SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE


Il Campidoglio | Het Capitool



Laten wij, voor we de musea ingaan, eerst eens even kijken waar we nou eigenlijk precies zijn. Via de niet al te steile, maar wel lange trap beklimmen we het Capitool. Tijdens de klim zien we aan onze linkerhand een beeldje van een man die ons vrolijk lijkt te begroeten. Maar dat is slechts schijn, want het gaat om Cola di Rienzi (* ± 1313 , † 1354), een diplomaat, politicus en demagoog uit Rome en die de stad na een staatsgreep regeerde als volkstribuun. Het beeld is van Girolamo Masini (* 1840 , † 1888) uit 1887 en staat precies op de plaats waar de goede man op 1354 werd vermoord. Rome verkeerde in de veertiende eeuw in een desolate toestand; de pausen zetelden sinds 1309 niet meer in Rome, maar in Avignon, het inwonertal was van bijna twee miljoen in de tweede eeuw geslonken naar minder dan 30.000 en de stad was een speelbal geworden tussen de elkaar bestrijdende, adellijke families Colonna en Orsini; kortom: de stad leek aan het begin van de veertiende eeuw een spookstad en verdiende de bijnaam spelunca latronum (dievennest) ten volle. Samenzweerders, bestaande uit ongeruste burgers, bezetten onder leiding van Cola di Rienzi de heuvel waar we nu tegenop klimmen, het Capitool, en riepen een nieuwe regering uit, met de pauselijke vicaris en Cola als rectores; Cola noemde zichzelf liever tribunus plebis (volkstribuun). De adel werd vervolgd en grotendeels uitgemoord; de wetten golden voor iedereen: adel, geestelijkheid en burgers. Om de oorlog tegen de Colonna-familie en hun aanhangers te bekostigen, hief Cola extra belastingen op wijn en zout en dat zou hem uiteindelijk fataal worden: op 8 oktober 1354 belaagde een woedende menigte hem in zijn paleis op het Capitool; vermomd sloop hij naar buiten, maar werd herkend en zijn lichaam werd op deze plek aan stukken gescheurd. Het doet heel sterk denken aan de lynchpartij op de broertjes De Witt (Johan, * 24 september 1625, en Cornelis, * 15 juni 1623) op 20 augustus 1672 in Den Haag. De Duitse componist Richard Wagner (* 1813 , † 1883) schreef een prachtige opera over hem: „Rienzi, der letzte der Tribunen”.

In de Oudheid was het Capitolium of de Capitolinus het politieke en religieuze centrum van Rome en dus van de wereld.
De gebouwen op de heuvel waren allemaal op het Forum Romanum georiënteerd. In de Middeleeuwen was er van het plein niets meer over dan de Monte Caprino (Geitenheuvel) of Campi d’Oglio (uienveld), hetgeen voldoende zegt over de bestemming die men voor deze beroemdste heuvel van Rome had gevonden.
In deze desolate situatie kwam in 1536 verandering, toen paus Paulus III ter gelegenheid van een bezoek van keizer Karel V, wiens troepen de stad negen jaar daarvoor overigens nog hadden geplunderd, besloot het Capitool op te knappen. Hij gaf Michelangelo (voluit Michelangelo Buonarroti, * 1475 , † 1564) opdracht een bouwplan te maken, maar vervolgens duurde het nog bijna een eeuw voor dat voltooid was. Rondom het plein verrezen drie paleizen, het Palazzo Senatorio, het Palazzo dei Conservatori en het Palazzo Nuovo. In het eerste zijn tegenwoordig allerlei diensten van de gemeente Rome ondergebracht, in de laatste twee zijn musea gevestigd. De paleizen werden op een dusdanige manier gebouwd dat het plein trapeziumvormig werd, teneinde het als eerste opgerichte Palazzo dei Conservatori te behouden. Michelangelo oriënteerde de heuvel richting stad in plaats van naar het Forum, zoals voorheen. De balustrade en de standbeelden, die niet helemaal in de verhoudingen passen, zijn overigens pas later aangebracht.


Het Capitool in de bronstijd
(17e t/m 11e eeuw v.C.):
in de eerste eeuwen van de bronstijd ging men in veel delen van Latium op heuvels wonen, hetgeen op oorlogsdreiging of -handelingen wijst; tamelijk grote, ovale en met riet bedekte hutten; onversierd aardewerk


Het Capitool in de ijzertijd
(10e t/m 8e eeuw v.C.):
kleinere huisjes met dakpannen; werkplaatsen waar ijzeren voorwerpen werden gemaakt; graven en aardewerk


Het Capitool in de Romeinse koningstijd
(753 - 509 v.C.)
de heuvel wordt gedomineerd door de grote tempel van steen met architectonische decoraties van terracotta; twee kleinere heiligdommen; de heuvel is nu ommuurd; bucchero-aardewerk


In de oudheid stond op het Capitool (ten zuiden van het huidige Palazzo dei Conservatori) de door Tarquinius Priscus en Tarquinius Superbus opgerichte Tempel van de Capitolijnse Trias (Jupiter, Juno en Minerva), de belangrijkste tempel van de Romeinse wereld.
Het grondplan van de tempel was Etruskisch, met drie heiligdommen: het middelste was voor Jupiter, het rechter voor Minerva en het linker voor Juno. Onder het beeld van Jupiter bevond zich een schat. De tempel, die meestal kortweg Tempel van Jupiter wordt genoemd (hetgeen niet erg aardig is tegenover de twee dames), werd door Augustus en Domitianus herbouwd, na twee verwoestende branden.

Rome in de archaïsche tijd (d.w.z. de koningstijd (753 - 509 v.C.) als maquette, gemaakt door Lorenzo Quilici (* 1887 , † 1974); we kennen hem uit „ons” lokaal, waar de maquette als poster hangt.
Het Capitool (de heuvel die het dichtst bij de rivier ligt) is de hoogste van de zeven klassieke heuvels van Rome: 49 meter! In de koningstijd bewoonde men vooral de heuvels. Tot de aanleg van de
Cloaca Maxima was de bodem in de dalen te moerassig om te wonen.
Duidelijk te zien is dat het Capitool in die tijd uit twee toppen bestond: de
Capitolinus en de Arx.


Hoogtelijnenkaart van het archaïsche Rome; de zeven klassieke heuvels waren de Capitolinus (met z’n twee toppen), de Quirinalis, de Viminalis, de Esquilinus, de Caelius, de Aventinus en de Palatinus (ook met twee toppen; maar net als die van het Capitool zie je nu niet meer dat het ooit om twee toppen ging).

De heuvel bestond vroeger uit twee delen, het Capitolium en de Arx; daartussen lag een lager gelegen gedeelte, het Asylum, op de plek van de huidige Piazza del Campidoglio; Saturnus zelf zou hier, lang vóór het ontstaan van Rome, een eerste nederzetting hebben gesticht; de archeologische waarheid achter deze legende bestaat uit 14e- tot 12e-eeuwse scherven.
Aan de noordkant van de heuvel (de Arx), waar nu de Santa Maria in Aracoeli staat, lagen het Romeinse muntgebouw, de eigenlijke burcht en later een Junotempel. De overlevering wil dat hier het luide gakken van de aan Juno gewijde Capitolijnse ganzen in 387 v.C. de Romeinen uit hun slaap heeft opgewekt, die zo een Gallische aanval wisten te voorkomen. Sindsdien hadden de Romeinen een zilveren gans neergezet in de aan Juno gewijde ruimte van de Tempel van de Capitolijnse Trias.
Het muntgebouw werd later verplaatst naar de Tempel van Juno zelf, die als bijnaam Iuno Moneta kreeg, naar het voltooid deelwoord van het Latijnse werkwoord monēre, dat „waarschuwen” betekent. Van Moneta zijn moderne woorden als munten (NE), moneta (IT), monnaie (FA), Moneten (DU) money (EN) afgeleid.

Aan de zuidoostzijde van het plein stond de onderbouw van het Tabularium, het Romeinse staatsarchief; dit werd door Michelangelo gebruikt als fundament voor het Senatorenpaleis. In een nis aan de voorzijde van het paleis is als stadsgodin van Rome een antiek porfieren standbeeld geplaatst, geflankeerd door twee riviergoden die als attributen een liggende sfinx en en een wolvin, die de rivieren Nijl resp. Tiber symboliseren, hebben.


De façade van het paleis werd in 1582-1605 door Giacomo Della Porta (* ± 1533 , † 1602) en Girolamo Rainaldi (* 1570 , † 1655) voltooid. Het Palazzo Nuovo werd, naar ideeën van Michelangelo eveneens door deze twee architecten uitgevoerd. Het moest schuin komen te staan om de symmetrie met het reeds bestaande Palazzo dei Conservatori niet te verstoren.

Het Palazzo dei Senatori op het Capitoolplein.





Ook het huidige plaveisel van het plein gaat terug op ideeën van Michelangelo. In het midden van het plein van Michelangelo staat nu een kopie van het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius op een sokkel met de Farnese-lelies uit het wapen van zijn opdrachtgever Paulus III. Het beeld, dat de keizer toont op het moment dat hij zijn troepen toespreekt (allocutio), zoals we dat inmiddels kennen van de Augustus van Primaporta (die we in de les van alle kanten hebben bekeken en eergisteren in de Vaticaanse Musea „live” hebben gezien) is in de Middeleeuwen aan vernietiging ontkomen omdat men het ten onrechte voor een beeld van keizer Constantijn hield, de eerste Romeinse keizer die zich christelijk (katholiek) had laten dopen.


Het Capitoolplein komen we regelmatig tegen in onze beurs: het patroon en Marcus Aurelius zijn afgebeeld op de Italiaanse 50-eurocent:



De trap naar de Santa Maria in Aracoeli.


In de Santa Maria in Aracoeli wordt het Santo Bambino (het heilige kind), waaraan Romeinse gelovigen wonderen toekennen, vereerd.


De trap links, de Scalinata d’Aracoeli, is aangelegd als teken van dank voor het einde van de pestepidemie, die Italië in 1348 teisterde. Het is het enige monumentale werk, dat in Rome verricht is tijdens het verblijf van de pausen in Avignon (1309-1377). Deze trap leidt naar de Santa Maria in Aracoeli, een kerk die in de zesde eeuw gebouwd is op de plek waar de Sibille uit Tivoli aan keizer Augustus de komst van Christus zou hebben voorspeld; de kerk is door Franciscaner monniken rond 1250 herbouwd, deels in Romaanse, deels in Gotische stijl, zodat er sprake is van een architectonisch zooitje. Des te beroemder is het interieur van de kerk, en dan met name de Santo Bambino, een beeldje van het kindje Jezus dat door kinderen uit de hele wereld wordt aangeschreven om hulp en raad. Maar ook volwassenen vereren het beeldje, want men gelooft dat het zelfs ziektes zou kunnen genezen: als de patiënt zou genezen, werden de lippen van het beeldje donkerrood, anders waren ze bleek. Van hen kreeg de Bambinello zelfs een hoop edelstenen en juwelen ten geschenke bij wijze van gebed of als dank na verhoorde gebeden. Stapels brieven liggen er dan ook in het nisje waar het beeldje... stònd; het originele beeldje zelf is in 1994 gestolen, samen met al die juwelen en edelstenen die het bedekten. Het gaat om een 60 cm groot beeldje, dat in de vijftiende eeuw door een Franciscaner monnik zou zijn gesneden uit olijfhout, afkomstig uit de tuin van Gethsemane; een engel zou vervolgens het gezicht beschilderd hebben.

De Cordonata – zo wordt de trap naar het Capitoolplein genoemd – was ook een ontwerp van Michelangelo, dat echter niet geheel is uitgevoerd. De twee in 1955 gerestaureerde leeuwen die de toegang bewaken, zijn afkomstig uit Egypte en werden op het Marsveld gevonden; ze zijn hier reeds in 1582 neergezet en zes jaar later heeft Giacomo della Porta (* 1532 , † 1602) er fonteinen van gemaakt. Het verhaal gaat dat vroeger op feestdagen de ene leeuw rode en de andere witte wijn spoot. Bovenaan de trap zijn twee beelden van de Dioscuren, Castor en Pollux, uit het einde van de keizertijd, geplaatst, en tenslotte beelden van Constantijn en zijn zoon Constans.

De twee Dioscuren. Van boven is te zien dat ze allebei een eierdoppie op hun koppie hebben; die eierdoppen hebben te maken met de mythe over hun geboorte: Zeus was alweer eens verliefd, ditmaal op Leda, de echtgenote van de Spartaanse koning Tyndareos. Zij weigerde echter elke vorm van geslachtsgemeenschap met Zeus, waarop hij zich veranderde in een mooie witte zwaan en haar in die gedaante verkrachtte. Leda schaamde zich kapot en besloot diezelfde avond nog met haar eigen man naar bed te gaan; hoe het technisch mogelijk is, weet ik ook allemaal niet zo precies, maar een „feit” (nou ja, een mythologisch „feit” dan) is dat zij na negen maanden twee eieren legde: Pollux (Grieks Πολυδευκής) en Helena (je weet wel, de mooiste vrouw ter wereld, die met koning Menelaüs van Sparta trouwde, maar later ontvoerd werd door Paris, hetgeen de aanleiding tot de Trojaanse Oorlog vormde) kwamen uit het ene ei en waren (vermoedelijk) de kinderen van Zeus, Kastor (Grieks Κάστωρ) en Clytaemnestra waren de kinderen van Tyndareos en kwamen uit het andere ei. Clytaemnestra trouwde met Agamemnon, koning van Mycene en de broer van Menelaüs.

Soms is het nogal druk op het Capitoolplein, zoals wanneer er speciale dagen voor de jeugd worden georganiseerd.



  1

De Cordonata (hoofdtrap naar het Capitool)

  2

Standbeeld van Cola di Rienzi

  3

Scalinata d’Aracoeli

  4

Vittoriano (Monument voor Victor Emanuel II)

  5

Santa Maria in Aracoeli

  6

Palazzo Nuovo (het Nieuwe Paleis), onderdeel van de Capitolijnse Musea

  7

Mamertijnse Kerker (zie mijn beschrijving bij het Forum Romanum: nummer 14)

  8

Palazzo dei Senatori (Senatorenpaleis; de onderste twee verdiepingen maken deel uit van de Capitolijnse Musea)

  9

Palazzo dei Conservatori (Conservatorenpaleis), onderdeel van de Capitolijnse Musea

10

(Kopie van het) Ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius


  i

in- en uitgangen van het Palazzo dei Conservatori en Palazzo Nuovo




I Musei Capitolini | De Capitolijnse Musea



Zoals we hierboven al zagen, bestaan de Capitolijnse Musea uit drie hoofdgebouwen (latere incorporaties en aanbouw voor het gemak even niet meegerekend). De musea zijn de laatste jaren nogal eens heringericht; blijkbaar vindt of vond men het leuk om van tijd de complete collectie van plaats te doen veranderen. Vooral de wereldberoemde Capitolijnse wolvin is nogal eens loops: ik heb haar in de winter ooit aangetroffen in de Sala della Lupa (De Zaal van de Wolvin, voor mij de meest logische plaats) en in de lente in de Esedra di Marco Aurelio, als de seizoenen tenminste invloed hebben op verhuismanie van het beestje. Op de plattegrondjes hieronder zien we de laatste stand van zaken, maar: in het verleden behaalde resultaten bieden zeker in dit enorme museum geen garanties voor de toekomst!


Houden jullie ook zo van plattegrondjes? Nou, ík wel, hoor! En dat zullen jullie weten ook: hier is er nog eentje 😜

De meest logische route is als volgt: we nemen de ingang naar het Palazzo dei Conservatori, waar we al te grote tassen moeten afgeven, anders zou iemand van ons wel eens op het idee kunnen komen om bijvoorbeeld het hoofd van Constantijn mee te nemen.
Op de binnenplaats (op het kaartje cortile) treffen we dat hoofd, een hand en diverse andere onderdelen van het enorme standbeeld van deze keizer aan; oorspronkelijk stond het beeld in een van de nissen van de Basilica van Maxentius (ook Basilica van Constantijn genoemd) op het Forum Romanum. Elders op het Capitool - in de tuin van Villa Caffarelli staat sinds februari van dit jaar een reconstructie van het complete beeld op ware grootte. Het hoofd is 260 cm hoog en de rechterhand 166 cm.


We gaan rechts van de „vinger van Constantijn ” naar boven; op de eerste verdieping gaan we naar links, passeren een zaal vol wandtapijten met enkele voorstellingen uit de geschiedenis van Rome (Sala degli Arazzi, 5) en komen uit in zaal 3 (Sala di Annibale, Zaal van Hannibal) waar de renaissanceschilder Jacopo Ripanda (* ? , † ± 1516) in 1508-1509 vier fresco’s met drie voorstellingen uit de Eerste (264-241) en een uit de Tweede Punische Oorlog (218-202) schilderde. Zaal 1 t/m 9 vormen het zogeheten Appartamento dei Conservatori.



Een zeeslag tussen de Carthaagse en de Romeinse vloot. De Eerste Punische Oorlog was vooral een zeeoorlog, die de Romeinen met meer geluk dan zeemanswijsheid hebben gewonnen. Onderaan duiken een zeegod en -godin uit de golven op om te kijken wat er toch allemaal op hun ruggen wordt uitgespookt.


Catulus en Hamilcar. De opperbevelhebber van de Romeinse vloot was in die tijd Gaius Lutatius Catulus, die in 242 consul was; op 10 maart 241 versloeg hij de Carthaagse vloot bij de Aegadische Eilanden en dat betekende de definitieve nederlaag van de Carthagers; Catulus neemt hier de overgave van de Carthagers o.l.v. Hamilcar (* ± 285 , † 229) - de vader van Hannibal - in ontvangst.



Inname van Sicilië. De Eerste Punische Oorlog werd veroorzaakt omdat de Griekse steden op Sicilië Rome’s hulp in hadden geroepen; de Romeinen waren best bereid om de Grieken te hulp te komen, maar aan het einde van die oorlog pikten ze heel Sicilië in en voegden dat eiland in 241 als eerste provincia toe aan hun rijk.


Hannibal trekt Italië binnen. Zoals de geallieerden na de Eerste Wereldoorlog middels het opleggen van torenhoge herstelbetalingen aan Duitsland zelf ook schuld droegen aan de Tweede Wereldoorlog, zo droegen de Romeinen eveneens door torenhoge herstelbetalingen van de Carthagers te eisen bij aan het otnstaan van de Tweede Punische Oorlog. In het najaar van 218 trekt Hannibal (* 247 , † 183) met 50.000 infanteristen, 9.000 ruiters en 40 olifanten de Alpen over om Rome op haar eigen grondgebied te verslaan.


We laten de Kapel (nr. 4) voor wat ze is en stomen meteen door naar de Sala dei Capitani (Zaal van de Kapiteins, nr. 2). Deze zaal werd tussen 1587 en 1594 door Tommaso Laureti (* 1530 , † 1602) voorzien van vier fresco’s, die scènes uit de eerste jaren van de Romeinse Republiek (kort na 509 v.C.) uitbeelden:


Het oordeel van Brutus. Lucius Iunius Brutus, onder wiens leiding de laatste koning, Tarquinius Superbus, uit Rome was verdwenen, werd in 509 v.C. de eerste consul van de republiek; zijn zonen Titus en Tiberius namen deel aan een samenzwering tegen de nieuwe staatsvorm en Brutus zag zich als onpartijdig rechter gedwongen de doodstraf over hen beiden uit te spreken.


Horatius Cocles verdedigt de Pons Sublicius. Toen Tarquinius Superbus uit Rome was verdreven, zocht hij zijn toevlucht bij de Etrusken en hun koning Lars Porsenna; die belegerde Rome in 507 v.C., maar Horatius Cocles, een Romeinse soldaat, hield in zijn eentje het Etruskische leger tegen en terwijl de Romeinen achter hem de brug sloopten. Horatius wist zwemmend de veilige linker oever van de Tiber te bereiken.



De Overwinning bij het Lacus Regillus. In 496 v.C. werd Rome aangevallen door de Latijnen, die zich bedreigd voelden door de uitbreiding van het Romeinse gebied; onder aanvoering van de veldheer Aulus Postumius Albinus behaalden de Romeinen de overwinning, daarbij geholpen door Castor en Pollux, die we ook al op het Capitoolplein tegenkwamen. Na de slag lieten zij volgens de legende hun paarden drinken van de Bron van Juturna op het Forum Romanum (zie nr. 18 aldaar).


Mucius Scaevola en Porsenna. Tijdens het beleg van Rome in 507 wist een dappere jongeman, Gaius Mucius, in het Etruskische legerkamp door te dringen om Lars Porsenna te doden; bij vergissing doodde hij niet de koning, maar diens secrataris. Mucius werd in zijn kladden gegrepen, maar om zjn moed te bewijzen liet hij vervolgens zijn rechterhand in het vuur verbranden. Porsenna was zo onder de indruk van dit staaltje van moed dat hij Mucius vrijliet. Die kreeg als bijnaam Scaevola, „die met die linkerhand”.


We gaan door naar Zaal 1, de Sala degli Orazi e Curiazi (Zaal van de Horatii en de Curiatii), de beroemdste zaal van de Capitolijnse Musea; ze is genoemd naar een van de zes fresco’s van de Cavalier d’Arpino (* 1568 , † 1640), bij de Burgerlijke Stand bekend onder de naam Giuseppe Cesari. Behalve het fresco van de strijd tussen de Romeinse en Albaanse drieling heeft hij in deze zaal tussen 1596 en 1639 nog een handvol fresco’s geschilderd:


Faustulus vindt de wolvin met Romulus en Remus. Het is het verhaal van de bekende tweeling die in de Tiber werd gegooid door Amulius, de usurpator-koning van Alba Longa, maar gelukkig werden ze gevonden door de wolvin die hen zoogt alsof het haar eigen jongen zijn; later vindt de herder Faustulus de jongens bij de wolvin en neemt hen mee naar zijn vrouw Acca Larentia in hun hut op de Palatijn.
Daaronder staat een standbeeld van paus Innocentius X van Alessandro Algardi (* 1598 , † 1654).


Romulus bakent het pomerium af, waarmee hij de grenzen van het zogeheten Roma quadrata vastlegt. Het pomerium was de religieus bedoelde grens van Rome, door Romulus vastgelegd middels een os die een vore ploegt; waarschijnlijk wordt met de term Roma quadrata de Palatijn bedoeld, die samen met die andere top, de Germalus, inderdaad ruwweg een vierkant vormt.



Numa Pompilius stelt de cultus van de Vestaalse Maagden in. De tweede koning van Rome was een erg religieus man; hij hervormde o.a. de kalender en stelde de cultus in van de zes dames die het vuur van Vesta in de tempel op het Forum Romanum eeuwig brandend moesten houden; net als de godin moesten zij zelf ook altijd maagd blijven. Waarschijnlijk was deze cultus al veel ouder, want ook Romulus’ en Remus’ moeder werd lang vóór de stichting van Rome in Alba Longa gedwongen Vestaalse Maagd te zijn; laten we het erop houden dat Numa Pompilius de cultus in Rome introduceerde. We hebben er alles over kunnen lezen bij mijn bespreking van het Forum Romanum (nr. 23).


De Roof van de Sabijnse Maagden. De stad Rome groeide tijdens Romulus’ bewind als kool, maar de inwoners bestonden uitsluitend uit mannen; om te voorkomen dat de nieuwe stad na één generatie al uit zou sterven, bedacht Romulus een list: zijn medebewoners en hijzelf roofden de leuk uitziende meisjes en vrouwen van een naburige stam, de Sabijnen. Romulus’ vrouw heette Hersilia. De Sabijnen vonden dit begrijpelijkerwijs niet leuk en startten een oorlog tegen de Romeinse rovers. Door bemiddeling van de Sabijnse vrouwen werd echter al snel vrede gesloten en de Sabijnse koning Titus Tatius werd een tijdlang medekoning. Zijn dochter Tatia trouwde met Numa Pompilius, Romulus’ opvolger.
Daaronder staat een standbeeld van paus Urbanus VIII van Gian Lorenzo - ja, daar is hij weer! - Bernini (* 1598 , † 1680).



De strijd van de Horatii en de Curiatii. Ten tijde van Tullus Hostilius brak er een oorlog uit - ja, het zal eens een keertje niet - tussen Alba Longa en Rome. Omdat de legendarische stichters van Rome uit Alba Longa kwamen, beschouwden beide kampen elkaar als broedervolkeren. In het Romeinse leger vocht een drieling, de Horatii, in het Albaanse toevallig ook, de Curiatii. Door Tullus Hostilius en de Albaanse koning Mettius Fufetius werd besloten beide drielingen tegen elkaar te laten vechten; het volk van de overwinnaars van dit drievoudige duel zou het andere overheersen. Twee van de drie Horatii sneuvelden, maar door een tactisch goed uitgevoerd plannetje wist de laatst overgeblevene de drie Cuiriatii te overwinnen en te doden: Rome was nu heer en meester over Alba Longa en het zogenaamde „broedervolk”


De strijd van Tullus Hostilius tegen de inwoners van Veii en Fidenae. De derde koning van Rome was net zo oorlogszuchtig als de tweede vredelievend was geweest. Voortdurend viel hij omringende steden aan, zoals hier te zien is; beide steden werden door Tullus Hostilius veroverd en verwoest, maar kwamen daar redelijk snel weer bovenop. Fidenae was een stadje, zo’n zeven kilometer ten noorden van Rome, dat door de Romeinen pas ver na de dood van de laatste koning werd veroverd, nl. in 426; Veii was een van de hoofdsteden van de Etrusken, elf kilometer noordelijker; deze stad werd door de Romeinen in 396 na een beleg van tien jaar ingenomen; de val van Veii leidde het einde van de Etruskische macht in tot dit volk in de eerste eeuw v.C. geheel was geassimileerd en/of uitgeroeid.


De Zaal van de Horatii en de Curiatii is wereldberoemd geworden omdat hier op 25 maart 1957 de afgevaardigden van de zes lidstaten van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) de Verdragen tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA of Euratom) ondertekenden. De belangrijkste personen zijn op de voorste rij: als derde van links de Franse minister van Buitenlandse Zaken Christian Pineau (* 1904 , † 1995) en de Duitse bondskanselier Konrad Adenauer (* 1876 , † 1967, de vijfde van links). De negende persoon vanaf links steekt er met kop en schouders bovenuit: de lange gestalte van onze eigen minister van buitenlandse zaken, Joseph Luns (voluit: Joseph Marie Antoine Hubert Luns, * 1911 , † 17 juli 2002).

We gaan langs Innocentius X en via zaal 2 door naar de Sala dei Trionfi (Zaal van de Triomfen, nr. 6). Daar staan we misschien wel even stil bij de wereldberoemde Spinario (Doornuittrekker, een alleraardigst bronzen beeldje van 73 cm hoogte uit de 1e eeuw v.C.); misschien, zeg ik met nadruk, net als de wolvin, in principe een zaal verder, wil de Doornuittrekker er wel eens op uit trekken, de paden op, de lanen in: soms zit het knulletje in de Esedra di Marco Aurelio en laat een treurige, lege sokkel achter in de zaal waar hij eigenlijk thuishoort. De eveneens bronzen Capitolijnse Brutus (4e of 3e eeuw v.C.) is wat honkvaster; die blijft doorgaans op zijn vaste plekje staan en dat al sinds 1574, toen hij in deze collectie werd opgenomen. In de Sala della Lupa (Zaal van de Wolvin, nr. 7) treffen we, afhankelijk van het weer, het humeur van de supposten of de laatste uitslag van AS Roma, de Lupa Capitolina aan, een machtig 5e eeuws (v.C.) werk van vermoedelijk Etruskische makelij; ook zij wandelt wel eens rond in de Capitolijnse Musea; het Romulusje en het Remusje zijn er in de 15e eeuw aan toegevoegd door Antonio Pollaiolo (* 1431/1432 , † 1498).


Lo Spinario, de Doornuittrekker. Let eens op de vorm van zijn haren: die vallen niet naar voren, zoals je zou verwachten bij een vooroverleunend figuur; mensen die er verstand van hebben, vermoeden dat het hoofd oorspronkelijk bedoeld was voor een staand beeld. Lo Spinario stond van oudsher in het Paleis van Lateranen, maar werd samen met een stelletje andere bronzen beelden in 1471 door paus Sixtus IV in het Palazzo dei Conservatori geplaatst en vormde zo het begin van de Musei Capitolini.


De Capitolijnse Brutus is een beeld van Lucius Iunius Brutus, onder wiens leiding de laatste koning, Tarquinius Superbus, uit Rome werd verdwenen; Marcus Iunius Brutus (* 85 , † 42), op 15 maart 44 v.C. een van de moordenaars van Caesar, ging er prat op dat hij afstamde van deze Brutus.


Eindelijk! De enige echte Lupa Capitolina met de tweeling Hielke en Sietse, o nee, die andere tweeling: Willy en René van de Kerkhof. Nee, hè, alweer niet! Romulus en Remus, o ja, dát waren hun namen.



De kop van de wolvin is dus 2000 jaar ouder
dan ...


Romulus. Of toch Remus?


Dan moet dit dus Remus zijn. Of Romulus? Vast een eeneiige tweeling: ze lijken ook echt zó op elkaar, hè?


Zaal 8 (Sala delle Oche, Zaal van de Ganzen) en 9 (Zaal van de Adelaars) ontlenen hun namen aan bronzen vogels. De ganzen horen natuurlijk hier op het Capitool, maar onze aandacht gaat in zaal 8 toch vooral uit naar de bronzen buste van Michelangelo Buonarroti (* 1475 , † 1546), een kopie van de buste van Daniele da Volterra (* 1509 , † 1566) die in Florence te zien is en een marmeren beeld van het hoofd van Medusa van Gian Lorenzo Bernini (* 1598 , † 1680) en in zaal 9 naar een Romeinse kopie van Artemis uit Ephesus.


Michelangelo.


Medusa.


De Artemis uit Ephesus.


Daarmee verlaten we het Appartamento dei Conservatori (zalen 1 t/m 9), het oudste gedeelte van het dit museum.
De tweede afdeling is de collectie van het eigenlijke Conservatorenpaleis; de collectie begon al op de binnenhof (begane grond: het kolossale beeld van Constantijn). Via de trap waren we natuurlijk al lang naar boven geklommen, om daar de eerste collectie, in het Appartamento dei Conservatori te bekijken. We gaan nu ook op deze eerste verdieping verder met de tweede collectie: zalen 10, 11 en 12 zijn de Castellani-hallen; hierin is de archeologische collectie uit Etrurië en Latium die door de familie Castellani aan het museum is geschonken, tentoongesteld: veel vaatwerk uit Etruskische graven, twee Etruskische sarcofagen, maar het interessantste zijn twee bronzen paarden en een (gereconstrueerde) Etruskische ceremoniële wagen, bedoeld om een godheid tijdens een of andere plechtigheid te vervoeren.



Een van de twee bronzen paarden van Griekse makelij, uit de vijfde of vierde eeuw, gevonden in Trastevere en door de Romeinen in dee tweede eeuw v.C. als oorlogsbuit uit Griekenland meegenomen.


Van deze ceremoniële wagen zijn in 1872 de bronzen plaatjes met voorstellingen uit het leven van Achilles gevonden; aan de hand van die plaatjes en afbeeldingen van soortgelijke wagens heeft men deze reconstructie gemaakt.


In de zalen 13 en 14, de Sale dei Fasti moderni (Zalen van de Moderne Fasti), lopen we snel voorbij aan de opgestelde atleten, en komen bij de Sale degli Orti Lamiani (Zalen van de Lamiani-tuinen, nrs. 15 t/m 18), waar onder andere keizer Commodus in de gedaante van Hercules optreedt. De Sale degli Horti Tauriani-Vettiani (Zalen van de Tauriani-Vettiani-tuinen (nr. 19 en 20) en de Sale degli Horti di Mecenate (Zalen van de Tuinen van Maecenas, nr. 21 t/m 23) bevatten sculpturen, net als de Galerij (nr. 24) die langs deze zalen loopt. Ook de spiksplinternieuwe Exedra van Marcus Aurelius (nr. 25) van Carlo Aymonino (* 1926 , † 2010) bevat sculpturen, maar vooral het beeld van naamgever aan deze zaal mag er zijn: die is het originele ruiterstandbeeld! Op het plein staat immers een kopie. Deze zaal loopt naadloos over in de ruimte waarin delen van de fundamenten van de Tempel van Jupiter Capitolinus staan (nr. 26), benevens wat archaïsche artefacten en diverse maquettes van het Capitool. Deze collectie sluit af met de Zaal van de Middeleeuwen (nr. 27).


Commodus, de zoon van Marcus Aurelius, was wreed en knettergek. Hij liet zichzelf aanspreken en, zoals hier, afbeelden als Hercules. Hij trad, ook als keizer, op als gladiator; we kennen hem en zijn streken uit de film „Gladiator”. Op oudejaarsavond 192 werd hij door zijn maîtresse Marcia vergiftigd en daarna voor alle zekerheid ook nog eens gewurgd door een ingehuurde atleet, Narcissus.


En nog een Hercules, nu van verguld brons; het meer dan manshoge beeld uit de tweede eeuw v.C. werd gevonden op het Forum Boarium, waar een tempel voor de Griekse held staat.


De stad Rome is verbonden aan allerlei - al dan niet bijgelovige - legendes over de ondergang van de wereld; twee monumenten die daarmee verband houden, hebben we deze week al bezocht: ten eerste het Colosseum; hierover voorspelde de monnik Beda Venerabilis (* 672/673 , † 735):
          
„Quamdiu stabit Colyseus stabit et Roma.
          Quamdiu cadet Colyseus cadet et Roma.
          Quamdiu cadet Roma cadet et mundus.”
Ten tweede de medaillons van de pausen in de San Paolo fuori le Mura: als die allemaal vol zijn, vergaat de wereld.
En ook aan het vier meter hoge ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius is zo’n ondergangslegende verbonden: het bronzen beeld was verguld en zodra er nog goud zichtbaar was, zou de wereld blijven bestaan. In 1980 was er nog maar een klein stukje goud te zien, op de snuit van het paard. Het is natuurlijk maar bijgeloof, maar toch ... je weet het maar nooit, hè, dus je kunt maar beter het zekere voor het onzekere nemen, dus het beeld werd in 1981 door twee Nederlandse kunstenaars gerestaureerd en staat sinds 1990 binnen: eerst in het
Palazzo Nuovo en sinds 2005 in deze nieuwe zaal. Op 20 april 1997 werd op het Capitoolplein een (niet al te fraaie) kopie van het beeld onthuld, ter gelegenheid van de 2750e verjaardag van Rome, een dag later.
Marcus Aurelius is afgebeeld als een veldheer die zijn troepen toespreekt. We zagen dat opgestoken vingertje dat bij zo’n
adlocutio hoort, eerder bij de Augustus van Primaporta. Het paard heeft geen stijgbeugels en dat kan aardig kloppen, want die bestonden in de Romeinse tijd nog niet.


En nog een kolossaal beeld van keizer Constantijn; in de hof beneden stond er eentje van marmer, hier treffen we enkele fragmenten (hoofd, hand en scepter) aan van een bronzen beeld, dat oorspronkelijk verguld was; het is nauwelijks kleiner dan zijn collega in de hof: het hoofd is 1,66 meter hoog, terwijl de nek modern is en die moderne toevoeging is wél zo handig, anders zou het hoofd omvallen; samen met lo Spinario en enkele andere is dit een van de eerste aan het museum geschonken beelden. Het gezicht van het beeld draagt duidelijk de trekken van Constantijn, net als het beeld beneden: grote ogen, belast door wallen, boven hangende wangen (dus de keizer is hier wel wat ouder dan zijn marmeren evenknie). De reeks gaten die zichtbaar zijn in het haar, wordt verklaard door de oorspronkelijke aanwezigheid van een kroon, waarvan we uit middeleeuwse bron weten dat deze van goud was gemaakt en versierd met kostbare edelstenen.


In deze Esedra di Marco Aurelio zijn ook de fundamenten van de grote Tempel van de Capitolijnse Trias - meestal kortweg Tempel van Jupiter genoemd - te zien. Omdat de tempel gewijd was aan drie goden tegelijk, is het ding enorm groot: 62 meter lang, 54 meter breed. We zien de tufstenen fundamenten en een deel van de buitenmuur; die was oorspronkelijk bekleed met ornamenten van aardewerk, zoals dat bij de Etrusken gebruikelijk was. Zoals we weten, waren de laatste drie koningen van Rome Etrusken. Een van de Etruskische kunstenaars die mee hebben gewerkt aan de tempel was een zekere Vulca, afkomstig uit Veii; van zijn hand was het grote standbeeld van Jupiter en in de tempel en vermoedelijk ook het grote vierspan op het dak van de tempel. Dit vierspan was zo groot, dat men later zei dat het reeds de grootsheid van het Romeinse Rijk aankondigde. Beeld en vierspan zijn, net als veel andere onderdelen van de tempel in de loop der tijden verdwenen: de tempel werd systematisch gebruikt als steengroeve, zoals zo veel mooie oude monumenten die niet het geluk hadden dat ze in later tijden als christelijke kerk werden gebruikt.
De tempel werd begonnen door Tarquinius Priscus en voltooid door Tarquinius Superbus. Ze werd echter pas na de verdrijving van de koningen ingewijd door consul M. Horatius Pulvillus op 13 september 509 v.C.



Het 2,66 meter hoge beeld van Marsyas - een Romeinse kopie van een Grieks origineel uit de tweede eeuw v.C. - trekt in de Sale degli Horti di Mecenate de meeste aandacht omdat het van twee soorten marmer is gemaakt. De Phrygische satyr Marsyas zou de aulos - de dubbele fluit - hebben uitgevonden en daagde Apollo, o.a. god van de muziek, uit tot een wedstrijd; de voorwaarde was dat de winnaar van die wedstrijd alles met de tegenstander mocht doen wat hij maar wilde. Apollo won en vilde Marsyas levend, zodat het gebruik van tweekleurig marmer nauw aansluit bij de inhoud: het roze marmer geeft het van de huid ontdane vlees van Marsyas aan, het grijswitte marmer geeft de plekken aan waar nog huid op z’n lichaam zit.


De Sala del Medioevo (Zaal van de Middeleeuwen) is maar een relatief kleine pijpenla; aan het einde daarvan zit Karel I van Anjou op ons te wachten. Het twee meter hoge beeld is gemaakt door Arnolfo di Cambio (* 1232 , † 1302/1310). Het moet mij van het hart dat de koning (hier) een nogal stompzinnige gelaatsuitdrukking heeft; hij kijkt in ieder geval een stuk minder krijgshaftig uit zijn marmeren ogen dan het beeld van dezelfde koning op de voorgevel van het koninklijk paleis in Napels.


Omdat we liever lui dan moe zijn, lopen we even terug naar zaal 12, waarnaast zicht een lift naar de tweede verdieping bevindt. Nee hoor, we doen dat natuurlijk niet omdat we lui zijn, maar omdat dat de geschikte manier is om de zalen op de tweede verdieping in de juiste volgorde te kunnen bezoeken. Allereest komen we bij nr. 1, Medagliere Capitolino, het Capitolijns Munten- en Penningenkabinet. Behalve munten en penningen kunnen de liefhebbers hier hun hartjes ook ophalen aan medailles en cameeën.
Dat is dan meteen ook de enige zaal van dit gedeelte van de Musei Capitolini. Wie uitgekeken is op de munten en wat dies meer zij, loopt meteen door naar zaal 2 en verder: Palazzo Clementino Caffarelli. Dit ooit losstaande paleis werd in de tweede helft van de zestiende eeuw gebouwd op het Capitool naast het Palazzo dei Conservatori; het wordt voor het eerst in 1593 aangegeven op een kaart van Rome. Sinds het jaar 2000 maakt het Palazzo Caffarilli deel uit van de museumroute van de Capitolinse Musea, inclusief het oudste deel dat Palazzo Clementino heet. In de vier zalen (goed genummerd als 2, 2, 3 en 4) treffen we porselein aan (Galleria Cini Porcellane Europee Orientali), maar ook antieke en renaissancistische fresco’s en enkele beelden en in zaal 4, de Sala del Frontone (Hal van het Fronton) fragmenten van het fronton (hoe is het mogelijk) dat gevonden werd in de Via San Gregorio; uit de fragmenten kunnen we afleiden dat het om Mars en twee godinnen gaat. Het mooiste aan deze vier zalen zijn de prachtige houten deuren met houtsnijwerk en verguldsel; helaas pasten ze niet allemaal in de deuropeningen, waardoor ze op maat zijn gezaagd en er enkele duidelijke inkepingen zichtbaar zijn.








Tot het begin van de achttiende eeuw werd porselein uitsluitend geïmporteerd uit China en Japan, een zeer kostbare aangelegenheid, vooral vanwege de vervoerskosten, maar ook omdat de Nederlanders met hun handelspost op het eilandje Decima het monopolie hadden op de Europese handel met Japan. In 1709 slaagde Johann Friedrich Böttger (* 1682 , † 1719) er in Meißen in, Europees porselein te fabriceren; een van de benodigde grondstoffen voor porselein, kaolien (Al2Si2O5(OH)4), kwam namelijk in ruime mate voor in de bodem in de omgeving van Meißen. Niet dat porselein, indertijd ook wel „het witte goud” genaamd, daarna nou zo goedkoop werd, want de keurvorst van Saksen, tevens koning van Polen, August der Starke, zag er angstvallig op toe, dat het geheim van de porseleinprocedé niet in handen van de concurrentie viel; bovendien raakte in die tijd het drinken van koffie en hete chocolademelk in de mode: men kende in de oudheid wel kannen met oren, maar omdat men in de oudheid, de middeleeuwen en de renaissance voor koude dranken nuttigde, waren oren niet nodig. Porselein bleek het ideale materiaal om koffie en cacao uit te drinken, maar porselein is nogal dun, dus om te voorkomen dat de koffie- en cacaoleuten blaren op hun vingertjes kregen, vond men in Meißen koffiekopjes met oortjes uit. Böttgers opvolger als hoofd van de Kurfürstliche Porzellan-Manufaktur Meissen - géén schrijffout: de stad heet Meißen, het porselein Meissen, tegenwoordig zelfs Meissen® - was Johann Gregorius Höroldt (* 1696 , † 1775) en die ontwikkelde zestien kleuren om porselein te beschilderen. Zolang het geheim van het productieproces niet in vreemde handen viel, werd de keurvorst er stinkend rijk van en hij gebruikte een groot deel van dat geld om de stad Dresden te verfraaien tot een van de mooiste steden van Europa, maar geheel terzijde. Nu men dus in staat was om porselein te beschilderen, beperkte de productie zich niet tot koffie- en cacaoserviezen, maar maakte men o.a. beschilderde dierenfiguren en wat dies meer zij. En in de Capitolijnse Musea worden dus o.a. een porseleinen kopie van de Laocoöngroep, een orkest bestaande uit beschilderde porseleinen apen en weet-ik-hoeveel porseleinen Boeddha’s bewaard.

Het spijt ons voor graaf Francesco Cini, die in 1881 zo vriendelijk was om zijn collectie Europees en Aziatisch porselein aan het museum te schenken, maar er lopen tamelijk veel mensen op aarde rond die met name beschilderde dierenfiguren van porselein als überkitsch beschouwen, dus het is raadzaam om snel door te lopen. We komen bij de Pinacoteca Capitolina (Capitolijnse Schilderijenverzameling), die tussen 1748 en 1750 is ontstaan met de aankoop van zestiende- en zevntiende-eeuwse schilderijen; het is de oudste openbare collectie schilderijen ter wereld.



Romulus en Remus van Pieter Paul Rubens (* 1577 , † 1640). Rechts zien we de herder Faustulus die twee jongetjes ontdekt die door een wolvin worden gezoogd; iets zegt mij dat we soortgelijke afbeeldingen op deze reis wel vaker hebben gezien. Achter de wolvin de riviergod Tiber en daar weer achter niemand minder dan Rea Silvia, de moeder van de jongetjes.


Ratto delle Sabine (De Roof van de Sabijnse Maagden) van Pietro da Cortona (eigenlijk Pietro Berrettini, * 1596 , † 1669). Het schilderij werd rond 1629 geschilderd en markeert de overgang naar de barok, waarvan dit een van de oudste kunstuitingen is.


Sibilla Cumana (Sibille van Cumae) van Domenichino (d.i. Domenico Zampieri, * 1581 , † 1641). Prachtige weergave van deze Sibille door de belangrijkste artiest van het Emiliaanse classicisme. Emilia is de streek rond Piacenza en Parma; classicisme spreekt hopelijk voor zich.



Giovanni Battista (Johannes de Doper) van Caravaggio (voluit: Michelangelo Merisi da Caravaggio, * 1571 , † 1610). Caravaggio beeldt Johannes de Doper hier af als een grijnzend, ondeugend en sensueel jochie dat van top tot teen levensvreugde uitstraalt.


Buona ventura (Waarzegster) van Caravaggio. Ook dit schilderij is een voorbeeld van de vernieuwingen in de schilderkunst aan het einde van de renaissance: een alledaags tafereeltje zoals men dat in de zeventiende eeuw in Rome op elke straat kon zien: een jonge zigeunerin leest de hand van een jonge edelman, die meer aandacht voor haar gezicht heeft dan voor wat er met zijn hand gebeurt en dat had hij beter niet kunnen doen, want intussen steelt ze de ring van zijn vinger. Van dit schilderij bestaan twee versies: deze en, van een paar jaar later, eentje in het Louvre in Parijs.


Cleopatra davanti a Ottaviano (Cleopatra voor Augustus) van il Guercino (eigenlijk Giovanni Francesco Barbieri, * 1591 , † 1666), een van de weinige historiestukken van deze schilder. Het laat zien hoe Cleopatra VII van Egypte knielt voor Octavianus, de latere Augustus. Augustus wilde Cleopatra namelijk als slavin meenemen naar Rome; we kennen de beroemde ode van Quintus Horatius Flaccus (* 65 , † 8 v.C.), die begint met de woorden Nunc est bibendum (Ode I.37).



En nogmaals Cleopatra, nu zonder Octavianus, maar met de „slang” waarmee ze op 12 augustus 30 v.C. zelfmoord pleegt, van Guido Reni (* 1575 , † 1642). Of is het een regenworm?


Lucrezia (Lucretia), eveneens van Guido Reni. Lucretia werd verkracht door Sextus Tarquinius, een zoon van Tarquinius Superbus, hetgeen de aanleding vormde om de koning en zijn hele familie uit Rome te verdrijven; dat gebeurde in het jaar 509 v.C., maar de arme Lucretia die de schande van de verkrachting niet kan verdragen, pleegde zelfmoord.


Santa Barbara (De H. Barbara), de patrones van o.a. de koempels. Haar vader was een heiden, die het niet kon verkroppen dat zijn dochter zich tot het christendom had bekeerd; hij martelde haar door haar borsten af te snijden en met brandende fakkels te bewerken, waarna hij haar naakt tentoon stelde op de markt, maar na haar gebed verscheen een zeer plaatselijke mistbank, die haar naaktheid bedekte. Ze werd door haar vader vermoord met een zwaard en onmiddellijk daarna werd de wrede vader getroffen door de bliksem. De anonieme schilder was waarschijnlijk uit het atelier van il Domenichino (d.i. Domenico Zampieri, * 1581 , † 1641).



Maddalena penitente (de Berouwvolle Maria Magdalena) van Domenico Tintoretto (* 1560 , † 1635), een zoon van de beroemde Tintoretto (eigenlijk Jacopo Robusti, * 1518 , † 1594). De heilige Maria Magdalena leefde na de dood van Jezus als kluizenaar; ze zit hier te bidden; in de iconografie wordt dat aangegeven door het ontbreken van kleding, die vervangen wordt door een mat, een kruisbeeld, een schedel en een open boek.


Ratto d’Europa (De Roof van Europa) van il Veronese (eigenlijk Paolo Caliari, * 1528 , † 1588). Zeus, vermomd als witte stier, ontvoert de Fenicische koningsdochter Europa en brengt haar naar Kreta. We kennen het tafereeltje van de Griekse twee-euromunt; de diepere betekenis van deze mythe is dat de Europese beschaving uit het Midden-Oosten komt.


Annunciazione (Annunciatie) van il Garofalo (eigenlijk Benvenuto Tisi, * ± 1476 , † 1559). De overdadige kleding van aartsengel Gabriël staat in schril contrast tot de eenvoudige kleding van de H. Maagd Maria, die hier te horen krijgt dat zij de Zoon van God zal baren. Links bovenaan zijn God en Christus te zien, in het midden bovenaan de Heilige Geest.


Overigens ben ik van mening dat het verboden zou moeten worden om lampen op schilderijen te richten, want die maken het fotograferen ervan tamelijk lastig. We verlaten nu het Conservatorenpaleis via de trap naast de laatste zaal schilderijen om door een onderaardse gang, de Galleria Lapidaria naar het Palazzo Nuovo te gaan. Er is zoveel materiaal verzameld in het overvolle museum, dat zelfs het trappenhuis benut wordt om dingen te exposeren; opvallend zijn vooral vier reliëfs, een ter ere van keizer Hadrianus en drie ter ere van Marcus Aurelius: Hardianus keert terug in Rome, vermoedelijk na een oorlog in Palestina; Marcus Aurelius toont clementie tegenover een groep knielende barbaren, begeleid door een gevleugelde Victoria rijdt hij in een triomftocht en ten slotte brengt hij capite velato een offer.









In de gang van het lapidarium (nr. 1 op het plattegrondje) zelf worden vooral heel veel stenen (Latijn: lapides) met inscripties bewaard. De gang loopt onder het Palazzo dei Senatori (Senatorenpaleis) door en bestaat uit restanten van Romeinse gebouwen, waarvan het Tabularium (nr. 2 en 3) het belangrijkste is: dit was het Romeinse staatsarchief; hier werden wetten en officiële documenten, gegraveerd op bronzen tabulae (tafels, vandaar natuurlijk de naam Tabularium), bewaard, maar hier moesten ook alle Romeinse jongens met hun vader naartoe gaan op de dag dat ze hun toga virilis kregen. Hun vader zei daar luid en duidelijk de drie namen (nomen, nomen gentis en cognomen, oftewel: voornaam, familienaam en bijnaam), die zorgvuldig genoteerd werden, en vanaf dat moment was de jongen officieel een Romeins burger. We hebben er alles over gelezen in les 16 van „SPQR” en een lichte sensatie maakt zich van ons meester als we beseffen dat we nu dus op de plek staan waarover we lang geleden hebben gelezen. Nog sensationeler wordt het als we halverwege die gang rechtsaf slaan; voor ons ontvouwt zich een weergaloos panorama over het Forum Romanum.


Springend van blijdschap bij het zien van zoveel prachtige Latijnse inscripties! 🙌  💃


Het Lapidarium.
© foto: Musei Capitolini.


Een tweede eeuws grafmonument voor een zekere Alexander, zoon van Q. Canuleius Alexander en Clarina; het arme jochie is maar drie jaar, 4 maanden en 18 dagen oud geworden. In het midden zien we een komvormige inkeping met zes gaatjes: tijdens de jaarlijkse dodenherdenking at de familie bij het graf en de overledene kreeg door die gaatjes ook een klein deel van de wijn.




En er is altijd wel ergens een vriendelijke meneer te vinden die alles uitlegt.


De galerij van het Tabularium.


Het museum is elke dag tot half acht ’s avonds open; in de winter is dat dus tot ver na zonsondergang en dan krijg je dit soort spectaculaire plaatjes van the Roman Forum by night.


Een ander oud gebouw dat als fundament dient voor het Senatorenpaleis is de Tempel van Veiovis (nr. 4), een oude Etruskische godheid, van wie wij de functie niet helemaal met zekerheid weten; hij wordt altijd afgebeeld als jongeman en zou mogelijk Jupiter (genitivus: Iovis) kunnen voorstellen. Wat we wel met zekerheid weten, is dat praetor Lucius Furius Purpurio in het jaar 200 v.C. tijdens de Slag bij Cremona een tempel aan deze Veiovis had beloofd in de hoop dat die hem zou steunen in de strijd. Na afloop van de Tweede Punische Oorlog (218 - 202) was een grote groep Galliërs die als bondgenoten dienst hadden gedaan in het Carthaagse leger achtergebleven in Italië; blijkbaar hadden deze mensen geen enkele boodschap aan het feit dat de oorlog was afgelopen, want zij plunderden de stad Placentia (het huidige Piacenza), maar - ongetwijfeld dankzij de steun van de geheimzinnige Veiovis - wist Purpurio de Slag bij Cremona te winnen: 35.000 Galliërs en hun Carthaagse generaal Hamilcar (niet te verwarren met Hamilcar Barcas (* ± 285 , † 229), de vader van Hannibal (* 247 , † 183)) sneuvelden; in 192 werd de tempel ingewijd. De tempel stond precies tussen de twee toppen van het Capitool in, wat in antieke bronnen werd aangeduid als inter duos lucos (tussen de twee heilige bosjes); dit is ook de plaats waar oorspronkelijk het Asylum van Romulus begon, het lager gelegen gedeelte tussen de twee toppen dat zich uitstrekte vanaf hier tot de huidige Piazza del Campidoglio, het Capitoolplein.

We vervolgen onze route naar het Palazzo Nuovo (het Nieuwe Paleis). Dit bestaat uit twaalf zalen op twee verdiepingen, maar ook de gangen staan vol beeldhouwwwerken. De drie kleine zaaltjes op de begane grond (nrs. 3, 4 en 5) hebben geen aparte namen; we vinden er sculpturen, reliëfs en marmeren sarcofagen; vooral de sarcofaag met scènes uit het leven van Achilles is indrukwekkend. Omdat we op dit moment nog fris en fruitig zijn, beklimmen we eerst maar de trap (nr. 6) naar de eerste verdieping. Op de gang (nr. 7) staan tientallen prachtige beelden: het jongetje met de slang is koddig, de oude dronken vrouw is zeer realistisch.


We duiken de Sala delle Colombe (Zaal van de Duiven, nr. 8) in; deze is genoemd naar een mozaïek uit de Villa van Hadrianus in Tivoli waarop vier drinkende duiven te zien zijn en bevat daarnaast bustes en mozaïeken. Het motief van de duiven komt terug in het mooie Romeinse kopie van een hellenistische beeld dat in het midden van de zaal aller aandacht trekt: het stelt een meisje voor dat een duif beschermt tegen de aanval van een slang; ze beschermt de duif in de plooi van haar mantel die haar lange tuniek bedekt. Spelende kinderen, en dan in het bijzonder meisjes met duiven komen al voor op Griekse grafreliëfs uit de zesde en vijfde eeuw voor Christus. Lang geleden begon de weg naar sapientia met de beroemde beginwoorden:
Marcus et Cornelia in horto ambulant.
Cornelia subito serpentem videt et clamat: „Marce! Marce!”
Marcus rogat: „Quid est, Cornelia? Cur clamas?”
Puella clamat: „Serpentem video!”

(Uit de methode „Accipe ut reddas” en „Redde rationem”, beide lectio prima; mensen die in de jaren ’50 t/m ’90 van de vorige eeuw gymnasiast waren, denken bij het zien van dit beeldje steevast met weemoed terug naar die eerste lessen Latijn).


Het mozaïek met de drinkende duiven, waaraan deze zaal haar naam ontleent.


Nog een mozaïek, maar nu met twee theatermaskers.


Het meisje met de duif en de slang.


In de tijd van het Hellenisme ontwikkelde zich de aandacht voor aspecten van het dagelijks leven in al zijn vormen. Dat zien we op de gang (nr. 7), waar de dronken vrouw onze aandacht trekt. Daarnaast zijn er nog andere beelden te bewonderen, waarvan ik er hier slechts drie laat zien. We moeten per slot van rekening ook zelf nog wat nieuws ontdekken.


Oude dronken vrouw. Zijzelf is niet mooi, maar het beeld is dat wel, want het is zeer realistisch.


Dit beeld heeft een bewerkingsgeschiedenis van meer dan 1800 jaar: een deel ervan is een Romeinse kopie uit de eerste eeuw v.c. van de torso van de Discobulos van Myron (vijfde eeuw v.C.), maar in de achttiende eeuw heeft de Franse beeldhouwer Pierre-Étienne Monnot (* 1658 , † 1733) er een gewonde soldaat die op het punt staat zijn laatste adem uit te blazen van gemaakt.


Een baby met een slang uit de tweede helft van de tweede eeuw n.C. Een eigentijdse adaptie van het verhaal van Heracles die als baby twee slangen wurgt, al ontbreekt hier dus pakweg 50% van die slangen. Men heeft jarenlang gedacht dat het gezicht van het jongetje de jonge Caligula voorstelt, maar tegenwoordig denkt men eerder aan het gezicht van Annius Verus (* 162/163 , † 169), een van de jong gestorven zoontjes van Marcus Aurelius.


We komen ook nog een hoofd van Apollo tegen, zijn tweelingzus Diana, hun moeder Leda die verkracht wordt door Iuppiter in de gedaante van een zwaan en zelfs een Eros die zijn boog spant. Kortom: een drukte van belang daar op die gang: het lijkt de Witte Villa tijdens het einde van een les wel! We ademen verlicht op als we het Gabinetto della Venere (Kabinet van Venus) binnenstappen, een weldaad voor onze vermoeide ogen, omdat het zaaltje maar één beeld bevat: dat van Venus Capitolina.
Er waren in de oudheid twee beroemde types Venusbeelden: dat van de Venus van Milo (Grieks: Ἀφροδίτη τῆς Μῆλου), zoals dat te zien is het Louvre in Parijs, en de Venus van Cnidus (Grieks: Ἀφροδίτη τῆς Κνίδου). Beide zijn genoemd naar het eiland resp. de stad waar de twee beroemdste beelden van elk type werden gevonden. De Venus Capitolina (Italiaans: Venere Capitolina), ook wel Venere pudica, de beschaamde Venus genoemd, omdat zij haar hand voor haar schaamdelen houdt) is een van de talloze kopieën van de Venus van Cnidus; het origineel was van de beeldhouwer Praxiteles (Πραξιτέλης, * ± 390 , † ± 320). De inwoners van het eiland Kos verzochten de beroemde beeldhouwer om een beeld van Aphrodite (Venus) te maken; hij maakte er twee: een geklede en een naakte; het is - helemaal tegen het einde van de klassieke periode (± 350/340) het eerste levensgrote beeld van een naakte godin. Geschokt wezen de inwoners van Kos (hoe noem je die in Zeusnaam? Kossianen? Kossenezen?) het naakte beeld af, waarna het werd gekocht door de inwoners van de stad Cnidus, een Griekse havenstad op het Datça-schiereiland in het huidige Turkije, waar het werd opgesteld in een speciaal daarvoor ontworpen tempel. Het origineel, waarover Valerius Maximus (eerste helft van de eerste eeuw n.C.) in zijn „Facta et dicta memorabilia” (8, 11 ex. 4), een verzameling anekdoten, en Plinius maior (eigenlijk Gaius Plinius Secundus Maior, * 23/24 n.C. , † 79) in zijn „Naturalis Historia” (XXXVI.20) enkele nogal onsmakelijke details vertellen, is verloren gegaan, maar er zijn uit de oudheid minstens vijftig kopieën bewaard, waarvan deze Venus Capitolina het best geconserveerd is.


In de Sala degli Imperatori (Zaal van de Keizers, nr. 10) en de Sala dei Filosofi (Zaal van de Filosofen, nr. 11) daarentegen vinden we (te) veel bustes van keizers respectievelijk filosofen om op één ochtend te bevatten; zelfs ik, in wiens woordenboek de begrippen „samenvatten” „kort” en „bondig” niet voorkomen zoals jullie hebben gemerkt, zal mij hier beperken tot enkele bustes en koppen:

Keizers: boven v.l.n.r. Mannenkop, vermoedelijk Gaius Iulius Caesar (* 101/100, † 44 v.C., om meteen maar eens te beginnen met iemand die géén keizer was), Octavianus (35-29 v.C.), Augustus (27 v.C.-14 n.C.) en zijn derde vrouw Livia Drusilla (* 59/58 , † 29 n.C.). Onder v.l.n.r. Commodus, Lucilla (een dochter van Marcus Aurelius, * 148/150 , † 182) en Clodius Albinus (tegenkeizer in Gallië t.t.v. Septimius Severus, * ± 140/150 , † 197).


Boven v.l.n.r. Tiberius, Germanicus (een neef van Tiberius en een broer van Claudius, * 15 v.C. , † 19), Caligula en Agrippina maior (een kleindochter van Augustus, moeder van Caligula en grootmoeder van Nero, * ± 14 v.C., † 33 n.C.). Onder v.l.n.r. Septimius Severus en Julia Domna (de tweede vrouw van Septimius Severus, * 160, † 217).



Homerus (achtste eeuw v.C.)


Euripides (* ± 480 , † 406).


De man van de beroemde stelling αβ’ + ββ’ = γγ’: Pythagoras (* ± 570 , † 500).



Plato (* ± 427 , † 347).


Marcus Tullius Cicero (* 106 , † 43 v.C.).


Die laatste vijf staan met nog veel meer vriendjes gezellig bij elkaar in de Zaal van de Filosofen; nou waren Homerus en Euripides natuurlijk geen filosofen, maar een kniesoor die daar op let; per slot van rekening is Plato zijn carrière ook ooit begonnen als tragediedichter, een collega van Euripides dus; en alle tragediedichters haalden hun inspiratie uit de epen van Homerus.
Vermeldenswaard is misschien nog het feit een marmeren Sint-Helena (voluit: Flavia Julia Helena (Augusta), * ± 248 , † ± 329), de moeder van keizer Constantijn, pontificaal in het midden van de Zaal van de Keizers zit. Aan haar wordt de ontdekking van diverse voor het christendom belangrijke relikwieën toegeschreven, zoals het kruis waaraan Jezus stierf en dat is de reden waarom zij heilig is verklaard.
De Salone (Salon of Grote Hal, nr. 12) heet niet alleen groot, ze bevat ook diverse grote beelden. Het belangrijkste of grappigste daarvan is een gigantisch basanieten beeld van de baby Heracles, hier al bijzonder anachronistisch met de attributen de appels van de Hesperiden en de huid van de Leeuw van Nemea uitgerust, dat op de Aventijn werd aangetroffen. Basaniet is een zwart stollingsgesteente. De Sala del Fauno (Zaal van de Faun, nr. 13) is genoemd naar een mooie tweede-eeuwse kopie van een hellenistische faun in rosso antico-marmer.




De drie laatste hoogtepunten van deze collectie vinden we in de Sala del Gladiatore (die wij de Zaal van de Stervende Galliër noemen, nr. 14): het belangrijkste beeld is hier natuurlijk de prachtig uitgevoerde Stervende Galliër; de naam Galliër is in dit verband overigens minstens net zo fout als de naam Gladiator. Het betreft een lid van de stam der Galaten (in het Italiaans heet het beeld dan ook il Galata Capitolino). De Galaten - in het Latijn afwisselend Galatae of Galli genoemd, in het Grieks Γαλάται) was een groep Keltische („Gallische”) stammen, die in de derde eeuw v.C. vanuit het Donaugebied Klein-Azië (om precies te zijn: rondom de huidige steden Ankara en Aksaray) binnendrongen en zich daar blijvend vestigden. Een deel van hen werd in 240 verslagen door Attalus I (koning van Pergamum van 241 tot 197), die ter ere hiervan een enorme serie overwinningsmonumenten in Pergamum liet bouwen; deze Stervende Galliër is een marmeren kopie van een van die monumenten. De Keltische krijger ligt naakt, half liggend op zijn schild, zijn lichaam ondersteunend, voorovergebogen van de pijn, met zijn rechterhand op de grond; zijn door pijn samengetrokken gezicht kijkt naar beneden. Op zijn borst vloeit overvloedig bloed uit de dodelijke wond. De figuur wordt etnisch gekenmerkt door de snor - de woeste Galatensnorren zijn nu nog steeds populair in Turkije -, het haar opgedeeld in lange borstelige lokken en de torques (een Gallisch halssieraad). Ook het ovale schild met vergrote centrale ruggengraat is een typisch Keltisch wapen; op de voet is ook de gebogen trompet, de cornu, met zijn ophangdraad afgebeeld. Tussen 1797 en 1816 is het beeld op reis geweest naar de hoofdstad van Gallië, Lutetia, dat tegenwoordig Parijs heet: een van die kleine, driftige Galliërs vond het met zijn hand op zijn buikje nodig om Europa te veroveren en overal de topstukken te roven en in het Louvre tentoon te stellen. Ze hebben zelfs ook geprobeerd om de fresco’s in de Stanze di Raffaello los te maken en mee te nemen, maar dat werd een falikante mislukking. Gelukkig werd het ventje zelf op 18 juni 1815 bij Waterloo verslagen, waarna 020, Berlijn, Rome, Wenen en nog wat van die steden hun kunstschatten terugkregen.
Verder kunnen ons het beroemde beeld van Amor en Psyche en de priesteres van Isis in deze zaal bekoren. Ook beeld van de twee geliefden Amor en Psyche uit de derde eeuw v.C. heeft de verre reis naar Parijs gemaakt en keerde, net als de kat van Ome Willem, later terug naar zijn huidige plekje. De priesteres van Isis is te herkennen aan het sistrum, een typisch muziekinstrument dat bij de Isisverering hoort, en de Isisknoop, een soort wrong in haar kleed. Isis was de Egyptische godin van de landbouw, de natuur, maar ook een vruchtbaarheidsgodin. Naarmate Egyptenaren - veel Egyptenaren waren actief als glasblazers - zich over het immense Romeinse Rijk verspreidden, verspreidde ook de Isiscultus zich. In Pompeii en Rome stonden kleine tempels voor haar cultus, maar in o.a. Londinium (Londen) en Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) stonden enorme Isistempels. Om Isisaanhangers voor hun geloof te winnen pasten de christenen hun idee van de maagdelijke Maria aan, ook iconografisch: het beeld van de Heilige Maagd met het zittende kindje Jezus op haar schoot, is rechtstreeks ontleend aan Isis en haar zoontje Horus.

De Stervende Galliër.



Het 1,25 cm hoge beeldje van Amor en Psyche kennen we uit „SPQR Bovenbouw”, les 3.


De 1,80 meter hoge priesteres van Isis stamt uit de tijd van Hadrianus.


Beneden kijken we nog even in de naamloze zaal 5 naar de beroemde derde-eeuwse sarcofaag met voorstellingen uit het leven van Achilles:


De Egyptische afdeling is klein; in tegenstelling tot andere musea met Egyptische kunst bevatten de Musei Capitolini geen (roof)kunst uit Egypte, maar alle voorwerpen zijn hier afkomstig uit de Tempel van Isis en de Tempel van Serapis, beide ge- of herbouwd onder Domitianus. We begroeten even mijn broertje (linksonder) dat al anderhalf jaar trouw op mijn terugkeer zit te wachten 😉 en gaan verder naar de Cortile (Binnenhof).


Men noemt het beeldje cynocephalus. Cynocephali waren een fabelras van mensen met hondenkoppen. Is dit een variant daarop, of wordt de gele baviaan bedoeld, die de wetenschappelijke naam papio cynocephalus met zich meedraagt, omdat deze apensoort een enigszins hondachtige kop heeft? Dat beest leeft tegenwoordig van Ethiopië tot Angola en Tanzania, dus ik weet niet of de Egyptenaren deze apensoort bedoelden.


Twee sfinxen - we zien er hier uiteraard maar één, ik kan heus wel tellen, hoor! - van roze graniet uit de omgeving van Assuan uit de tijd van de Ptolemaeën (305 - 30 v.C.) of de vroege Romeinse keizertijd (vanaf 27 v.C.). Ook de cynocephali staan er overigens met z’n tweeën.


De binnenhof (nr. 2) wordt beheerst door het kolossale beeld van Oceanus uit de eerste of tweede eeuw n.C., dat in de Middeleeuwen de bijnaam Marforio kreeg; het is een van de zgn. „sprekende beelden”: mensen die een vraag hebben of kritiek op de autoriteiten willen leveren, hingen (hangen?) briefjes aan een dergelijk beeld. Idealiter geeft een van de vijf andere „sprekende beelden” (statue parlanti di Roma), die Rome sinds het begin van de Renaissance rijk is, een puntig antwoord. Het gaat in alle gevallen om verweerde resten van beelden uit de Oudheid, die de „boze blanke mannen” van Rome anoniem gebruikten om hun ongezouten mening te geven over van alles en nog wat. Vooral de paus en eventuele andere machthebbers moesten het in die tijd nogal eens ontgelden.
Tijdens onze reis hebben we, als het goed is, Pasquino (in de buurt van de Piazza Navona, vanaf de late Middeleeuwen de dichtstbevolkte wijk van het „nieuwe” Rome) al gezien; juist omdat de wijk rondom Piazza Navona in die tijd zo dichtbevolkt was, is Pasquino het beroemdste van de zes „sprekende beelden”. Dit is dus het tweede van dergelijke beelden die we zien. Aan de overkant van het Capitool, op de Piazza di San Marco, in een hoekje naast het Palazzo Venezia staat een beeld dat Madama Lucrezia wordt genoemd. Het stelde vermoedelijk ooit een priesteres van Isis of de godin zelf voor en is dus het enige vrouwelijke beeld in deze reeks. De huidige bijnaam is waarschijnlijk afgeleid van Lucrezia d’Alagno (* ± 1430 , † 23 september 1479), de maîtresse van de 34 jaar oudere Alfonso V van Aragón (ook wel Alfonso il Magnanimo, Alfons de Grootmoedige, genaamd, * 24 februari 1396 , † 27 juni 1458), koning van Aragón, van Valencia, van Sardinië, van Mallorca, van Sicilië, van Corsica, van Jeruzalem, van Hongarije en vanaf 1442 ook van Napels).
De andere drie zijn: Abate Luigi (op de Piazza Vidoni, tegen de zijgevel van de Basilica Sant’Andrea della Valle in de buurt van het Theater van Pompeius, waar het beeld werd gevonden), dat oorspronkelijk een hoge Romeinse magistraat voorstelde. De koster van een andere kerk in de buurt droeg de bijnaam Abate Luigi vanwege zijn humoristische spitsvondigheden; omdat sommige mensen blijkbaar vonden dat hij op het beeld leek, kreeg dat dezelfde bijnaam. Dan Babuino (oorspronkelijk een beeld van Selenus, dat zo lelijk is dat het al snel de bijnaam babuino (baviaan, vgl. het Engelse woord baboon) kreeg; in de buurt van de Piazza del Popolo. Ten slotte Facchino in de Via Lata, het enige beeldje in deze reeks dat uit de Renaissance stamt en dat altijd het doelwit is geweest van het vandalisme van de Romeinse straatjongens; omdat men er ten onrechte van uitging dat het beeld - vanwege de pet en mantel - de protestantse kerhervormer Maarten Luther (* 10 november 1483 , † 18 februari 1546) moest voorstellen, werd er weinig tegen gedaan; in werkelijkheid verbeeldt het een acquarolo, een waterverkoper. Waterverkopers gingen met grote kruiken van deur tot deur om water te venten tot de pausen de aquaducten herstelden en hun werk overbodig werd.
Deze „sprekende beelden” werkten als volgt: men plakte briefjes op het beeld, of stak briefjes in scheuren ervan of in de muren erachter, waarop in satirische termen kritiek werd geleverd, een soort voorloper van de socialmediasite X dus. Vaak werd de kritiek gesteld in de vorm - al dan niet retorische - vragen; omdat in zo’n geval een van de andere beelden middels briefjes „antwoord” gaf, was het voor de overheid hels moeilijk om de daders te betrappen.

Lang nadat het geloof in de oude Griekse en Romeinse goden door de christenen was uitgebannen, begon Oceanus een tweede carrière, nu onder de naam Marforio.


We hebben acht verschillende brokstukken van het gigantische standbeeld van keizer Constantijn I op de binnenhof van de Capitolijnse Musea gezien. Sinds februari 2024 is een reconstructie van het dertien meter hoge beeld te zien in de tuin achter het museum (adres: Piazzale Caffarelli 4). Het is op ware grootte gemaakt, maar dan van gips, kunsthars en bronspoeder. Wat jammer nou, dat er allemaal mensen voor staan ... 😜

Ha, ze zijn weg! Vrij uitzicht op het enorme beeld; het blijft er ministens tot eind 2025 staan.

We kijken nog één keer naar de Piazza del Campidoglio en Marcus Aurelius. Hopelijk zijn we niet zo lang in het museum blijven hangen dat het buiten al donker is, want we hebben nog een heel programma voor de boeg.




Terug naar de Romereis 2024.

Naar de Situs Educationis Classicae Cultaeque.
Naar de Situs Classicus.


Google
www op deze website