boek zal op 29 juli officieel het levenslicht zien.

Meppel

In het artikel „Bobs Bronnen (9) : Belevenissen van de verzetsorganisatie rondom Meppel gedurende de jaren ’40-’45 met koerierster Nel Stefes als verbindende factor” in Nieuwsbrief 56 stelt schrijver Rudi ter Heide onder meer: De groep bestond uit 9 mensen en een toegevoegde radioman voor het contact met de vliegtuigen via morse. Alles was in gereedheid en het vliegtuig kwam over, maar helaas werd er niets gedropt. De volgende dag deed de koerierster verslag op het hoofdkwartier. Daar werd duidelijk dat de gecodeerde letter een K had moeten zijn en niet een L.
Hoe klein de wereld is, werd bevestigd door een reactie van niemand minder dan de ons allen bekende Frank Engelen, die schreef:
„Nu. Deze toegevoegde radioman was Henk Michel, de vader van mijn schoonzusje, toen bekend onder zijn verzetsnaam: Koos. Hij had de beschikking over het seintoestel de Eureka. Daarmee seinde hij eerst de letter R (volgens Koos), omdat hij die foutief had doorgekregen. De piloot vertrouwde het niet en vloog door. Enige dagen later werd wel de juiste codeletter doorgegeven, nl. de K. Vervolgens werden er 57 containers met geweren, stenguns, bazooka’s, sabotagemateriaal en levensmiddelen gedropt.
Koos heeft behalve aan deze actie meegedaan aan bankovervallen, bevrijdingsacties bij gevangenissen en spoorwegsabotages. Zo was er een zeer succesvolle waar ze een goederentrein lieten ontsporen, door het losschroeven van een ris railbouten …
In een boek dat Henk voor zijn overlijden in 2004 geschreven heeft over deze periode, staat nog een foto van deze ontsporing.
Wat Ter Heide verder schrijft, namelijk De parachutes werden bewaard en er werden jurken en nachtgewaden van gemaakt, wordt eveneens bevestigd door Onze Man uit Apeldoorn: „Dit klopt. Maar wellicht nog een aardige aanvulling hierop is, dat van een van die parachutes de trouwjurk van Jo Oegema gemaakt werd. En Jo was destijds verloofd met Henk en is in 1946 met hem getrouwd. En ze hebben samen een stel kinderen gekregen, onder wie dus mijn schoonzusje Anita.

Bob Evers leeft nog steeds!

Op 19 mei van dit jaar publiceerde De Stentor een groot interview met Peter de Zwaan, binnenkort de schrijver van het grootste deel van de Bob Evers-serie. Willy van der Heide schreef, zoals bekend, de delen 1 t/m 32 plus 34 en 35; verder pakweg de helft van deel 33 en van deel 36: ruwweg gerekend dus 35 delen. Zoals we elders in deze Nieuwsbrief kunnen lezen, zijn onlangs de delen 68 en 69 verschenen: Peter heeft dus 34 genummerde delen geschreven. Als we de twee „extra” verhalenbundels erbij rekenen (elk ongeveer een halve Bob Evers dik), zit hij nu zelfs al op 35 of zelfs 36 delen.
Desondanks zijn er in dit land nog steeds lieden die alles boven de 32 pertinent afwijzen. Er zijn er zelfs bij die zelf niet kunnen lezen of schrijven, maar van iets of iemand welgeteld één deel digitaal hebben gekregen waardoor ze hun computer bepaalde woorden kunnen laten tellen; ondanks het volkomen gebrek aan kennis van de context en van de overige 68 delen, matigen zij zich toch een oordeel over die delen aan.
Laten we er maar een willekeurige Nobelprijswinnaar bij halen: wat vindt híj hier nou van?

Terug naar het Stentor-interview: dat Peter welgemoed begon aan „één hoofdstukje” van deel 33, maar dat dit gierend uit de klauwen liep, wisten wij al sinds de bijeenkomst in Mijnsheerenland. In het interview waarschuwt Peter nogmaals de schrijvers van Bob Evers-imitaties (hij dreigt met een boete van € 10.000 per overtreding), dus tot zover niet echt veel nieuws onder de zon. Wél helegaar nieuw is dat Peter zich voor het eerst uitspreekt over een eventuele opvolger. Hij rekent daarbij op de „fanclub” die genadeloos het kaf van het koren weet te scheiden; een echte, officiële fanclub is er natuurlijk niet. Wél is er een officieel Bob Evers Genootschap, dat zoveel méér is dan een fanclub en waarvan de redactie van dit blad buitengewoon honorair lid is. Laten wij vanaf deze plaats dan maar het oordeel vellen: wij hebben werkelijk álle illegale Bob Evers-navolgingen gelezen (inclusief die van onszelf) en er vooralsnog geen een gevonden die het niveau van Peter en Willem enigszins kan benaderen. Dat is dus in ieder geval een reden te meer om Peter nog een zeer lang en zeer arbeidzaam leven te wensen!

De redactie ontving een mailtje van Erlend Joséphy (de echte!) met de vraag of iemand hem kon helpen aan een digitaal exemplaar van „Een motorboot voor een ZINKEND flesje”. Nou wil het toeval dat de redactie „helaas” niet in digitale exemplaren handelt; de redactie gaat er verder zonder meer vanuit dat de heer Joséphy in het bezit is van al zijn grijze cellen en dat hij verdraaid goed weet dat een epub van Bob Evers, deel 13 gewoon te koop is bij de bekende aanbieders, maar aan de hoofletters ZINKEND te zien heeft de redactie het donkerbruine – si fas est – vermoeden dat Erlend iets anders bedoelt. Wie kan hem helpen?

Hebt u zelf kopij, een vraag of een mededeling? Wat leuk! Zowel onze digitale (nieuwsbrief@apriana.nl) als fysieke (zie de kop van de Nieuwsbrief) brievenbus staat tot 1 december 2022 wagenwijd voor u open!

De onderhavige Nieuwsbrief, nummertje 59 alweer, biedt u uiteraard de inmiddels bekende vaste (gelukkig niet vastgeroeste) rubrieken, zoals het tigste deel van Bobs Bronnen, het zoveelste deel van Enkele foto’s uit … – ditmaal de provincie Luik, waar Jan, Bob en Arie meermaals hebben vertoefd –, de vierde aflevering van eten, drinken en roken in Bob Evers, De Nieuwe GIL en een column van Peter de Zwaan, waarin hij lezers op een humoristische wijze confronteert met hun wijze van bestellen. Kijk, dat is een BE-columnist naar ons hart! Verder enkele lezenswaardige tot zeer lezenswaardige artikelen van John Beringen, Frank Engelen, Ton Kleppe en Roger Schenk. Niet te missen zijn uiteraard ook weer de zeer eigen recensies van de nieuwe delen door de geheimzinnige schout-bij-kunstlicht Spook die deze recensies nu al voor de eenentwintigste keer schrijft en … een heuse prijsvraag!





Nee, een naam is niet genoeg
Peter de Zwaan

De dagen nadat wij (van Zwarte Zwaan) de nieuwe delen van Bob Evers in de aanbieding hebben, leven we even tussen hoop en vrees. „Willen ze de boeken nog?”
Tot nu toe zeggen we elk jaar binnen de kortste keren: „Nou en of.” Dat doen we al tien jaar, dus je zou zeggen dat het moet wennen. Dat doet het maar ten dele, want zeker weten doe je niks. Niks? Van dat hele nikse? Nou, dat ook weer niet.
Wat we bijvoorbeeld heel erg zeker weten, is dat een aantal liefhebbers een potje maakt van het bestellen.
„Meld s.v.p. je naam, adres en postcode,” zeggen we elk jaar weer.
Meer dan 10 procent doet het niet en, dat weten we langzamerhand op een prik, het zijn vaak dezelfden.
„Daar bij Zwarte Zwaan weten ze nou wel een keer waar ik woon,” we horen het tientallen liefhebbers zeggen en/of denken.
Dat weten we inderdaad. We kunnen uit het hoofd een rij namen opnoemen van bestellers die er niet over piekeren om een letter te veel te typen.
Maar al kennen we de namen wel: we weten niet of iemand is verhuisd. Dat komt voor, hoor, dat iemand verhuist en blijft denken dat zijn achternaam plus een voorletter voldoende voor ons is. We hebben stapeltjes enveloppen met namen waarvan PostNL dacht: „Wat is dat voor onzin, die woont hier helemaal niet.” De enveloppen die terugkomen, leggen we opzij en meestal meldt de liefhebber zich. Soms na máánden, soms met een boze opmerking, een enkele keer met een sorry.
We hebben lang gedacht dat het met gemakzucht te maken heeft, maar het kan natuurlijk ook goed vertrouwen zijn dan wel blind vertrouwen.
„Het komt wel goed, die lui van Zwarte Zwaan zoeken het uit.”
Dat doen we als het even kan en het kost uren.
Maar, bedachten we niet lang geleden, er kan nóg een reden zijn: het aantal letters dat de ABN-Amro wenst over te nemen. Een aantal bestellingen eindigt halverwege een straatnaam of een plaatsnaam. Pijna. Maak daar uit je blote hoofd maar Pijnacker van. Of Zuid. Is dat Zuideinde, Zuidersingel, Zuiderstraat, Zuiderlaan, Zuidpool?
Het bijzondere aan de incomplete adressen is dat ze eigenlijk altijd voorkomen op de bestellingen van de aardigste BE-liefhebbers. Het zijn de mensen die bemoedigende woorden optikken. „Blij dat ze er zijn.” „Ga zo door.” Dat soort zinnen. De aanmoedigingen gaan vóór het adres ... dat door de bank dan niet meer wordt verstrekt.
We willen de enthousiaste reacties niet graag missen, maarre, mogen die volgend jaar misschien via de mail?
Waar we wel iets minder van willen, zijn de jongens en meisjes die echt denken dat er maar één Quirinus op de aardbodem leeft en dat wij weten waar die woont.
We zien liever de liefhebber die moeite heeft gedaan en ons dat per mail heeft laten weten: „Die kneuzenbank van mij wijzigt iets te vaak de manier van internetbankieren, maar na enige krachttermen mijnerzijds kreeg ik hun betaalprogramma toch op de knieën en zijn de gewenste euro’s onderweg naar uw bankrekening.”
Kijk, dat is een BE-lezer naar ons hart. (juli ’22)





Recensie van deel 68 : Overwerk voor een onderzoeksbureau
Schout-bij-kunstlicht Spook

Jan, Bob en Arie hebben hun eigen „onderzoeksbureau” opgericht: REP Research International. „Onderzoeksbureau”, omdat ze nog te jong zijn om in de Verenigde Staten een licentie als privédetective te krijgen.
Optimisten zullen allereerst wijzen op de ongekende mogelijkheden die een dergelijk bureau
Peter de Zwaan biedt: avonturen bij de vleet, op minimaal twee continenten, want REP Research International heeft hoofdkwartieren in Sausalito/Cal. en Hoofddorp. Pessimisten – en ja, die heb je ook in de internationale Bob Evers-community! – reageren met de verzuchting: L’histoire se répète, de geschiedenis herhaalt zich. En de laatsten hebben natuurlijk (soms) gelijk: de histoires waar de eerste schrijver van de Bob Evers-serie bij betrokken was, moet se bij voorkeur helemaal nóóit répéter! Ik noem een Tweede Wereldoorlog, ik noem het lid worden van de Digazo-organisatie („internationaal avonturiersbureau”, in feite dus hetzelfde als het nieuwe bureau van Roos-Evers-Prins), waarna de schrijver korte tijd later de brui gaf aan de hele Bob Evers-serie (op een korte oprisping in de jaren ’70 na), ik noem het ontstaan van een tamelijk onfrisse ruzie tussen schrijver en uitgever. Nu hoeven wij voor dat laatste niet zo bang te zijn: De Zwaan was zo clever om zijn eigen uitgeverij op te richten. Het feit dat De Zwaan in zijn column in de vorige Nieuwsbrief meldde bezig te zijn met deel 70 en deel 71 zelfs al helemaal klaar te hebben, kan alles wat pessimistisch is wellicht ook op het tweede punt dat ik noemde geruststellen. Hopelijk komt er ook geen herhaling van de oorlog; hoe dan ook, ik zie Peter de Zwaan nog geen jazzplaatjes draaien bij een dubieus radiostation.
Goed, een „onderzoeksbureau” dus. Laten we bij het begin beginnen en dat is een eerste aanvulling voor het foutenfestijn in de „Encyclopaedia Apriana”: deel 67, „De Laarzenvrouw van Lerwick”, kondigde verdere avonturen van ons drietal aan in een boek dat „Koude kunstjes” zou gaan heten. Een heerlijk korte titel, makkelijk te onthouden, maar nu blijkt dus dat die titel niet compleet was; „Koude kunstjes in Sausalito” is de complete titel en meteen al in het begin van het boek treffen we een van de drie directeuren van REP Research International aan op een woonboot in Sausalito/Cal., de stad waar meer rijke hippies wonen dan in San Francisco, een eindje verderop. Een van die rijke hippies, de zichzelf kunstenares en Dee Waterson noemende Dobra Koskinen, bezorgt REP z’n eerste opdracht, zo lijkt het. Maar Peter heeft het REP en de lezers niet makkelijk gemaakt door de drie jongens tegelijkertijd aan twee totaal verschillende opdrachten voor twee totaal verschillende opdrachtgevers te laten werken. Jan en Arie hebben vanuit Nederland de opdracht gekregen om uit te zoeken wat er gebeurt met medicijnen die naar de Verenigde Staten – toevallig naar Oakland/Cal., precies aan de andere kant van de baai – worden vervoerd, maar daar worden vervangen door nepmedicijnen, zodat de oorspronkelijke medicijnen voor veel geld illegaal verhandeld kunnen worden. Verderop in het boek wordt nog verteld dat het Amerikaanse hoofdkwartier van REP aanvankelijk niet in Sausalito/Cal., maar Carmel(-by-the-Sea)/Cal. lag en dat REP al eerder klusjes had opgeknapt waar wij niets van weten. Waar Jan, Bob en Arie waarschijnlijk niets van weten, is dat Clint Eastwood een dikke twee jaar burgemeester van dit plaatsje is geweest, want ze maken daar geen opmerking over, zelfs niet als Arie om de tijd te doden in San Francisco een bioscoop induikt en een stuk of wat „Dirty Harry”-films bekijkt: soms wreekt het zich dus dat Jan een oude druk van de „Encyclopaedia Britannica” heeft geraadpleegd waarin de naam Clint Eastwood niet wordt vermeld.
Belangrijker dan alle burgemeesters zijn in dit boek politiekorpsen: de politie van Santa Rosa, Oakland, Sausalito en San Francisco, maar het is van elk korps afwachten aan welke kant het staat. Dat geldt ook voor de tegenstanders van Jan, Bob en Arie: die vormen een soort van monsterverbond tussen Finnen en Ieren, voor de – volgens sommigen – broodnodige inclusiviteit aangevuld met wat Ecuadorianen. Arie verklaart dat de nationaliteiten alleen in films keurig gescheiden worden gehouden, domweg omdat dat makkelijker is voor de kijker: Russen tegenover Ieren en Colombianen tegenover Cubaanse immigranten, zoals vroeger in cowboyfilms de witte tegenover de zwarte hoeden stonden. Bij de andere zaak die REP in de gaten moet houden, is die scheiding der nationaliteiten wel heel duidelijk aanwezig: de hoofdschurk is een naar Amerika geëmigreerde Nederlander en zijn voornaamste handlanger heeft een Belizaanse vader en een Nederlandse moeder. Ook dat is dus geheel verschillend van bijvoorbeeld de boeken van Karl May, waar elke Duitser in den vreemde aan de goede kant van de wet staat. Wat ook beduidend anders is dan vroeger, toen REP nog niet bestond, is het ontbreken van „gemoedelijk”, „gezellig” en onhandig geboefte als een Jeffries, de „Bolle”, Hennie Schol, Kees de Hondenman, Derek Dougall of Maikel Landleben: de Iers-Finse combinatie, waarvan alle bendeleden getooid zijn met een lugubere tatoeage in hun nekken, deinst niet voor geweld en moord terug (een beetje zoals in de twee boeken die in Casablanca spelen). Sorry voor deze nostalgische bespiegeling van een ouwe, gepensioneerde schout-bij-kunstlicht. Terug naar de realiteit van de dag. Gevaarlijk geboefte of niet, maar de drie directeuren van REP Research International slagen er, geheel volgens verwachting, in om het grootste deel van de Iers-Finse gang achter tralies te krijgen en uit dankbaarheid helpt de politie hen een handje bij de arrestatie van de mannen achter de medicijnenwisseltruc, die overigens een stuk minder gevaarlijk zijn, maar net zo misdadig.
Peter de Zwaan, „Koude kunstjes in Sausalito”, Uitgeverij Zwarte Zwaan, 2022. ISBN: 9789083132518





Recensie van deel 69 : Protserige praalpaleizen op papier
Schout-bij-kunstlicht Spook

En daar volgt meteen al de volgende opdracht – juister: opdrachten – voor het jonge REP Research International. Twee verschillende opdrachten voor de drie jeugdige detectives komen op wonderbaarlijke wijze samen; een derde opdracht – specifiek voor Bob Evers: iets met verdwenen vrachtwagens, sinds de Koelhuis-trilogie een kolfje naar zijn hand – ligt in het verschiet.
Gelukkig voor die ouwe mopperaar Spook is de wat onbenullige boef terug in het verhaal, ditmaal in de vorm van Ruurd Vandam, en ik denk stiekem dat iedereen het met mij eens zal zijn dat een dergelijk type dief heel wat beter bij Bob Evers past dan die keiharde, erop los moordende Finnen en Ieren uit deel 68.
Van een corona-pandemie en bijbehorende mondkapjes, quarantaine en hooligans is in de delen die van 2020 tot 2022 zijn verschenen, gelukkig niets te merken, hetgeen deze laatste delen heerlijk tijdloos maken of ze moeten zich vóór 2020 afspelen. Arie’s terloopse opmerking dat er veel gedoe is ontstaan rondom Sinterklaas plaatst de handeling weer in het heden. Voer voor puzzelaars in de toekomst.
Na enkele inleidende schermutselingen in ons eigen kikkerlandje – waar het Europese hoofdkantoor van REP Research International net verplaatst blijkt van Hoofddorp naar het huis van kolonel Prins – leiden alle sporen naar Spanje. Bob is de eerste die naar Marbella gaat en kennis maakt met de schurkachtige manier waarop strandstoelverhuurders argeloze toeristen alle beschikbare poten uitdraaien. Hij is ook de eerste die op verkenning uitgaat op de plek waar Ruurd Vandams ex-bazin Mila Martell huizen zou laten bouwen voor Nederlandse, Engelse en Spaanse kopers. Ondanks het feit dat hij in een huurauto met Spaans nummerbord rijdt, wordt hij in de buurt van de zogenaamde CostaPalaces in het Nederlands aangesproken door een oud vrouwtje dat als bewaakster is ingehuurd: de meeste kopers – of liever gezegd: slachtoffers – van Mila Martell en haar handlangers zijn Nederlanders, dus het is logisch om een Belgische vrouw (en haar Spaanse echtgenoot) in te huren als bewakers van de omgeving. Arie vliegt naar Gibraltar, huurt daar een auto – dus met Gibraltarees nummerbord, lekker opvallend in Spanje! – en rijdt ook naar Marbella. De manier waarop Bob en Arie in de woestenij waar kopers denken dat ooit huizen gebouwd zullen worden, gevangen worden genomen is spectaculair, de manier waarop ze gevangen worden gehouden nog veel meer. Beiden bedienen zich van schuilnamen, maar al heel snel speelt de beroemdheid van Jan, Bob en Arie hun parten: Vandam herkent Arie van een oude krantenfoto uit de tijd van „Een overval in de lucht”. Jan is inmiddels ook in Marbella gearriveerd en – nog meer nostalgie – bedient zich als hij Vandam belt van de schuilnaam Schol, zonder overigens gedichten voor te dragen en dat is maar goed ook, want ons staat nog helder voor de geest hoe dat bij de originele Schol spaak liep.
Bob en Arie komen terecht in het huis van het Spaans/Belgische echtpaar dat als bewakers moet fungeren en ook nu weer dient een gezonde vorm van nostalgie zich aan: in het huis is een kat achtergebleven en de stank in de ruimte om en onder de plek waar de kattenbak staat, doet de oplettende lezer sterk denken aan het hol van Paco’s „pantuar” in „Bob Evers belegert Fort B”. Zowel in films als in boeken zijn geuren en stank een onderbelichte dimensie en als er, zoals in „Costaklussen in Marbella”, dan tóch een keer aandacht aan wordt besteed, heeft die stank een zeer duidelijke functie ... en het door Bob gebruikte gasmasker (!) ook. Koop en lees dat boek, als je wilt weten wat die functie is!
De lezer kan nog meer zwelgen in heerlijke nostalgie, wanneer Bob zich op een van de eerste bladzijden van de zinsnede „Van dat hele dikke, weten jullie niet?” bedient: die zinsnede heeft hij hoogstwaarschijnlijk regelrecht aan „Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?” ontleend. De schrijver van dat boek liet Arie Roos ooit betalen met een briefje van 25 D-Mark; zijn opvolger toverde stapels briefjes van 250 euro uit de hoge hoed of liever gezegd uit een container. En dat de drie jongens, zelfs Jan, zich aan het eind van het boek geen raad weten met een grote som geld – in dit geval een kwart miljoen euro – klinkt redelijk uniek, maar is het niet: ook in „Ali Roos als Arie Baba” en „Heibel in Honoloeloe” plaatste het in beslag nemen van een grote som geld het drietal al eens voor problemen.
Peter de Zwaan, „Costaklussen in Marbella”, Uitgeverij Zwarte Zwaan, 2022. ISBN: 9789083132525.





Voer voor psychologen: het pseudoniem Van der Heide
John Beringen

Willem sprak ooit de historische woorden: „Alle schrijvers zijn gek, anders zouden ze geen schrijver zijn geworden.” Dat is wellicht wat kort door de bocht geredeneerd en mogelijk vond Willem dat dit in grotere mate op hemzelf van toepassing was dan bij gemiddelde schrijvers, maar er zit wel een kern van waarheid in. Daarbij benadruk ik dat ik in deze context niet wil spreken over „gek”, maar over „anders”. Want laten we wel zijn: wat beweegt iemand er toe om dagenlang (en soms ook nachtenlang, al dan niet onderwijl een stevige alcoholische versnapering nuttigend) achter de typemachine of computer te zitten om iets te produceren waarvan hij of zij hoopt dat anderen het willen lezen? Om er van te kunnen leven, moet je van goeden huize komen en dat is slechts voor een handjevol schrijvers weggelegd. Nee, je meent in eerste instantie dat je iets zinnigs te vertellen hebt. En daar geloof je in. Daar MOET je ook in geloven; doe je dat niet, dan kun je beter een boswandeling gaan maken (hetgeen overigens heel inspirerend kan werken) of iets anders ondernemen waar je plezier aan beleeft.
Kort samengevat, een term die ik overigens vrij weinig gebruik, is het schrijfproces an sich grofweg een combinatie van zweten, schrijven, schrappen en herschrijven. Schrijven is ook een beetje „liegen met de waarheid”. Een wat vreemde term? Nee; natuurlijk verzin je allerlei dingen om een verhaal te schrijven. Maar vaak betrek je ook zaken en gebeurtenissen in een verhaal die op het eerste gezicht honderd procent fictief zijn, maar in werkelijkheid naar iets uit het persoonlijke verleden van de betreffende schrijver verwijzen. Authentieke voorvallen en ontwikkelingen dus die een tikje zijn aangepast. Wie zoekt naar een verklaring hiervoor, zal in eerste instantie tot de slotsom komen dat je datgene wat je kent of weet niet hoeft te verzinnen. Heel plausibel. Willem hierover in het gesprek met Pamela Koevoets (28 september 1974): „Veel dingen die je leest in de Bob Evers-verhalen zijn gebaseerd op persoonlijke ervaringen.”
We kijken even naar twee voorbeelden hiervan die deze uitspraak aantoonbaar onderschrijven: genoemde adressen in het avontuur rondom de valse dollars. Het gaat dan om de Soestdijkse Straatweg 32 – na de oorlog 332 – te Bilthoven, waar Munno Prins woonde en Stationsstraat 26b te Amersfoort waar de dollarsmokkelaar Luuk van Genderen een kamer huurde. Willem heeft in werkelijkheid zelf op die twee adressen gewoond (in Bilthoven van 31 mei t/m 4 oktober 1940 en in Amersfoort van 4 oktober 1940 t/m 3 maart 1941). Zodoende kon hij ook precies beschrijven hoe die panden er van binnen uitzagen. Hij schreef daar al eerder over in zijn boek „Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?”. In dat laatste boek lezen we hoe het in die periode, hoewel het tijdens de bezetting was, voor hem een tijd van veel jolijt was. We kunnen nog discussiëren over de vraag of hij toen echt gelukkig was, maar feit is dat hij toen enorm gelachen heeft over de bizarre gebeurtenissen die zich in hoog tempo voordeden door o.a. tal van „vreemde kostgangers” die de revue passeerden. Terugdenkend aan die tijd, ontvouwt zich een sfeerbeeld „van toen” dat alleen maar daar bij hoort. Op zich reden genoeg om die locaties in een andere hoedanigheid ten tonele te voeren. Is dat een kronkel? Men zou dat als zodanig kunnen omschrijven, maar ik snap/herken die „kronkel” helemaal. Een buitenstaander die mijn boek „Het einde van de droom” heeft gelezen, zal hooguit stellen dat ik een rijke fantasie heb, maar degenen die mij langer en beter kennen, grinniken - of gruwen, al naar gelang vanaf welke kant de (on)gelukkige het bekijkt - omdat ze haarfijn zichzelf, andere personen of situaties herkennen die in het genoemde boek als fictie worden opgevoerd. Veel schrijvers (niet allemaal uiteraard) hebben deze „kronkel” nou eenmaal; sommige dingen zijn te mooi of te bizar om ze totaal in de vergetelheid te laten oplossen. Ziehier het „liegen met de waarheid”.
Maar nu naar het pseudoniem „Willy van der Heide”. Roger Schenk liet onlangs in de Bob Evers-groep op Facebook weten dat Willem zich al van dit pseudoniem bediende als schrijver van het hoorspel „Moeilijkheden met Fluffy” dat op 6 februari 1942 op de radio was te horen. Later zou hij, zoals iedereen weet, dit zelfde pseudoniem hanteren voor de Bob Evers-serie.
Hoe kwam hij hierop?
Peter (in „Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?” Willem-Peter genoemd, zoals zijn jongere broertje in dat boek consequent met Charles-Paul wordt aangesproken), de oudste zoon van Willem, schreef een drietal boeken. Een daarvan heeft als titel „Het kralensnoer”. Daarin blikt hij terug op zijn leven dat behoorlijk chaotisch verliep. Op blz. 125 laat hij weten dat zijn ontkieming „het gevolg was van een stoeipartij op de warme Veluwse heide.” Hij voegt eraan toe: „Ook al geen gebeurtenis, die mensen erg verheugd hadden doen zijn voor zijn bestaan. En de gevolgen van een gedwongen huwelijk in het bourgeoisiemilieu in vooroorlogse tijd waren evenmin uit te vlakken.” Wij zouden dit nu als een „moetje” aanmerken; iets waar we nu onze schouders over op zouden halen, maar in 1937 natuurlijk behoorlijk beschamend zoals (Willem-)Peter opmerkt. Nu rijst de vraag hoe Peter dit ooit aan de weet is gekomen. Er waren slechts twee à drie mensen die hem dit verteld kunnen hebben: zijn moeder Wiesje, zijn vader Willem of eventueel Karel Oudendijk, de naoorlogse nieuwe man in het leven van Wiesje, Peter en Paul (zie Paul van den Houts artikel „Is er leven na MJ?” in Nieuwsbrief 35). Dat Wiesje dit gedaan zou hebben is nauwelijks aan te nemen; de relaties tussen Karel Oudendijk, Wiesje Grossouw en haar twee kinderen werden door Paul – zowel in gesprekken als in artikelen – als bijzonder goed en vriendschappelijk omschreven, dus het moet welhaast Willem zijn geweest; wellicht na het nuttigen na één of meerdere borrels. Hoe ongelooflijk het ook moge klinken dat een vader zijn kleine zoontje een dergelijke opmerking zou toevoegen, maar het komt natuurlijk wel af en toe voor: „[…] volwassenen gedroegen zich als grote ezels […]”, aldus Willem in „Drie jongens als circusdetective”, hetzelfde boek waarin hij de huizen in Bilthoven en Amersfoort van hierboven beschreef. Op blz. 160 en 161 van „Het kralensnoer” vertelt Peter dat hij slechts twee herinneringen heeft aan de periode tot zijn zesde jaar, om daar even eerder en later in het boek nog handen vol herinneringen aan Sinterklaasavonden, De Kaag, huiszoekingen door de Duitsers, een bij hen in huis ondergedoken Jodin enz. aan toe te voegen; dus waarom zou de herinnering aan de opmerking over de „stoeipartij” niet van vóór 1944 kunnen zijn, dus inderdaad: gemaakt door zijn vader Willem?
Ten tijde van die „stoeipartij” was Willem 21 jaar oud. Over de datering van de „warme” Veluwse heide in februari of maart 1937 (Peter is geboren op 24 november 1937) heb ik het al eens eerder gehad. Maar het woord „heide” moet bij hem wel herinneringen hebben opgeroepen aan een heel bijzonder sfeerbeeld van iets wat voor een jonge man eigenlijk niet overtroffen kan worden. Wat doe je dan? Je meet je een pseudoniem aan waarin dat woord voortleeft ...





Bobs bronnen (12) : Het Gat van Wormer
Roger Schenk

„Als ze MIJ toch zoiets flikten,” gromde Jan. „Ik bond ze voor twaalf gulden zeven-en-tachtig vuurwerk aan hun gebilte en schoot ze zo’n eind de lucht in dat ze bij het neerkomen een gat sloegen waar het Gat van Wormer een knikkerkuiltje bij was.”
(„Bombarie om een bunker”, p. 13 van de hardcover).
In de pocketeditie (voor het eerst verschenen in 1969, negen jaar na de eerste druk) is, eveneens op bladzijde 13, waar het Gat van Wormer een knikkerkuiltje bij was vervangen door waar de krater van de Stromboli een knikkerkuiltje bij is; terecht of ten onrechte, dat laten we nog even in het midden.

Allereerst willen wij natuurlijk weten wat het Gat van Wormer is, of nee: wás, want dat is de werkwoordsvorm die Willy gebruikte. Welnu, op 17 september 1959 – een jaar vóór de eerste druk van „Bombarie” – ontdekte Teun Jongert, een boer in Wormer, een zeer diep gat in zijn weiland. Het gat met een diameter van om en nabij zestig centimeter liep loodrecht naar beneden, de vorm ervan was vijfhoekig en de wanden ervan waren glad. Nou wil het toeval dat de echtgenote van burgemeester Loggers die nacht wakker was geworden van een lichtflits die gepaard ging met een sterk fluitend geluid. Omdat hij er op die manier dus persoonlijk bij betrokken was, liet de burgemeester het er niet bij zitten: deze zaak moest onderzocht worden. Sinds de lancering van de Spoetnik op 4 oktober 1957 had de wapenwedloop tussen oost en west zich uitgebreid naar de ruimte en er was her en der in die bijna twee jaar al van alles en nog wat uit die ruimte naar beneden komen tuimelen, dus door de uiterlijke kenmerken van het gat dachten alle experts meteen aan ruimtepuin. Een enkele deskundige hield de mogelijkheid van een meteoor open, maar de overgrote meerderheid dacht eerder aan een kunstmaan of een raket. Als er in 1959 al talkshows hadden bestaan, hadden de programmamakers moeiteloos avond na avond hele tafels kunnen vullen met allerlei „deskundologen” met uiteenlopende meningen, zoals een slordige zestig jaar later met de coronapandemie. Dat dus niet, maar wel rukten er cameraploegen uit heel Europa en zelfs uit Amerika, Japan en Zuid-Afrika aan om zich rondom het geheimzinnige gat te verdringen.


Het begin van de graafwerkzaamheden boven het (tweede) Gat van Wormer

Cartoon over het Gat van Wormer in de Amsterdamse krant „Nieuws van de Dag”

Willem Dokter bij het (derde) Gat van Wormer

Een paar maanden later begon de EOD (Explosieven Opruimings Dienst) onder leiding van een zekere kapitein Blommaart het intussen wereldberoemde gat te verbreden en te onderzoeken; op 28 meter diepte stuitte men op „iets hards”. Daarop werd de operatie op 27 januari 1960 op last van „hogerhand” gestaakt en de zaak bleef onopgelost. In die tijd hadden de Amerikanen in Europa veel meer dan nu in de melk te brokkelen én, om in zuivelsferen te blijven, boter op hun hoofd – inderdaad: een zeugma, net zoals in „Costaklussen in Marbella” –, dus voor iedereen was het meer dan duidelijk wat die „hogerhand” inhield. De officiële verklaring die voor het stopzetten van de graafwerkzaamheden werd gegeven was een gebrek aan geld: Blommaart, die al snel de bijnaam „de Wurmer van Wormer” had gekregen, had slechts een budget van 25.000 gulden gekregen en – onder meer door het gebruik van verkeerde apparatuur van de Technische Hogeschool Delft – zou dat geld al na één week op zijn geweest. In 2002 is de heer Blommaart, inmiddels 74 jaar oud, in verband met een documentaire nog eens terug geweest op de betreffende plek en hij bleef er ook toen nog van overtuigd dat het om een inslagkrater ging; het gat is in februari 1960 gevuld met zand en puin, maar 42 jaar later is die vulling ingeklonken, zodat de vorm van het gat nog steeds zichtbaar is (of was, als er sinds 2002 maatregelen zijn genomen).
Toch gek, want inmiddels had zich een andere boer, Grevers genaamd, bij de lokale krant „De Zaanlander” gemeld met de mededeling dat hij op 4 juli van datzelfde jaar ook een dergelijk gat op zijn land had ontdekt, maar dat hij dat snel weer dicht had gegooid, uit angst dat een van zijn koeien erin zou vallen of wegzakken.
Sinkholes waren in die tijd nog zo goed als onbekend; ja, in mei 1958 was er in de Mariastraat in de Kerkraadse wijk Terwinselen een vuilniswagen in zo’n plotseling midden op straat ontstaan sinkhole gezakt, maar ja, dergelijke verzakkingen kwamen en komen vrijwel uitsluitend voor in (voormalige) mijnbouwgebieden, zoals Limburg, Groningen en delen van Duitsland en België: wie denkt daar nou aan in het vredige Wormer? Bovendien is het de vraag of een krantenbericht uit het verre Kerkrade in 1958 de landelijke pers heeft gehaald.
Lang na de verschijning van „Bombarie om een bunker”, op 19 augustus 1975 om precies te zijn, werd Wormer opgeschrikt door een derde gat, ditmaal in het weiland van Willem Dokter aan de Dorpsstraat. De kans dat er drie meteorieten, raketten of stukken satelliet zo dicht bij elkaar ingeslagen waren, was verwaarloosbaar klein en dus startte Prof. F. van Rummelen van de Rijks Geologische Dienst een onderzoek en zijn officiële conclusie kwam min of meer in de buurt van de waarheid: toch een sinkhole, ontstaan als gevolg van kleiwinning in vroeger eeuwen. Dat er hier in de middeleeuwen kalkrijke klei uit de ondergrond gewonnen zou zijn voor bemestingsdoeleinden, leek echter meteen al tamelijk onlogisch, aangezien er in dit gebied bijzonder veel koeien rondwandelden en graasden, die voor voldoende mest zorgden. Ook bodemkundige Louis Dekker, met als specialisme veen, bezocht het gebied in 1975 en kwam tot een wat andere conclusie, die tegenwoordig algemeen wordt aanvaard. In 1975 werd zijn stem echter nauwelijks gehoord en meer dan een fles cognac van de toenmalige burgemeester heeft zijn officieuze onderzoek niet opgeleverd en gaven de autoriteiten de voorkeur aan de officiële verklaring van Van Rummelen. De drie Gaten van Wormer hebben niet te maken met klei-, maar met turfwinning: als boeren veen uit hun land haalden om tot turf te drogen, bleven er grote en soms diepe gaten achter, die in de loop der eeuwen weer dicht groeiden met zogeheten zeggeveen: veen, bestaande uit de resten van een vegetatie, die gedomineerd werd door zegge. Zeggeveen is een veel minder compact soort veen, dat ontstaat in zoete, matig voedselrijke milieus en voor het grootste deel uit water bestaat. De zomers van 1959 en 1975 waren beide uitzonderlijk droog; aangezien wij tegenwoordig ten gevolge van de opwarming van de aarde veel vaker te maken hebben met zeer droge zomers, is het een kwestie van tijd voor we van een vierde Gat van Wormer kunnen „genieten”.
De winter van 1959/1960 was overigens juist bijzonder nat en stormachtig, met zelfs vloedgolven aan de Côte d’Azur tot gevolg; sporen daarvan treffen we aan op bladzijde 15 van „Bombarie om een bunker”:
„Zoals je je misschien herinnert heeft het een half jaar geleden weken achtereen geregend, en...”
„Eh-huh,” knikte Jan, met een mond vol brood. „Daar waren toen die overstromingen een gevolg van.”

Het stijgende grondwater als gevolg van de neerslag in de winter van 1959/1960 kan ook een rol hebben gespeeld bij het besluit om het onderzoek te staken.

Terug naar de tekst van „Bombarie”: „Als ze MIJ toch zoiets flikten,” gromde Jan. „Ik bond ze voor twaalf gulden zeven-en-tachtig vuurwerk aan hun gebilte en schoot ze zo’n eind de lucht in dat ze bij het neerkomen een gat sloegen waar het Gat van Wormer een knikkerkuiltje bij was (hardcover) / waar de krater van de Stromboli een knikkerkuiltje bij is (pocket).”
Is de verandering die De Eekhoorn in 1969 de pockettekst aanbracht nou een verbetering of niet?
Uit taalkundig oogpunt moeten we deze vraag ontkennend beantwoorden: het woord neerkomen leert ons dat de vergelijking gebaseerd is op een inslagkrater (in 1959 en in 1960 de gangbare mening over het ontstaan van het Gat van Wormer).
Ook uit rekenkundig oogpunt was het wellicht niet al te handig om het te hebben over „de krater van de Stromboli”, want de vulkaan heeft niet één, maar drie kraters.
Uit historisch oogpunt valt er redelijk veel te zeggen voor een bevestigend antwoord op deze vraag: in 1960, toen „Bombarie” voor het eerst verscheen, was het Gat van Wormer wereldnieuws: van het ontdekken van het gat tot het besluit om te stoppen met het onderzoek en het dichtgooien van het gat stond er dagelijks wel iets in de krant over dit bijzondere verschijnsel. Maar na het dichtgooien van het gat was de hype weer snel vergeten; en dat het gat op het moment van schrijven van „Bombarie” alweer dichtgegooid was, blijkt uit het gebruik van de onvoltooid verleden tijd: was: er was in die tijd nog geen internet, dus verbaasde of geïnteresseerde lezers konden in 1969 ook niet zo makkelijk terugvinden wat dat Gat van Wormer ook alweer was. De krater van de Stromboli is geen inslagkrater, maar wel tijdloos: als mensen over honderd jaar nog steeds kunnen lezen (en Bob Evers willen lezen), bestaat de Stromboli nog steeds.
Uit stilistisch oogpunt tenslotte zou je de wijziging ook tamelijk geslaagd kunnen noemen: het Gat van Wormer had, zoals we gezien hebben, een diameter van ongeveer zestig centimeter, de grootste krater van de Stromboli is meer dan honderd meter in doorsnee: een dergelijke hyperbool voor het neerkomen van een of twee personen past natuurlijk perfect bij Willems algehele taalgebruik.
Wat mij betreft, is de stand dus 2-2 als het gaat om de vraag of de vervanging van het Gat van Wormer door de krater van de Stromboli een verbetering was of niet. Het laatste woord is dus zoals altijd aan de lezer.





Praatjes voor de vaak
Frank Engelen

Vreemd krakeel in Californië” speelt in 1954. Willem citeerde wel uit De Telegraaf van 1955, maar dat kwam omdat hij het verhaal schreef in dat jaar en hij tijdens het schrijven gewoon de krant pakte die hij voorhanden had.
Het verhaal gaat eigenlijk om een diefstal/afpersingszaak. Partij A wil weten of partij B geneigd is om te betalen. Daarvoor wordt een oranje(!)gebroekte tijdschriftenverkoper ingehuurd, die een cryptische boodschap moet afgeven over de sinaasappeloogst. Dus: „De sinaasappeloogst is goed dit jaar” = ja. En een gekke trompettist wordt ingehuurd om de boodschap op te gaan halen en te gaan afleveren bij de afpersers.
So far, so good. Maar dat hele gedoe met die krant is eigenlijk wel vreemd.
Je kunt er „kanon” op zeggen dat in een drukke tijdschriftenwinkel in hartje Hollywood wel toevallig eens iemand om een Hollandse krant vraagt. Je kunt beter als afperser zijnde de trompettist gewoon aan de Oranjebroek laten vragen of de sinaasappeloogst een beetje te pruimen was dit jaar. Oranjebroekmans heeft dan de opdracht om iedereen die over sinaasappels begint, „jazeker,” te antwoorden. Of: „Appie kim.”. Is het de verkeerde persoon die toevallig over de sinaasappeloogst begint, dan nog: no harm done.
Maar zelfs dán nog. Punt is, dat (vertegenwoordigers van) de twee partijen elkaar ontmoetten in de kiosk. En je kunt er „koperen kanon” op zeggen, dat de clowns van de studiopolitie de wacht houden in of buiten de kiosk en de boodschapper gaan volgen. Wat ze ook prompt deden.
Wat wel weer geniaal is geschreven door Willem, is hoe Arie zich verbaasde over de vreemde opmerking:
„We hebben een mooie sinaasappeloogst van het jaar.” Hij zei het natuurlijk in het Amerikaans: „It’s a nice crop of oranges we have this year,”, maar het was zulk een zotte opmerking, dat Arie hem even verbaasd aankeek.
Zolang had Arie nog niet rondgehuppeld in Californië, dat hij niet kon weten dat dit eigenlijk helemaal nog niet zo’n zotte opmerking was.
De sinaasappeloogst was (en is) vrij belangrijk in Californië. Het was in die tijd zelfs zo, dat als er vorst verwacht werd, men brandende potten met teer in de boomgaarden plaatste, om met een verstikkende rook vorstschade te voorkomen. De rook was vaak zo smerig, dat het verkeer er last van had en er zelfs ongelukken gebeurden omdat de automobilisten geen hand voor ogen konden zien. En gebouwen kregen een smerige aanslag. Om maar te zwijgen over wat het met de longen van de mensen deed.
Als er nou een winter was geweest waarin het niet vroor, en er geen ongelukken waren gebeurd door de smog, en er een voor- of najaar was met genoeg maar niet te veel regen en genoeg zonneschijn, kon het best zijn dat een verkoper daar een opmerking over maakte. Net als men in Nederland nog wel eens zei: „Lekker weertje vandaag, hè?” Of: „Het wil nog maar niet zomeren!”
Zoals gezegd, dat de opmerking over de sinaasappeloogst op Arie vreemd overkwam, snappen we nog wel. Dit soort Californische praatjes voor de vaak zal hij, als Nederlander, nog niet veel gehoord hebben. Dit in tegenstelling tot de anderen, de ontvoerde Amerikanen.
De danseres, die ongeduldig in haar tasje had zitten rommelen, hief met een schok het hoofd op.
„… dat dit jaar de sinaasappeloogst zo goed was?” herhaalde ze dan langzaam. Maar dat zei hij tegen mij óók. Ik lette er niet op, maar ...”

Oké. De Amerikaanse danseres die al járen in de buurt optrad, vond de opmerking dus niet zo vreemd. En de trompettist natuurlijk ook niet. De zure jongeman daarentegen:
„Ik zei hem nog dat het me geen snars kon schelen, wat er met de sinaasappeloogst gebeurde, en toen keek hij nogal vuil.”
Dat is dan wel weer vreemd. Als iemand in Nederland zegt dat het een aardig weertje is, zeg je toch ook niet dat het je geen ruk interesseert? Maar … het was een zure pennenlikker! Die had vermoedelijk op élk praatje voor de vaak zuur gereageerd …
De Oranjebroek kon ook best wel weten dat de zure pennenlikker echt niet de boodschapper kon zijn. Want die kocht dagelijks een Hollandse krant en was dus vaste klant daar. De krantenverkoper had zich de opmerking tegen de pennenlikker kunnen besparen. Dat gold ook voor de jongens van de studiopolitie. Ze hadden de zuurpruim niet hoeven te kidnappen. Maar ja. Anders hadden wij een iets minder prachtig avontuur gehad.

Naschrift:
Nieuwsbrief-medewerker Ton Kleppe vraagt zich af wie er anno 1955 in Hollywood überhaupt belangstelling gehad kan hebben voor een Hollandse krant. Amerikanen zelf niet: zij weten of wisten niet eens waar Holland ligt, zij verwarren ons land met Duitsland of Denemarken; en wie ging er in die jaren als Nederlander al naar de USA? Toch zeker bijna niemand: vliegen was peperduur en alleen weggelegd voor een enkele zakenreiziger. Datzelfde gold ook voor de kranten: die dingen per vliegtuig vervoeren was volgens Ton ook al te duur en een boot met kranten zal er weken over hebben gedaan om in Los Angeles te komen.
Nader onderzoek naar de Nederlandse krant als exportproduct in de jaren ’50 is dus dringend gewenst. Wie zal deze schone taak op zich nemen?






„Wie koude kip eet met ijs en ananas na, heeft vanzelf feest.”
Receptenboek van een bolronde Bourgondiër (4)

Roger Schenk

Aflevering vier in deze reeks brengt ons bij de delen 31 t/m 40. Lange tijd zag het ernaar uit dat het bij de delen 31 en 32 zou blijven; tot ieders verrassing verschenen eind jaren ’70 nog twee delen, maar dat leek dan toch echt de laatste stuiptrekking van Willy van der Heide te zijn. In de loop van 1985 drongen geruchten tot ons door dat Willy van der Heide eigenlijk helemaal niet Willy van der Heide had geheten en – erger nog – dat hij het tijdelijke voor het eeuwige had verwisseld. We bleven niet alleen met intens verdriet om de schrijver achter, maar ook met een serie met een gat: waar was toch dat vermaledijde deel 33, dat in enkele drukken van „Cnall-effecten” werd aangekondigd? En deel 36 dan? Maar …. eind jaren ’80 behoedde een zekere De Zwaan de serie voor een definitieve zwanenzang: hij completeerde de onvoltooide typoscripten van de delen 33 en 36, maakte de indertijd illegaal en in jaren ’70-jargon verschenen delen 34 en 35 eichhörnchenfähig en bleef de fans daarna trouw elk jaar een nieuw deeltje schenken. Het laatste hoogtepunt van Willy op voedselgebied was, zo bleek achteraf, het omruilen van het bonnetje door Arie van zijn uitgebreide feestmaaltijd met het bonnetje van Jans muizenhapje in deel 35. Het eerste humoristische hoogtepunt van Peter op voedselgebied was het sturen van Jan naar een weet-ik-hoeveel sterrenrestaurant, waar het ene na het andere onbegrijpelijke, maar vooral erg duur klinkend gerecht op de spijskaart stond en wij, de lezers, ons bladzijden lang zitten te verkneukelen bij de gedachte aan Jan die deze nouvelle cuisine-hongerwinterhoeveelheden voedsel moet betalen.

Arie Roos wordt geheim agent” (1e druk, 1961) :
Arie laat Jan lekker naar de in de Humbeekse plomp verdwenen Ford hengelen en gaat zelf liever de roosjes buiten zetten in Londen. Maar dat valt nog niet mee: hij arriveert berooid en beroofd in de Britse hoofdstad. Ook een sigaret rokende witkiel vaart niet wel bij het verdwijnen van Arie’s koffertje: iemand anders draagt Arie’s bagage al. Op iemand zonder geld op zak en met de eeuwige honger van Arie moeten de aanplakbiljetten van Player’s-sigaretten en vooral van Cadburry-chocolade als een enorme tantaluskwelling werken (p. 7). Een taxipassagier passeert hem en laat een geur van goede sigaren en Eau de Cologne achter (p. 9). Arie leent twee pond van een taxichauffeur en stapt met dat bedrag een cafetaria binnen om vrijwel meteen te constateren dat geen volk ter wereld er kans toe ziet om eetgelegenheden zo ongezellig te maken als de Engelsen (p. 12). Arie beseft ook dat ze in Engeland niet zoveel soorten belegde broodjes kennen als bij ons, maar bestelt toch twee broodjes ei en een Coca-Cola (p. 13). Omdat ze vanwege Arie’s uiterlijk bovendien doen alsof hij de vierhonderdduizendste klant is, moet hij ook nog eens poseren met een broodje worst in de hand (p. 14). Arie loopt weg en wordt staande gehouden door een juffrouw die wil dat hij een naar Schotse whisky ruikende man in een portiek rechtop houdt (pp. 18-19). Arie is bang dat men hem ervan verdenkt de dronkenlap te hebben bestolen, dus hij vlucht op een vrachtauto met pannetje vol warme diners (p. 25). Vervolgens neemt hij een taxi, die in botsing komt met de auto van Digazo; die heeft volgens Arie zeker niets gevaarlijkers dan tomatensap of klappernootmelk gedronken (p. 30). Zijn passagier is een blonde dame die een sigaret rookt (p. 30). Arie verlangt om een of andere reden naar een stuk kauwgum (p. 30). Arie’s taxichauffeur is tevreden met de afhandeling van de schade, steekt een Player’s op en rijdt weg (p. 32). Digazo’s kroesbaardje ruikt naar toiletwater en uien (p. 38). Arie verlangt ten tweeden male naar een pakje kauwgum (p. 40). Arie krijgt de Oldsmobile zomaar cadeau en wenst opnieuw dat hij een pakje kauwgum had (p. 41). En ja hoor, op pagina 42 vindt hij in het dashboardkastje van zijn nieuw verworven auto eindelijk een pakje kauwgum. Twee bladzijden verder vindt hij ook nog een bijna leeg pakje Lucky Strike. Arie heeft alweer honger, dus op weg naar het Hyde Park Hotel schaft hij een dubbele portie fish and chips aan (p. 46). Bij een venter met een kar vol appels, peren en sinaasappels koopt hij een kilo appels en een kilo peren, die elk in een zak van zijn regenjas verdwijnen, hetgeen dan een enorm groot model jas veronderstelt, en twee sinaasappels (p. 47). Als Arie Jan telefonisch mededeelt dat hij een zo goed als nieuwe Oldsmobile cadeau heeft gekregen, verdenkt die hem ervan dat hij Schotse whisky heeft gedronken (p. 52). Op de terugweg naar zijn auto eet Arie een peer (p. 54), later nog een appel en weer een peer (p. 55). Een van de twee met de Digazo-organisatie concurrerende bendeleden steekt een sigaret op in Arie’s Oldsmobile, terwijl zijn kameraad, Buster, Arie onder schot houdt en Arie’s peren opeet (p. 57). Arie vraagt en krijgt ook nog een peer (p. 58-59). Nummer een, Phillips, steekt ook nog een tweede sigaret op (p. 64).
Uiteindelijk delven de twee bandieten het onderspit tegen Arie en Digazo en laatstgenoemde biedt Arie een baan aan in Frankfurt am Main. Arie wil eerst ruggenspraak houden met Jan, dus zij treffen elkaar in ’t aloude Goude Hooft in Den Haag. Jan zit braaf een tomatensapje te drinken als Arie arriveert, terwijl hij toch donders goed weet dat dat minstens een dubbeltje duurder is dan een glas Coca-Cola (p. 94). Hij heeft ook al een Club sandwich verorberd, min of meer in de verwachting dat Arie alles zal betalen (p. 95). Beide vrienden bestellen twee Coca-Cola’s (p. 95) en voeren overleg. Voor beiden in de trein naar Frankfurt stappen, eten ze in Den Haag nog ergens een degelijke en niet al te luxueuze maaltijd (p. 99). In Keulen komt Franz „Slaphoed” Arie in diens coupé gezelschap houden en steekt tussen het stellen van enkele nogal impertinente vragen een Nederlandse sigaret op, zonder Arie te vragen of die er misschien ook eentje wil (p. 104). Als de sigaret op is, gooit hij die niet netjes in de asbak, maar trapt hem uit op de vloer van de coupé; hij kondigt aan dat hij een kop koffie gaat drinken in de restauratiewagen, daarmee Arie in staat stellend na te denken (p. 107). Op p. 110 pakt hij weer zijn pakje sigaretten en een bladzijde later gooit hij weer een sigaret – heeft hij die eigenlijk gerookt? – op de grond. Na overleg met Jan vindt Arie Slaphoed terug in een coupé met spektakelblonde juffrouw, die sigaretten rookt uit een dertig centimeter lange pijp, bij zich; Slaphoed zelf heeft een kop koffie uit de restauratiewagen gehaald (p. 114). Arie stapt uit in Bonn en eet een broodje worst en drinkt een glas Coca-Cola in een perronrestauratie (p. 117). Dan gaat hij per taxi verder naar Frankfurt. Het Grethenweg Hotel heeft geen plaats voor Arie, die verzuimt naar een kamer op de vierde etage te vragen, en hij zoekt letterlijk en figuurlijk troost in een koffiebar waar drie soldaten, twee chauffeurs en een onduidelijke juffrouw – wat moeten wij ons daar eigenlijk bij voorstellen? – op krukjes koffie uit dikke porseleinen mokken lurken (pp. 121-122). Zelfs de aanblik van bergen chocoladerepen en een stomende pan met knakworstjes vermag hem niet te storen bij zijn denkprocessen (p. 122), die ertoe leiden dat Arie het Grethenweg Hotel opbelt en informeert naar een kamer op de vierde verdieping.
Als Arie dan eindelijk zijn kamer in het hotel betrekt, wordt hij daar opgewacht door een sigaren rokende man (pp. 136-137). Als Arie onzacht wordt gewekt door een steen door de ruit van zijn hotelkamer, nemen Fritzi en Bubi de zaak nogal licht op; Fritzi rookt een sigaret (p. 147). Bubi gaat koffie zetten in de modern ingerichte keuken van het Grethenweg Hotel (p. 149); hij serveert er brood, boter, eieren en vleeswaren bij (p. 150). Fritzi eet alleen een plak ham (p. 151). Jan heeft dan al broodjes worst, die volgens hem ontaard duur zijn, gegeten in de wachtkamer van Frankfurt Hauptbahnhof (p. 158). Arie laat Jan per taxi ophalen en neemt plaats in een theehuis in een park – waarschijnlijk de beroemde Palmengarten – waar mensen de ochtendkranten zitten te lezen en geen thee, maar koffie drinken (p 159). Arie neemt een kop chocola (p. 161). De zwanen in de vijver waar Jan en Arie gaan waterfietsen hopen dat Arie hun een paar stukjes brood toegooit, maar helaas (p. 164). Arie gaat per taxi en trein op weg naar Keulen, maar Jan drinkt eerst nog een glas Coca-Cola in het theehuis (p. 169). Op het perron van het station gedraagt hij zich vervolgens zo uitbundig, dat men hem ervan verdenkt, een paar glazen zwaar Duits bier te hebben gedronken (p. 170). In de trein ziet Jan hoe een vrouw met een gezicht of ze per vergissing in een citroen heeft gebeten in plaats van in een zoete Spaanse sinaasappel een huilend kind naar de wc toe sleuren (p. 173). Jan bestelt in Mainz, waar de trein stilstaat, een broodje knakworst voor een hele mark; begin jaren ’60 is die nog iets meer dan negentig cent waard (p. 175).
Arie staat Jan en het „boekhoudertje” op te wachten op het station van Keulen, een reep chocola met hazelnoten kauwend (p. 184). Hij heeft dan in de trein al een dubbele biefstuk met gebakken aardappelen achter de kiezen en in de wachtkamer op het perron twee enorme punten Duits appelgebak met slagroom en een flesje Coca-Cola (p. 184). Het drietal gaat in de wachtkamer op het hoofdperron zitten en bestelt een glas melk voor het „boekhoudertje” en een Coca-Cola voor Jan en Arie, waar het „boekhoudertje” onthult dat Frankfurt slechts een proefbaan was.

Cnall-effecten in Casablanca” (2e druk, 1963) :
We treffen de drie jongens aan in een hotel in Parijs, waar ze wachten op nadere instructies; Arie hangt traditiegetrouw uit het raam, met een hoeveelheid gezouten pinda’s bij zich (p. 10). Hij verlaat het raam na een klets op z’n bil en gaat een glas water uit de hotelkraan drinken (p. 11). Hun bezoeker steekt een heel lange, dunne sigaar op (p. 14), ook handig om Arie de werking van een kwikcontact uit te leggen (p. 19). De verdwenen Cnall rookt en drinkt niet (p. 21). Hun bezoeker geeft Jan tweeduizend D-Mark, waardoor Jan ineens – kortstondig – vrijgevig wordt Arie opdracht geeft een stuk of wat flesjes Coca-Cola en een bak ijsbrokken te bestellen (p. 27). Bob is bang dat zij, als Jans vrijgevigheid voorbij is, in Casablanca op een dieet van gedroogde dadels en mineraalwater moeten leven; Arie voegt daar – na bestelling van zes flesjes cola – nog de waarschuwing aan toe dat Jan voor zijn part pannenkoeken met spek gaat eten in de Casablancaanse hitte, maar dat hij en Bob de voorkeur geven aan gekoelde kip met ananas na (pp. 27-28). Jan moet als een razende de inkomstenpot verdelen, want voor hij die verdeeld heeft, wil Arie nog net een complete koude kip met compote bestellen en Bob een dubbele biefstuk met champignons en appelmoes (p. 29); als dessert hebben de heren een dubbele bak aardbeien met slagroom resp. pistache-ijs op het oog; Arie vraagt Jan jennend of die misschien trek heeft in een broodje ei of een zakje patates frites met piccalilly (p. 30).
In die tijd was er nog gratis busvervoer van de stad naar het vliegveld, maar Bob en Arie nemen liever een taxi, zodat ze ruim op tijd zijn en op Orly nog een glas Coca-Cola kunnen drinken en naar de vliegtuigen kijken (p. 32). Jan neemt de bus, komt veel later dan de anderen op Orly en verbaast zich erover dat zij geen dure dranken drinken, maar alleen maar een bescheiden Coca-Cola; Bob verklaarde dat ze dit hadden gedaan om Jan een prettig welkom te bereiden (p. 33). Als ze kort voor de landing wakker worden in het vliegtuig, heeft Bob een vieze smaak in zijn mond, volgens hem omdat die lamme Fransen alles in olie bakken (p. 36). Aangekomen in Hôtel Transatlantique bestelt Arie als ontbijt: een pot thee met voldoende suiker, vier gebakken eieren met spek, bruin en wit brood en een dubbele biefstuk; daarbij boter, kaas en jam. De receptionist wijst Arie erop dat het bestellen van twee ontbijten goedkoper is en als Arie bij zijn bestelling blijft, informeert de man of hij misschien twee kopjes erbij wil in plaats van een (p. 43). De door Cnall gehuurde villa Dolce Far Niente is zorgvuldig verwoest door onbekenden; in de keuken liggen blikken etenswaren (p. 66). Als smoes willen Jan en Bob aan de indringers vertellen dat ze iets te drinken wilden vragen aan de eigenaar van Dolce Far Niente (p. 70). Fernand, de langste van beide bandieten, kauwt kauwgum (p. 71). Als de bandieten aan Bob vragen hoe hij aan een plattegrond met een stempel van Hôtel Transatlantique erop komt, verzint die de smoes dat hij daar een kop koffie heeft gedronken, maar hij valt meteen door de mand (p. 77).
Om in contact te komen met Cnalls kidnappers begeeft Arie zich naar Café de la Paix; binnen ruikt het er naar sterke koffie – vrij logisch voor een café – en stof – vrij onlogisch voor een café. De koffiemachine wordt bediend door een vrouw die worst eet. Ze hebben er geen telefooncellen, maar een soort van telefoonkamer, met drie toestellen; een ervan wordt in beslag genomen door een dikke, sigaren rokende man (p. 87). Arie gaat op het terras zitten en bestelt de in de hardcovers onvermijdelijke Coca-Cola met ijs (p. 88). Hij loopt even weg om een reisbrochure over Marokko te kopen en die voor de ogen van de stomverbaasde verkoper in tweeën te scheuren, loopt terug naar het café en bestelt zowaar nóg een Coca-Cola (p. 89). Om vijf voor één ontwaart hij Fargas, die een kop koffie bestelt en volgens afspraak met Dinky Toys gaat zitten spelen (p. 89). Na het tonen van beide halve reisbrochures bestelt Arie nog een derde Coca-Cola (p. 93). Arie schudt altijd al enigszins als hij loopt, maar omdat hij nu inwendig loopt te lachen, lijkt hij van achteren wel een wandelende gelatinepudding (p. 99). Pomphouder Picot rookt ook al een sigaar (p. 101), Arie’s taxichauffeur daarentegen een bruine, zelfgedraaide sigaret (p. 106 en 114). Om van deze taxichauffeur af te komen geeft Arie hem een bankbiljet met de opdracht wat te eten te kopen en bij het tankstation of de daar tegenover liggende Italiaanse koffiebar op hem te wachten (p. 115). Arie denkt een ogenblik dat Jan en Bob intussen gezellig Coca-Cola zitten te drinken met Cnall, maar verwerpt die mogelijkheid meteen weer, omdat wát er ook in de buurt van de heer Cnall heeft geknald, dat vast niet zoiets vreedzaams is als Cokeflesjes (p. 119).
Arie verwacht dat de hoeveelheid geld in het bezit van Fernand en Mark voldoende is om er de in de hens gestoken Ford van te vergoeden en dan nog geld genoeg over te houden voor een broodje kaas, maar zijn berekening gaat niet helemaal op, want een groot deel van dat geld is gestolen van Jan en Bob (p. 150). Die laatste twee barsten inmiddels van de honger, dus ze verzoeken Arie om eerst wat voedsel en flesjes Coca-Cola te halen (p. 153).
Dat gebeurt dan ook prompt: Jan, Bob en Arie parkeren de twee auto’s van de kidnappers bij Piscine Orthlieb, waar een moderne, lichtgroen betegelde snackbar is: daar bestelt Arie negen flesjes Coca-Cola, zes broodjes ham, zes broodjes met ei, zes broodjes met knakworst en twaalf repen chocola; als hij op een rek achter de bar blikken ingemaakte vruchten ontwaart, kiest hij ook nog een blik ananas, een blik perziken en een blik gele pruimen uit, en alsof dat allemaal niet genoeg is, besluit hij zijn inkopen met drie halve koude kippen in cellofaan (p. 158). Arie neemt zijn deel van het voedsel mee, o.a. een van de drie blikken, niet zijnde het blik perziken; alleen de kippenpoot verorbert hij ter plekke. Geheel in de milieuonvriendelijke traditie van de Bob Evers-serie gooit hij het bot op het parkeerterrein (p. 159). Arie huurt een motorboot van de Griek Spigoulos, die hij en zijn taxichauffeur in het vierde kroegje dat ze proberen, aantreffen achter een halfvolle fles oranje-achtige wijn en een kleverig glas (p. 162). Bij de haven ruikt het naar drogende vis, olie en teer (p. 165). Chico, de duvelstoejager van het kidnapperige trio, zit al uren op zijn maats te wachten, die bier en sigaretten voor hem mee zouden brengen (p. 173). Arie is bereid om twee pakjes Gauloises en een pakje zware shag plus zes flesjes bier, bij voorkeur Duits importbier, voor de man te halen, op voorwaarde dat hij de machinekamer van „La Marseillaise” mag bekijken; de arme man heeft zelfs al peukjes uit andermans pijp zitten roken: en als je weet hoe vreselijk dat smaakt – of je nou sigaretten draait van pijptabak of je pijp stookt met shag –, snap je hoe wanhopig Chico is (p. 174). We vernemen dat Bob in staat is om in een soortement Frans met een vreselijk accent een Coca-Cola te bestellen, maar dat zijn kennis van de Franse taal daarmee ophoudt. Het eerste uur na Arie’s vertrek houden Jan en Bob zich onledig met het opeten van de proviand en het leegdrinken van de flesjes Coca-Cola (p. 175). Als de politie Jan en Bob ondervraagt, verzint Jan een verhaal dat de gehuurde Ford gestolen was en dat Bob en hij die middag twee broodjes ham en twee broodjes ei de man plus wat flesjes Coca-Cola hebben gekocht in de snackbar bij het zwembad (p. 181), maar dat loopt natuurlijk spaak omdat Bob geen Frans spreekt en met open ogen in de val van de sergeant van politie loopt, die hem in het Engels doodleuk vraagt hoeveel broodjes kroket Bob heeft gegeten (p. 182). Als de sensatie van Jans en Bob arrestatie voorbij is, drinkt bewaker Gaston Tardieu nog één laatste kop koffie in de snackbar (p. 186) en bevrijdt dan Fargas, Fernand en Mark (pp. 188-189).
Arie koopt intussen meer dan was afgesproken: acht flesjes bier en wat pakjes sigaretten en voor zichzelf wat flesjes Coca-Cola (p. 191). In de haven drijft van alles en nog wat, zoals een lege vijgenmand; zou die er wezenlijk anders uitzien dan andere manden en zo ja, zou Arie het verschil kunnen zien in het donker (p. 192)? Chico is zo blij met de sigaretten dat hij er meteen eentje opsteekt (p. 193). Chico wordt opgesloten en Cnall bevrijd; Cnall drinkt drie flesjes Coca-Cola achter elkaar leeg, Hij heeft ook honger en Arie wil eten voor hem opscharrelen in de kombuis, maar de drie kidnappers kiezen uitgerekend dat moment uit om terug te komen (p. 199).

Een zeegevecht met watervrees” (1e druk, 1987) :
Cnall heeft honger en vraagt of Arie iets te eten, een hompje kaas of zo, aan boord heeft in zijn motorbootje. In de haven drijven nu meer vijgenmanden, maar nog steeds vraag ik me af hoe Arie kan zien dat het vijgenmanden zijn (p. 5). Aan boord van „La Marseillaise” heeft Cnall niets te eten gekregen, alleen water met een verdovend middeltje erin (p. 6). Arie kan zich goed voorstellen dat Cnall honger genoeg heeft om zes slabakken vol biefstuk tartaar te verslinden, maar hij weet ook dat er eerst nog werk aan de winkel is (p. 15). Door de haven varend komen ze langs een groot schip waarop een dikke neger een appel of zoiets staat te eten en het restant daarvan in het water gooit (p. 22). Even later vinden ze de sloep van de kidnappers, maar die wordt bewaakt; Cnall wenst de nachtwaker toe dat hij van zijn verdiende Engelse pond een mand dadels koopt en zich in de pitten verslikt (p. 26). Cnall zelf snaait ergens een doos Droste-flikken en, hoewel hij liever een biefstuk tegen de honger had, is hij niet kieskeurig en doet zich tegoed aan flikken (p. 42). Dat je van chocolade dik zou worden, is volgens Arie een fabeltje, net zoals het verhaal dat pruimen laxerend zouden werken; hij voegt daar nog aan toe dat hij, Jan en Bob ooit tijdens een van hun avonturen (?) een halve emmer pruimen de man gegeten zouden hebben en geen seconde eerder naar de wc moesten dan anders. Cnall mikt de lege chocoladedoos overboord en begint aan een tweede. Natuurlijk eet ook Arie zijn deel van de flikken (p. 43). Spottend belooft Cnall de twee gevangen bandieten ook een doos chocolaatjes als ze braaf zijn (p. 45). Zelf blijft hij maar flikken eten (p. 46), een wat eenzijdig dieet, dus hij verlangt iets hartigs, al zijn het rinocerosbilletjes in het zuur (p. 47). Gelukkig vinden ze in het havenkwartier een eethuis dat gedreven wordt door een Duitser en Cnall bestelt twee dubbele biefstukken met gebakken aardappelen en appelmoes; Arie pakt het wat bescheidener aan en bestelt slechts één dubbele biefstuk met verse sla en gebakken aardappelen (p. 48). Daarna wordt het tijd om bewaker Gaston Tardieu te bevrijden; als dat gebeurd is, voert Arie hem Droste-flikken (p. 53). Cnall geeft hem nog een doos Droste-pastilles mee voor mevrouw Tardieu (p. 57). Als Cnall, Arie en neef Mercrier op weg zijn naar het politiebureau, neemt Cnall voor de afwisseling nog maar eens wat Droste-flikjes (pp. 68-69). Terwijl Arie probeert Jan en Bob uit de nor te kletsen, duikt Cnall een Marokkaans koffiehuis in (p. 73), maar niet voor lang (p. 84).
Bij het ochtendgloren heeft Chico een pot koffie klaar voor Fargas en zichzelf; hij rolt een shagje van zware tabak (p. 88). Om informatie te krijgen van een negermatroos biedt Fargas deze een sigaret aan, maar hij weigert spuwend (p. 91). Een blanke, die een eindje verderop zit, neemt wel een sigaret aan en adviseert Fargas om verderop te informeren naar diens verdwenen maats (pp. 91-92). Rugzakzwerver Sven Gulbrandtsen is naar Casablanca gelift, heeft een paar uur gewerkt op een boot vol vis en is daarna vier uur bezig geweest de schubben uit zijn lange haar te halen (p. 103). Met de schubben verdween ook zijn eetlust en dat komt prima uit, want meer dan drie gejatte sinaasappels krijgt hij toch niet te eten (p. 103). Hij komt in conflict met Mark en Fernand; die laatste ziet er uiteindelijk uit als een humeurige aap die de laatste banaan net heeft zien weggrissen door een lid van een andere stam (p. 110) en kijkt of hij met plezier enig rauw vlees zou eten, desnoods het vlees van zijn maat (p. 111).
In Hôtel Transatlantique bestelt Cnall intussen zo’n hoeveelheid voedsel dat Jan denkt dat de helft ervan voor Arie is; dat is niet het geval: hij valt aan op een driedubbele omelet die gegarneerd is met olijven, dadels en enkele vruchten die Jan niet thuis kan brengen. Als Jan hoort dat hij niet mee hoeft te betalen aan dit ontbijt, weet hij niet hoe snel hij de tweede omelet soldaat moet maken. Hij trekt er een flesje fris bij open (p. 117). Na afloop diept Cnall een pakje shag op en rolt een sigaret, hetgeen hem op commentaar van Jan, die vroeger nota bene zelf heeft gerookt, komt te staan (p. 118); overigens denkt het internationale avonturiersbureau nog steeds dat Cnall niet drinkt of rookt (deel 32, p. 21). Jan en Cnall huren een Fiatje waarin oude citroen- en grapefruitschillen liggen te stinken; in de oude wijken worden openluchtmarkten gehouden, waar op kleedjes o.a. spartelende kippen met de poten aan elkaar gebonden, zakken amandelen, kratten vis en vlees dat op kleine houtskoolvuurtjes wordt geroosterd worden verkocht (p. 122). Cnall wil eerst koffie drinken (p. 125), maar zover komt het niet: ze gaan eerst Cnalls geld en Hell-snelzender ophalen (pp. 129 e.v.), maar ook dat zit hun niet mee: er zit een grote groep Berbers precies op de die plek in de woestijn waar Cnall zijn boeltje heeft verstopt (pp. 130 e.v.). Cnall rijdt naar het vliegveld om drinken te halen en Jan gaat op de platte herkenningssteen zitten (p. 134). Een van de Berbervrouwen drukt hem een dadel in de mond (p. 135).
Kidnapper Mark bereikt La Marseillaise en krijgt van Chico koffie en iets te eten (p. 138). Arie gaat iets te eten kopen voor Bob – en waarschijnlijk ook voor hemzelf – en drinkt een Coca-Cola (p. 147). Het voedsel voor Bob bestaat uit een tros bananen, sinaasappels en chocola en zelfs hardgekookte eieren; hij heeft ook twaalf flesjes limonade bij zich (p. 148).
Ook Cnall gaat voedsel inslaan en wel op het vliegveld van Casablanca: een kartonnen doos, volgepakt met blikken fris en alle eetwaar die er, in westerse ogen, hapklaar uitziet. Zelf drinkt hij alvast een blikje fris, maar aan het tweede komt hij niet toe, omdat Fargas hem onder schot houdt (p. 155). Als Cnall de doos laat vallen, komen we te weten dat er koolzuurhoudende limonade, gebak (p. 156) en broodjes (p. 157) in hebben gezeten. In het kantoortje waarnaast Cnall zijn auto heeft geparkeerd ligt o.a. afval van eten (p. 157). Arie slaapt in de gehuurde Lada en droomt van dadels, vijgen en koele palmen (p. 160).
Bob en Cnall gaan terug naar de woestijn en voorzien een uitgedroogde en verbrande Jan van een blikje frisdrank (p. 170). Na een tweede blikje is hij zover opgeknapt dat hij weer ouderwets van geld kan genieten, in dit geval van het geld in Cnalls koffertje (p. 171). Daarna pakt hij voedsel uit de doos en gaat in de Fiat slapen (p. 172). Om Arie, die eveneens ligt te slapen, maar dan in de gehuurde Lada, pakt Bob een van de blikjes van Jan en laat het koolzuur in Arie’s neus prikken (p. 174). Bob en Arie gaan naar Mohammed, de contactpersoon uit het El Mansour-hotel en krijgen van hem thee en op Engelse manier klaargemaakte sandwiches (p. 180). Even later krijgt Arie nieuwe sandwiches en vier flesjes frisdrank, terwijl de gevangenen aan hem voorgeleid worden en Bob weg is om de anderen op te halen (p. 183).

Bob Evers belegert Fort B” (1e druk, 1977) :
We vinden Arie Roos terug op de hoek van de Prinsen- en de Rozengracht, waar hij al spoedig wordt gepraaid door Jan Prins (p. 5); ze spreken af in het café op de hoek, dat niet met naam wordt genoemd, maar dat wij allemaal zo goed kennen (De Oude Wester). Ze hebben daar ook uitsmijters, maar Arie bestelt een dubbele biefstuk (p. 6), die op p. 7 naar boven wordt gebracht vanuit de ondergrondse keuken: twee prachtig gebruinde biefstukken die in hun jus liggen te watertrappen; de goddelijke geur die zich door het café begint te verspreiden, maakt zes verschillende uitgehongerde hippies, die al drie dagen achter een leeg kopje koffie op het terras wonen, zichtbaar onrustig. Arie bestelt er een fiks glas koud bier bij, terwijl Jan tomatensap wil (p. 7). In de door Peter de Zwaan bewerkte versie uit 1988 is Arie’s bier vervangen door cola. Arie is zo enthousiast dat er een nieuw avontuur in de lucht hangt, dat hij slechts een van beide biefstukken opeet en de andere aan de kat gunt (p. 10). Op de luchthaven van New York kijken de douanesnaken argwanend naar Arie’s enorme buik; Jan oppert in de vrolijke jaren ’70 nog dat ze misschien denken dat die buik voor de helft uit hasjiesj bestaat; een decennium later is dat in De Eekhoorn-versie „smokkelwaar” geworden (p. 11). Bankier Sunderland heeft zijn woonkamer o.a. ingericht met twaalf tandartsstoelen; als Jan, Bob en Arie arriveren, liggen Sunderland en zijn medemiljonairs Evers en Houston in zo’n stoel met elk een glas whisky met ijs in de houder waar bij de tandarts normaliter het bekende glas water staat; Jan en Arie bestellen een glas koude melk en Bob een Coca-Cola (p. 15). Pa Evers rookt een lange, dunne sigaar; Houston giet zijn glas whisky achterover en geeft het aan de geruisloze bediende (p. 16). Drie pagina’s verderop giet hij alweer een tweede glas whisky leeg in zijn brede Texasmuil. Olifanten leven van boombladeren, maar Arie zelf helaas niet, zodat ze Arie niet te voet het Andesgebergte kunnen oversturen (p. 22). Om door Podulka in dienst te worden genomen, zit Erwin Rumpf, de spion van de drie miljonairs op diverse Colombiaanse terrasjes koffie en broodjes te bietsen, net zo lang tot hij door Podulka wordt ontdekt (p. 24).
De benedenverdieping van Sunderlands duplex-appartement beschikt behalve over tandartsstoelen ook over een enorme tafel, waaromheen nu krijgsraad en een typische mannenmaaltijd gehouden wordt; er ligt een gigantische kaart van Colombia op deze tafel en eromheen borden vol broodjes tartaar, lappen biefstuk, hompen kaas, kannen melk en flessen whisky; meteen al blijkt dat Texaan Houston niet bepaald netjes opgevoed is door mama Houston, want hij schuift een schoenzool halfrauwe bief achter zijn mastodontenkiezen en begint gelijk met volle mond te bulderen (p. 25). Uit een artikel in een geïllustreerd tijdschrift dat pa Prins zit te lezen, vernemen we dat in de jaren ’70 koffie Colombia’s belangrijkste exportproduct was, met smaragd op de tweede plaats (p. 31). Het artikel vermeldt niet dat koffie spoedig daarna van de troon gestoten zou worden door een ander „genotmiddel”. Tijdens het lezen rookt de gepensioneerde kolonel een sigaar, maar na het horen dat Jan, Bob en Arie naar Colombia zijn vertrokken, is hij toe aan een bel cognac die hij van pa Roos hoopt te krijgen (p. 31). En passant vernemen we dat Texaanse stieren langere horens hebben en betere biefstuk leveren dan stieren uit andere Amerikaanse staten; Van der Heide beweert boud dat dat alles met sterretjes ook voor Sam Houston geldt, maar in het geval van de horens en de biefstuk hopen we maar dat hij zich hier een tikkeltje vergist. In Hotel Tequendama verorbert hij in ieder geval wel zelf enkele halfrauwe biefstukken (p. 35). Arie eet een enorme bak ijs, vergelijkbaar met een openlucht-vogelbad (p. 36), maar rent dan plotsklaps weg achter zijn dierbare envelop aan (p. 37), Jan en een kelner met de administratieve rompslomp van dat ijsfestijn achterlatend (p. 38). Arie komt dan terecht in een café waar Podulka vol verlangen zit te wachten op de envelop; in het café heeft zowat iedereen een of meer glazen in de hand en ook Arie krijgt door een mahoniekleurig figuur met een grote snor een klein glas met een melkachtige vloeistof erin aangereikt; Podulka zit achter een van de naar de zijkant geschoven tafeltjes die allemaal vol staan met flessen en glazen (p. 44). Zodra Podulka ontdekt dat er geen geld, maar een krant in de envelop zit, slaat hij van pure woede zo hard met een vuist op tafel dat twee halfgevulde glazen een eindweegs opspringen, omvallen en eraf beginnen te rollen; daarop geeft Arie een rondje voor de hele zaak; de reden daarvan wordt niet geheel – of geheel niet – duidelijk, maar het levert hem wel de vriendschap op van de een ontstellende walm van drank en knoflook verspreidende Maarten Rikkers op (p. 45). Deze pakt een van de op tafel staande glazen met melkachtige inhoud (waarschijnlijk aguardiente) en giet die in één teug achterover, net voor een jongetje van een jaar of veertien de lege glazen op tafel bij begint te vullen. Ditmaal drinkt Rikkers vooralsnog slechts de helft (p. 46), de andere pas een pagina verderop. Hij leent vervolgens geld van Arie om een nieuw rondje te kunnen bestellen (p. 48).
Houston, Jan en Bob gaan naar het vliegveld om in een gehuurde Cessna richting mijn te vliegen, maar het vliegtuig moest eerst nog „even” klaargemaakt worden; in de tussentijd drinken de drie ijsgekoelde koffie, die gebracht wordt door kittige kelnerinnetjes op klikkende hakjes (p. 49). In het stuk van Peter W. Rainier valt te lezen dat de medewerkers van onderzoeker Pacho Repestro eekhoorns, bosmarmotten – door Van der Heide foutief als „aardvarken” gedetermineerd – en apen schieten als aanvulling op hun karige menu; een van die bosmarmotten (buruga in het Spaans) zet een van de indiaanse jagers op het spoor van de verloren gewaande Chivormijn (p. 60). In een container in de Cessna vindt Jan broodjes hot dog, broodjes met dikke plakken cornedbeef en een hele hus blikjes bier en cola, plus een fles whisky, maar tot ongenoegen van Houston geen glazen of plastic bekers (p. 62). Van arren moede moet de arme Houston het dan maar doen met een blikje dat voor de helft gevuld is met Coca-Cola en de andere helft met whisky; in zijn jonge jaren wilde Willem dergelijk gedrag nog wel eens vergezeld doen gaan van een waarschuwing, zoals bij Benjamin Franklin en z’n bliksems, maar in dit deel wordt het blijkbaar niet als roekeloos en compleet onverantwoordelijk ervaren dat een piloot whisky zit te lurken achter zijn stuurknuppel (p. 63). Als Podulka Arie bij zijn kladden en/of lurven grijpt, heeft hij al de nodige glazen tequila achter zijn kiezen, hetgeen ’s mans aanblik er niet bepaald fraaier op maakt (p. 65). Tijdens de ondervraging houdt iemand een glas drank tussen hen beiden, dat Podulka maar al te graag aanneemt (p. 66); het gaat hierbij weer eens om tequila (p. 67). In de door Peter de Zwaan bewerkte versie is het woord tequila hier overigens geschrapt en terecht: dat is namelijk het nationale drankje van Mexico, terwijl we hier in Colombia zitten en bovendien is tequila niet in verband te brengen met de melkachtige inhoud waarover Willem het op pagina 46 had. Intussen vraagt Houston zich woedend af of de kerels in de mijn soms loei-high zijn van het eten van cocabladeren (nee, geen colabladeren, zoals in het boek staat) (p. 69). Houston, Jan en Bob landen op een rivier in het oerwoud; zichzelf, de aluminium container met voedsel en wat andere spullen, waaronder sigaretten, kunnen ze redden (p. 79).
Podulka en Rikkers wandelen een koffiehuis binnen, waar eerstgenoemde koffie met cognac en laatstgenoemde tequila met water bestelt (p. 84); een pagina verder bestellen ze nog een rondje van hetzelfde, maar nu zonder water. Onderwijl ontpopt Rikkers zich als grootgebruiker van vrolijke Hollandse spreekwoorden, zoals soep die nooit zo heet wordt gegeten als ze wordt opgediend en zure appels waar men doorheen moet bijten (pp. 87, 89). Arie loopt terug naar zijn hotel, gaat weer in de hal zitten, bestelt weer een grote bak ijs met slagroom (p. 91) en gaat er wéér vandoor, de kelner andermaal in administratieve verwarring achterlatend (p. 92). Net als Arie zich min of meer met Podulka heeft verzoend, komt Rikkers aandraven, een alcoholdamp uitademend die elke mug of muskiet binnen een straal van dertig voet verschrompeld ter aarde doet storten (pp. 93-94). Hij is nogal enthousiast over speurhonden, maar Podulka waarschuwt hem om uit de buurt van die beesten te blijven, omdat ze waarschijnlijk omvallen van de drankwalm die Rikkers verspreidt (p. 94). Rikkers zelf kan naar eigen zeggen ook heel goed ruiken en hij beweert dat Arie, zoals zo veel roodharige mensen, naar volle melk met roestige spijkers erin ruikt (p. 97). Hij doorzoekt het jasje van de man die Podulka heeft beroofd, ene De Paula Lopez, en vindt o.a. een verfrommeld pakje sigaretten (p. 98). Rikkers blijkt iemand te zijn die tot de oorlellen vol kan zitten met whisky, wodka, bier of tequila, al dan niet gemengd, en dan tòch nog helder kan blijven denken (p. 100). Hij veronderstelt dat Podulka bij Cabral op bezoek is geweest voor een kletspraatje en een borreltje, waarna Cabral De Paula Lopez heeft ingeschakeld om Podulka te beroven (p. 103). De Paula Lopez gebruikt lege etensblikken als asbakken en zijn hotelkamer stinkt o.a. naar knoflook (p. 106).
De voorraad voedsel en drank van Houston, Jan en Bob bestaat uit vijf blikjes prik, een aangebroken fles whisky, twee broodjes hot dog, vier sandwiches met plakken cornedbeef, negen blikjes Heineken exportbier en tenslotte een grote doos Droste chocolade; Jan Prins is trots op de Nederlandse exportproducten en houdt een blikje bier en de doos chocolade omhoog, maar niet voor lang, want in de bewerkte versie zijn de blikjes bier en het merk van de chocolade verdwenen (p. 108). Aan het kampvuur gezeten maken ze de sandwiches en de man een blikje bier soldaat (p. 109). Paco, de eigenaar van de hut in het oerwoud, voegt zich bij hem en Houston biedt ook hem een blikje bier aan (p. 110) en op p. 112 nog eentje. Bij gebrek aan bier moet de arme man het in de Eekhoorn-versie doen met twee blikjes merkloze cola. Voor hij de drie vliegbreukelingen naar het weerstaton vervoert, voert hij zijn „pantuar” (p. 114). Voor henzelf neemt hij een net vol blikjes conserven mee (p. 116). Intussen rent Podulka over het Bogotaanse vliegveld, waar aan een balie een adembenemend mooie juffrouw met blauwzwart haar gum zit te kauwen; volgens een medewerker van het vliegveld heeft Houston hot dogs, bier en whisky meegenomen in zijn Cessna (p. 122). Als Podulka hoort dat Houston een noodlanding heeft moeten maken, blijft hij op het vliegveld en drinkt in de kantine daarvan een pot koffie en eet wat sandwiches met ham (p. 124).
Arie en Rikkers die voor de helft gevuld is met tequila en voor de andere helft met spreekwoorden en min of meer heldere denkbeelden gaan op weg naar Juan Cabral (p. 125). Op de (niet-bestaande) Avenida de San Bartolomé nr. 252 zit een enorm dikke vent aan een tafeltje op het terras met een glas en enorm grote fles (p. 127). Cabral is thuis en zit aan een salontafel roulette te spelen; op de grote tafel staat een emaillen koffiepot en wat ander vaatwerk (p. 128). Cabral doet de deur wel open maar laat Arie en Rikkers niet binnen, ondanks Rikkers’ smoes dat ze dorstig zijn en water willen drinken (p. 130). Als een tweede groep bedrogen knapen eveneens verhaal komt halen bij Cabral vluchten Arie en Rikkers de keuken in, waar het „knoft van het look”, en verder de achtertuin in (p. 134). Ze vluchten met de vrachtauto naar het vliegveld en inspecteren de laadbak; daarbij steekt Rikkers een sigaret op uit een verfomfaaid pakje. In de laadbak liggen wapens, die je in Zuid-Amerika net zo makkelijk kunt kopen als in Amsterdam warme broodjes bij de bakker (p. 143). Arie en Rikkers hebben zin in koffie, dus ze lopen naar de kantine waar ze op pokerende Podulka stuiten (p. 144). Arie wil wat van het geleende geld terug hebben, zodat ze wat broodjes en koffie kunnen aanschaffen, maar ze worden getrakteerd door taxichauffeur Pedro/Pablo de Sarasate (p. 145). Arie bestelt op kosten van de taxichauffeur een kop koffie en een broodje ham, Rikkers koffie en een hot dogje (p. 146). Podulka geeft Arie in ieder geval tien dollar terug van het geleende geld en nu kan Arie op de van hem bekende manier gaan bestellen: hij biedt de pokerende piloten en Podulka aan wat ze willen hebben, dubbele whisky’s desnoods, en wil zelf een dubbele biefstuk met gebakken aardappelen, een gebraden kip en gebak met slagroom na (pp. 146-147). Na zeven rondjes vindt Arie het welletjes en gaat samen met Rikkers terug naar Hotel Tequendama; het is dan kwart over één in de nacht (pp. 147-148). In de hotel zit een eenzame dame achter een leeg glas; de receptionist kijkt misprijzend naar Arie’s kartonnen doos met de buitgemaakte papieren, maar Arie vertelt doodleuk dat er tamme stinkdieren in zitten, die alleen maar Chinese kaviaar eten (p. 148). De volgende morgen arriveren Houston, Jan en Bob per kano in het weerstation; de aluminium container met voedsel en drank is dan geheel leeg (p. 150). Ze krijgen in het weerstation koffie en een schaal brood en gerookt vlees; Houston heeft ergens een gemeen bruingroene sigaar opgescharreld waar hij enorme stinkwolken aan ontlokt (p. 152). Daar trekt hij een pagina verder nog steeds nijdig aan, terwijl de Colombiaanse sergeant een sigaret rolt van bruin vloeipapier en Bob nog een kop koffie inschenkt. Helikopter „Dolly Zero” landt bij het weerstation en Houston stapt met grote passen en een nieuwe moordsigaar naar het toestel om Podulka de huid vol te schelden (p. 157). De helikopterpiloot zit tijdens dat gesprek rustig een sigaretje te roken (p. 160). Op het vliegveld van Bogotá is taxichauffeur Pablo/Pedro opvallend stil: hij heeft de avond tevoren nog de nodige tequila’s genuttigd (p. 162). Om zich in te schieten mikt Jan op een leeg blikje, Rikkers op een lege fles Vat 69-whisky; de helikopterpiloot staat klaar met twee flesjes Coca-Cola (p. 167). Jan veronderstelt dat de FARC-achtige boeven bij de mijn proviand voor weken hebben gevonden, zoals kisten en balen koffie, suiker, vruchten in blik, kledij, geneesmiddelen en tabak, maar dat ze bij de mijn zijn gebleven omdat ze geen manier hadden om al die dingen door het oerwoud te vervoeren (p. 168). De helikopterpiloot redt Jans leven andermaal door hem een flesje Coca-Cola te geven (p. 172). Terug in Bogotá gaan Jan, Bob, Arie en Rikkers rondom het hotelzwembad liggen, Rikkers bier met een fikse scheut tequila erin drinkend, een mengsel dat volgens Bob een os kan vellen; Jan drinkt ananassap, maar wat Bob en Arie drinken, komen we niet te weten (p. 176).

Arie Roos als ruilmatroos” (1e druk, 1978) :
In het schriftelijk verslag aan zijn vader laat Bob o.a. weten dat er voor de kompels in het woeste gebergte ruime voorraden tabak, koffie, meel, suiker, ingeblikt vlees enz. nodig zijn (p. 6), hetgeen bandieten aanlokt, die deze vorm van buit echter niet kunnen vervoeren in het oerwoud (p. 7). We treffen Jan, Bob, Arie en Rikkers aan in een bouwkeet buiten Bogotá aan een tafel vol documenten en kaarten met daarbovenop half afgesneden broden, tinnetjes Coca-Cola en ananassap, plus aangebroken blikjes sardines en cornedbeef; die laatste zit in vierkante blikken en is geïmporteerd uit Argentinië (p. 9). In een van de documenten staat o.a. dat roverhoofdman Pancho Villa in El Paso/Tex. een biefstukje zat te eten op het moment dat er een journalist op hem afkwam om hem te interviewen; in ruil voor enkele glazen tequila is Pancho Villa daar best toe bereid (p. 11). Jan is niet erg onder de indruk van het verhaal en is meer geïnteresseerd in een geopend blik ananassap (p. 15). Rikkers schiet met zijn schoongemaakte Beretta op een leeg conservenblik (p. 15).
Nu pas komen wij te weten dat de kartonnen doos met documenten die Arie en Rikkers buit hebben gemaakt op Cabral, een Droste-doos is (p. 21). Volgens Jan of Arie kun je in de Verenigde Staten net zo makkelijk aan wapens komen als bij ons aan Marsrepen – en zij zijn niet de enigen die dat denken (p. 25). Jan wil inkopen gaan doen: voedzame waren voor een redelijke prijs en geen tonnen kaviaar of andere onnodige weelderige liflafjes; Arie is bang dat Jan met van die krengen van worstjes, die ze in Amerika Frankfurters noemen en in hot dogs stoppen, komt aanzetten, want hij heeft pas geleden nog een artikel gelezen over wat ze daar allemaal in verwerken (p. 27). Hij krijgt daarbij onverwachte steun van Bob, die moet toegeven dat de inhoud van hotdogworstjes bijna een net zo groot schandaal was geworden als Watergate; Bob gooit de documenten uit de Drostedoos om er vervolgens vuile kleren in te stoppen die naar de stomerij moeten. Arie waarschuwt Jan dat die niet zo lammenadig krenterig moet doen en straks aan komen zetten met oudbakken roggebrood, en een pot pindakaas of een ons luxe hagelslag (p. 28). De reactie van Jan laat zicht raden: hij vindt pindakaas en hagelslag inderdaad veel te luxe (p. 29). Terwijl de andere drie weg zijn, kijkt Arie in de keuken om te zien of een voorgaande bewoner daar wellicht achteloos een blikje sardines of een korstje kaas heeft achtergelaten, als Jan en Bob alweer terugkomen, beroofd van hun doos met vuile kleren (p. 29). Arie laat nog even weten dat Droste een befaamd merk chocolade is (p. 31); op de volgende twee pagina’s wordt het merk nog tweemaal genoemd: als we niet allang wisten dat Willem geld verdiende met sluikreclame in zijn boeken, zouden we dat hier op z’n minst vermoeden. Bob constateert dat een nogal ongemakkelijk uitziende knaap tegenover hun marina gaat zitten vreten uit een papieren zak, met het gezicht richting marina (p. 35). Arie’s buik rommelt en volgens Jan slaan daarvan de aardbevingsseismografen van Key West tot aan Washington uit (p. 36). Na de knokpartij met Carlos en Manuel komt Rikkers met twee Walthers thuis en vraagt sarcastisch of Jan, Bob en/of Arie ergens een hompje worst met een stukje brood op zou kunnen sporen als hijzelf als lijfwacht met in elke hand een pistool meeloopt (p. 49).
Blijkbaar lukt dat inderdaad en de volgende morgen vinden we het kwartet terug aan de ontbijttafel, met koffie en gebakken eieren (p. 50). Rikkers laat zich door precieze Jan overhalen om het grootste deel van zijn geld thuis te laten voor het geval dat hij toevallig een havenkroegje inloopt en een glaasje drinkt; Jan en Arie ruimen de tafel af, terwijl Bob stilstaat met een half brood en een gehavende homp kaas in de handen (p. 54). Een op het oog verzoenend briefje van Carlos en Manuel wordt gebracht door een jongetje dat later die middag krabben moet vangen, waarop Arie op de van hem bekende onzinnige manier antwoordt dat het wel mag uitkijken dat het geen bot vangt (p. 55). Om erachter te komen wie het briefje heeft meegegeven, paait Bob het jochie met een flesje Coca-Cola (p. 56). Rikkers wandelt intussen de Filibuster Bar binnen, waar een neger bezig is uitgetrapte sigarettenpeuken en gebroken glaswerk bijeen te vegen (p. 58). Rikkers bestelt een glas rum en krijgt er een van het merk Saint James, uit de vierkante fles; de barman neemt er ook eentje (p. 60); op pagina 61 volgt beider glas nummer twee. Op pagina 62 bestelt Rikkers nog een dubbel glas rum en raakt met de barman in discussie over de juiste betekenis van „Spaanse matten” en „appeltjes van Oranje” in het onsterfelijke lied „Piet Hein”: Spaanse munten van 8 real – die in Amerika „Pieces of Eight” werden genoemd – resp. sinaasappelen, maar Rikkers is duidelijk geen „Encyclopaedia Britannica”-lezer, dus hij moet het antwoord schuldig blijven. Een politieagent loopt de bar binnen en waarschuwt dat barman „Kogelhoofd” geen vergunning heeft voor levende muziek; hij drinkt een glas bier (onder diensttijd!, p. 64). Op pagina 65 nemen „Kogelhoofd” en Rikkers voor de afwisseling nog maar eens een glas rum. Tijdens het babbelen over schatduiken valt voor het eerst de naam Czappa: geen knaap om kersen meer te eten, volgens „Kogelhoofd” en ook geen appeltjes van Oranje, volgens Rikkers (p. 67). Deze Czappa zit een eind verderop op een andere Florida Key zijn ontbijt smekkend en smakkend naar binnen te werken (p. 67); een onderdeel van dat ontbijt is een biefstuk met een gebakken ei erbovenop (p. 68). Tussendoor worden we door Van der Heide nog even ingewijd in de hondenziel en op de hoogte gesteld van het feit dat bullterriërpuppy’s met hun kaken aan elkaar blijven hangen als een ris knakworstjes. Czappa wil nog een kop koffie inschenken uit een nikkelen thermoskan (p. 68), maar na het bericht over het gestuntel van Carlos en Manuel smijt hij de complete kan in het water van zijn zwembad; vanwege de mislukte invasie in de Varkensbaai in 1961 eet Czappa nooit meer varkensvlees, hoewel hij dol is op een knapperig gebraden lapje varkensvlees. Hij legt zijn hoofd op tafel naast het bord met resten biefstuk (p. 69). Zijn ondergeschikte Zippo komt een mop vertellen over een neger met een ring in z’n neus die op kosten van de Verenigde Naties in Europa mag studeren, maar die zijn maaltijd liever op de passagierslijst zoekt dan op de menukaart (p. 71). In afwachting van de afspraak met Carlos en Manuel gaan Jan, Bob en Arie in een cafetaria zitten; Bob bestelt alvast een glas koude melk en twee hamburgers, maar Jan moet – met een pinnige blik op de prijslijst – nog even nadenken en wendt voor niet zoveel trek te hebben; Arie raadt hem één pinda met extra zout aan (p. 73) of een krent met lawaaisaus. Arie zelf bestelt een halve gebraden kip met gemengde vruchten, gevolgd door appeltaart met dubbel slagroom en tot slot een Grand Canyon Ice Wonder; Jan gooit de prijskaart opzij als hij de prijs van dat ijs ziet: anderhalve dollar. Hij verwijt Arie dat het geen normaal eten meer is wat Arie doet, maar meer lijkt op het aanrichten van Romeinse vreetfestijnen, zoals uit de films van Fellini en dat ze straks thuis al het ouwe brood kunnen weggooien; Arie ziet het probleem niet zo, want Jan eet al het oude brood op en dat doet hij al jaren. Uiteindelijk gaat Jan dan toch over tot de aanschaf van een glas karnemelk plus een sneetje magere kaas (p. 74). En dan haalt Arie een gigantische stunt uit, die zijn weerga in de hele serie niet kent: hij verwisselt stiekem de bonnetjes van Jans en zijn eigen maaltijd (p. 79).
In de auto van Carlos liggen o.a. krakende pindadoppen en verfrommelde wikkels van Marsrepen (p. 84). De bedoeling is om de Chinese kok van de „Seaflower” in zijn kuif te pakken als hij boodschappen gaat doen en te vervangen door Arie; Arie vindt het handiger om dat pas te doen als de kok zijn boodschappen heeft gedaan (p. 85). Dertien bladzijden na het omruilen van de bonnetjes is Jan nog steeds zo boos dat hij de hoorn erop gooit als Bob hem belt (p. 92). Om Jans Czappa-achtige humeur weer op menselijk niveau te krijgen belooft Arie dat hij ook Jans rekeningetje zal betalen (p. 94). Carlos rookt een bruine, dunne sigaar (p. 97). Arie weet uit de kok te krijgen dat die twee dozijn eieren, drie kippen, twee kratten bier, vier broden enz. moest gaan kopen; ze eten die avond aan boord gebraden kip met vla na. En dit is het punt waarop de bewerkte versie van Peter de Zwaan ernstig te kort schiet: Willem laat de Chinees van elke r een l, maken, zodat de kok zegt dat ze aan boord om acht uur walm eten. Dat vindt Arie nou echt iets voor Jan „Plins”: „Walm eten is lekkel goedkoop.” In de versie van De Wokehoorn kan de kok de r normaal uitspreken, waardoor het grapje van walm eten ineens warm eten wordt; dit is helemáál niet zo goedkoop, ook niet voor Jan Prins. Mutatis mutandis geldt hetzelfde geintje van „Wat is nou vra?”, omdat Arie niet meteen in de gaten heeft dat deze l wérkelijk een l is (p. 103). Carlos belooft Arie een cola met een taartje na als deze goed zijn best doet bij het boodschappen doen (p. 104).
Rikkers zit nog steeds in de Filibuster Bar; „Peerhoofd”, een nieuwe gast, krijgt zonder het te vragen een glas Bourbon whiskey (met een e, heren Van der Heide en De Zwaan, want dit is Amerikaans bocht!), klokt dat in één teug achterover en vraagt onmiddellijk om een nieuw glas (p. 108). Hij en Rikkers bieden elkaar om beurten rum en whiskey aan (pp. 109-110). De volgende gast die binnenkomt, geeft de hele zaak een rondje omdat hij na zeven dochters nu eindelijk een zoon heeft gekregen (p. 110); ook de volgende gasten die arriveren, hebben allemaal iets te vieren of weg te drinken en geven rondjes (p. 111). Intussen dragen Carlos en Arie de boodschappen voor de „Seaflower” aan boord van een vlet: behalve de al eerder genoemde boodschappen zijn dat brood en kratten bier en frisdrank (p. 117). Terwijl Arie naar de „Seaflower” vaart, is Bob aangenomen als leerling-boef in de bende van Carlos en Manuel; hij wordt erop uitgestuurd om bier, hamburgers, dunne sigaartjes en een krant te kopen (p. 121). Daarna duikt hij de keuken van Tocci’s Exotic Bookshop in om de hamburgers te bakken voor Carlos, Manuel en zichzelf (p. 122). Jan sleept intussen de bagage naar het nieuwe onderkomen, de schuur van Jack Lee, en op z’n vroegst bij het naar binnen brengen van de aangeschafte etenswaren in de schuur met konijnenlucht dringt het tot zuinige Jan door dat er ook nadelen zitten aan deze goedkope slaapplaats (p. 131).
Willy filosofeert over het harde bestaan van scheepskoks: te midden van stormen moet een scheepskok er maar voor zorgen dat hij dag en nacht sterke, hete koffie klaar heeft staan en hete stamppot kan opscheppen voor wie dat nodig heeft; van de andere kant mag een scheepskok ook fijn dictatortje spelen in zijn kombuis: het scheepsvolk mag buiten beleefd vragen om een mok chocola, of een dubbele snee bruin brood met kaas, maar binnendringen is er niet bij (p. 137). De stuurman van de „Seaflower” komt wel even bij Arie informeren of die het kan redden; dat zal wel, want in een grote ijzeren pan liggen sissend kippen te braden en Arie vertelt dat Lee Ching hem persoonlijk heeft verteld dat er voor die avond kip met vla op het menu staat. De stuurman krijgt een mok koffie van Arie en begint een sjekkie te rollen, hetgeen Arie de gelegenheid geeft om de man uit te horen (p. 138). Taxichauffeur Jack Lee jaagt zijn vrouw tegen zich in het harnas met zijn opmerking over blonde secretaresses, zodat zij die avond het vlees zal laten aanbranden (p. 139). Manuel heeft zin in een fikse biefstuk met gebakken piepers en kersentaart na, maar Carlos heeft liever spaghetti in de Italiaanse tent van een zekere Maggio (p. 145). Dit biedt Rikkers, Lee Ching en Bob ruimschoots de gelegenheid om zich los te maken; Lee Ching komt Rikkers als een soort oosters compliment een glas water brengen (p. 148); vervolgens bestudeert de Chinees de overgebleven stapel hamburgers, maar smijt de ene die hij had opgepakt met een gebaar van afkeer terug op de schaal (p. 149).
Arie weet te vertellen dat je waakhonden koest krijgt met lever; Rikkers weet te melden dat Arie’s vader Arie’s moeder heeft gelokt met diezelfde levertruc (p. 160). Uiteindelijk blijkt de lever helemaal niet nodig, want Czappa’s bullterriërmonsters zitten in een hok, dus Arie eet de lever zelf maar op (pp. 171-172).

Kloppartijen in een koelhuis” (1e druk, 1989) :
Na het avontuur op Key West worden de drie jeugdige rabauwen ontboden op het kantoor van pa Roos. Die pelt op pagina 8 het cellofaan van een enorme sigaar en steekt ’m een bladzijde verderop op. Als pa Roos naar bed is, zijn Jan, Bob en Arie genadeloos overgeleverd aan kolonel Prins; ze gaan er met een broodje en een mok koffie maar eens goed voor zitten (p. 14). Het blijkt mee te vallen en even later gaan onze drie vrienden in huize Roos slapen. De volgende ochtend serveert ma Roos hun een ontbijt (p. 19).
Een dag later vertrekt het drietal naar Italië; Arie heeft gezorgd voor een ruime voorraad belegde broodjes in zakken plus twee thermoskannen koffie, waarmee ze zonder stoppen Mulhouse halen (p. 29). Ze rijden verder en wachten Piet Bodewes en de wagen vol bakstenenbont op in een snelwegrestaurant tussen Chiasso en Como, Arie natuurlijk weer achter een soort van fruitschaal vol ijs met vruchten (p. 31). Bodewes rijdt met een shaggie uit een mondhoek hangend; zodra hij in een van de buitenwijken van Como stopt, rolt hij meteen een nieuw exemplaar (p. 32). Als hij wil weten wat er in een van de dozen verstopt zit, houdt Arie hem voor de gek door „een grootmoeders koekblik marihuana” te zeggen, maar dat grapje valt helemaal verkeerd (p. 33). Bodewes vertelt dat hij, toen hij nog voor Rederij Roos voer, van alles en nog wat heeft gesmokkeld, waaronder Amerikaanse sigaretten uit Boston, maar geen drugsrotzooi (p. 34). Arie moet ook niets van die drugsrommel hebben, maar hij kan zich wel voorstellen dat mensen in dit soort situaties behoefte kunnen gaan voelen aan een stickie (p. 38). Boos rijdt Bodewes naar het plaatsje Torno en parkeert daar zijn vrachtwagen; hij rolt alweer een nieuw shagje (p. 41). Arie bestelt in zijn niet zo beste Italiaans drie grote cappuccino (p. 43); het heeft er alle schijn van dat de caféhouder Arie’s Italiaans niet goed begrepen heeft, want hij brengt drie filterkoffies (p. 44). Piets pet waait weg en Piet zelf plus Bob en Arie gaan achter het ding aan; Jan blijft op het terras achter (p. 45), maar blijkt op pagina 46 verdwenen; Bobs suggestie dat hij misschien naar de wc is of een reep chocola is gaan kopen, worden door Arie naar het rijk der fabelen verwezen: de wc gebruikt Jan alleen als het toiletgebruik gratis is en Jan is niet de persoon die van zijn eigen geld een reep chocola zal kopen. Als ze de pet hebben gevonden, blijken Jan en de vrachtwagencombinatie verdwenen; Arie gaat op het terras zitten en wat te eten bestellen (p. 57).
Jan zit achter twee gelegenheidsdieven aan en krijgt na het vallen van de avond honger; hij wenst dat hij bij de koffie een of ander broodje of op zijn minst een punt gebak had genomen (p. 61). Maar als hij weer op het terras bij Jan en Arie is, wil hij eerst een paar glazen melk; Arie bestelt er drie voor hem (p. 69). Daarna pas is hij toe aan eten; Bodewes raadt hem de spaghetti aan, want die hebben hij, Bob en Arie eerder op de avond ook gegeten (p. 71). De caféhouder zit intussen met buurtbewoners achter glazen wijn (p. 73).
Jan, Bob en Arie gaan naar Camping Dolorosa om het Duitse dievenduo op te sporen; omdat er daar een Country and Western-feest bezig is, huren ze cowboyspullen bij een meisje dat een pot bier zit te drinken (p. 80). De nep-cowboys spelen scènes uit het wild west-leven na, compleet met een revolverduel; zowel winnaar als verliezer van het duel verdwijnt in de namaak-saloon om de wederopstanding van de laatste te vieren met een fikse neut; op de flessen in de namaak-saloon staan etiketten met namen als Old Mansion Kentucky Bourbon en Old Jim Crow (dat laatste moet natuurlijk Old Crow zijn), maar het wordt de jongens niet helemaal duidelijk of daar ook echte whiskey in zit of Italiaanse wijn (p. 86); Arie gaat voor henzelf cola halen (p. 88). Als het Duitse dievenduo de nep-saloon binnenkomt, probeert Jan zich een houding te geven door met zijn rechterhand een sigaret te frommelen uit een pakje dat Bob op tafel heeft gelegd en met zijn rechterhand het glas cola te pakken om een lange slok te nemen, waardoor zijn gezicht gecamoufleerd wordt (p. 89). Ook in de saloon vindt een revolverduel plaats waarin – net als in de films – de jonge knaap het aflegt tegen de oudere; het eind van het liedje is dat zowel de schutter als het lijk aan de bar een neut bestelt (pp. 90-91). Bij de administratie van de camping drinken de twee langharige jongemannen nog steeds bier (p. 94). Arie besluipt een tent waar mensen in het Italiaans redekavelen, misschien wel over de beste manier om spaghetti klaar te maken, maar het blijken kennissen van Tardini, de eigenaar van de door Jan gekaapte Ford Transit (p. 95). Tardini, Benno en Uschi betrappen Arie, omdat ze later komen met een doos vol flesjes bier (p. 97). Arie filosofeert dat men niet elke dag blijk kan geven van pure genialiteit: zelfs Einstein had wel eens dagen dat hij een brandende pijp liet liggen, of vergat om het gas uit te draaien (pp. 99-100). Aan het einde van deze lange dag heeft Jan Prins zin in een broodje zus of zo (p. 106).
Omdat Jan nog steeds last heeft van zijn dikke neus, brengt hij bij het nuttigen van zijn ontbijt een geluid voort dat het midden houdt tussen dat van een lekke stoomfluit en een radio-omroeper die zich verslikt (p. 107); hij doet bovendien beduidend langer over het ontbijt dan Bob en Arie (p. 109). Jans plan om ditmaal echte beroepsboeven aan te trekken, is met Piets vrachtwagen op de autostrada te rijden en bij elk routierscafé stoppen om veel koffie te drinken (p. 112). Piet bestelt als ontbijt gebakken eieren en als Arie dat ruikt, bestelt hij een dubbele uitsmijter met veel espresso (p. 115). Daarna vult hij in een supermarkt een kartonnen doos tot de rand met limonades, chocola en ander tandbederf (p. 116). Piet Bodewes verklaart Bob dat beroepschauffeurs hun geld echt niet uitgeven in een dure toeristenzaak van Pavesi, waar een taaie karbonade van twintig vierkante centimeter al een tientje kost (p. 133). In het eerste routierscafé waar ze stoppen, bestelt Bodewes koffie en een soort cake voor hem en Bob (p. 137). Borrini’s en Livi’s gangster Tomaro Falconetti is op zoek naar de truck; hij eet een teentje rauwe knoflook (p. 138); van het voorraadje knoflook dat hij altijd bij zich draagt, steekt hij er een pagina verderop drie tegelijk in zijn mond. Ferdinand Contandin, de tweede gangster, kan het bonttransport niet vinden en gaat in Turijn een stukje eten (p. 139). In het tweede routierscafé maken Bodewes en Bob in het Nederlands zogenaamd ruzie om autodieven aan te lokken, maar helaas verstaat niemand hen; de chauffeurs gaan gewoon verder met eten, praten en kaarten (p. 140). Een aantal cafés verderop krijgt Piet bonje met oud-collegae en een van hen gooit een kop koffie naar Piet, die zich bukt, waardoor een straal koffie over een groepje kaartende mannen spuit (p. 141).
Jan en Arie zijn inmiddels ernstig onderkoeld in het koelhuis, terwijl de chocolade in hun auto tot pap is gesmolten (p. 148). Ivo Livi gaat naar huis, waar hij een korst kaas en een restje spaghetti vindt en hoewel hij op pagina 124 nog een hekel had aan drank drinkt hij nu toch een glas bier (p. 148). Arie grabbelt na hun vrijlating begerig in de doos met eten en snoepgoed in de Volvo (p. 153).
Ferdinand overvalt de bonttruck en rijdt hem een loods binnen; de enige aanwezig werknemer stuurt hij met een paar duizend lire en de opdracht om wijn te gaan drinken weg (p. 158). Jan en Arie gaan naar het huis van Ivo Livi en constateren dat het daarbinnen stinkt naar bedorven vlees, spaghetti, melk die drie weken is blijven staan en goedkope wijn (p. 163). Onderweg naar het huis van Borrini schraapt Arie met een vinger slap geworden chocola van zilverpapier en even later nog meer, niet met name genoemd voedsel (p. 165). Een auto met een geel nummerbord valt volgens Jan in Milaan net zo op als een slak in de macaroni (p. 166). Behalve Ferdinand die Bodewes wil opsluiten in het koelhuis is er ook nog een bestel-Toyota aanwezig bij een cel vol bevroren vlees (p. 172). In de Fiat die Bob heeft gehuurd stinkt het naar sinaasappelschillen die de vorige huurder erin heeft achtergelaten (p. 173).

Superslag in een supermarkt” (1e druk, 1990) :
Jan heeft zoveel honger dat hij visioenen van koffie en koude melk krijgt (pp. 8-9). Eenmaal in een wegrestaurant aangekomen wil hij een uitsmijter en melk, Bob natuurlijk een bak sla met ijs en Arie spaghetti (p. 10). Daarbij heeft Arie drie glazen cola besteld, waarvan hij het eerste in één teug leegdrinkt; het eten van de spaghetti gebeurt niet al te beschaafd (pp. 11-12). Bob belt pa Roos om verslag uit te brengen en naast hem staat een Italiaanse dame met een baby aan haar borst te telefoneren en tegelijk een vierjarig meisje met macaroni te voederen (p. 15). Borrini gaat naar een „safehouse” om een koffer met kleren te pakken en parkeert de van Jan, Bob en Arie gestolen Volvo tussen een bestelwagen en een handkar vol sinaasappelen (p. 23). Nadat Borrini Livi in de Volvo heeft gevonden, onderwerpt hij de auto aan een nader onderzoek, maar vindt niets anders dan chocoladewikkels die door Arie als confetti over de vloer zijn uitgestrooid en een gedeukt, leeg blikje cola (p. 25). Livi huurt een kamer in hetzelfde motel als Borrini en bestelt genoeg eten om twee man een etmaal op de been te houden: pizza’s, zo komen we te weten (p. 31). In een Turijnse nachtwinkel hebben de drie jongens allerlei dingen gekocht, omdat hun eigen koffers zoek zijn; Arie heeft ook limonade en cola aangeschaft, maar Bob weet niet of Arie die blikjes op zijn kamer heeft of in Borrini’s Citroën ID heeft laten liggen (p. 35).
Als Jan wakker wordt, heeft hij niet meteen in de gaten dat Bob weg is; hij bestelt het goedkoopste ontbijt dat ze in het motel serveren, met een flesje prik in plaats van koffie (p. 44). Arie bestelt twee ontbijten met extra boter voor zichzelf, een pot koffie voor vier man en vier blikjes cola om mee te nemen (p. 45). Eerst denken Jan en Arie nog dat Bob misschien in het motelrestaurant een paar liter vers geperst sinaasappelsap is gaan tanken, maar bij gebrek aan een motelrestaurant is dat ietwat onwaarschijnlijk. Oftewel: Bob is spoorloos verdwenen (p. 45). Die wordt door Ivo Livi gedumpt op een bergweg ten noorden van Ceriana, met niets anders bij zich dan de kleding die hij aanheeft en een pakje kauwgom met nog maar twee stukjes erin (p. 51). Ivo Livi wil de gestolen Volvo verkopen aan Luigi Bagno; die verkoop gaat op z’n Italiaans, dus Bagno biedt hem eerst een glas Chianti aan, dat Livi aanneemt, hoewel het nog vroeg in de morgen is en hoewel Livi in het vorige deel een hekel had aan drank (p. 54). Bob wordt meegenomen naar het bureau van de carabinieri in San Remo en daar krijgt hij koffie en een stuk brood met salami (p. 67). Jan en Arie, over de grens liftend met een praatgrage Italiaanse meneer, huren een auto in Roquebrune en Arie slaat daar in een onooglijke winkel een ferme voorraad broodjes en chocola in (p. 76), plus een zak croissants (p. 77). Jan propt een croissant naar binnen en begint dan samen met Arie aan de mimosa-jacht (p. 83). Bob zoekt en vindt een tolk op het strand van Le Lavandou en het eerste wat ze doen, is voedsel zoeken; Ivo Livi huurt een strandstoel en eet een broodje op datzelfde strand; ook Borrini zit: op een terras (in welke plaats dat is, komen we niet te weten) en laat met grote regelmaat consumpties aanrukken (pp. 85, 89 en 92). Op pagina 93 verplaatst Borrini zich naar zijn hotel, waar hij bij het zwembad gaat zitten en voor de afwisseling iets te drinken bestelt. Hij had een afspraak met Dougall om te dineren, maar dat gaat niet door; in plaats daarvan moet hij naar Dougalls huis komen (p. 97).
In een Midiprix tussen Le Lavandou en Bormes-les-Mimosas wil Arie enig voedsel inslaan, met het nobele voornemen zich daarbij te beperken tot chocola, broodjes, verpakte ham en een homp salami (p. 99); Jan maant hem met zijn grijpvingers van de ganzenlever en de truffels af te blijven; in dit soort grote supermarkten in Frankrijk waren in de jaren ’80 al pakken van zes anderhalve literflessen water te koop (p. 100). Arie keurt de eindeloze rij vol flessen wijn geen blik waardig, merkwaardigerwijze in tegenstelling tot Jan, die juist wel belangstelling heeft voor uitermate goedkope flessen (of misschien wel van die afschuwelijke pakken: nóg goedkoper!) wijn; Arie loopt meteen naar de frisdrankenafdeling, die recht tegenover de schappen met groenten en fruit ligt en wil een sixpack blikjes cola pakken en wordt dan geconfronteerd met Ivo Livi; dit heerschap is met zijn winkelwagentje tegen een stel blikken aan gereden (p.101). Ivo wil zijn wagentje tegen Arie aanrijden, maar slaagt er wonderwel in de enorme massa Roos te missen en raakt een torenhoge berg van plastic flessen Vittel, die in elkaar zijgt; Livi geeft Arie dan maar zelf een zet en de dikkerd ploft met zijn gezicht tegen een stel blikken cola; Arie duwt terug en Livi komt ruggelings terecht in een bak sinaasappels (p. 102). Jan bemoeit zich ermee, maar plet in het voorbijgaan een blik cola, komt terecht op een sixpack Vittelflessen en schampt met een arm langs een stellage vol zuidvruchten; hij komt in de buurt van Livi, maar die schopt hem dusdanig hard in z’n maag dat hij achteruit stuitert, daarbij zekere vijftig kilo grapefruits, mango’s, kiwi’s en citroenen uit hun stellage vegend; deze vruchten rollen door de plassen Vittel en cola; vervolgens begint Livi Arie te bekogelen met sinaasappelen: de eerste is net naast, maar de tweede slaat acht jampotten in de volgende gang van hun plaats en nummer drie komt terecht op het voorhoofd van een toerist, waarna het feest pas goed losbarst (p. 103). De toerist liep achter een karretje vol bier en vlees, maar laat dat in de steek om verhaal te gaan halen bij Livi (p. 104). De zaak loopt zo snel uit de hand dat het personeel van de Midiprix nu pas kan ingrijpen; het meisje van de groenteafdeling was even een praatje gaan maken op de slagersafdeling en de twee jongens die moesten zorgen voor de aanvulling van wijn en limonade waren in het magazijn om pakken druivensap te halen, maar nu grijpt ook het personeel in (p. 105). Een van de slagers haalt uit om Livi neer te meppen met een snijplank, maar raakt een rij van dertig glazen potjes babyvoeding – geprakte spinazie, appelmoes en andijvie – die zich samen met stukken glas tot een krakende brij vermengen; Livi schiet een gang verderop in, waar koffie, thee en broodbeleg staan en liggen (p. 106). De vrienden van de toerist die een sinaasappel tegen zijn voorhoofd had gekregen, staan nu gezellig sinaasappelen naar elkaar te gooien (p. 107), maar het is natuurlijk slechts een kwestie van tijd voor een van die sinaasappels een buitenstaander raakt, in dit geval de kap van een kinderwagen; Livi rent inmiddels langs pakken koffie en hagelslag, slaat over een winkelwagentje heen en rijdt daarmee recht in de armen van de bedrijfsleider en twee winkelbedienden. De kleding van Jan en Arie hangt inmiddels vol met stukken zuidvrucht en cola; Jan trekt een sliert sinaasappel uit zijn haar (p. 108). Andere vakantiegangers zijn inmiddels ook begonnen met het gooien van fruit en komkommers, twee jongens breken een pak koeken open en schrokken de inhoud naar binnen; zes campinggasten verstoppen dure etenswaren in hun handdoek (p. 109). Een van de bedienden probeert Livi bij een been te pakken, maar die geeft een trap en de bediende belandt tegen de schappen met korrels en klonten suiker; Livi’s karretje en de bedrijfsleider komen terecht tegen een twee meter hoge toren van blikken doperwten (p. 110), die prompt instort en de arme bedrijfsleider onder honderden blikken erwtjes bedelft (p. 111). Jan loopt naar de uitgang en kan maar net een meloen ontwijken (p. 112). Arie belandt o.a. in een deel van de supermarkt waar twee jongens met tennisrackets tegen stukken opgestopte leverpastei staan te meppen; hij stapt over een berg chipszakken heen (p. 113). Om naar buiten te komen helpt hij twee werknemers van de Midiprix met het over de berg chipszakken tillen van Livi’s bewusteloze lichaam (p. 114); Arie doet alsof hij onhandig over een zak chips struikelt en weet zo een stapeltje papieren uit Livi’s achterzak te snaaien (p. 115). Livi komt in een politiecel terecht en droomt op een harde matras over sinaasappels die door een reus die in een karretje zit tegen zijn maag worden gegooid (p. 117).
Jan gaat in Le Mimosa d’Or eten, een weet-ik-hoeveel sterren-restaurant, maar Arie mag niet mee omdat Borrini hem in het vorige deel gezien heeft; Arie vraagt wat geld aan Jan, zodat hij tenminste een reep chocola kan aanschaffen (p. 144). Hij brengt Jan naar het restaurant en kondigt aan dat hijzelf in een volkscafé een paar uitsmijters gaat nuttigen; hij wenst Jan toe dat die zich niet verslikt in vogelnestjes en kikkerbilletjes (p. 146). Jan moet eerst aan de bar plaatsnemen tot het meisje bij de ingang geïnformeerd heeft of er plaats voor hem is in het restaurant (p. 147); Jan wil tonic, de barman wil hem whisky, brandy, Cointreau en dat soort spul aansmeren, maar Jan houdt voet bij stuk (p. 148). De barman en Jan worden geen vrienden van elkaar, zeker niet als Jan nadrukkelijk blijft wachten tot de barman de tonic heeft ingeschonken en hem erop wijst dat er een schijfje citroen in de tonic hoort (p. 149). Het wordt er niet beter op als Jan vijfentachtig Franse francs moet betalen voor zijn tonic: omgerekend in Nederlands geld was dat een kleine dertig gulden, sinds 2002 bijna vijftien euro, inderdaad nogal aan de prijs voor een flesje tonic; om zich een houding te geven overhandigt Jan de barman honderd francs (p. 150). Op de menukaart staan geen prijzen, maar wel voor Jan volkomen onbekende spijzen (p. 151); hij kiest daarom een menu waarvan hij op z’n minst de eerste twee gangen van naam kent: zoals ijsgekoelde meloen met port en schildpaddensoep (pp. 151-152). De derde gang bestaat uit zeevruchten in een krokant korstje, geserveerd bovenop pilavrijst; het hoofdgerecht bestaat uit geroosterde, fijne ossenhaas naar een recept van het Parijse café George V met doperwten en Parijse aardappeltjes. Daarna zouden een cake van chocolademousse met frambozen en een geroosterde patrijs met eekhoorntjesbrood, perencompote, een salade van kropsla en kastanjepuree volgen en als dessert geglazuurde koekjes met chocolade en ten slotte mokka. Als wijnen bij dit menu worden Côte d’Ammerschwihr uit de Elzas uit het jaar 1977, Château Mouton Cadet uit 1975, Beaune Clos Maire uit 1973 geadviseerd, bij het dessert cognac en likeur (p. 152). Van het menu bestelt Jan alleen de meloen, de ossenhaas en de mokka, maar hij begaat alweer een faux pas door daar een halve fles Château Mouton Cadet bij te bestellen in plaats van de Beaune Clos Maire, wellicht ingegeven door zijn automatische zuinige boordcomputer? Een Château Mouton Cadet kun je online al bestellen voor zo’n 12 euro, voor een Beaune Clos Maire tel je al gauw een veelvoud daarvan neer; in restaurants gelden natuurlijk prijzen die schandalig veel hoger liggen. Jan krijgt zijn stukjes meloen en prikt die met een vorkje op, maar de krengen vullen voor geen meter (p. 154). De bom „die je wist dat zou barsten” komt tot ontploffing als na een dik halfuur het hoofdgerecht wordt gebracht: een minuscuul lapje vlees met naar schatting elf doperwtjes en vijf miniatuur Parijse aardappeltjes. Jan is duidelijk niet gewend aan de anorexiahoeveelheden die men onder de naam nouvelle cuisine aan zijn slachtoffers probeert te slijten, dus hij wil een klacht indienen bij de bedrijfsleider (p. 155). Weliswaar krijgt hij van de bedrijfsleider de plaats waar Dougall woont te horen, maar hij moet wel zijn maaltijd – inclusief de bestelde, maar niet-genuttigde wijn en mokka – betalen en is daarmee 480 francs armer (160 gulden oftewel tachtig euro).
Jan verklaart dat hij nooit meer een braam zal eten zonder aan de braambossen bij het huis van Dougall bij Hyères te denken (p. 175). In de vrachtauto van Dougall zitten geen computers, maar tomaten (p. 191).

Een festival vol verwikkelingen” (1e druk, 1991) :
Aan het begin van dit nieuwe deel vinden we Jan, Bob en Arie terug op een parkeerplaats vol sinaasappelschillen, lege colablikjes en resten stokbrood langs de autosnelweg Toulon-Avignon (pp. 7-8); Arie eet een tomaat uit de veroverde tomatentruck (p. 8). Bob kan en wil nog steeds niet geloven dat de hele truck alleen maar volgeladen is met tomaten en gaat op onderzoek uit; hij plet daarbij grote hoeveelheden tomaten, op die manier tomatensap creërend (p. 10). Een en ander weerhoudt Arie er niet van om drie en vier bladzijden verderop nog steeds tomaten te eten. Bob wil slapen, maar eerst chocola kopen en zich daarmee volproppen (p. 17). Bij een benzinepompstation slaat Arie een onwaarschijnlijke hoeveelheid voedsel in (p. 19); hij geeft Jan een reep chocola (pp. 20-21).
Dougall en Borrini vliegen per helikopter vlak langs een onweer naar Sète; daar aangekomen duikt Borrini meteen een hotel binnen om zijn zenuwen met behulp van cognac tot bedaren te brengen; Dougall gaat eerst naar een film en daarna naar een vriend om een stevige borrel te drinken (p. 41). Bob heeft intussen honger en hij parkeert zijn tomatentruck op een parkeerplaats, maar hij kiest er uitgerekend een waar geen eten te koop is en waar geen koffieautomaten zijn (p. 46). Op een volgend parkeerterrein is een pompstation en een winkel, waar Bob twee plastic zakken kan vullen met boodschappen (p. 49). Naast de winkel is een ruimte waar ze automaten met koffie, cola en ijs hebben geplaatst; verder is er een wasruimte (p. 50). Pas bij Nîmes krijgt Bob de kans om zijn truck in alle rust te parkeren en de inhoud van de zakken, o.a. gevulde koeken, naar binnen te schrokken (p. 54).
Jan en Arie proberen te slapen in de gehuurde Renault 5, maar dat valt nog niet mee: de ruimte is veel te klein en Arie bijt in Jans over de leuning van de stoelen hangende benen omdat hij droomt van meloen en ananas (p. 56). Als ze wakker worden, hebben ze honger, maar niets te eten bij zich (p. 57). Ze eten in een etablissement langs de autosnelweg (p. 58). Bob kan iets comfortabeler slapen; als hij wakker wordt, heeft hij nog iets te eten over en kan dan koers zetten naar Sète (p. 59). Jan en Arie worden compleet lek gestoken door blinde vliegen, maar ze hebben uiteraard geen azijn bij zich; in Aigues-Mortes kunnen ze echter azijn en Azaron aanschaffen (p. 66). Bob loopt te veel en wil alleen nog maar vijf blikjes cola en een plons in de Middellandse Zee; eindelijk zijn ook Jan en Arie in Sète gearriveerd en Arie wil chocola, limonade en een handvol croissants aanschaffen in een café; op de Place Aristide Briand bevinden zich kiosken waar men fruit en sigaretten kan kopen, maar daarvoor hebben de jongens geen belangstelling (p. 68). In het gebouwtje op de parkeerplaats aan de Rue Fondère nr. 168 ligt o.a. een stuk aangegeten stokbrood (p. 80). Bob duikt in zee om de laatste tomatenresten van zich af te spoelen (p. 81). Omdat hij niet weet hoe de koeling van de truck werkt, heeft hij die niet ingeschakeld, zodat de tomaten beginnen te rotten (p. 83).
Arie constateert dat op de Place Aristide Briand een groepje jongeren bij een kiosk waar etenswaren worden verkocht staat, maar gek genoeg heeft Arie geen belangstelling voor de groep of de kiosk en nog veel minder voor de bladen lezende en croissants etende moeders op het plein die hun spelende kinderen in de gaten houden (p. 94). Arie loopt het „Comedia/cinema” genoemde theater binnen in de hoop het adres van Dougall te kunnen achterhalen; op een film aan elkaar plakkende jongen na is er niemand, want iedereen is uitgebreid aan het lunchen, behalve hij (p. 96). Bob vindt Arie en samen gaan ze op weg naar een wachtruimte voor bootpassagiers, waar koffie- en cola-automaten staan (p. 102).
Jan is intussen opgesloten in een luxe keldergevangenis, waar o.a. een schaaltje vol gebrande pinda’s en andere nootjes staat en een doos sigaren ligt; bovendien treft hij er glazen, een fles wijn, tafelwater en vier soorten limonades aan; de wijn is afkomstig van een Jan onbekend château in de Dordogne, waarschijnlijk het kasteel van Dougall. Jan laat de fles wijn voor wat hij is en neemt een glas limonade; hij propt zijn mond vol pinda’s (p. 105). Wat op pagina 105 limonade werd genoemd, blijkt op pagina 106 tonic te zijn, want Jan overweegt nóg een glas tonic te nemen. Jan krijgt ook nog stokbrood met ham en camembert geserveerd (p. 106). Hij pakt nog een flesje tonic – nu zijn het ineens flesjes – en eet het brood met grote happen op; op de bijbehorende badkamer ligt tandpasta en een tandenborstel die verpakt is in cellofaan (p. 107). Op pagina 116 neemt Jan nog maar eens een tonic. Even later wordt hij vrijgelaten, maar wel gevolgd en in de gaten gehouden, maar door wie? Misschien door een dikke man in een overall die in een bestelwagen brood zit te eten (p. 121).
Borrini heeft na de helikoptervlucht naar Sète zwaar zitten borrelen en nu heeft hij een kater (p. 124). Dougall denkt na en eet nootjes (p. 126). Bob en Arie overleggen op het Gare Maritime en drinken drie cola en een koffie de man uit de daar aanwezige drankautomaten (p. 127). Arie koopt vier donkerbruine, platte koeken met krenten of dadels erin van een oude Algerijnse vrouw (p. 128). Jan wandelt naar een bank om zijn cheque te innen en gaat vervolgens op een terras op de Place Aristide Briand zitten; meer dan één glas limonade kan er niet af (p. 135). De hem achtervolgende Rufus gaat een café in de buurt in, bestelt een glas wijn en belt zijn baas Dougall om verslag uit te brengen (p. 136). Een van de twee Algerijnen die Bob volgen, haalt een pakje sigaretten uit hun auto (p. 142). Rufus heeft inmiddels verscheidene glazen wijn op, maar kruipt toch achter het stuur van zijn Peugeot om aan de achtervolging van Jan, Bob en Arie te beginnen (p. 150).
Na de achtervolging dringen Jan, Bob en Arie het kantoor van Dougall binnen, maar hij is er niet. Het idee dat Dougall achter de krabcocktail zit en dat Arie nu al weer uren met een rommelende maag rondloopt, bezorgt hem steken van jaloezie (p. 174). Arie krijgt het idee om Borrini op te sluiten in de luxegevangenis waar Jan eerder werd vastgehouden; Dougall kan daar volgens Arie gezellig wijn drinken (p. 175). De inwoners van Sète zijn intussen in een heftig handgemeen geraakt, want zij willen gratis tomaten hebben uit de truck die Bob eerder op het plein had gestald (p. 178). Arie laat bij een groenteboer een kilo tomaten in cellofaan met mooie, gekrulde linten eraan inpakken, zoals men chocola en bonbons inpakt om er Dougall mee te verrassen (p. 179). Uiteindelijk vergeet hij Borrini’s toupet terug te geven aan Dougall, dus hij komt op het idee het ding naar Borrini’s adres in Milaan te sturen, met een pond tomaten en een pak spaghetti erbij (p. 186).

Bouwbonje om een staalskelet” (1e druk, 1992) :
Deel 39 is een redelijk bijzonder boek: pas op bladzijde 50 wordt het eerste voedsel genuttigd.
Bob wordt er door zijn vader op uitgestuurd om te kijken in welke staat Evers’ pakhuis aan Yabsley Street verkeert; twee motorrijders nemen hem mee naar een huis naast dat pakhuis dat ze als woon- en garageruimte gebruiken; er staan en liggen o.a. lege kratten, honderden bierblikjes en restanten voedsel (p. 45). Ook op de begane grond van Evers’ pakhuis liggen blikjes en flessen (p. 47). Bob is al zolang in actie geweest in de Londense druilregen, dat hij bij een bushalte visioenen krijgt van een hotelkamer, droge kleren en een dubbele maaltijd (p. 49). Aangekomen in het Regent Palace bestelt hij een hoeveelheid eten waar twee personen een hele kluif aan zouden hebben; hij gaat in bad liggen telefoneren en eet intussen: hij graait in een schaal met broodjes; wachtend tot Arie aan de lijn komt, slobbert hij koffie (p. 50).
De nachtwaker bij de piramide van Sholto & Creed doet zijn werk niet en dat geeft drie dieven de gelegenheid om ’s nachts gereedschap te stelen; een van de drie, Roy, steekt een sigaret op (p. 65) en verdwijnt daarna (p. 66). Op pagina 72 arriveren ook Jan en Arie in Londen; zij nemen een kamer in hetzelfde hotel als Bob, maar als Bob zich naar hun kamer begeeft, is Arie alweer weg: ze zijn vroeg in de ochtend aangekomen en Arie heeft tussen negen uur en half tien ontbeten, d.w.z.: Jan rook spek in de kamer, maar hij is inmiddels alweer weg, volgens Jan op zoek naar een fish and chips-tent; Bob bestelt een pot koffie en iets wat eruit ziet als een Russisch ei (p. 73). Als Arie terug is, overleggen de drie jongens; Arie haalt een homp worst in een vettig stuk papier uit zijn broekzak; het grote voordeel van dit soort viezigheid is dat Arie zijn voedsel nooit met anderen hoeft te delen (p. 78). Als ze de officiële opdracht van Burns binnen hebben, vraagt Arie aan Jan of hij wel gewoon mag eten wat hij wil of dat hij ergens een oudbakken broodje moet huren (p. 95).
Bob stapt in Arie’s huurauto en doet een greep in het dashboardkastje, constateert dat Arie als vanouds voor een fortuin heeft ingekocht en neemt er een reep chocola uit (p. 102).
De bouvier van de niet zo wakende nachtwaker houdt zich een tijdje zoet met het slopen van een groot bot waar echter geen vlees meer aan zit (p. 121). Roy Moy en Ian Reddick gaan naar het dievenduo; Mick Purcell, de mannelijke helft, zit in een leunstoel en drinkt een blikje bier (p. 126). Arie heeft nog een pak koeken in de la van zijn hotelkamertafeltje (p. 136) en blijkbaar ook chocola, want die eet hij op pagina 137.
Als Arie in actie komt, doet hij dat in zijn gehuurde Vauxhall; de achterbank ervan staat vol plastic zakken, gevuld met voedsel en drankjes, gezamenlijk voldoende voor een middelgroot dorp; als eerste pakt hij een stuk koud geworden pizza (p. 146 en 147). Op pagina 148 propt hij, als het donker is, het restant van een broodje kaas in een mondhoek (p. 148) en gaat naar de nachtwaker. In de caravan van de nachtwaker bevinden zich o.a. drie blikken hondenvoer, twee pakken melk en een paar dozijn dozen koeken (p. 160).
De eerste werkdag in dienst van Sholto & Creed breekt voor Jan en Bob al heel vroeg aan; ze spoelen een paar oudbakken broodjes weg met cola (p. 162). Jimmy, de baas van de lassers, probeert Jan te overbluffen, maar die bluft terug: hij sommeert de vent om zijn sigaret uit te maken (p. 165), hetgeen een enorm geluk is, want de saboteurs hebben de gascilinders opengedraaid (p. 166). Jan, Bob en Burns bevrijden Arie uit de caravan van Ian Reddick; Arie heeft dorst, maar er is helaas voor hem geen limonade, bier of voedsel, dus hij moet het met water doen (p. 168). Als de hoofdsaboteur, Ben Moy, is gepakt, schenkt Burns zichzelf op zijn kantoor iets sterks in uit een vierkante fles; in een kast staat sterke drank, bier en cola voor Jan, Bob en Arie; er zijn zelfs nog een paar broodjes, maar Arie ontdekt, als hij cola pakt, een doos koffiekoekjes (p. 177). Na het vinden en verwijderen van een bom in de piramide, komen er in totaal meer dan drieduizend man op af: politie, ambulancepersoneel, omwonenden, journalisten, radio- en televisieverslaggevers en vier bomspecialisten; Jan, Bob en Arie verschansen zich voor de deze meute in Burns’ kantoor en houden zich onledig met het ledigen van flesjes cola en het eten van tientallen koffiekoekjes (p. 182).

Schermutselingen bij een zandafgraving” (1e druk, 1993) :
Jan, Bob en Arie bevinden zich op Leicester Square en omdat de banken pas op maandagochtend opengaan, kunnen ze niet bij hun geld, maar ze hebben wel honger (pp. 7-11). De afgelopen dagen heeft Arie zwaar getafeld en hij is een tikkeltje overvoed geraakt (p. 13). Bob en Arie hebben samen nog net genoeg geld bij zich om een sandwich en drie oudbakken weekbladen te kopen (p. 17). Om mogelijk aan een baantje te komen, bezoeken ze een luxe automarkt in Greenwich; de oude, te verkopen auto’s staan in een ovaal opgesteld, met in het midden tafeltjes met flesjes limonade (p. 25); aan de buitenkant, op de vier hoeken van het grasveld waarop de auto’s staan, staan tentjes waar voedsel wordt verkocht (pp. 25-26).
Tijdens alle wederwaardigheden van Jan en Arie is Bob teruggegaan naar hun hotel, waar hij een cricketwedstrijd ligt te kijken; als Jan en Arie arriveren, is de honger en dorst zo hevig dat zelfs Jan over dorst begint te klagen; Bob bestelt telefonisch koffie, cola, limonade en uitsmijters, voor Arie zelfs een driedubbele; in afwachting van eten en drinken drinkt Jan enkele slokken water bij de wasbak, maar verklaart dat lauw water heel smerig is (p. 40). Wat ook heel smerig is, is het feit dat Jan tussen zijn tanden peutert en het sliertje ham dat te voorschijn komt, bekijkt; hij heeft dan ook nog eens commentaar op de kwaliteit van het eten in het Regent Palace-hotel (p. 41). Jan, Bob en Arie laten de rode Saab voor alle zekerheid controleren in een garage; de monteur bevindt het ding in orde en pakt tabak uit een oude vernikkelde doos en draait een sigaret (p. 47). Op de boot van Dover naar Calais koopt Arie een stel repen chocola, die hij meteen in de auto opeet omdat ze anders toch maar smelten in de zomerhitte (p. 48).
Op weg naar Berlijn zit Arie traditiegetrouw op de achterbank; Bob vraagt hem een broodje voor Arie ze allemaal alleen heeft opgegeten (p. 52). Bij de Raststätte Ziesar stoppen ze, want Bob heeft honger en Arie wil eerst koffie drinken, daarna sinaasappelsap, vervolgens cola en daarna misschien nog een rondje (p. 54). Daarna krijgt de Saab pech; Arie’s reactie daarop bestaat uit het pakken van een zak chips en langs de weg gaan zitten (p. 61). Het is zo heet dat Jan naar een literfles melk verlangt (p. 63). De Saab is weg; maar speculeren over „wat als …”, zoals „we hadden op een terras met limonade en een berg ijs kunnen zitten” (Bob), hebben ze niet veel (pp. 65-66). Bob schat het gewicht van de Saab, inclusief Arie’s voedselvoorraad, op duizend kilo (p. 66). Beide jongens ontdekken een zandafgraving vol autowrakken; in de kuil staat een huisje op olievaten en in de ruimte onder dat huisje liggen o.a. verroeste conservenblikjes en uitgedroogde schillen (p. 72). Bob en Arie kruipen onder het huisje en horen hoe Wolf Ebens, de grote man in dat huisje, iets te drinken heeft, terwijl zijzelf sterven van de dorst (p. 78).
Jan ontdekt een huisje waarin een kleine vrouw woont; hij krijgt van haar een glas water dat er niet al te appetijtelijk uitziet en een stuk hard, bruin brood (p. 84). In gedachten vergelijkt hij de oude vrouw met een heks en haar huisje met het pannenkoekenhuis van Hans en Grietje (p. 88).
Bobs linkerarm rust op een leeg, groen bierflesje (p. 96). Samen met Arie ligt hij tussen verroeste conservenblikken (p. 97). Er liggen ook sinaasappelschillen, die een vieze lucht afgeven (p. 102).
Ook Jan heeft dorst; hij hoopt in het dorp Reckahn ergens limonade te vinden (p. 113); er is inderdaad een winkeltje (p. 114), maar daar hebben ze geen cola, maar alleen bier en limonade (dus dat is dan precies waar Jan naar verlangde, pp. 114-115). Royale Jan bestelt meteen maar drie flesjes tegelijk; die worden voor hem neergezet, maar als hij te kennen geeft dat hij honger heet, pakt Frau Hauser ze weer weg en geeft hem gratis (!) donkerbruin brood met stroop in dezelfde kleur en thee. (p. 115). Hij mag de bromfiets van de zoon van Frau Hauser lenen en ze geeft hem nog een papieren zak met hompen brood mee voor zijn vrienden (p. 119). Onderin de zak liggen ook nog drie flesjes limonade (p. 120).
Terwijl Bob en Arie bij resp. in de kuil dorst lijden, is het in Reckahn feest. Het door iedereen meegebrachte eten en drinken wordt uitgestald op schragen: fruit, heel veel vlees, zoals schijven ham, hompen konijn en fazantenpoten. Meer nog dan het voedsel is er drank: kisten bier, groene flessen vol Schnaps – eigengestookte jenever met een alcoholgehalte dat je doet steigeren als je het spul alleen maar rúíkt. Voor de kinderen zijn er flessen limonade en twee enorme glazen kommen met bowl – een wonderlijke combinatie van vruchtensap en siroop vermengd met stukken appel, peer, perzik, kersen en alle andere soorten fruit; alleen heeft iedere vrouw die een portie bowl bijdraagt, een eigen recept en als al die bijdragen door elkaar gehusseld zijn, bieden de kommen bowl een aanblik waar een fijngevoelige eter van zou beginnen te rillen (p. 129). Voorlopig wordt er echter nog niet gegeten of gedronken; voor de paarden is er haver en gras in overvloed (p. 130). Behalve de al gereed staande kisten bier worden er ook nog vaten van diezelfde drank klaargezet: links van de schraag of nee, toch maar liever rechts (p. 131). Er spreken drie sprekers veel te lang, maar de vierde spreker pakt alleen maar een glas wit, stroperig vocht en brengt een toost uit op het bruidspaar; de volwassenen springen daarna op en lopen naar de drank; Jan durft nog niet zo goed toe te tasten en daarom brengt Frau Hauser hem twee kippenpoten en een glas mierzoete limonade (p. 135).
Jan heeft de Saab heroverd en op de plek geparkeerd waar het ding uren tevoren was gestolen; Bob besterft het nog steeds van honger en dorst en staat bij de Saab, in het besef dat Arie’s lekkernijen er nog steeds in liggen, maar hij durft uiteraard geen ruitje in te slaan (p. 182). De Reckahner feestgangers trekken massaal op naar het vuurfestijn in de kuil, uiteraard met medeneming van grote aantallen flessen drank; Frau Hauser is er natuurlijk ook bij; ze is blij Jan weer te zien en drukt hem een homp kaas in de hand (p. 183). De dorpsjongens, die tot aan de bovenkaak gevuld waren met drank (gek dat die drank in dat geval niet uit hun monden loopt!), zien Bob Evers wegduiken en beginnen een klopjacht (p. 184). Frau Hauser en Jan bevrijden Bob uit de uitzinnige meute en Jan en Bob gaan op weg naar de Saab; Bob – nu echt dol van honger en dorst - grist Jan een flesje cola uit diens handen, neemt gulzig drie slokken en is vervolgens anderhalve minuut kwijt met hikken en hoesten; daarna drinkt hij rustiger en eet hij vier repen chocola (p. 187).







LOTGEVALLEN ROND EEN Ontvreemde LOCOMOTIEF
Ton Kleppe

In onze Nieuwsbrief nr. 55 van juli 2020 komen twee bijdragen voor die over Weinreb en/of Willem gaan, namelijk „Weinreb en Willem, twee fantasten” en „The Weinreb case”. Beschreven wordt daar het gelijktijdige voorarrest van Weinreb en Willem in de Scheveningse strafgevangenis, nota bene in dezelfde cel. In die bijdragen komt onder andere het verhaal naar voren van de Amerikaanse dollarrekening van Weinreb waarmee Willem wel raad wist (zie het artikel in NB nr. 55).
Of Willem in zijn cel nog veel tijd beschikbaar had, weten we niet, mogelijk mocht hij corresponderen en kreeg hij af en toe wat lectuur toegeschoven.
Zou hij inspiratie hebben gehaald uit een artikel dat wij aantroffen in het blad Ons Vrije Nederland van 16 juni 1945? Volgens de gegevens was Willem eerst geïnterneerd aan de Levantkade in Amsterdam, daarna in Fort Blauwkapel te Utrecht en ten slotte in de Cellenbarakken te Scheveningen, dus tijd plenty, zou ik zeggen, dus wie weet? Volgens Geerten Meijsing was al in 1946 (dus in gevangenschap) de geestelijke geboorte van de Bob Evers-serie! Naar mijn bescheiden mening gebeurde dat trouwens al drie jaar eerder, t.w. als feuilleton, „De avonturen van drie jongens in de Stille Zuidzee”, in het blad Jeugd, maar een kniesoor die daarop let.

   
Wij nemen een artikel uit Ons Vrije Nederland over (uiteraard in de oude spelling) dat de titel draagt: „Duizend brooden PER DAG voor de illegale werkers, ontvreemde locomotief bakte brood”.
Verder in dit geïllustreerde weekblad op 16 pagina’s zeer slecht papier (sedert 1940 ondergrondsch verschenen) prijs 35 cent, o.a. de volgende artikelen:
- „Nu de Edel-Germanen voorgoed onschadelijk zijn gemaakt”, met o.a. foto’s van Mussert en Blokzijl in gevangenschap
1,
- „Sprekende over Mannen”, H.M. de Koningin spreekt met mannen van de stoottroepen - „Op een Meidag in 1945”, foto’s van Prins Bernhard met Gooische schoonen, verder Koningin Wilhelmina, Prinses Juliana en bisschop Lemmens.
- foto’s van Duitsche oorlogsmisdaden in Amsterdam.

Hierna het bewuste artikel

DUIZEND BROODEN PER DAG VOOR DE ILLEGALE WERKERS
Ontvreemde locomotief bakte brood

In het uiterste Noord Westen van Amsterdam, waar hout- en petroleumhaven een bitter heimwee wakker roepen naar ongeziene verten, staan de etablissementen van de stoommeelfabriek Holland, de fabriek die in de oorlogsjaren zulk een groote rol speelde bij de broodvoorziening van Amsterdam en omgeving.
„Inderdaad, we hebben hier zoo het een en ander meegemaakt,” verzucht de heer M. J. Meihuizen, de nog jeugdige directeur van dit vitale bedrijf, „maar enfin, alles is goed afgeloopen, al heeft het hier sinds September 1944 zwaar gespannen. De Duitschers namen toen namelijk in Friesland en Groningen groote voorraden rogge en tarwe in beslag en brachten deze voorraden naar het Westen om ze voor hun ‘Wehrmacht’ te laten vermalen. Dat alles ging ten koste van onze broodvoorziening. U weet wel, dat de Duitsche propaganda vertelde, dat het broodrantsoen zoo terug liep wegens de spoorwegstaking…”
„En wat waren de tegenmaatregelen?”
„De Duitschers dwars zitten wát we konden. Zij gapten tarwe uit het Noorden en wij bedrogen hen met de hoeveelheid brooden, die wij uit die tarwe moesten halen. Met medeweten van Ir. Louwes hebben wij maandenlang de Duitschers voor 1000 brooden per dag in hun nek gekeken, die wij aan de verzetsorganisaties afleverden!”
„Maar de mooiste scenes,” vervolgde de Heer Meihuizen, „hebben zich hier afgespeeld, toen de stroom dreigde uit te vallen. Hoe moesten we doorwerken om de broodvoorziening van Amsterdam mogelijk te maken? Theoretisch hadden we de oplossing gevonden. Als we een … locomotief machtig konden worden, zouden we stoom kunnen maken, gekoppeld aan een generator konden we dan stroom opwekken. Maar waar ter wereld haal je nu ineens een locomotief vandaan in vollen oorlogstijd?
Wel het is ons gelukt – in samenwerking met de Amsterdamse Ballast Mij. We gingen naar de locomotiefloods in Jutphaas, voerden den Duitschen wacht dronken, die daarop vredig ging slapen, sloten de loods open en gapten een levensgroote locomotief. Die laadden we op een schip, voeren met gedoofde lichten door het Merwedekanaal en langs de Oranjesluizen en kwamen heelhuids met de locomotief in ons fabriekshaventje aan.
De kolen, die we nodig hadden, hebben we voor de poorten van de hel vandaan gesleept. We stalen een heimachine van de Duitschers en kregen een drijvende Diesel, die bij de Ballast Mij. was ‘ondergedoken’ en zoo konden we weer 500 P.K. opwekken. En al deze ‘stunts’ waren noodig om den Amsterdammers een half broodje per week te geven.”

[1]

Max Blokzijl en Anton Mussert werden op 16 maart 1946 resp. 7 mei 1946 geëxecuteerd, dus bijna een vol jaar na het verschijnen van dit nummer van Ons Vrije Nederland. Dit zullen dan wel zo’n beetje de laatste foto’s van beide heerschappen zijn geweest.







Experimentje: in aqua ardente veritas?
Roger Schenk

Al drinkt Waterman nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
Als wij in gedachten eventjes teruggaan naar de miljoenenstad Bogotá, de hoofdstad van Colombia, zien wij de heren Podulka en Rikkers in een feestcafé, waar ze zitten te wachten op de soms bruine, soms gele envelop van Arie Roos. In het café wordt gedanst en gehost; de tafels en stoelen zijn tegen elkaar aan de kant geschoven om meer ruimte te creëren voor het betere dans- en hoswerk. Deze tafels staan vol met glazen met melkachtige inhoud, zo lezen wij in „Bob Evers belegert Fort B”. Verderop in het boek zuipt vooral Rikkers zich ongans aan tequila; op pagina 84 van de Van Holkema & Warendorf-versie en op pagina 90 van de Eekhoorn-editie bestelt Rikkers in een ander café bijvoorbeeld tequila met water.
En daar beginnen de problemen. Ten eerste is tequila de nationale drank van Mexico, dat daar in een handvol staten wordt gedistilleerd; de naam tequila is een beschermd handelsmerk en mag alleen gedragen worden door producten uit de streek rond Santiago de Tequila in de staat Jalisco en moet de benaming hecho en México („gemaakt in Mexico”) dragen. Tegenwoordig is dat zo’n aanstellerig modedrankje van hipsters dat wereldwijd wordt gedronken en waarbij men dan het belachelijke ritueeltje van zout van des hipsters hand likken en in een citroen- of limoenschijf bijten heeft bedacht: zo wordt tequila in Mexico zelf natuurlijk nooit gedronken, althans: niet door de Mexicanen, maar dit terzijde. Maar werd tequila in de jaren 1973/1974, toen „Bob Evers belegert Fort B” zich afspeelde, ook al zo massaal gedronken in een land als Colombia?
Ten tweede: tequila is zeker niet melkachtig qua uiterlijk.
Wat drinkt men dan wel in dat café „van Podulka en Rikkers”?
De nationale dranken van Colombia zijn rum (in de oostelijke streken die aan de Caraïbische kust liggen) en aguardiente (in de streken die aan de Stille Zuidzee grenzen). Rum wordt gedistilleerd uit melasse, suikerrietsap of -siroop. Een deel verder, „Arie Roos als ruilmatroos”, beperkt Rikkers zich tot rum, terwijl hij in „Bob Evers belegert Fort B” vrijwel uitsluitend tequila drinkt. Dat brengt ons dus geen stap verder bij het beantwoorden van de vraag wat er toch voor geheimzinnige inhoud in die glazen in het café zit. Op internet dacht ik een passend antwoord gevonden te hebben: aguardiente (letterlijk vertaald „vuurwater” of „brandend water”
2) wordt in vele landen geproduceerd; in Mexico wordt aguardiente gedistilleerd uit suikerriet, zoals in andere landen rum; in Chili distilleren ze aguardiente uit wijn of wijnpulp, net als het Portugese aguardente. Maar – en nou komt-ie – in Colombia is aguardiente een eveneens uit suikerriet gedistilleerd drankje, maar met een anijssmaak. Daarmee leek het raadsel van de melkachtige vloeistof opgelost: immers, als wij Europeanen water of ijsblokjes in „onze” ouzo, rakı of Pernod smijten, ontstaat er een ondoorzichtige, melkwitte vloeistof. Leek, zeg ik met nadruk, want hier begint mijn experiment pas goed.
Tegenwoordig kun je via internet de meest uiteenlopende producten bestellen, zo ook Colombiaanse aguardiente. Elke Colombiaanse provincie heeft zijn eigen merk, dus om zeker te zijn meteen maar het merk uit de provincie Antioquia besteld: dat is zo te zien het duurste en zal waarschijnlijk ook wel het beste zijn, nietwaar? Welnu: het resultaat van het experiment is in zekere zin teleurstellend: aguardiente wordt niet melkachtig van uiterlijk wanneer we er water of ijs bij gooien en is dus blijkbaar een uitzondering in de anijsdrankenfamilie.

Afgezien daarvan staat overal te lezen dat Colombianen hun aguardiente óf puur drinken óf in mixdrankjes. Er staat echt helemaal nergens geschreven dat ze hun aguardiente aanlengen met water. Puur – ja ja, een goed experiment kent vele facetten en sluit geen enkele mogelijkheid uit – smaakt het spul naar héél flauwe ouzo, rakı of Pernod. En nou denk ik zomaar dat het anijsgehalte in deze drank domweg te laag is om melkachtige fratsen erop na te houden, zoals zijn Europese soortgenoten. Voor alle zekerheid hebben we ook de tequila voorzien van een drietal ijsblokken, maar dat dit niet melkachtig wit wordt, was te verwachten.
Aan dranken als piña colada durf ik niet eens te denken bij Willems „melkachtige vloeistof”: dat is namelijk een cocktail en in geen enkel café ter wereld is één bepaalde cocktail de meest gedronken drank, behalve misschien in een cocktailbar, maar het café waar Poldulka zijn gram en Rikkers zijn spreekwoorden spuit, wekt niet bepaald de indruk van een cocktailbar. Bovendien is het zo dat in vrijwel elk café op aarde de meest gedronken drank een lokale of nationale drank is (behalve in de ooit als paddenstoelen uit de grond schietende Irish Pubs); kijkt u maar eens om u heen in Nederland: de meeste cafébezoekers drinken het spul van de Amsterdamse brouwerij dat qua uiterlijk zo ontstellend veel op bier lijkt óf Hollandse jenever. Een en ander zal ongetwijfeld met de prijs te maken hebben. Dus ik ga er gemakshalve van uit dat Colombianen in een volkscafé massaal de drank tot zich nemen die uit de buurt of het land zelf komt en dus het goedkoopst is.

Conclusie:
Het zou zomaar kunnen dat drankorgel Willem hier en daar wat door elkaar haalt; dat doet-ie anders nóóit! 😜
Het meest waarschijnlijke scenario is dan als volgt: Willem wist nauwelijks iets van andere dranken dan een „glaasje recht-op-en-neer”, zoals dat in het schone lied „Een pikketanussie” van Johnny Jordaan heet. Zoals hij ook nauwelijks enig benul had van buitenlandse toestanden en Nederlandse situaties/gewoontes doodleuk op die in het buitenland transponeert! Zie bijvoorbeeld het briefje van 25 mark; sturen die in den vreemde aan alle kanten van de auto zitten, behalve aan de juiste; de meest vreemde volkeren ter wereld rekenen gewoon in guldens en kilometers; Engelsen en Amerikanen die de jongens uitnodigen om „jij” te zeggen in plaats van „u”, voorbeelden te over. In dit geval gaat het om het transponeren van Europese naar niet-Europese hebbelijkheden. In Colombia drinken ze géén tequila op grote schaal, ze drinken er wel een eigen versie aguardiente, met anijs erin. Willem heeft „de kok wel horen fluiten, maar hij weet niet waar de lepel hangt” (om Pietje Bell maar eens te citeren). Waarschijnlijk heeft hij wel eens, hangend aan de ene of de andere bar, stoere zeemansverhalen gehoord dat ze in Colombia een anijsdrankje drinken, maar toen hij weer nuchter was, wist hij niet meer hoe dat heette en heeft het voor het gemak maar even tequila genoemd. Verder heeft hij natuurlijk aangenomen dat elk anijsdrankje melkachtig wit wordt als je er water of ijsblokjes in mikt, zoals in Europa rakı, ouzo of Pernod. Per slot van rekening zijn tonnetjes ook altijd wit, nietwaar?
Het was een bijzonder smaakvol experiment, dat wel, maar met een tegenvallende uitkomst.

[2]

Karl May gaf desgevraagd ooit te kennen dat de naam van zijn beroemdste romanheld, Winnetou, „Brandend Water” betekende. Deze Winnetou drinkt zelf geen „vuurwater”, omdat hij heeft gezien welke destructieve invloed dit spul heeft gehad op zijn rode broeders. Feit blijft echter wel dat hij en zijn blanke bloedbroeder Old Shatterhand opperhoofden waren van uitgerekend de Mescalero-Apaches. De blanken gaven deze naam aan deze Apachestammen omdat hun hoofdvoedsel bestond uit agave parryi; van die plant wordt o.a. mescal gemaakt, een ander „vuurwater” uit Mexico. De naam Mescalero is gebaseerd op de naam die andere Apachestammen aan deze stam gaven: Nadahende, „Mescal-volk” of „Volk dat mescal eet”), terwijl zij zichzelf Shis-Inday („Volk uit de bergwouden”) of ook wel Mashgalénde („Volk dat dicht bij de bergen woont”)







Johannes Ludovicus Henricus: spreekbuis van Wilhelmus Henricus Maria
John Beringen

Ooit stelde Bob de prachtige vraag: „Zijn we nu in Hilversum I of II?”, niet wetende dat het hier niet ging om twee plaatsen die Hilversum heetten, maar dat de twee varianten betrekking hadden op namen van radiozenders. Een schitterende vondst van Willem die overigens wel iets had met het medium radio. Daarvoor hoeven we bijvoorbeeld alleen maar te denken aan de Radio GIL-club waarvan hij de presentator was en aan de vele hoorspelen die hij schreef. Opmerkelijk is echter een dialoog die wij aantreffen in het begin van „Kunstgrepen met kunstschatten”. Dit verhaal speelt zich af in 1958, waarschijnlijk in het najaar, gelet op de beschreven weersomstandigheden. Dit lezende, zou je bijna denken dat Willem een vooruitziende blik had. Wat is of was er aan de hand?
Welnu, Jan Prins roept op een gegeven moment: „Arie! Zet de radio af. Nauwelijks hebben we wat muziek of er volgt weer gewauwel.” Jan heeft duidelijk een hekel aan praatprogramma’s. Hij vraagt zich af waarom de mensen in Holland geen revolutie op gang brengen om te bewerkstelligen dat er bij de omroepen alleen nog maar muziek wordt uitgezonden. Qua opzet denkt hij aan: „Om het andere uur lichte en klassieke muziek.” De mop is dat deze kleine dialoog gemist had kunnen worden zonder dat het enige afbreuk doet aan het verhaal. De grap van de spuitfles had gewoon kunnen blijven staan om te zorgen voor het hilarische incident, dat fijntjes wordt toegelicht als „een experiment van Arie dat natuurlijk met eten en drinken te maken had” (ook een prachtige vondst trouwens).
Nu heeft Willem in het interview met Pamela Koevoets verklaard dat zowel Jan Prins als Arie Roos een duidelijke afspiegeling van hemzelf vormt. Men kan – wellicht hypothetisch, doch zeer aannemelijk – stellen dat de kritiek van Jan (die, zoals eerder opgemerkt, niet essentieel is voor het verhaal) een grief was die bij Willem zelf leefde en die hij zo kenbaar maakte middels zijn geesteskind Jan Prins. De wens, die Willem bij monde van Jan liet klinken, zou uiteindelijk verwezenlijkt gaan worden. Op 15 oktober 1959 werd in Hotel Krasnapolsky te Amsterdam besloten radio-uitzendingen vanaf een schip (Veronica) op de Noordzee te starten. Op 18 april 1960 begon de eerste uitzending. Vervolgens kregen we Hilversum III (de popzender), gestart op 11 oktober 1965 en Hilversum IV (de zender voor klassieke muziek), door Veronica gestart op 28 december 1975. Dit zou Bob overigens voor een nog groter raadsel hebben gesteld („Zijn we nu in Hilversum I, II, III of IV?”) En dan laten we Hilversum V (opgericht op 2 oktober 1983) nog maar even buiten beschouwing …

Het is bekend dat Willem een liefhebber was van jazzmuziek. Klassieke muziek, waar Jan zogezegd voor pleitte, was echter eveneens favoriet bij hem. Toen ik in 1990 Peter Schilperoort interviewde, liet deze mij het volgende weten: „Willem genoot met volle teugen van jazzmuziek, maar hij had ook een voorkeur voor klassieke werken. Maar daarbij moet je dan wel denken aan muziekstukken die je als massaal en bombastisch kunt aanmerken.” Dit verklaart waarschijnlijk ook het feit dat Willem in de Hifi-kelder van Kresse „De Vliegende Hollander” van Richard Wagner liet klinken.

Als we het hebben over muziek op de radio anno 1958 is er binnen deze context een interessant artikel te lezen in het Nieuwsblad van het Noorden op 26 juli van dat jaar. Daarin werd bericht over het volgende:

Mr. SINCLAIR, jongste Disc-Jockey
Michiel de Ruyter van Avro naar Vara?

Sinds Pete Felleman Jr. bij de Vara zijn congé kreeg, heeft deze omroep feitelijk in een impasse gezeten. Het vinden van een geschikte opvolger was namelijk niet zo’n gemakkelijk karwei. Eerst zocht men Paul Ruys aan en toen deze zich reeds min of meer had ingewerkt, kwam er te elfder ure een kink in de kabel. Op dit ogenblik wordt de microfoon gehanteerd door een Amerikaan, mr. Sinclair, die een mondje vol Nederlands praat en de nieuwste Amerikaanse lichte opnamen van commentaar voorziet in een soort Howland-achtige brabbeltaal, die het bij de Europese luisteraars blijkbaar goed doet. Mr. Sinclair is geen namaak-Amerikaan. Hij is een rasechte. Leeftijd: 23 jaar. Plaats van herkomst: Philadelphia. Studeerde aan de Tempel-universiteit. Zijn belangstelling blijkt zich niet alleen tot de lichte muziek uit te strekken. Hij heeft zelfs een grote interesse voor de klassieken; daarnaast heeft hij veel plezier in het samenstellen van goede lichte programma’s.
Mr. Sinclair zal maar weinig last van microfoonkoorts gehad hebben tijdens z’n eerste vrijdagavond-Vara-uitzending. Al van zijn dertiende jaar speelt de radio een rol in zijn leven. Hij had toen, waarschijnlijk met behulp van vrienden, in een flatgebouw een radiozender gemaakt, die het gehele gebouw van onder tot boven van muziekprogramma’s voorzag. Door andere experimenten, o.a. ook op het terrein van de televisie, maakte Sinclair zich de kneepjes van het vak eigen.
„Per expresse” heet de uitzending, die vrijdagsavonds de ether ingaat. Dit programma pretendeert de nieuwste Amerikaanse hits te brengen, gekruid met een gezellig babbeltje. Als een plaat al in Nederland uitkomt, neemt Nederlands nieuwste disc-jockey hem niet. Een gezonde stelregel, dunkt ons.
Er circuleren berichten, dat Michiel de Ruyter, die enkele weken geleden zijn laatste Avro-jazz-uitzending verzorgde, voor de Vara gaat werken. De voorbereiding vindt in ’t diepste geheim plaats. Wanneer deze plannen werkelijk tot uitvoering komen, hebben we te doen met een zeer merkwaardig en vreemd geval. Felleman kreeg ontslag, omdat hij (al jaren) labelmanager was bij een grote Nederlandse platenfirma. De Ruyter is ook, zij het niet in vaste dienst, verbonden aan een andere grote Nederlandse platenfirma. Maar nu schijnt de Vara plotseling geen bezwaar meer te maken tegen koppeling van deze betrekking aan een radiofunctie. Het blad Muziek Express merkt naar aanleiding hiervan geestig op, dat de Avro nu het beste maar Felleman in dienst zou kunnen nemen.


Het programma „Per expresse” zou slechts 5 keer uitgezonden worden, t.w. op 1, 15 en 29 augustus en op 12 en 19 september 1958. De uitzending begon altijd om 22:10u en werd in de gids voorzien van de volgende informatie: De nieuwste platen uit de USA worden gepresenteerd door Ray Sinclair. Willem zal dit programma beslist met veel plezier beluisterd hebben en behoorlijk ontevreden zijn geweest toen dit weer verdween uit de ether. En zijn beklag hierover? Dat kon hij Jan Prins laten doen.





Syphillis
(anonymus)

Nee, Willem, zó spel je dat niet! 😛
In onderstaand artikel, dat eerder verscheen in Amor’s Magazine, nr. 6 en 7, poogt Willem – maar dan wel anoniem – ons (nou ja: de lezer van driekwart eeuw geleden) te waarschuwen tegen de gevaren van syfilis, een ziekte die door alle „nevenhandelingen” die de Tweede Wereldoorlog met zich meebracht, in de jaren ’40 de kop weer opstak in Europa. „Onze” schrijver was ook werkelijk van alle markten thuis, hè? Maar de stijl is, zelfs voor die tijd, een tikkel oubollig, van dat hééle oubollige, weet u niet? Een beschrijving van een dergelijke soa in deze bewoordingen („slangetjes”!) verwacht je in Wilhelminisch Duitsland, Victoriaans Engeland of het Frankrijk van de vroege Derde Republiek, maar toch niet meer in de door velen als „verlicht” beschouwde twintigste eeuw? Zou Willem leentjebuur hebben gespeeld bij schrijvers van een halve eeuw vóór hem? Dat is geenszins ondenkbaar. Maar leest u vooral deze prachtige beschrijving van een niet zo prachtige aandoening.



Met dit artikel willen wij geen preek afsteken, maar U zult hiervan alleen wijzer worden.

Lach om het leven, geniet er van, lach om onze verhalen e.d., maar laat ons ook even nadenken.
Wij aarzelden eerst om dit artikel te plaatsen, maar besloten toch om de taak van de ouders en ouderen over te nemen en U te waarschuwen.
Er kan over deze ziekte veel geschreven worden, sommige doen het in geleerde, onbegrijpelijke woorden. Anderen verkondigen het met minder fatsoenlijke woorden, wat onder de toehoorders erotie verwekt. Op de ongezonde nieuwsgierigheid wordt gespeculeerd. Om geleerd te doen wordt er met Latijnse namen gegoocheld. Wij trachten het op onze manier te doen en U te waarschuwen ....


Onder de microscoop gezien is de Syphillis-bacil niets anders dan een klein, langwerpig en dikkoppig slangetje, dat zich voortdurend heen en weer slingert, de kop dreigend opheffend, en zonder oponthoud zich staartklappend voortbeweegt, om toch maar een gaatje te vinden waaruit vers voedsel kan gezogen worden.
Steeds is ze onverzadigd, die met het blote oog onbespeurbare slang, maar juist door haar microscopische afmeting is ze gevaarlijker dan de venijnigste boa in het oerwoud. Mensenkinderen zien haar niet, noch voelen het dreigend gevaar, dat steeds rond hen sluipt. Wee het lichaam dat door hen veroverd wordt! Ze jubelen hun vreugde uit, ze dansen van genoegen en zuipen van het nog krachtige bloed. Maar ook het verse vlees wordt niet vergeten. Gulzig zetten ze er hun tanden in, slokken het in, maar hun honger blijft onverzadigbaar. Op de verst afgelegen delen van het nu reeds aangetaste lichaam boren ze zich van kop tot staart in.
Wel worden ze in hun schadelijke werking door de rode en witte bloedcellen gestoord, maar nooit behaalden deze kleine, dappere krijgertjes de overwinning. De overmacht is te groot, want de vijand vermenigvuldigt zich in een onnavolgbaar tempo. Ze dringen zich nochtans niet zo talrijk in de nieuwe vesting. Eerst bevinden ze zich met millioenen, neen milliarden in een besmet lichaam. Ze wemelen en wriemelen wroetend in de te klein geworden ruimte. Ze vinden nog nauwelijks voedsel, maar onverstoord zoeken ze naar een opening, die nieuwe voeding, zo noodwendig voor hun vermenigvuldiging, kan verschaffen.
En ze ontdekken die opening, als twee lichamen één worden. O, enkele honderden vinden deze uitweg waarnaar zo verbeten geloerd werd. Maar de indringers jubelen hun geluk uit, want weer hebben ze een mensenkind ten val gebracht. Ze vermenigvuldigen zich allerspoedigst, nog voor ze de vraatzucht aan de weefsels verzadigen. Dit proces duurt tien tot twaalf dagen. Dan zijn ze in aantal sterk genoeg om de aanvallen der witte en rode bloedlichaampjes met succes af te slaan en kan het vernietigend en slopend werk tegen het bestormd lichaam aanvangen.
En zo gaat het dan weer verder, immer verder, immer loerend naar een nieuw slachtoffer, het mensenkind, dat het gevaar der venijnige en dodende slangetjes niet ziet, niet kent of niet begrijpt. Hij laat zich verleiden door een fijn beschilderd gezichtje, waarvan het laagje poeder, en de rouge op lippen en wangen, de fijne bloedrode, op schrammetjes gelijkende kurvingen of de licht ontstoken puistjes, kentekens van het syphillis, camoufleert tot een effen, gladde huid, die hem met heel zijn wezen naar dat schone lichaam laat hunkeren. Hij ziet niets, behalve die fraaie donkere ogen, melancholisch van moeheid, teweeggebracht door het immer knagend gevoel der slangetjes. Maar juist daarom floersen de ogen zo verleidelijk, nog verhoogd door de zo kunstig aangebrachte blauwe verf op de oogleden, alsmede het fijn geronde, pekzwarte koolstreepje, dat de weggeschoren wenkbrauwen moet vervangen. Maar alles bundelt zich samen om hem te verleiden, om hem in haar netten te verstrikken. Een koket hoedje, schuin op haar blond gekruld kopje geplaatst, versierd met een brede, uitdagende glimlach en lonkende ogen, doet de rest. Hij zwicht voor haar schoonheid, hij is voor haar voeten neergevallen, tevens voor de onzichtbare slangetjes het hoofd buigend.
En zelfs als hij de ogen opent kan hij alleen haar verleidelijke gestalte in de dunne geraffineerde toiletten ontwaren, die zonder naakt te tonen, toch veel verraden. Hij kan zich alleen haar lichaam inbeelden dat hij in gedachten van deze dunne, half doorzichtige stoffen ontdaan heeft. Zijn keel wordt droog, het bloed stroomt naar zijn hoofd, zijn ogen puilen uit hun kassen en glinsteren vervaarlijk. Zijn polsslag versnelt hevig, evenals zijn hart, dat met een razende drift vergiftigd. wordt.
Ha, die blonde schoonheid te bezitten, zich aan haar te binden, is nog zijn enige verlangen.
Zij weet het, zij gunt het hem, en daarom slingeren haar ranke, fluweelzachte armen zich lonkend rond zijn hals. Zij drukt haar boezem tegen zijn borst, hem daarbij smachtend in de ogen kijkend. Hij voelt het jagen van haar borst, die er om schijnt te vragen, neen, te eisen! Dan plukt hij de eerste kus van haar lippen en voelt zich zo gelukkig als een kind, dat met het eerste lentegloren ook de eerste bloem in de weide plukt.
Als de vochtige lippen hem met een warme streling verdoven, dan is deze kus voor hem als de chandoo (rookbare opiumvariant, verkregen door het zeven en koken van rauwe opium, Red. NB) voor een opiumschuiver. Op het ogenblik van dat gevlei, dompelt hij zich vol overgave in dat machtige genot en ziet daarin niets anders dan een ongelooflijke zalige voldoening, een dumping op zijn verlangen. Doch hij merkt niets van die gevaarlijke slangetjes, die springen en dansen, in blijde verwachting, weldra een nieuw slachtoffer te zullen veroveren.
Al denkt hij wel te veroveren, is het hijzelf die overmeesterd wordt, want het vrouwenlichaam weet zich naar zijn verlangen te plooien. Ze weert wel eerst zijn zoekende en tastende bewegingen, maar toch lacht ze hem uitdagend toe, opdat hij meer kracht achter zijn pogingen zou zetten .... Ze laat hem voelen dat hij haar overwint. Dat stemt de man gelukkig, maakt hem trots en verwaand, en daardoor blind.
Ze speelt de verslagene, en op zijn bevel glimlacht ze met gesloten ogen, de comediante.
Ze gebaart naar zijn zoenen en liefkozingen te hunkeren; zij fleemt en vleit hem .... Maar in gedachten rekent ze reeds uit hoeveel ze aan hem kan verdienen en op welke wijze het haar het best zou gelukken om uit hem zoveel mogelijk munt te slaan.
Hij, de stumperd, ziet dat veinzen niet eens. Hij weet niet dat ze haar liefde in guldens omzet. Hij weet niet meer dat enkele huizenblokken verder een vrouw op hem wacht, die hem werkelijk bemint, met hem zou strijden, vreugde en smart delend, om hun geluk op vaste basis te vestigen. Hij denkt niet aan de kinderen, die hij bij haar nog zou kunnen verwekken. Kinderen, die dan dezelfde slangetjes in het lijf zouden hebben als hij.
Ja, die duivelse slangetjes, ze jubelen en schreeuwen van pret, want een nieuw voedselreservaat viel hen te beurt. Maar hij, het slachtoffer van zijn driften, hij voelt de in zijn lichaam sluipende slangetjes niet, evenmin horen zijn mensenoren hun vreugde.
Met honderden vangen die slangetjes dan hun vernielend werk aan, want voor hen strekt zich een vruchtbare bodem uit.
Maar daarmee is het nog niet geëindigd. Zijn huid, zijn kostbare levensorganen worden aangetast. De slangetjes worden met het uur driester. Ze gaan niet meer zo stiekem te werk, maar laten hun tegenwoordigheid goed blijken, alhoewel hij nooit kan voorzien waar het kwaad aan het licht zal komen.
Hij denkt het eerst aan de ingang .... Doch zijn mond wordt dra een kwal. Of zijn linkeroor wordt weggevreten, of een oog, soms een vingertop. Dan weer vreten ze de huid rond de navel weg. De honger drijft de slangetjes voortdurend rond en ongestoord komen meer en meer monden hun deel van de kostbare weefsels opeisen. Als pestbuilen springt z’n huid op verschillende plaatsen open, tot hij tenslotte nog één zwerende etterbuil is.
Gelukkig is de wetenschap ver gevorderd. Ze kan met krachtdadige middelen ingrijpen, als hij wil!
Merendeels is hij beschaamd en durft zijn ziekte niet bekend maken, omdat hij hierdoor tevens zijn zonde moet bekennen.
Plots herinnert hij zich, nog zoiets als een echtgenote en kinderen te hebben. Vooral een echtgenote aan wie hij niets durft bekennen. Maar dan herinnert hij zich plots nog met haar geleefd te hebben. Ja, hij heeft buiten de sletten zich ook nog aan zijn vrouw gewaagd.
De angst snoert zijn keel, want hij weet dat zijn gevreesde ziekte besmettelijk is. Het zijn geen negen kansen op tien dat zijn vrouw nu eveneens ziek is. Neen, honderd per honderd mag men er zeker van zijn dat ook zij reeds aangetast is ....
Vertwijfeld, ten prooi aan diepste neerslachtigheid, zoekt hij dan in een herberg vergetelheid. Zou hij al dan niet een dokter raadplegen? Voorzichtig polst hij naar enkele kwakzalvers-methoden. Of hij aangetast is? Maar kerel, voor wie zag men hem aan! Hij!

Neen, het is voor een vriend, en U weet hoe zulke kerels zijn. Een grote mond, maar in hun hart zo laf als een haas. Z’n vriend, ja, voor die was het te beschaamd om een dokter te raadplegen. Mijnheer .... maar zeg, vooruit ermee: kent U een middel?
Op de goede afloop drinkt hij de zoveelste borrel, niet vermoedend dat juist alcohol de beste meststof voor de slangetjes uitmaakt.
Nu schijnt het wel op zijn blaas geslagen. Ondragelijke pijnen kwellen hem. Met verwrongen gelaat zondert hij zich van de anderen af, de hoed diep over de ogen getrokken. Hij knarst op de tanden en bijt de lippen stuk, als deze nog niet door de ziekte weggevreten zijn. Hij bekijkt zijn hand, die zijn vrouw eerst met een zalfje bestreek en dan met een neteldoek omwonden heeft.
Een zweer, heeft hij gezegd. Maar het beterde niet. Dan valt zijn oog op een klein briefje, dat lijders aan zijn ziekte zich vrijwillig en kosteloos zouden laten verzorgen. Onderaan in vette letters stond er op te lezen dat geheimhouding verzekerd was. Geen navraag naar naam en adres zou gedaan worden. Dat beviel hem nog het best.
Dat is de eerste pas naar de genezing. Ze is echter niet zo vlug voltrokken, en het vraagt jaren behandeling, want die vermaledijde slangetjes laten zich niet zo vlug verdrijven. Merendeels is het nog de schuld van de patiënt zelf indien de dokter niet in de genezing slaagt.
De geneeskunde heeft de nodige wapens tegen het syphillis gevonden. Men mag er zeker van zijn dat de bacillen overmeesterd worden en dus het herstel mogelijk is.
Doch het vraagt een jarenlange behandeling, terwijl de patiënt zich al die tijd volledig moet onthouden. Oh neen, hij mag zich niet te vlug laten verleiden door een schijnbare genezing, want het allerlaatste slangetje is toch zo moeilijk te doden. De slangetjes weten zich goed te beschermen. Zij zijn er aan gewend tegen allerlei dodende of vergiftigende vreemde strijders te kampen. Maar ze worden geslacht, die slangetjes, zodat ze wanhopig in allerlei denkbare hoekjes en gaatjes van ’t lichaam vluchten, waar ze zich met hand en tand verdedigen. Vele sneuvelen. Enkele zijn slechts bedwelmd en weten zich te herstellen. Zij weten evenwel dat de vijand waakt en houden zich koest, jarenlang als het moet! De duivels hebben een engelengeduld en verlaten pas hun ondoordringbare schuilplaatsen als ze weten dat hun geen tegenstand meer zal geboden worden. Zo verslagen, moe en dood-op als ze waren, zo vrijpostig, levend en brutaal banen ze zich voor hun smulpartijen wederom een weg naar de lekkere weefsels.
Soms worden ze ook wel uit hun schijndood gewekt als de patiënt denkt het beter te weten dan de dokter. Hij voelt toch niets meer, en hoe lekker fris het bloed z’n wangen kleurt! Ja, hij is helemaal fit en wel. Waarom dan nog langer gewacht? Men leeft toch maar eens, en zeur nu niet meer.
Maar hij zal voortaan oppassen .... Alleen nog maar zijn vrouw, of .... anders zal hij nog beter uit de ogen kijken. Tenslotte was dat hele geval toch nog zo levensgevaarlijk niet en kwam hij er tamelijk goedkoop af!
Hij maakt het zijn vrouw lastig, maar deze wil niet toegeven, tenzij de geneesheer verklaart dat alle gevaar geweken is.
Hij denkt het beter te weten dan de dokter. Bah, tenslotte voelt hijzelf toch het beste hoe zijn lichaam zich gedraagt! Het gaat fijn!
De slangetjes houden zich heel koest. Ze geven geen kik, en hij acht zich een heel wijze kerel, eindelijk een man vol ondervinding. Hij houdt een knalfuifje en wil de verloren tijd inhalen.
Doch in het midden van zijn overwinning worden er plots loden gewichten aan zijn benen gehangen. Moeizaam strompelt hij verder: de slangetjes zijn ontwaakt, en door de honger naar mensenvlees gedreven, vreten ze de organen van de domme man weg.
Het kon nog erger wezen. In de bestrijding van het syphillisgevaar zijn sommige slangetjes zo verstandig zich in de hersenpan een schuiloord te zoeken, tussen de kronkels van de weke massa. Ze zijn daar onbereikbaar!
Daar zijn ze het gevaarlijkst. Ze vermoorden dat lichaam niet, noch vernietigen ze de weefsels, maar wel het vernuft, het intellect.
Ogenschijnlijk is de man gezond en bezit hij de volle kracht van het leven, doch zijn verstandelijke vermogens worden aangetast en verminderen met de dag. Het wordt echter niet zo vlug opgemerkt en misschien worden zijn ietwat gekke en geen houvast hebbende ideeën nog als genieus aangezien, want alleen van een genie kan men onbegrijpelijke daden verwachten.
Het pseudo-genie kan een bankier wezen, de bestuurder van een handelsbank, of een legeraanvoerder, misschien ook wel een minister. In hun handen berust de verantwoordelijkheid over vele bezittingen en soms ook mensenlevens, zoals een mijningenieur, of een architect, die een lange brug of hoog gebouw moet ontwerpen.
Maar dan komt de catastrophe. De slangetjes hebben al een heel stuk van de hersens weggevreten en als de eerste hoofdpijnen hem dwingen het hoofd te betasten, komt de ontnuchterende voorbode het verlies van zijn verstandelijke vermogens aantonen .... De brug of het huis door zijn handen op papier ontworpen vallen in .... De bank springt .... Effecten vallen in duizelingwekkende vaart naar beneden .... Of duizenden jonge soldaten laten hun leven op het slagveld.
De slangetjes hebben eens te meer hun schadelijke taak volbracht en bewezen de domme mens in hun macht te hebben.
Gij, jongeman of jongedochter, hebt gij de gevaren al eens goed onder ogen genomen? .... Weet gij eigenlijk goed wat Syphillis is?
Hoe dikwijls, toen ik militair was, heb ik niet horen verklaren: „Het is een soldatenziekte .... Bah, binnen enkele weken is het genezen.”
Zeker, men geneest er van, zelfs twee, drie, vier, vijf maal toe, behalve de eerste!
U hebt goed gelezen, Syphillis is geneesbaar en wordt honderd per honderd genezen als de patiënt zich in de eerste twee stadia der ziekte laat verzorgen, 14 dagen na de besmetting. Maar nooit, begrijp goed, nooit is men het volkomen. Men is vlugger vatbaar, en bij het minste alcoholverbruik wordt men ongemakkelijk (Noot Redactie: Dit is theoretisch niet juist, maar practisch wel).
Nu doet een mens wat hij wil. Hij is meester over zijn lichaam, doch niet de meester over zijn nazaten. Syphillis is erfelijk. Tot in derde, zelfs vierde generatie wordt de bacil met de geboorte meegegeven. Dus, een mensenkind, dat geen schuld treft, draagt er de gevolgen van!
Sommige ouders trachten zich te verontschuldigen met te beweren: „Ach ja, ik weet het, maar het was een jeugdzonde. Ik meende het werkelijk met haar, maar zij was een slet, die zich voor geld verkocht.”
Woorden kunnen de gevolgen niet uitwissen, maar schande is het niet. Ieder mens is vatbaar, en alhoewel het beter is te voorkomen dan te genezen, moet het onder ogen worden gezien dat er slangenslachtoffertjes zullen en blijven vallen. De ongelukkigen moeten wederom recht geholpen worden. Daarom, wees uiterst voorzichtig. Het leven is geen kinderspel!
Syphillis vervormt ook het gelaat, het is te zeggen, de bijzondere kentekens van de erfsyphillis zijn een sterk, hoog en gebogen voorhoofd met een kort, nijdig wipneusje.
Maar U, vrouwen of mannen, denkt nu niet veilig te zijn als hij of zij deze symptomen niet vertoont. Bij de derde, vierde of soms ook wel bij geen enkele generatie kunnen deze bespeurbaar zijn.
Besmette vrouwen of mannen zijn natuurlijk het grootste gevaar voor de maatschappij, doch het is niet noodzakelijk met hen liefdesbetrekkingen te onderhouden om besmet te worden. Een kus is ook al voldoende, en sterker nog, een sigaret die hij of zij in de mond heeft gehad en aan de partner eventjes uitleende, omdat deze zijn provisie opgerookt heeft. Eveneens kan een glas of kopje waaruit de besmette gedronken heeft, het vergif in een ander lichaam brengen, net als de tandenborstel, of ook wel· het toilet, waar een gans onbekende de volgende gebruiker aantast.
Men hoeft dus niet beschaamd te zijn als men deze ziekte heeft, en nog minder mag men er schande over spreken. Dat doen enkel enggeestigen, geen weldenkenden.
Daarom kan men maar één goede raad geven: wees zuiver op Uzelf, vooral als U in contact komt met onbekenden, of zelfs bekenden, al heet ze Anna van het hoekje of Piet van naast de deur.





Enkele foto’s uit de provincie Luik
Roger Schenk

Deel eenentwintig in een serie foto-impressies van de plaatsen van handeling van de Bob Evers-serie beperkt zich niet tot een enkele stad, maar neemt (het oostelijk deel van) een gehele provincie onder de loep. Toevallig heet de provincie hetzelfde als de hoofdstad ervan: Luik/Liège/Lüttich; inderdaad: in drie talen, want zoals iedereen ongetwijfeld weet, is België officieel een drietalig land: in de Deutschsprachige Gemeinschaft – voorheen Oostkantons en daarvoor Eupen-Malmedy – in het uiterste oosten van de mooiste Belgische provincie wonen circa 100.000 mensen die Duits als moedertaal hebben. Het gebied heeft sinds de val van Napoleon onder verschillend bestuur gestaan en werd na het Verdrag van Versailles in 1919 samen met het tot dan toe neutrale, de naam zegt het al, Neutral-Moresnet bij België getrokken met als gevolg de meest bizarre grenslijn tussen België en Duitsland die men zich in zijn koortsdromen maar kan voorstellen. Doch dit allemaal geheel terzijde, want zo ver oostelijk komen Jan, Bob en Arie niet.


Kaartje van de provincie Luik.
De nummers 1 t/m 10 geven aan waar de foto’s hieronder zijn gemaakt
.



In de eerste 31 delen van de serie komt zeven- of achtmaal een FN voor, waaraan Van der Heide een aantal malen het pleonasme „van Belgische makelij” of soortgelijke bewoordingen toevoegt. Deze wapens worden nog steeds gemaakt in deze sinds 1889 bestaande Fabrique Nationale de Herstal in Herstal, een niet al te aantrekkelijke voorstad van de stad Luik. (1)



Wie vanuit het noorden komt om vanuit Luik velden, vlaktes, weides, toendra’s, pampa’s, prairies, venen of woestijnen te zoeken waarop een zekere heer Parsons zou kunnen landen, komt – als hij zich tenminste laaft aan London Tonic of Coca-Cola in plaats van het spul dat Van der Heide zelf bij voorkeur dronk – normalerwijze eerst terecht in Chênée. Willem maakt als gebruikelijk weer een potje van de volgorde, maar ik zal proberen de normale volgorde aan te houden.
Toen Chênée nog een zelfstandige gemeente was (dus tot 1977), was dit prachtige gebouw, dat in Amsterdam niet misstaan zou hebben, het gemeentehuis, maar sinds Chênée een stadsdeel is van de stad Luik, is dit het politiebureau, schilderachtig gelegen aan de boorden van de Vesder (Frans: Vesdre, Duits: Weser, niet te verwarren met de rivier die door de stad Bremen stroomt)
. (2)



Willem noemt in „Kunstgrepen met kunstschatten” in totaal vijf dorpen „die het formaat hadden van kleine stadjes”. Op vier van de vijf dorpen mag dat van toepassing zijn, maar zeker niet op Romsée: in 1977, toen het door de gemeente Fléron werd geannexeerd, telde het dorp 4014 inwoners.
Op hun zoektocht naar de heer Parsons met zijn schilderijen in zijn vleugels zullen Jan, Bob en Arie geen belangstelling hebben gehad voor deze fraaie Église de la Sainte-Vierge-Marie, maar de hoofdweg draait om deze kerk heen, dus ze moeten hem, net als de redactie van de
Nieuwsbrief, in ieder geval gezien hebben, al zag ze er destijds iets anders uit: in 1960, dus net na het avontuur van de schilderijensmokkel, werd de bakstenen buitenzijde van de kerk wit geverfd. (3)



Wie de weg volgt, komt vanzelf in Fléron, sinds 1977 de hoofdplaats van de gelijknamige gemeente, gelegen op het Plateau van Herve; de vroegere rijkdom van dit voormalige mijnbouwgebied is nog steeds zichtbaar in dit prachtige gemeentehuis. (4)



Een eindje noordwaarts, in de Ri des Moulins-vallei, aan de rand van hetzelfde Plateau van Herve, komen de jongens door Bellaire. Willem begint zijn beschrijving van de route van Jan, Bob en Arie in deze plaats („Kunstgrepen”, p. 179 HC), maar aangezien ze onmiddellijk daarop in Barchon terechtkomen, weten we zeker dat Willem het niet bij het recht eind had. Bellaire is bekend door de hier afgebeelde, in zijn huidige vorm uit 1726 daterende Église Notre-Dame de la Visitation, met in het portaal een piëta van polychroom hout uit de late veertiende eeuw. Omdat deze Madonna tóch geen laat-veertiende-eeuwse versie van „Like a virgin” of „La Isla Bonita” zingt, is het begrijpelijk dat Jan, Bob en Arie geen aandacht aan haar besteden, maar nog steeds volharden in de jacht op Parsons. (5)



Na Bellaire komen de jongens eindelijk op het idee om intelligent uitziende Belgen te vragen of ze soms een lichtgroene Chrysler of tomaatrode Ferrari hebben gezien. Een ervan weet te melden dat een half uur voor hen een tomaatrode sportauto de kant van Barchon op is gereden. In Barchon, tot 1977 een zelfstandige gemeente, zullen ze ongetwijfeld deze Église Saint-Clément zijn gepasseerd, maar zonder op of om te kijken en dat is ronduit jammer, want op het kerkhof achter deze kerk bevindt zich o.a. het familiegraf van de familie Malherbe. De oud-regisseur van Lalou Lalonde zal toch niet ...? (6)



Barchon is sinds 1977 geannexeerd door de gemeente Blegny. Dat deze gemeente wereldberoemd is door de bezoekersmijn, interesseert Jan, Bob en Arie nauwelijks, maar ons natuurlijk wel, omdat wij ons de vraag van de Jehova-kok van de „Roos van Dekama” eerder in hetzelfde boek maar al te goed kunnen herinneren:
„Kolen!” zei hij, met een klank vol afschuw in de stem. „Heb je al eens over kolen nagedacht?”
„Alleen als het koud is,” zei Arie.
De kok knikte droevig, als had hij zoiets wel verwacht. „Onnadenkend. Kolen! In de mijnen werken de mensen zich dag en nacht een rotje ervoor en wij smijten ze in de kachel.”
(7)



Jan, Bob en Arie worden door wegwerkers die de Ferrari ook hebben gezien richting Blegny gestuurd; na de steenkolenmijn, die overigens tot 1980 in gebruik was, draait de weg naar rechts; Jan, Bob, Arie en (een halve eeuw later) ik namen de tweede zijweg links. Eerstgenoemde drie kwamen door een pluk bos dat in hun tijd al aanzienlijk uitgedund werd en laatstgenoemde constateerde in 2022 dat het grootste deel van het bos verdwenen is en dat er in de buurt een nieuwbouwwijk is verrezen, hetgeen het benaderen van het wigvormige terreinpunt op een helling („Kunstgrepen”, p. 185) lastig maakte, maar via een kronkelige bosweg vol bloeddorstige insectenmormels wist ik het „veld van Parsons” toch te bereiken. Afgezien van de enkele bomen die sindsdien in het midden van het driehoekige veldje zijn gegroeid, ziet het terrein zelf er nog net zo uit als we ons dat voorstellen in de tijd van Kresse, Miller en Parsons!
Aan deze tocht gingen uren voorbereidend zoekwerk op Google Maps vooraf; uiterst merkwaardig dat uitgerekend dit driehoekige terrein – voor zover ik heb kunnen nagaan het enige driehoekige terrein tussen Luik en Eupen – de tand des tijds min of meer ongeschonden heeft doorstaan! Nog merkwaardiger ik dat terrein wist te vinden; als je maar weet waar je moet zoeken …
(8)



Je zou het misschien niet zeggen, maar de provincie Luik is een van de Belgische provincies die het vaakst zijn bezocht door de drie jongens. Niet alleen in „Kunstgrepen”, maar Bob en Parsons moeten deze provincie doorkruist hebben in een stalen pijp, Jan en Arie in een vrachtwagen van De Goederen („Ali Roos”); in „Laarzenvrouw” beleven ze weinig plezier in Spa, maar de stemming is beduidend beter in „Smokkelspoor”, wanneer ze op een helling aan de noordkant van een heuvel boven Spa liggen te doezelen in de zon. (9)



Ze hebben daar op die helling bij Spa de grootste lol omdat ze Maikel Landleben eerder die dag op één schoen en met een gescheurd colbertje in de buurt van de Gileppe uit de auto hebben gezet. De Gileppe is een riviertje met een stuwdam erin, die op 28 juli 1878 door koning Leopold II officieel werd geopend. Het oorspronkelijke doel van de stuwdam was het voorzien in bruikbaar water voor de textielindustrie in de omgeving van Verviers. De dam is wijd en zijd bekend omdat er een grote zandstenen leeuw bovenop staat, die uitdagend kijkt in de richting van de toentertijd vijf kilometer verderop gelegen grens met Pruisen bij Eupen. Het omringende bos, het Hertogenwoud, heet in het Frans en Duits merkwaardigerwijs le resp. der Hertogenwald en is uitermate geschikt voor lange wandelingen, maar ik raad u aan om daarbij in tegenstelling tot Maikel Landleben twéé schoenen te dragen. (10)








De Nieuwe GIL 9
John Beringen & Roger Schenk

Terug van weggeweest:
Politiek satirisch en volkomen
onafhankelijk blad voor
Nuchtere Nederlanders
De Nieuwe GIL Nr. 9

Postbus 278
2500 AB Den Haag


20 juli 2022


Al Qaida wil alle samenzweringssites van 9/11 sluiten


Ruim twintig jaar na de aanslagen van 11 september 2001 slaat Al Qaida met de vuist op tafel. De terreurorganisatie ergert zich mateloos aan de tientallen „samenzweringssites” die beweren dat de aanvallen in feite een „inside job” zouden zijn. Al Qaida bevestigt nogmaals dat het als enige verantwoordelijk is voor de aanvallen op het World Trade Center en het Pentagon en vindt dat het belasterd wordt door deze desinformatiesites.

Slechte publiciteit
De terreurbende publiceert in het laatste nummer van haar officiële tijdschrift „Inspire” een interview met een advocaat die lid is van de organisatie en die bevestigt dat hij verschillende procedures zal voeren tegen „samenzweringssites”: „Wij kunnen en mogen dergelijke desinformatie niet tolereren, want wij hebben veel geïnvesteerd in deze daden en het is gewoon onfatsoenlijk dat Westerse leerling-journalisten of wat daarvoor door moet gaan dit een samenzwering noemen.”
Sinds de aanslagen zijn er verscheidene, vaak drukbezochte sites op het internet ontstaan. Deze sites, die vooral zeer actief in de Verenigde Staten en Europa zijn, proberen hun lezers uit te leggen dat de aanslagen in feite een samenzwering van de Amerikaanse staat waren, waarbij gebruik werd gemaakt van verschillende technologieën en netwerken. De aanslagen op het World Trade Center en het Pentagon zouden volgens de lezers van deze site bedoeld zijn om een invasie van Afghanistan en Irak

te rechtvaardigen. Hoewel de meeste van deze sites tot nu toe niet serieus werden genomen vanwege de aangevoerde argumenten – variërend van de afwezigheid van een vliegtuig in het Pentagon tot drones, optische illusies, mini-kernreactoren onder het WTC –, meent Al Qaida van zijn kant dat er aan de terreurorganisatie significante imagoschade is toegebracht.

Samenzweringstheorieën winnen terrein
„Voordat we het weten, gelooft niemand meer in de officiële versie van de aanslagen,” legt advocaat Hammerroetspong uit. De te starten juridische procedure is bedoeld om te proberen de algemene trend te keren waarin de complottheorieën veel terrein hebben gewonnen. „Als niemand ons meer als de daders van de aanslagen beschouwt, hoe kunnen we dan nog geloofwaardige terroristen zijn?”
De organisatie erkent dat de sites enorme materiële (in de vorm van miljoenen dollars) en immateriële (verlies van geloofwaardigheid) schade aanrichten. „We zien ook dat steeds meer verlichte mensen beweren bij Al Qaida te horen terwijl ze dat niet zijn,” zegt een andere functionaris van de terreurorganisatie. Hij verwees ook naar twee recente gijzelingsacties in Èze (Frankrijk), waar de daders beweerden deel uit te maken van het terroristische netwerk. „Zeer slechte publiciteit,” concludeerde de functionaris, die zich nogmaals het recht voorbehoudt om juridische stappen te ondernemen.





Wat is het verschil tussen de afbeelding links en de afbeelding rechts?
(Oplossing op blz. 4 van De Nieuwe GIL)



Duitsland levert met helium gevulde Gepard-tanks aan Oekraïne om te voorkomen dat ze als „zware wapens” gelden



BERLIJN (Reuters) – Weken lang verzette de nieuwe Duitse regering zich om zware wapens aan Oekraïne te leveren, niet alleen omdat zij zich zorgen maakte dat Rusland een dergelijke stap als oorlogsverklaring zou opvatten, maar ook omdat de huidige bondskanselier Scholz (SPD) een politiek geestverwant is van de Russische dictator Poetin. Sterker nog: Schröder, de man die van 1998 tot 2005 bondskanseliertje mocht spelen namens diezelfde SPD, beroemt zich erop een persoonlijke vriend van de Russische agressor te zijn. Maar nu is de kogel dan toch eindelijk door de kerk/moskee/synagoge* (* doorhalen wat niet verlangd wordt): op dit moment worden dan toch vijftig zogeheten Flugabwehrkanonenpanzer van het „Gepard”-type klaargemaakt voor levering aan Kyiv. Een zeer geraffineerd trucje maakte deze levering mogelijk, zonder de nazaat van Stalin te zeer tegen de haren in te strijken.

„De Gepard-tanks worden hermetisch afgesloten en vervolgens zolang met helium gevuld tot ze niet meer als „zware wapens” gelden,” verklaart generaal-major Karl-Heinz Johann ons op het Berlijnse vliegveld Tegel, waar de tanks op dit moment ingeladen worden. „Integendeel,” knipoogt hij, „je kunt ze nu zelfs „vederlichte wapens” noemen.”
De spreker wijst op een soldaat die een vier meter boven de landingsbaan zwevende Gepard aan een touwtje naar een gereedstaand Transall-toestel van de Bundeswehr brengt: „Kijkt u eens! Deze methode maakt het in- en uitladen hartstikke eenvoudig en bovendien hoeven wij niet te letten op de maximale laadcapaciteit van het vliegtuig.”
Na het te bestemder plaats uitladen hoeven de Oekraïense soldaten enkel en alleen nog enkele van de dichtgemaakte openingen te openen, zodat het helium kan ontsnappen en zij een kant en klare Flak-tank tot hun beschikking hebben.
Plotseling gilt een soldaat Duitslands meest gebruikte woord (en dat is dus niet het woord geil zoals Bruce and Bongo in 1986 meenden te constateren): „Scheiße! Het touw is gebroken!” Hij wijst op een langzaam richting horizon verdwijnende tank. „Zullen wij hem snel met een nog niet opgepompte Gerard neerschieten, Herr Generalmajor?”
Johann maakt een vinger nat en houdt die omhoog in de wind. „Hm … de wind komt pal uit het westen. Nou ja, denk an mich und lass ihn fliegen. Met een beetje mazzel komt hij bij de juiste personen terecht.”




Het politiek commentaar van …


Op 14, 15 en 16 maart mochten wij weer naar de stembus. Ditmaal ging het om de verkiezingen voor de diverse gemeenteraden. Waar Nederland in 1990 nog kon bogen op 774 gemeenten, is dit aantal per 1 januari 2022 teruggebracht tot slechts 345. Schaalvergroting was het toverwoord! Het leverde op korte termijn aardig wat bezuinigingen op … maar tevens een steeds grotere kloof tussen burger en politiek. Steeds grotere gemeenten met fantasienamen als Berkelland, Koggenland, Lansingerland, Molenlanden, Opsterland, Smallingerland en Zwartewaterland zorgen ervoor dat de burger niet meer weet in welke gemeente hij vandaag nou weer woont (terwijl zijn huis toch al een halve eeuw op dezelfde plek staat), wat de hoofdplaats van zijn nieuwe fusiegemeente nou eigenlijk is of tot welke politicus hij zich moet wenden met een onoverkomelijk probleem. Sterker nog: die plaatselijke politici kent hij alleen van de lokale tv, zoals hij de landelijke politici alleen kent via de landelijke media. Het gevoel bekruipt hem dat men maar beter meteen alle gemeenten in dit land kan opheffen en alles rechtstreeks vanuit Den Haag kan besturen, want de politici daar staan net zo ver van hem af als de mensen die een gooi doen naar een zeteltje in de gemeenteraad van Beekdaelen, De Fryske Marren, De Wolden, Hollands Kroon, Meijerijstad, Utrechtse Heuvelrug of Wijdemeren. In sommige gemeenten stemde men dan maar ten einde raad – als men überhaupt al ging stemmen – op de bekende landelijke populistische partijen;

toen men inzag dat die veel geschreeuw, maar absoluut geen wol produceerden, ging men massaal op lokale partijen en partijtjes stemmen, in de hoop zo toch een bekend gezicht in de gemeenteraad te krijgen. Vaak zijn dat niet eens echte politieke partijen, maar een soort belangenverenigingen van mensen met rottende palen onder hun huis, mensen van 90 jaar en ouder die de brievenbus op loopafstand van hun (te)huis willen behouden, mensen die zich verzetten tegen het verdwijnen van een parkje ten faveure van alweer een betonnen flatgebouw en/of mensen die om een of andere reden uit een reeds bestaande partij zijn gestapt … of gegooid. Hoe het ook zij, de lokale partijen worden steeds groter; de landelijke partijen die in de 345 gemeenten actief zijn, reageren daarop door onmogelijk geachte coalities met hun politieke, maar wel landelijk opererende doodsvijanden te sluiten en op die manier de „localo’s” uit te sluiten.
Een van die landelijk opererende partijen is het stuur- en principeloze D66, die – naar later bleek – in het kader van de „nieuwe fetisj van pluchen zetels politiek” onder leiding van de Haagse heks een abject geval van grensoverschrijvend gedrag van een partijprominent net zo lang geheim moest houden tot na de gemeenteraadsverkiezingen om de electorale schade zo veel mogelijk te beperken. U weet wel, die zelfbenoemde „onderwijspartij” die het aanbrengen van een toilet voor een zogenaamd „derde geslacht” op elke basisschool en het opvoeren van een genderneutrale musical vele malen belangrijker vindt dan het verschil tussen een d en een t en die trots is op een generatie die opgroeit zonder bij benadering te weten waar Amsterdam ligt, maar die wel weet waar ze dat kan opzoeken!
Diezelfde partij die de overdreven woke- en cancel-terreur op een dusdanige wijze omarmt en aan ons oplegt, dat zelfs een ouwe getrouwe spreekbuis van het gesundes Volksempfinden als een Johan Derksen het gevoel geeft dat hij niet langer gewenst is in deze rare wereld. Laat een ding duidelijk zijn: Derksen deed zijn ontboezeming (dan wel anekdote) over een gebeurtenis van meer dan een halve eeuw geleden geheel vrijwillig; het was niet zo dat er aanklachten tegen hem liepen, zoals tegen bijvoorbeeld elke „zanger” en „tv-persoonlijkheid” van B-kwaliteit of tegen, inderdaad: Frans van D.(66), neen: Derksen had ook gewoon zijn mond kunnen houden over „candlegate”. De deugmensen van D66 en andere linkse partijen in Den Haag zullen opgelucht ademhalen nu het voormalige Voetbal Inside (met talloze opvolger-namen) van de buis is, tot dit bij volgende verkiezingen als een boemerang over henzelf heen komt. De bijna een miljoen vaste kijkers van het programma zullen alleen maar verder in de contramine gaan, nu „hun” programma van de buis is gehaald en dan is niet alleen Leiden, maar ook Den Haag in last!

GGG.








Bladzijde 2 De Nieuwe GIL 9 20 juli 2022


„No hair tax” voor kale mensen

Figaro Antonio geniet enige bekendheid binnen de kringen van Bob Evers/Willem W. Waterman-liefhebbers doordat hij in de hoedanigheid van kapper optreedt in het boek „De terugkeer van Willem Waterman”. In werkelijkheid oefent hij dat beroep ook echt uit. Dit eerzame vak is, zoals hij het zelf formuleert, intussen wel verworden tot een ambacht dat in ernstige mate onderhevig is geraakt aan inflatie, verschraling en discutabele concurrentie. Het is nog niet zo erg dat hij met de handen in het haar zit – wat overigens een wonderlijke typering is, gelet op zijn beroep – maar e.e.a. houdt hem wel bezig. Om zijn grieven kenbaar te maken, klopte hij bij verschillende redacties aan, waar hij vervolgens nul op het rekest kreeg. Dat maakte de frustratie uiteraard nog groter zodat de redactie van De Nieuwe GIL met de hand over het hart streek door hem middels dit medium aan het woord te laten. Doordat hij – weliswaar fictief – heeft opgetrokken met Willem W. Waterman hoort hij tenslotte ook tot onze kringen.
„Hier is koffie,” laat Figaro weten als hij twee kopjes op de tafel achterin zijn zaak neerzet. Als hij zelf plaatsneemt, steekt hij van wal.
„Laat ik beginnen met te vertellen hoe ik kapper ben geworden. Ik ging in 1972 naar de kappersvakschool en was één van de vier leerlingen in dit mooie ambacht. Er waren maar weinig mensen die kapper wilden worden. Iedereen had toen ook nog lang haar. Voor mij is en was dit vak een roeping. Het opleidingstraject omvatte de volgende onderdelen: Herenkapper 1 bedienden 2 vakbekwaamheid 3 middenstand 4 dameskapper bedienden 5 vakbekwaamheid. Dat klinkt voor de buitenstaander mogelijk ietwat abstract, maar iedere andere wat oudere kapper weet precies waar het om gaat. Welnu, op zeker moment zijn ze van dat hele verplichte opleidingstraject afgestapt zodat nu iedere beunhaas een stoel en een spiegel kan plaatsen op een zolderkamer en zich kapper mag noemen. Dat is oneerlijke concurrentie, om niet te zeggen: broodroof. Als ik terugdenk aan hoe ik heb moeten presteren om die bevoegdheden te verwerven, wat nu ineens niet meer nodig is, kan ik er behoorlijk kwaad over worden.”
Na deze woorden dacht ik even na. Op zich had hij hiermee uiteraard een punt, maar waar niemand omheen kon, is het feit dat de regelgeving in deze op legitieme wijze is veranderd. En dat dit sneu en frustrerend is voor iedere andere gerenommeerde kapper is op zich ook heel begrijpelijk. Als ik dit punt te sprake breng, knikt Figaro bevestigend.
„Allemaal tot je dienst,” reageert hij op ietwat grimmige toon. „Maar er is nog een ander punt aan de orde.”
Zonder een reactie af te wachten, staat hij op en loopt naar de voorkant van zijn zaak. In het voorbijgaan pakt hij een tondeuse en stapt op de brede vensterbank. Vervolgens haalt hij een klok van de muur en wijst op de robot die, voor de winkelruit staande, alles zwijgend overziet en die door hem „Pitsy forty four” is gedoopt. De bedoeling van deze wonderlijke handeling ontgaat mij.
„Wat probeer je nu te zeggen?” vraag ik tenslotte.
„Kom eens dichterbij en kijk eens goed naar deze klok,” reageert Figaro.
Ik voldoe aan dit verzoek. Op de wijzerplaat van de klok is de tekst „Wordt het niet eens tijd voor de kapper?” te lezen. Ik laat hem dit weten.
„Heel goed; en zie je ook welke tijd deze klok aangeeft?”
„Vijf voor twaalf,” antwoord ik.
„Juist! Het IS namelijk vijf voor twaalf voor iedere erkende kapper.”
Voordat ik daar op kan reageren, tikt hij zachtjes met de tondeuse op het hoofd van de robot. Het klinkt metaalachtig.
„Zie je hier op dit hoofd haar groeien?” vraagt hij.
„Nee, maar dat lijkt mij ook wel logisch; een robot pleegt nou eenmaal geen haardos te hebben. Zelfs niet van staalwol.”
Figaro glimlacht en springt weer van de vensterbank af. De klok en de tondeuse legt hij neer op de toonbank.
„We komen al een stuk verder,” verklaart hij. „Ik wil iets illustreren en ik zal je uitleggen wat ik bedoel. Kijk, veel mensen vinden dat de kapper over het algemeen genomen erg duur is. Daardoor zoeken ze hun toevlucht bij een beunhaas die al sowieso geen gedegen opleiding heeft genoten voor dat vak en die het mogelijk ook nog eens zwart doet.”
Hij zwijgt en wacht mijn reactie af.
„Daar kan ik in meegaan,” laat ik hem weten, „maar wat heeft die robot daar nu mee te maken?”
Inmiddels zijn we weer aan de tafel gaan zitten. Figaro pakt zijn kopje en drinkt het in één teug leeg.
„Laat ik eerst iets voorrekenen,” zegt hij als het lege kopje neerzet. „De meeste mensen gaan regelmatig naar de kapper. Sommige mensen doen dat één keer in de twee maanden en anderen weer iedere zes weken. Laten we daar tussenin gaan zitten en uitgaan van één keer in de zeven weken. Dat houdt in dat iedereen zeven keer per jaar de kapper bezoekt om zich te laten knippen.”
„Daar is geen speld tussen te krijgen,” beaam ik, „maar het is mij nog niet duidelijk waar je nu naartoe wilt.”
„Daar kom ik nu op. Waar evenmin een speld tussen te krijgen is, is het feit dat kale mensen nooit te maken krijgen met dat dilemma: of naar de zogezegd dure kapper gaan of een beunhaas bezoeken.”
„Dat klopt natuurlijk ook,” laat ik weten, „maar ik begrijp nog steeds niet goed de strekking van al deze feiten die je opsomt.”
Figaro zucht hoorbaar en schudt meewarig zijn hoofd.
„Laat ik het verduidelijken,” gaat hij verder. „Die kale mensen hoeven nooit onkosten te maken door naar de kapper te gaan.”
„Uh … ja … en?”
„In concreto houdt dat in dat ze een financieel voordeel hebben ten opzichte van de mensen die wel over een weelderige haardos beschikken. Waar ik aan zit te denken, is dat er voor die mensen een soort heffing moet komen. Het is aan de politiek om te bepalen hoe die dan opgezet moet worden, maar ik denk dan aan een percentage van de totaalkosten van zeven knipbeurten die door een erkende kapper in rekening wordt gebracht. En de opbrengsten van die heffing komen dan weer ten goede aan de echte kapper die door de beunhazen zijn klanten ziet weglopen. Dus eigenlijk een soort toelage, bij wijze van compensatie, voor de echte vakman of -vrouw.”
Er viel een stilte.
„Dus belasting betalen als je geen haar hebt?” breng ik tenslotte uit.
„Ja.”
„Je legt dan in feite een soort „No hair tax” op aan mensen die kaal zijn?”
Na deze vraag grijnst Figaro van oor tot oor.
„Geniaal!” roept hij uit. „Ik was er zelf nog niet helemaal uit hoe je dat zou moeten benoemen, maar je hebt zojuist de perfecte benaming geformuleerd.”
Terwijl hij nog zit na te lachen, probeer ik me voor te stellen hoe zo’n regeling – als die er überhaupt al zou komen – zijn beslag zou moeten krijgen. Kale mensen krijgen dan een schrijven waar iets in te lezen is als: „Geachte meneer van Puffelen, wij hebben geconstateerd dat u kaal bent en zodoende geen onkosten hebt voor kappersbezoek. Het bedrag dat u hiermee uitspaart, schatten wij in op x Euro waarover wij een heffing in rekening brengen van zoveel procent, hetgeen neerkomt op y Euro, over te maken op rekeningnummer zus-en-zo onder vermelding van „No hair tax”. Deze gelden zullen worden aangewend om de bestaanszekerheid van het erkende kapperscircuit te vergroten. Mocht u het hiermee niet eens zijn, dan kunt u altijd in bezwaar gaan door voor de eerste van de volgende maand …”
Ik schrok op uit mijn gepeins doordat Figaro iets zei.
„Wat zei je?” vroeg ik.
„Hoe zou je zo iets kunnen laten invoeren?”
„Nou, dat is op zich niet zo ingewikkeld. Je moet het op de agenda van de Tweede Kamer zien te krijgen; die beslist daar dan uiteindelijk over. Dan moet je beginnen met alle politieke partijen aan te schrijven. Maar ik denk dat iedereen je midden in je gezicht zal uitlachen.”
„Welnee jôh,” kraaide Figaro. „Loop toch niet zo te zemelen. Anders zijn ze ook altijd heel vindingrijk in dit soort aangelegenheden. De regering doet alles om aan geld te komen. Als je al een tegenstrijdigheid kunt aanwijzen, komen ze linksom weg met de kreet „dat is eerlijker ten opzichte van” en rechtsom met „dat staat los van elkaar”, waarmee ze de belastingbetaler, hoe dan ook, een poot kunnen uitdraaien. Dat hebben jullie zelf nota bene ooit nog in De Nieuwe GIL gepubliceerd. En vergeet niet dat ze zelf ook een graantje mee kunnen pikken door zo’n nieuwe wet en dat is altijd welkom. Dus ik acht de kans van slagen toch wel vrij groot. Wil je trouwens nog koffie?”
„Graag.”
Figaro pakte de twee lege kopjes en verdween in het kleine keukentje achterin de zaak. Onderwijl neuriede hij een liedje dat ik herkende als „Money, Money, Money” van Abba. Nog even nadenkend over het idee dat hij zojuist uiteen had gezet, moest ik inwendig erkennen dat hem, om het zachtjes uit te drukken, enige creativiteit niet ontzegd kon worden. Meteen klonk het karakteristieke geluid van de espressomachine die krakend zijn koffiebonen maalde.



Lezerspost

Wij kregen weer de nodige brieven en e-mails. Net als onze collegae van vroeger (De GIL 1 t/m 14) zaten daar de nodige haat- en scheldberichten bij. Ach, het is me toch wat. Van dit soort berichten genieten wij traditioneel het meest, maar omdat uw favoriete tijdschrift wellicht in handen van uw kinderen zou kunnen vallen, geven wij niet elke opmerking weer. We pikken wel wat krenten uit de pap.
Voor het eerst sinds het tragische overlijden van de heer Julius Caesar kreeg de redactie van
De Nieuwe GIL zowaar een elektronisch epistel met een vraag over de Klassieke Oudheid; ik neem aan dat de afzender wist dat er een classicus in de redactie zit. Welnu:

Beste redactie van de Gil [De Nieuwe GIL; de redactie van De GIL is helaas niet meer aanspreek- of aanschrijfbaar, Red.],
Wat vindt u er nou van dat men in de nieuwste, nog te verschijnen druk van de Cambridge Latin Course een grotere rol wil inruimen voor de vrouw in het verhaal? Deze methode om de Latijnse taal en cultuur te leren wordt wereldwijd het meest gebruikt; vanaf de jaren ’60 is er een Nederlandse bewerking van deze methode op de markt, De Taal der Romeinen, de bekende plagulae (of misschien wel beruchte plagulae, want iedereen die als leerling met deze katerntjes heeft gewerkt, kan zich als de dag van gisteren herinneren dat je op het juiste moment nou net niet de juiste plagula in je schooltas of pukkel had!). Voor je het weet, gaan ze die aloude plagulae in het Nederlands óók aanpassen. Is dat nou geen geschiedvervalsing?
Met vriendelijke groet, Sjeng Houben uit Maastricht.

Beste Sjeng, je noemt het woord zelf al: geschiedvervalsing! We weten allemaal dat meisjes in de Oudheid – of „De tijd van Grieken en Romeinen” zoals dat tot ongenoegen van alles wat Mesopotamisch, Joods of Egyptisch is tegenwoordig schijnt te heten – die voorbestemd waren om uitgehuwelijkt te worden aan een rijke Griek of Romein, hun kortdurende jeugd doorbrachten als halve gevangenen en na hun huwelijk werd het zo mogelijk nog erger. Je ziet dat ook op schilderingen en mozaïeken uit de Oudheid en later: mannen mochten buiten komen en worden dan ook met een lekker gezond bruin of zelfs zwart kleurtje weergegeven en vrouwen worden met spierwitte gelaten afgebeeld. Makkelijk voor ons en kunsthistorici, maar niet prettig voor de meisjes en dames uit die tijd. Deze gang van zaken te ontkennen is niet alleen je reinste geschiedvervalsing, maar het is zelfs nog vele malen erger dan dat: als je de geschiedenis op deze manier voorstelt, ontken je daarmee domweg de verdiensten van alle vrouwen vanaf de tijd van Aletta Jacobs die hun best hebben gedaan voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen!!! Zo van: „Waar maakten die suffragettes, feministen en Dolle Minae zich zo druk om? Vrouwen hebben volgens de woke geschiedvervalsers toch altijd al gewerkt, stemrecht gehad, een eigen bankrekening mogen openen en een (tuin)broek gedragen?”
Als we dit soort onzin toestaan, is het wachten op het eerste geschiedenisboek waarin wordt beweerd dat de helft van Napoleons leger dat bij Austerlitz de Russen en de Oostenrijkers versloeg, uit veganistische, lactose-intolerante, autistische negerinnen in rolstoelen plus dito omgebouwde mannen bestond, enkel en alleen om een stelletje wokewezens uit de eenentwintigste eeuw een plezier te doen. Stop deze onzin! Terug naar normaal!
Ons „normaal” blijkt echter niet het „normaal” van sommige briefschrijvers te zijn:


Wat vinden jullie ervan dat er nu al twee Tweede Kamerleden zijn die ostentatief een hoofddoek dragen? Bij de politie mag dat per slot van rekening ook niet, dus waarom zou men het dragen van die kopvodden dan wel in onze volksvertegenwoordiging toestaan?
Gideon van E., Doetinchem.

Beste Gideon, zou je het om te beginnen heel erg vinden om je taalgebruik een tikkeltje aan te passen aan wat onder beschaafde mensen in dit land gebruikelijk is? Hoofddoeken zijn hoofddoeken en geen „kopvodden”! Met een dergelijke respectloze benaming beledig jij doelbewust een groot deel van de inwoners van dit land.
Gesnopen? Fijn, dan kunnen we nu inhoudelijk ingaan op jouw provocerende vraag. De reden waarom hoofddoeken bij de politie niet zijn toegestaan, is omdat de politie te allen tijde onpartijdigheid moet uitstralen en daar passen religieuze symbolen als kruisen, keppeltjes, hoofddoeken nou eenmaal niet in. In de Tweede Kamer, waarin drie partijen zitting hebben, die het woord christen resp. gereformeerd in hun naam dragen, geldt die onpartijdigheid niet, omdat Tweede Kamerleden – ook jij! – een bepaald deel van de bevolking vertegenwoordigen.
Een derde ingezonden brief gaat over de wenselijkheid van een nieuwe wet in het verre Spanje:


Beste redactie van de Gil [De Nieuwe GIL; de redactie van De GIL is helaas niet meer aanspreek- of aanschrijfbaar, Red.],
Wat vindt u van de nieuwe wet in Spanje, die het mogelijk maakt dat vrouwen tijdens hun menstruatie een of meer dagen vrij kunnen nemen? Is een dergelijke wet in Nederland ook te verwachten en vooral: is zo’n wet wenselijk?
Met vriendelijke groet, Yvonne A.

Beste Yvonne, wij menstrueren uit principe niet. Dat wil niet zeggen dat wij geen mening zouden hebben over deze wet. Wij zijn geen werkgevers, maar wij zouden ons heel goed kunnen voorstellen dat dames zichzelf met een dergelijke wet zelf in de voet schieten. Het wordt met een dergelijke wet voor een werkgever namelijk wel heel onaantrekkelijk om een dame aan te nemen: jullie krijgen al zwangerschapsverlof dat in sommige gevallen wel heel lang duurt, dan komt deze regeling er nog eens overheen en onlangs lazen wij in een Nederlandse krant dat werkgevers ook nog eens meer begrip moeten opbrengen voor dames in de overgang. Wij lezen dat als: een aantal vrije dagen opnemen wanneer de dame in kwestie daaraan toe is. Niet dat wij jullie die dagen niet gunnen, hoor; daar heeft het niets mee te maken. Maar stel dat die „Spaanse” wet ook in Nederland ingevoerd zou worden: dat zijn dan ineens wel heel veel verlofdagen, die een mannelijke werkgever niet opneemt. Aan wie denk je dat een werknemer in deze toestand de voorkeur geeft? Dus pas gewoon een beetje op met teveel te eisen.
Maar dat is slechts één kant van de medaille. Vooral in de zorg en in het onderwijs giert het tekort aan personeel uit de klauwen waar je bijstaat; en laten dat nou net die twee sectoren zijn waarin het percentage vrouwelijk personeel het grootst is. Je vroeg zelf of een dergelijke wet wenselijk is. Voor deze twee sectoren vrezen wij dat ons antwoord daarop – op z’n minst voorlopig – negatief uitvalt. Neem nou het onderwijs, waar door twee jaar corona en lockdowns de achterstanden enorm zijn. Wie kan het dan tegenover de leerlingen verantwoorden dat de juf elke vier weken een paar dagen thuis blijft? De wet klinkt in eerste instantie sympathiek, maar ons lijkt ze in de praktijk onwenselijk, om niet te zeggen: onuitvoerbaar.
Over wetten en plannen die in theorie sympathiek klinken, maar in de praktijk toch wel enige bedenkingen opwerpt, gaat ook de volgende korte, maar zeer krachtige brief:


Beste redactie van de Gil [De Nieuwe GIL; de redactie van De GIL is helaas niet meer aanspreek- of aanschrijfbaar, Red.],
Ik zou graag van u vernemen aan welke kant u staat: aan die van de boeren of aan die van de tegenstanders?
Grote groet, Foeke Giekstra, Bartlehiem

Beste Foeke, natuurlijk staan wij voor de volle honderd of misschien nog wel wat meer procent aan de kant van de boeren. Eerlijk gezegd snappen wij niet helemaal hoe iemand níét aan de kant van de boeren kan staan. Boeren worden al tientallen jaren gedwongen aan schaalvergroting te doen en nu heeft iemand ineens bepaald dat te grote boerenbedrijven niet goed zijn. Er is misschien wel teveel „natuur” in dit land, dus er zit altijd wel een boerenbedrijf in de buurt van „natuur”. Omdat de naïeve dierenvriendjes ervoor pleiten dat wolven zich in ons land ongebreideld kunnen voortplanten, is er straks alleen niemand meer die die „natuur” in durft te wandelen uit angst voor de daarin ronddolende wolf. Het achterlijkste argument dat wij in de hele boerendiscussie hebben gehoord is: „Maar de boeren worden toch financieel gecompenseerd?” Dat wil dus zeggen dat jullie een kleine vergoeding krijgen voor het opgeven van jullie huidige leven, maar vervolgens geen kant meer uitkunnen. We hebben het ooit eerder meegemaakt, toen op voorspraak van nog zo’n socialistische nitwit de mijnen in Limburg gesloten moesten worden. Socialistische plannen bestaan in principe uit maar twee soorten: plannen die er op papier fantastisch uitzien en plannen die er zelfs op papier al niet goed uitzien. Beide soorten socialistische plannen hebben één ding gemeen: ze werken in de praktijk niet of zelfs contraproductief. „We sluiten de mijnen en sturen ter compensatie het CBS en het ABP naar Heerlen.” Prachtig plan, alleen hadden de linkse politici in Den Haag er geen rekening mee gehouden dat mensen die vanaf de lagere school ondergronds hadden gewerkt om kolen te hakken niet echt geschikt waren om op kantoor te werken. En zo zal het ook met de boeren gaan, dus pas op! Daar komt nóg iets bij, namelijk dat het vak van boer niet zomaar een vak is en dat de boer in het algemeen op een gezonde manier van zijn dieren houdt: niet op de vage, idealistische manier van de luchtfietsers van de Partij voor de Zielige Diertjes, die de illusie hebben dat zij leeuwen, tijgers, slangen en beren op de savanne en in de jungle met hun gezeur kunnen bekeren tot een veganistisch dieet omdat de PvdD vindt dat het tegennatuurlijk is wanneer een leeuw een gazelle opvreet. Hou vol, kerel! Ook wij steunen de boeren!

Laten wij deze rubriek voor nu afsluiten met de mededeling dat wij van
De Nieuwe GIL het opvallend vonden hoeveel lezers hun post na al die jaren nog steeds richten aan De GIL. Het postbusnummer is nog altijd hetzelfde, dus de brieven komen heus wel aan, maar wij houden ervan om akelig precies te zijn.



Bladzijde 3 De Nieuwe GIL 9 20 juli 2022



Gilletjes... rubriek voor, door en over kinderen.



MOPPEN:

Maarten komt een café binnen, bestelt vier glazen rum uit de vierkante fles tegelijk en slaat ze alle vier achter elkaar achterover. Zodra hij dat heeft gedaan, rekent hij af en gaat hij weg. Precies ditzelfde ritueel herhaalt hij een of twee maanden lang elke dag. De barman is intussen steeds nieuwsgieriger geworden en vraagt hem na verloop van tijd: „Waarom bestelt u toch steeds vier glazen rum uit de vierkante fles tegelijk?”
„Nou,” zegt Maarten, „drie broers van mij wonen in Australië en we hebben afgesproken dat we elke dag om vijf uur een borrel drinken. Gezellig toch?”
De barman moet dit beamen.
Maar na een poosje bestelt de man nog maar drie rum uit de vierkante fles. De barman vraagt bezorgd: „Neemt u mij niet kwalijk, maar is er soms iets met één van uw broers gebeurd?”
„Welnee,” bromt Maarten. „Maar ik mag niet meer drinken van de dokter.”

Dochter loopt naar haar moeder en vraagt: „Mama, wat betekent ‘baarde’?”
Moeder vraagt verbaasd: „Hoe kom jij nou weer aan dat soort woorden?”
Dochter: „Dat staat hier in het sprookje, mama: ‘… En de koningin baarde een gezonde jongen voor de koning.’”
Moeder: „O, eh … dat betekent: ‘gaf hem cadeau’: zij gaf hem een zoon cadeau.”
Een paar weken later leest een verbaasde juf op de basisschool in het opstel van een van haar leerlingen: „Voor mijn verjaardag baarde mijn moeder mij een cavia.”

Als Arthur-Klaas ’s avonds thuiskomt, ontvangt zijn vrouw hem met de woorden: „Heb jij wel eens twintig euro compleet verfrommeld gezien?”
„Eh … nee,” antwoordt Arthur-Klaas een beetje verward.
Zij glimlacht, opent op verleidelijke wijze de bovenste paar knoopjes van haar bloes en vist een compleet verfrommeld bankbiljet uit haar decolleté.
Arthur-Klaas vindt het best grappig en pakt het biljet stralend aan.
Dan zegt zijn vrouw: „Heb jij wel eens vijftig euro compleet verfrommeld gezien?”
Hij begint langzamerhand een tikkeltje opgewonden te raken en hij kan alleen maar zijn hoofd schudden.
Zij doet haar rok langzaam een beetje omhoog en haalt een compleet verfrommeld bankbiljet uit haar kousen. Hij neemt ook dit biljet aan en haalt haastig en totaal opgewonden adem.
„Enne,” fluistert zij hem in z’n oor, „heb jij wel eens dertigduizend euro compleet verfrommeld gezien?”
Arthur-Klaas weet van pure opwinding niet meer waar hij het zoeken moet en stamelt: „Nee … oh nee. Dat moet ik per se zien …”
Zij antwoordt: „Dan moet je gauw even in de garage kijken …”



Twee cowboys staan in de saloon aan de bar. Zegt de een:
„Dat is waar ook, gisteren heb ik je broer nog getroffen.”
„Waar dan?” „Precies tussen de ogen.”

Jan zit in geldnood en probeert zijn beste vriend over te halen om zijn SUV over te nemen voor tienduizend euro.
„Wat moet ik nou met zo’n grote auto?” vraagt de vriend.
Jan: „Als jij om acht uur naar Rotterdam vertrekt, ben je er in no time en het ding gebruikt amper benzine, ook dat nog: niet onbelangrijk nu de benzine zo belachelijk duur is.”
Jans vriend wil er toch eerst eens een nachtje over slapen. De volgende dag belt Jan zijn vriend en vraagt hem of de koop doorgaat of niet. Zijn vriend zegt echter dat hij van de koop afziet.
„Maar waarom dan?” vraagt Jan een beetje teleurgesteld.
Zijn vriend antwoordt: „Ik heb er nog eens goed over nagedacht, maar wat moet ik in ’s hemelsnaam ’s morgens om half negen in Rotterdam doen?”

Edwin zit dag na dag en avond na avond op internet te speuren alsof zijn leven ervan afhangt. „Wat ben je toch de hele tijd aan het zoeken?” vraagt zijn vader nieuwsgierig, maar ook een beetje ongerust.
„Ik zoek een brommer, pa,” mompelt Edwin, die zijn ogen zelfs voor dit korte antwoord niet van het beeldscherm los kan rukken.
„Dat kun je beter niet doen,” bromt zijn pa; „ik heb jouw moeder ook via internet, en ik loop er vaker naast dan dat ik erop zit!”

Vijf chirurgen zitten na een lange dag in de kroeg stoom af te blazen en hun ervaringen uit te wisselen.
De eerste chirurg zegt: „Ik heb het liefst bibliothecarissen op m’n snijtafel: alles in hun lichaam ligt op alfabetische volgorde.”
De tweede chirurg heeft een soortgelijke voorkeur: „Ik heb liever boekhouders: als je die opensnijdt, vind je alle organen keurig genummerd.”
Nummer drie geeft te kennen dat hij nog veel liever elektriciens opereert, omdat alles in hun lichamen op kleurcode is gesorteerd.
Nummer vier daarentegen zegt: „Weten jullie, er gaat niets boven constructiebouwers: die mannen hebben er begrip voor als je wat reserve-onderdelen overhoudt.”
De vijfde zegt uiteindelijk: „Jullie hebben het allemaal bij het verkeerde eind. Het makkelijkst om te opereren zijn politici: die hebben geen ruggengraat, geen hart, geen ballen, geen hersenen en je kunt hun achterwerk met hun hoofd verwisselen!”


Een kapper zit met zijn vriend op een terras. Even later loopt er een echtpaar voorbij. De kapper zegt: „Hun gaan verhuizen.”
De vriend: „Zij.”
De kapper: „Nee, hun gaan verhuizen.”
De vriend (heel pertinent): „Zij.”
De kapper (verbaasd): „O; en hij dan?”

Waarom wegen getrouwde vrouwen meer dan ongetrouwde?
- Ongetrouwde vrouwen komen naar huis, zien wat er in de koelkast ligt en gaan dan naar bed.
- Getrouwde vrouwen komen naar huis, zien wat er in bed ligt en gaan dan naar de koelkast.

Als de belasting op sigaretten bedoeld is om mensen van het roken af te houden, dan is loonbelasting zeker bedoeld om mensen van het werken af te schrikken?

Een giraf loopt de meest exclusieve nachtclub van Blackpool binnen en bestelt aan de bar een whisky. Het dier drinkt zijn glas leeg en rekent vervolgens af.
„Hoe is het in ’s hemelsnaam mogelijk,” zegt de barkeeper verbaasd, „ik heb hier nog nooit een giraf bediend!”
„Dat zal ook nooit meer voorkomen, als deze tent zulke hoge prijzen rekent voor een doodgewone whisky,” merkt de giraf op en vertrekt.

Echtgenote: „Kijk eens, Jan, zie je die dronkenlap daar?”
Jan: „Ja, ken jij hem soms?”
Echtgenote: „Nou en of. Met die kerel heb ik zo’n vijf jaar geleden een relatie gehad. Hij vroeg om mijn hand, maar ik heb hem een blauwtje laten lopen.”
Jan: „Niet te geloven, na al die tijd is hij dat nog aan het vieren.”

„Moet je horen wat mij nou is gebeurd,” vertelt Marco buiten adem als hij in een spiksplinternieuwe Mercedes op de duikvereniging arriveert.
„Ik sta bij de oprit van de A2 te liften. Een vrouw stopt en neemt mij mee, maar in plaats van rechtstreeks hiernaartoe te rijden, rijdt ze met mij naar de eerste de beste parkeerplaats langs de autosnelweg. Daar kleedt ze zichzelf meteen uit tot op haar slipje en zegt: ‘Marco, schat van me, je mag van me hebben wat je maar wilt.’
Nou,”, vervolgt Marco, „toen heb ik deze Mercedes genomen.”
„Groot gelijk,” vindt een van zijn duikvrienden, „wie weet of haar kleren jou gepast zouden hebben.”

Een man met een enorme zak op z’n bagagedrager wil de grens over fietsen, maar een ijverige douanebeambte houdt hem staande. „Iets aan te geven?” vraagt hij aan de fietser.
„Nee, hoor.”
Douanebeambte: „En wat hebt u dan daar in die zak?” „Zand.” Maar de fietser is zo goed niet of hij moet op bevel de zak openen. Er zit inderdaad fijn, wit zand in de zak.
Hij mag doorrijden, maar hij komt vanaf dan elke dag met zijn fiets en zijn zak zand voorbij fietsen. Na drie dagen haalt de douanekerel er een hasjhond bij, maar tot enorme opluchting van alle omwonenden – en waarschijnlijk ook van de fietser – slaat het beest niet aan.
Minstens een week lang fietst de man nu langs. Na een dag of tien wordt het de douanevent toch te gortig. Weer moet de fietser zak openen, een tweede douanebeambte komt erbij met een zeef en alle zand wordt zorgvuldig gezeefd, maar er zit echt alleen maar zand in de zak.
Dit spelletje gaat een week of wat zo door. De douanebeambte voelt aan zijn grenswater dat er iets aan de knikker is, maar wat dan toch? Wéér moet de fietser zijn zak openen, een bakje zand wordt eruit gehaald en naar het laboratorium gestuurd. De uitkomst van het onderzoek is: alleen maar zand.
De douanebeambte blijft erbij dat er iets aan het rotten is in de staat Denemarken en na een dikke maand houdt hij het niet meer vol. Hij zegt tegen de fietser: „Vooruit, ik verzeker u schriftelijk dat ik niets zal verraden, maar u en ik weten allebei dat er iets niet in orde is met u en uw zand. Maar wat dan toch in Godsnaam? Om eerlijk te zijn ik kan er ’s nachts niet meer van slapen. Wat smokkelt u de grens over?” „Heel eenvoudig: fietsen!”

De jongeman die met zijn nieuwe vriendin een avondje uit wil en haar bij haar ouders gaat afhalen, wordt door haar vader meegenomen naar diens studeerkamer.
„Beste Willem, heb jij ten aanzien van mijn dochter oorbare of onoorbare bedoelingen?”
„Verdraaid,” zegt Willem, nadenkend voor zich uitstarend, „ik wist niet dat er twee mogelijkheden waren.”

Een oud dametje wil in de bibliotheek een nogal erotische roman lenen.
„Maar mevrouw,” zegt de bibliothecaresse verbaasd, „u houdt toch alleen maar van historische romans? Dit boek is helemaal niet historisch.”
„Voor mij helaas wel,” zegt het oude dametje.

„Hoe heb jij je vermomd met carnaval?”
„Als badkuip!”
„Tjonge, wat ingewikkeld.”
„Helemaal niet, het was heel eenvoudig. Ik liet me vollopen.”

Rabbi Grünbaum komt eindelijk eens op vakantie in het land waar zijn voorouders tweeduizend jaar geleden hebben gewoond. Hij gaat alle bezienswaardigheden af en komt uiteindelijk bij het Meer van Genezareth. Hij is laaiend enthousiast en wil een roeibootje huren om over het meer te varen. De verhuurder: „Dat is dan duizend dollar per uur.”
Grünbaum: „Zo hee. Is dat niet een beetje duur?”
Verhuurder: „Maar dit is toevallig wél het meer waar Jezus ooit overheen heeft gelopen.”
Grünbaum: „Ja, hallo: vind je het gek, met deze prijzen?”






Vraag pappa of mamma of hij/zij deze tekeningen op A4-formaat voor jou kan printen. Als je op de linker tekening de nummers 1 t/m 45 met elkaar verbindt, krijg je een zomerse afbeelding te zien; en rechts staat een kleurplaat: kleur die mooi in, zodat je pappa of mamma blij kunt maken met een van zijn/haar favoriete albumhoezen!



Bladzijde 4 De Nieuwe GIL 9 20 juli 2022


Kort nieuws
Van dat hééle korte, weet u niet?


FLASH!

Oplossing van de vraag van blz. 1:
De linker afbeelding ziet er alleen op een kaartje uit als een dolle inktvis (vgl. „Een motorboot voor een drijvend flesje”, pp. 44-45).

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Meedenkers gezocht.
Geachte lezer(es),
Het zal u niet ontgaan zijn dat tijden veranderen. Als je het extreem zou willen uitdrukken, zijn we bezig om de beschaving opnieuw uit te vinden. Misschien is dat een ietsje overdreven geformuleerd, maar het zal duidelijk zijn dat bepaalde krachttermen alsmede tot voor kort normale gezegdes en uitdrukkingen, die al eeuwen zijn ingeburgerd in onze taal, niet meer kunnen. Een trend die nu eenmaal doorzet; ongeacht of je het daar nou wel of niet mee eens bent. Wij hebben echter gemeend ook een steentje bij te dragen aan deze ontwikkeling door te stellen dat een woord als „donderdag” eigenlijk ook niet meer kan. De redactie van De Nieuwe GIL heeft onlangs een brainstormsessie gehouden waarbij de volgende alternatieve namen voor deze dag werden geopperd: onweerdag, bliksemdag, knetterdag, gildag en lawaaidag. Wij vermoeden dat er onder de lezers beslist mensen zullen zijn die een betere variant kunnen aandragen. Dus schroom niet, gebruik uw fantasie en stuur uw suggestie naar de redactie. Over een passende attentie voor de winnaar of winnares beraden wij ons nog.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat benzine en diesel de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allebei uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Onze collegae van Paris Match wisten onlangs te melden dat, toen de Russische dictator Poetin nog welkom was in het buitenland, er steevast een zestal medewerkers van de FSB – de opvolger van de KGB – met hem meeging naar de wc om Poetins poep in een zakje op te vangen en in een koffer mee naar Rusland te nemen en alle overige sporen zorgvuldig uit te wissen. Dit zou gebeuren om te voorkomen dat men in het buitenland aan de hand van zijn uitwerpselen of andere DNA-rijk materiaal middels onderzoek erachter kon komen dat de Russische agressor niet alleen geestelijk, maar ook lichamelijk ziek is.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat bier en whisky de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allebei uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Onlangs werd de 17-jarige Connie de toegang tot studentencafé Drie Gezusters in Groningen ontzegd. Omdat zij geen studente, maar slechts een mbo-leerling is, mocht zij het niet op een zuipen zetten.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat water en wijn de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allebei uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

In zijn huis in Marbella is onlangs de 61-jarige Antonio B. gearresteerd; hij wordt ervan beschuldigd dat hij zich opwierp als „Wreker der Armen” en vooral dat hij overal het geheimzinnige Russische overwinningsteken „Z” verspreidde. Een woordvoerder van B. liet weten dat de verdachte dit op uitdrukkelijk verzoek van regisseur Martin Campbell had gedaan in de films „The Mask of Zorro” en „The Legend of Zorro”.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat koffie en thee de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allebei uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Professor Tony Pollard vond onlangs in België een menselijk geraamte van de Slag bij Waterloo; tegen onze collegae van RTL Nieuws verklaarde de archeoloog dat dit een zeer bijzondere en zeldzame vondst was en dat snappen wij heel goed: de kans dat je een dergelijk geraamte op Tasmanië, in Kamtsjatka of Patagonië vindt, is natuurlijk vele malen groter.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat ananassen en kokosnoten de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allemaal uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Bij de nationale Franse trots KLM bestaat al een paar jaar de mogelijkheid van CO2-compensatie: mensen die het vliegtuig benutten, kunnen hun vliegschaamte afkopen middels een extra bedrag dat benut zou worden om een boom te planten. Nu er door wanbeleid echter een hoop vluchten geannuleerd worden, moesten wij helaas het tegenovergestelde constateren: onlangs werd Hans K. uit D. op heterdaad betrapt toen hij ter compensatie van de op deze manier bespaarde CO2 een boom uit de grond stond te rukken.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat doerians en lychees de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allemaal uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Sinds kort is het in een aantal landen gebruikelijk om „voetballers die menstrueren” dezelfde vergoeding te betalen als „voetballers die heel kinderachtig weigeren te menstrueren”, om het maar eens in die bloemrijke, doch volkomen ongewenste D66-taal uit te drukken. Doe dat nou toch niet, mensen! Zoiets schept alleen maar allerlei akelige verplichtingen: de „voetballers die niet kunnen parkeren” zijn nu aan hun status verplicht om hetzelfde aantal toeschouwers te trekken als „voetballers die wel kunnen parkeren”.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat papaja’s en passievruchten de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allemaal uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

We moeten niet altijd te snel oordelen: ook artiesten hebben het soms zwaar. Waylon heeft het zelfs zwaarder dan wij: het is een bekend feit dat mannen na seks meestal meteen in slaap vallen, maar Waylon moet eerst nog naar huis rijden.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭






FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat boeken en kranten de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allemaal uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Ministertje Jetten van Overbodige Zaken begint zich nu ook al met onze voeding te bemoeien: hij raadt ons een dieet, bestaande uit chilipepers, gemalen peperkorrels en wasabipasta, aan; het is misschien even wennen, zo erkent het broekmannetje, maar een onderzoek van de Universiteit van Praia heeft uitgewezen dat dit dieet de gemiddelde lichaamstemperatuur met 3,14159 graad doet stijgen, hetgeen volgens Jetten een uitstekend middel is om de alsmaar stijgende energiekosten enigszins het hoofd te bieden.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat bauxiet en vanadium de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allebei uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

In een interview met een Engelse krant maakte de beroemdste gitarist van de jaren ’60, ’70, ’80, ’90, ’00, ’10 en alweer een tijdje ’20, Keith Richards (18 december 1943 - ), het volgende statement: Preaching is tax free. Very little to do with God, a lot to do with money („Bidden is belastingvrij. Heeft weinig te maken met God, maar veel met geld.”).
Het kan nauwelijks anders, of de even sympathieke als wijze en ook nog rollende Steen moet ooit gehoord hebben van de Manicheese Wereldkerk.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat jade en smaragden de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allemaal uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Onze moeders sneden vroeger diverse soorten fruit in kleine stukjes, mikten die in een schaal, noemden het geheel fruitsalade en gaven het hun man, kinderen en zichzelf als dessert. Zogeheten influencers – mensen die echt helemaal niets kunnen en van arren moede dan maar duizenden foto’s en filmpjes op instagram en tiktok plaatsen – snijden vandaag de dag diverse soorten fruit in kleine stukjes, mikken die in een schaal, noemen het geheel „lactose free vegan fruit bowl”, laten iemand die een pen kan hanteren er een receptenboek met een hoop plaatjes bij schrijven en verkopen dat voor dertig euro aan mensen die geld te veel en verstand te weinig hebben.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat grind en bakstenen de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allemaal uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Het zo intens jammer dat bepaalde politici of wat daarvoor door moet gaan niet hebben opgelet tijdens de geschiedenislessen. Zo hadden kameraad Kaag, kameraad Klaver en kameraad Kuiken kunnen weten dat de Nieuwe Economische Politiek van hun – niet de onze – kameraden Lenin en Stalin met het bevoordelen van zware industrie en het systematisch brodeloos maken van boeren in hun land leidde tot de ene hongersnood na de andere!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat aardappelen en spruitjes de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allemaal uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Je ziet ze steeds meer in Nederland: omgekeerde vlaggen, als stil protest tegen het stelselmatig wegzetten van de hardwerkende, Nederlandse boer als „stikstofcrimineel” door bepaalde partijen en partijtjes. Het is maar goed dat stikstof de grens niet over trekt zonder aantekening met anilinepotlood in z’n paspoort, want stel je de chaos toch eens voor wanneer Belgische, Franse, Spaanse en Italiaanse boeren deze vorm van stil protest zouden navolgen …

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat appels en peren de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allemaal uit Oekraïne!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Mogen wij, als het trio Kaag, Kuiken en Klaver het in dit land voor het zeggen krijgt, wel nog naar „Atom Heart Mother” luisteren?

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u al opgevallen dat roomboter en karnemelk de laatste tijd zo asociaal duur zijn geworden?
Die komen allebei uit … Hee! Maar roomboter en karnemelk worden toch bereid uit melk, van de hier te lande en volgens D66 te halveren veestapel? Hoe kan dit?
Dat komt omdat alle roomboter in het geheim uit Oekraïne kwam!

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Je zou het misschien niet zeggen, maar de redactie van De Nieuwe GIL bestaat uit een tweetal enorme sportfanaten. Wij kunnen nauwelijks wachten tot 2029 voor we op Wikipedia kunnen lezen wie de Tour de France 2022 officieel heeft gewonnen, nadat de eerste vijf renners zijn gediskwalificeerd wegens dopinggebruik.

✭ ✭ ✭ ✭ ✭


FLASH!

Is het u ook al opgevallen dat Oekraïne sinds februari jl. alle grondstoffen en voedingsmiddelen van de hele wereld levert?

✭ ✭ ✭ ✭ ✭






Rust er copyright op een boer?

Onlangs spraken wij met ene Harry 3. Deze Harry is amateur-rapper en had een bijzonder verhaal te vertellen. Voor wij hier echter nader op ingaan, moeten wij eerst iets vertellen over copyright en aanverwante zaken. Copyright, octrooi en patent vormen een bescherming – in feite een beschermd eigendomsrecht – voor degene die iets maakt of ontwikkelt. Een octrooi krijgt men als iemand iets nieuws uitvindt en een patent als het gaat om een verbetering, een nieuwe toepassing of een veranderd concept van iets bestaands. Dit laatste klinkt wat abstract, maar daar is een heel mooi voorbeeld voor aan te wijzen. In 1961 ontwikkelde IBM een nieuw soort typemachine: met een bolletje in plaats van de stangetjes waar de letters op zijn aangebracht. Welnu, de typemachine bestond al zodat een octrooi uitgesloten was; wel kon er een patent worden toegekend aan de gewijzigde techniek. Dat patent verliep in 1971; vanaf dat moment konden en mochten andere fabrikanten van typemachines eveneens het bolletje gaan toepassen. De achterliggende gedachte mag duidelijk zijn. Iemand die iets uitvindt of verbetert, heeft vaak veel tijd, geld en moeite geïnvesteerd om iets te ontwikkelen waar iemand anders nooit op was gekomen. Zou die bescherming niet bestaan dan zou het zo maar kunnen gebeuren dat iemand anders het namaakt en binnenloopt terwijl de oorspronkelijke bedenker het nakijken heeft. Dat zelfde geldt ook voor alles wat te maken heeft met creativiteit: een boek, een film, een liedje, een DVD, een CD en vroeger een grammofoonplaat. Op al die zaken rust het zogeheten „intellectueel eigendomsrecht” hetgeen ook wel wordt getypeerd als „voortspruitselen van de menselijke geest”. De bescherming hiervoor bestaat o.a. uit het auteursrecht, Buma/Stemra, het Lira Fonds en mogelijk nog een aantal organisaties. Met deze feiten in het achterhoofd gaan we terug naar Harry.
Deze vertelt het volgende: „Op een dag had ik een nieuwe portable geluidsrecorder gekocht. Deze zat ik in mijn achtertuin een beetje uit te proberen terwijl mijn buurman op dat moment een barbecue had georganiseerd. Op een bepaald moment laat hij een enorme langgerekte boer die werd gevolgd door een lachbui van zijn gasten. Stomtoevallig had ik dat incident opgenomen. Ik besloot om dat te integreren in een nieuw rap-nummer waar ik op dat moment mee bezig was. Afijn, ik maak dat nummer af en laat het geheel een paar dagen later aan mijn buurman horen. Ik dacht dat hij dat wel grappig zou vinden ... Nu is het bekend dat mensen zich ineens heel raar kunnen gaan gedragen als zij geld ruiken, maar in deze situatie verliep een en ander in dat opzicht wel heel extreem! Hij liet weten dat die boer an sich onder zijn persoonlijke intellectueel eigendomsrecht viel, omdat hij zogezegd de producent was van dat geluidseffect. En er waren negen getuigen (zijn gasten van dat moment) die dat konden bevestigen omdat ze daar getuige van waren geweest. Sterker nog: de lachbui van deze zelfde mensen was ook te horen en die zouden eveneens kunnen gaan claimen. Bovendien, zo voegde hij er aan toe, was die opname in het geheim, dus zonder toestemming, gemaakt en dat gaf ook wrijving ten opzichte van de privacywetgeving. Ik vond zijn betoog dusdanig absurd dat ik informeerde of ik op de cd-hoes iets moest vermelden in de trant van: „Het prachtige geluidseffect dat is te horen tussen 1:54 en 1:59 is vervaardigd door (naam buurman).” Maar dat maakte de zaak er niet beter op. Mijn vraag: rust er copyright op een boer?”
Onze verslaggever hoorde het verhaal aan van Harry en constateerde dat zich hiermee een geheel nieuwe situatie had aangediend. Als er daadwerkelijk sprake zou zijn van een „eigendomsrecht”, dan gaat het wat ons betreft te ver om dat als „intellectueel” aan te merken, maar dit even terzijde. Valt het onder de eerder aangehaalde term „voortspruitselen van de menselijke geest”? Dat lijkt ons ook wat te kort door de bocht; wij denken in deze context eerder aan „voortspruitselen van het menselijk lichaam”, maar wij realiseren ons dat dit ons natuurlijk ook niet veel verder helpt in dit unieke probleem. Wij overwegen om de rijdende rechter in te schakelen.
Voordat wij echter daartoe overgaan, doen wij een oproep aan de juristen onder de lezers. Mocht iemand onder hen hier meer duidelijkheid over kunnen verschaffen, houden wij ons aanbevolen. Wij horen graag.

[3]De naam Harry is een gefingeerde naam.











Prijsvraag
Alie Loos

Nou! Dat gebeurt je ook maar eens per 59 Nieuwsbrieven, dat je zomaar een mooie prijs kunt winnen met een prijsvraag, uitgeschreven door de bekende Alie Loos.


Doe mee! Hoofdprijs: een echt origineel stripalbum, en wel „Drie Jongens op een Onbewoond Eiland”. Slappe kaft, want ja, hee, we zijn wel goed, maar niet gek.
Mochten er meer goede oplossingen binnenkomen, dan gaat de prijs naar degene die de bonusvraag goed beantwoordt. En zijn er daar weer meer van, dan gaat de prijs naar het origineelste antwoord.

En als er meer mensen zijn die de vraag én de bonusvraag goed hebben én ook nog origineel beantwoord hebben, dan is mijn naam Art. Of Bendix. Of Arie Buikmans. Of W.G. Coleman. Of George. Of Grimbos. Of Ha-Ha-Ha-Hathaway. Of Sherlock Holmes. Of Arie Kilroy. Of Landru. Of Moby Dick. Of Florence Nightingale. Of Papadoupulos. Of Fred W. Rivers. Of Ali Roos. Of Romeo Roos. Of Roosje de Ongelovige. Of Aree Rose. Of Heinrich Sneeuwman. Of Übermensch Roos. Of Vervier. Of Van Vleuten.

De vraag is:
Wie in de BE-boekenreeks, 1 t/m 32, dus in de hardcovers, beschikte er over de complete volgende uitrusting:

Een vilthoed
Een strohoed
Een donker kostuum
Een wit overhemd
Een conservatieve stropdas
Glanzend gepoetste schoenen met veters


Als er meer dan één persoon is die over al deze items beschikte, dan alle personen noemen.

Als er geen enkele goede oplossing binnenkomt, vouw ik het album op en stop het in de brievenbus van een juwelierszaak.

De bonusvraag is: waarom een juwelierszaak?

Antwoorden naar
alie@alieloos.nl.









Nieuwsbrief 58

Nieuwsbrief 59
als pdf

Nieuwsbrief 60

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana


Google
www op deze website