SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE


Il Colosseo | Het Colosseum



... we reden de Via dei Trionfi op en plotseling doemde, onmetelijk groot in het stille maanlicht, de steenmassa van het Colosseum voor ons op.
„Wat is dat?” riep Generaal Cork, die probeerde het gefluit dat uit de colonne opsteeg, te overstemmen.
„Het Colosseum!” antwoordde ik.
„Wat?”
„Het Colosseum!” riep Jack.
Generaal Cork ging rechtop in de jeep staan en keek lang en zwijgend naar het reusachtige geraamte van het Colosseum, en zich naar mij wendend, riep hij met een zweem van trots in zijn stem: „Onze bommenwerpers hebben hun werk goed verricht!” Daarna, als om zich te verontschuldigen voegde hij er, zijn armen uitstekend, aan toe: „Trek het je niet aan, Malaparte: het is nu eenmaal oorlog!”


                        (uit : Curzio Malaparte - De huid (=La pelle))

Op de plaats waar eens de Domus Aurea, het Gouden Huis van Nero, stond, verrees in de jaren 70 van de eerste eeuw een kolossaal amfitheater; de officiële naam ervan is Amphitheatrum Flavium, maar vrijwel iedereen noemt het het Colosseum, naar de Colossus, een standbeeld van Nero dat ooit op deze plaats stond, in de voorhal van zijn Domus Aurea. Dit beeld, dat volgens Suetonius meer dan 35 meter hoog was, stelde de keizer als zonnegod voor met een krans van stralen om zijn hoofd. De plaats waar het beeld ooit stond (tussen het Colosseum en de Tempel van Venus en Roma), is nog steeds aangegeven met een paar straatstenen van travertijn.
Het Colosseum is met zijn omtrek van 527 en een hoogte van 57 meter het grootste van alle antieke architectuurmonumenten van Rome en een van de belangrijkste daarvan; het geldt van oudsher als het symbool van de onvergankelijkheid van de „Eeuwige Stad”.

Nero had het gehele areaal tussen Forum Romanum en de heuvel van de Esquilinus voor de bouw van zijn privé-villa, de Domus Aurea, gevorderd. Tegenover de hal van de villa had hij, in de kom tussen de Caelius en de Esquilinus - een kunstmatig meer, het Stagnum, laten aanleggen. Met de bouw van Amphitheatrum Flavium op de plek van het inmiddels gedempte Stagnum werd in 72 n.C. begonnen. Keizer Vespasianus had er zeker politieke bedoelingen mee. Na de zelfmoord van de onder de bevolking gehate Nero vestigde heel Rome de hoop op de nieuwe heersersfamilie, de Flavii. Vespasianus benutte enerzijds de gelegenheid het volk van Rome een theater voor zijn geliefde spelen te schenken, maar anderzijds was de teruggave van het terrein van de Domus Aurea natuurlijk ook een symbolische daad van herstel na de tirannie van Nero.
Onder Vespasianus’ zoon Titus werd de opening van de arena in het jaar 80 gevierd met honderd dagen durende spelen. Ter gelegenheid van deze inwijding schreef Martialis (* ± 40 , † 104) zijn Liber Spectaculorum. Kroniekschrijvers berichten dat alleen al bij deze gelegenheid 5000 dieren en honderden gladiatoren (het woord is afkomstig van het Latijnse gladius, zwaard) in zwaardvechtersvertoningen (munera) en drijfjachten (venationes) het leven lieten. Ook naumachiae, d.w.z. scheepsgevechten konden aanvankelijk in de arena worden gehouden, die daartoe onder water werd gezet. Tien jaar na de opening, onder Domitianus, de broer van Titus, werd het ovaal voor de toeschouwers nog een rang hoger gemaakt; onder Severus Alexander werd de bij een blikseminslag ontstane zware schade ongedaan gemaakt; in 404 verbood keizer Honorius de moorddadige gevechten der gladiatoren. Daaraan voorafgegaan waren gewelddadige uitspattingen onder de toeschouwers, waarbij een monnik, Telemachus geheten, die in de arena tegen de gladiatorengevechten geprotesteerd had, door de woedende menigte in stukken was gescheurd. Zuivere dierengevechten vonden daarentegen nog tot in de 6e eeuw plaats. Herhaaldelijk zwaar beschadigd bij aardbevingen, werd het Colosseum in de 13e eeuw tenslotte door de Romeinse adellijke familie Frangipani – daar heb je ze weer – uitgebouwd tot een vesting, ging twee eeuwen over in handen van de Annibaldi en werd uiteindelijk door Clemens VII geschonken aan Senaat en Volk van Rome.
Sinds de middeleeuwen werd het Colosseum als steengroeve benut, en enkele van de beroemdste paleizen en kerken van de stad, o.a. het Palazzo Venezia, het Palazzo della Cancelleria en de Sint-Pieter, werden gebouwd met het zo gemakkelijk en goedkoop gewonnen travertijn. Pas in het midden van de 18e eeuw maakte Benedictus XIV (1740-1758) een eind aan dit misbruik en verklaarde de plek, die men destijds ten onrechte voor het belangrijkste toneel der christenvervolgingen hield, vanwege het vergoten martelaarsbloed tot een christelijke gedenkplaats. Rond de arena werd een kruisweg aangelegd. De Franse auteur Stendhal (pseudoniem van Marie-Henri Beyle, * 23 januari 1783 , † 23 maart 1842) schrijft dat hij werd gehinderd door het „vrome geprevel van de gelovigen die in groepjes van vijftien tot twintig langs de staties van de kruisweg liepen”. Nu staat er een kruis bij de oostelijke ingang van het Colosseum ter herinnering aan het feit dat zich vermoedelijk ook christenen bevonden onder de ter dood veroordeelden die weerloos aan gewapende tegenstanders of wilde dieren werden overgeleverd. Onder Benedictus XIV en zijn opvolgers werd het Colosseum beschermd tegen verdere roofbouw en verval: paus Pius VII heeft de buitenmuur laten stutten; latere pausen hebben dit werk voortgezet. In 1870 werd onder paus Pius IX het onkruid weggehaald. Onder dit „onkruid” bevonden zich evenwel exotische planten die er eeuwen lang hebben gegroeid: zij waren, nog in de Romeinse tijd, meegebracht uit Afrika als voedsel voor de beesten, die meededen aan de spelen. In datzelfde jaar werd ook de kelder opgegraven. Tussen 1893 en 1896, tijdens het pontificaat van Leo XIII, liet Guido Bacceli (* 25 november 1830 , † 10 januari 1916), tussen 1881 en 1884, tussen 1893 en 1896 en tussen 1898 en 1900 Italiaans minister van Openbaar Onderwijs, de bouwwerken die in de Middeleeuwen toegevoegd waren, verwijderen en een accuraat archeologisch onderzoek uitvoeren.


Thomas Cole, „Interior of the Colosseum - Rome” (1832).
We zien duidelijk dat in deze tijd - vóór de opgravingen van Baccelli - de bodemplaat nog intact was en dat er een aantal
aediculae aan de rand van de arena staat, veertien in totaal: de veertien kruiswegstaties; de bodemplaat en de aediculae zijn door Baccelli weggehaald, maar op Goede Vrijdag leidt de paus de gelovigen nog steeds biddend langs de plek waar ze hebben gestaan. Dat de veertien kruiswegstaties werden weggehaald had natuurlijk niet alleen een archeologisch, maar zoals vrijwel alles in het Italië tussen 1871 en 1929, ook een politiek doel: de paus en de Katholieke Kerk moesten en zouden op alle mogelijke manieren tegengewerkt worden door het jonge Koninkrijk Italië.


Kijk, daar heb je nou zo’n „vroom prevelende gelovige”, over wie Stendhal schreef, met pelgrimskaars en al, op Goede Vrijdag 2017 op weg naar paus Franciscus, die even later een gebed zal uitspreken en langs de plekken van de ex-kruiswegstaties in het Colosseum zal lopen; in 2023 en 2024 moest de paus wegens zijn broze gezondheid overigens verstek laten gaan.


Zoals gezegd is de officiële naam van het gebouw Amphitheatrum Flavium, maar in de volksmond heette het al snel Colosseum.
Men heeft berekend dat er ca. 100.000 m³ aan verschillende materialen verwerkt is: voor de muurkern bakstenen, voor de buitenzijde travertijn uit de groeven bij Tivoli en voor het interieur wit marmer. De blokken waren met ijzeren krammen verbonden, waarvoor alleen al driehonderd ton ijzer werd gebruikt; in de middeleeuwen zijn de krammen overigens verwijderd, maar aan de gaten is te zien waar ze gezeten hebben. De blokken travertijn werden uit de steengroeven van Albulae in de buurt van Tivoli aangevoerd langs zes meter brede, speciaal daartoe aangelegde wegen.

1

ingang van de keizer

2

loge van de keizer

3

arena

4

loge van de consuls, magistraten en Vestaalse Maagden

5

loge van de consuls, magistraten, Vestaalse Maagden en senatoren

6

cavea (de tribune)

7

ingang tot de arena voor de gladiatoren

8

poort waarlangs lijken van dieren en mensen naar buiten werden gedragen


Het amfitheater heeft een elliptisch grondplan en is 188 meter lang en 156 meter breed; de schattingen over het aantal toeschouwers, dat het Colosseum kon bevatten, lopen uiteen van 40.000 tot 87.000, afhankelijk van de ruimte die de archeoloog de individuele toeschouwer gunt. De buitenzijde (althans het deel dat nog overeind staat) kan dienen als een stukje aanschouwelijk onderwijs wat de verschillende bouwstijlen betreft: de onderste laag wordt gesteund door Toscaanse (een variant op de Dorische bouwstijl) halfzuilen, de tweede door Ionische en de derde door Corinthische: de Dorische stijl ziet er het meest robuust uit, de Corinthische wekt de indruk het lichtst te zijn.

De afsluiting van de façade werd gevormd door een door slanke verticale banden gelede, bekronende verdieping, lijkend op de attica van de triomfbogen. Daar zijn nog steeds de kraagstenen te zien die fungeerden als steun voor de masten die door gaten in de bovenste kroonlijst werden gestoken; aan deze palen werd het velum opgehangen, een reusachtig stuk linnen dat, wanneer het was opgetrokken, het binnenste van de arena gedeeltelijk overspande en de toeschouwers beschutting bood tegen de regen of de hitte van de zon. Het spannen van het velum, een moeilijk karwei als er veel wind stond, gebeurde door matrozen van de vlootbasis in Misenum; en die plaats kennen wij maar al te goed uit de lessen Latijn, want tot die fatale 24e augustus (of toch oktober?) 79 n.C. was Plinius maior daar vlootvoogd.


De deuren waren genummerd en de toeschouwers gingen naar binnen door de deur met het nummer dat op hun munt (de tessera) stond; er waren 80 van zulke deuren. Tegenwoordig betreedt men het Colosseum vanaf de naar het Forum Romanum gekeerde zijde. De toeschouwers van toen bereikten hun plaatsen via een zeer vernuftig stelsel van trappen en gangen (vomitoria), waarvan de tongewelven met stucwerk waren versierd; de techniek van de oplopende ton in trappenhuizen is later verloren gegaan en pas voor het eerst weer gebruikt in de Dom van Aken. De keizer kwam binnen via een prachtig versierde ingang voor de keizer aan de kant van de Oppius-heuvel; de tribunes van de keizer en zijn gevolg (het pulvinar) bevonden zich aan de noordelijke zijde van het amfitheater, aan de zuidkant lagen die van de prefect en de magistraten. De cavea lag vier meter hoger dan de arena, met vooraan het podium dat door een balustrade werd afgeschermd en waar de marmeren zetels van de vooraanstaande gasten stonden. Daarachter begonnen drie balkons van steen en een van hout. De plaatsen werden op grond van maatschappelijke rang toegekend: het eerste balkon (maenianum), waar de bloedige gebeurtenissen van zeer dichtbij gezien en gehoord konden worden, was voorbehouden aan de voorname ridders, het middelste aan de onderofficieren (decuriones) van het leger en de vrije burgers van de stad en het derde aan het gewone volk. Daarboven verhief zich een bescheiden vierde balkon met rijen houten zitplaatsen voor de vrouwen, van wie de zeer directe confrontatie met de moorddadige gebeurtenissen in de arena niet gevergd mocht worden en aan wie daarom de toegang tot de onderste balkons streng verboden was; op het bovenste balkon was ook nog een terras aangelegd voor zo’n 5000 slaven die staande naar het schouwspel mochten kijken.

De arena zelf meet 46 bij 76 meter. De vroeger onderaardse gangen en ruimten voor gladiatoren en dieren, die door de opgravingen konden worden blootgelegd, zijn nog te onderscheiden. Deze inwendige verbouwingen zijn onder Domitianus tot stand gekomen en dienden het vlottere verloop van de spelen en de veiligheid van de toeschouwers, maar ook, door middel van hefbruggen, de snellere wisseling van de taferelen. Overigens moest nu van de naumachiae (scheepsgevechten), die tot dan toe zeker mogelijk geweest waren, worden afgezien, omdat de arena nu niet meer onder water gezet kon worden.
De ondergrond van de arena waarop de spelen plaatsvonden, is bij de opgravingen van eind negentiende eeuw verdwenen, zodat de coulissen te zien zijn. Vandaar werden de wilde dieren via schuin oplopende gangen en liften de arena binnengelaten. Gladiatoren kwamen echter binnen via de deuren aan weerszijden van de lange zijde. Als soldaten in het gelid liepen ze eerst de arena rond, gehuld in purper en goud, en bleven dan voor het pulvinar (podium) van de keizer staan. Daar hieven zij de rechterarm omhoog en riepen: Ave, Caesar, morituri te salutant!



Oorspronkelijk hadden de spelen voor de Romeinen een religieus karakter; ze waren een ritueel om goede betrekkingen tussen de stad en de goden te onderhouden. Heel lang namen de toeschouwers er met ontbloot hoofd aan deel, net als bij een offerplechtigheid. Men nam het Caesar (* 12 of 13 juli 100 , † 15 maart 44 v.C.) kwalijk dat hij in een amfitheater zijn post zat te lezen en Suetonius (* 69/70 , † 140 n.C.), die van verscheidene keizers de biografie heeft geschreven, had hevige kritiek op Tiberius omdat hij niet van de spelen hield.
Doorgaans duurden de spelen van zonsopgang tot zonsondergang. Ze waren zeer gevarieerd. Bij de wreedste onderdelen zag het zand van de arena rood van het bloed (arena betekent zand); andere onderdelen, waarbij gedresseerde dieren allerlei kunstjes moesten vertonen, hadden meer weg van een circusvoorstelling.

In 1848 werd aan de Via Labicana, de weg van Rome naar Tusculum en later doorgetrokken naar Labica, ten zuidoosten van Rome, de Tombe van de Haterii gevonden, een antieke graftombe die gebouwd is tussen 100 en 120 n.C.; de tombe is bekend vanwege de talloze kunstvoorwerpen, met name een aantal reliëfs, erin. De tombe was gewijd aan Hateria, een vrijgelatene en priesteres, en haar echtgenoot, Quintus Haterius, die betrokken was bij de bouw van openbare werken, zoals het Colosseum en enkele triomfbogen.


Op het lange reliëf uit de Tombe van de Haterii zien we van links naar rechts de bouw van een Arcus ad Isis („Boog bij [de tempel van] Isis”, hoogstwaarschijnlijk de Tempel van Isis en Serapis op het Marsveld), het Amphitheatrum Flavium (in aanbouw, nog zonder de bovenste verdieping), een triomfboog zonder inscriptie, een Arcus in Sacra Via summa („Triomfboog op het hoogste punt van de Via Sacra”, dat moet dus de Boog van Titus zijn) en een hexastyle tempel (een tempel met zes zuilen aan de voorzijde, met ook nog eens een fronton met een attica erboven, gewijd aan Jupiter: ofwel de Tempel van Jupiter Tonans op het Capitool of de Tempel van Jupiter Stator op de Palatijn; beide tempels zijn verloren gegaan, dus de identificatie is onzeker.
Foto gemaakt door Diego Delso, CC BY-SA 4.0, koppeling.



Een wat kleiner, maar veel belangrijker reliëf in de Tombe van de Haterii toont ons het soort hijskranen dat de Romeinen gebruikten bij de bouw; daarnaast zien we een hedendaagse reconstructie van zo’n hijskraan, gemaakt naar het voorbeeld op dit reliëf.


Een kopie van een mannenhoofd uit de Tombe van de Haterii, misschien wel Quintus Haterius zelf.
Foto gemaakt door Shakko, CC BY-SA 3.0, koppeling.


In de oudheid circuleerde er onder Griekse schrijvers een officieuze lijst van zeven wereldwonderen, alle uit het deel van de wereld dat de Grieken kenden (twee in Griekenland, twee in het huidige Turkije, twee in Egypte en één in het huidige Irak). De lijst kon nogal eens variëren en zo is voor allerlei bouwwerken de naam „het achtste wereldwonder” - zelfs voor onze eigen Deltawerken - ontstaan. In 2007 vond men het nodig om het internetpubliek een lijst van zeven „nieuwe” wereldwonderen te laten kiezen. Het Colosseum is het enige bouwwerk in Europa dat deze lijst gehaald heeft.


De zeven Antieke Wereldwonderen, geschilderd door Maarten van Heemskerck (* 1498 , † 1 oktober 1574); alleen de Piramiden van Gizeh in Egypte bestaan heden ten dage nog; de overige zes zijn de Hangende Tuinen van Babylon (IRQ), de Tempel van Artemis in Ephesus (TR), het Zeusbeeld in Olympia (GR), het Mausoleum van Halicarnassus (TR), de Colossus van Rhodos (GR) en de Pharus van Alexandrië (ET).
Compilatie gemaakt door Slof, CC BY-SA 3.0, koppeling.


En de zeven Nieuwe Wereldwonderen: de Taj Mahal in Agra (IND), Chichén Itzá (MEX), Cristo Redentor in Rio de Janeiro (BR), het Colosseum in Rome (I), de Chinese Muur (CN), Machu Picchu (PE) en de Rotswoningen in Petra (HKJ).


Het is een gebruik om staande voor het Colosseum de Engelse monnik en geschiedschrijver Beda Venerabilis (de Eerbiedwaardige) (* 672 of 673 , † 25 mei 735) te citeren, die aan het begin van de achtste eeuw de volgende voorspelling deed: Quando stat colyseum, stat et Roma et stat et mundus; quando cadet colyseum, cadet et Roma; quando cadet Roma cadet et mundus („Zolang het Colosseum blijft bestaan, zal ook Rome blijven bestaan; wanneer het Colosseum vergaat, zal ook Rome vergaan; en wanneer Rome vergaat, zal ook de wereld vergaan”).

Vlakbij het Colosseum, aan de Forumzijde, staat de best bewaarde triomfboog van Rome, die in het jaar 315 door de Senaat en het Volk van Rome voor Constantijn werd opgericht, na zijn overwinning op zijn medekeizer en rivaal Maxentius in de Slag bij de Pons Milvius op 28 oktober 312. Symbolisch voor de renovatio imperii („vernieuwing van het rijk”) werden voor de boog vele spolia opnieuw gebruikt: reliëfs uit de vroege keizertijd, vooral uit de 2e eeuw, d.w.z. de grote tijd van Trajanus, Hadrianus en Marcus Aurelius. Op sommige reliëfs is het hoofd van bijvoorbeeld Marcus Aurelius vervangen door dat van Constantijn; alleen de wij-inscriptie op de attica en enkele bas-reliëfs rond de bogen zijn niet tweedehands.



De wij-inscriptie – aan beide zijden dezelfde – luidt:
          IMP[eratori] • CAES[ari] • FL[avio] • CONSTANTINO MAXIMO
          P[io] • F[elici] • AVGVSTO • S[enatus] • P[opulus] • Q[ue] • R[omanus]
          QVOD INSTINCTV DIVINITATIS MENTIS
          MAGNITVDINE CVM EXERCITV SVO
          TAM DE TYRANNO QVAM DE OMNI EIVS
          FACTIONE VNO TEMPORE IVSTIS
          REMPVBLICAM VLTVS EST ARMIS
          ARCVM TRIVMPHIS INSIGNEM DICAVIT
(„Aan keizer Caesar Flavius Constantijn, de grootste, vrome en gelukkige Augustus, hebben Senaat en Volk van Rome, omdat hij door goddelijke inspiratie en zijn grote geest met zijn leger in een rechtvaardige strijd de staat zowel van een tiran als van al zijn aanhangers in één keer heeft bevrijd, deze boog versierd met triomfen gewijd.”)
De „tiran”, naar wie verwezen wordt, is natuurlijk Maxentius, en de „goddelijke inspiratie” heeft betrekking op het visioen dat Constantijn in de nacht vóór de beslissende slag zag (of op z’n minst: zou hebben gezien).

Er was een paar jaar geleden veel te doen rondom de potjeslatijnse maiden speech van Thierry Baudet in de Nederlandse Tweede Kamer; de kritiek van classici richtte zich niet zozeer op de inhoud als wel op het woord factio: dat zou namelijk niet bestaan in het Klassiek Latijn; de Boog van Constantijn bewijst het tegendeel.

Vóór de boog vinden we een rond fundament; hier heeft ooit de Meta Sudans gestaan, een door Titus gebouwde fontein in de vorm van een kegel waaruit water sijpelde (net als zweet, vandaar de naam). De fontein zelf is in de jaren ’30 van de vorige eeuw weggehaald.

De noordkant van de Ludus Magnus met een deel van de muur van de arena.
Foto van Jastrow, CC BY-SA 3.0, koppeling.


Reconstructie van de Ludus Magnus: een oefen-amfitheatertje.
Gemaakt door Lalupa, CC BY-SA 3.0, koppeling.

Ten oosten van het Colosseum ten slotte staan iets lager dan de straat de overblijfselen van de Ludus Magnus, een de grootste gladiatorenschool van Rome, die middels ondergrondse gangen met het Colosseum verbonden was. Het was door zijn ligging de bekendste van de vier gladiatorenscholen in de stad; de andere drie waren de Ludus Dacicus, de Ludus Gallicus en de Ludus Matutinus; laatstgenoemde school was gespecialiseerd in de opleiding van wilde-dierenvechters. Alle vier de scholen stonden onder leiding van procuratores, keizerlijke beambten uit de ridderstand; buiten Rome waren gladiatorenopleidingen doorgaans particulier bezit. De bouw van deze school begon onder keizer Domitianus, maar werd pas voltooid onder Hadrianus. Onder de arena van de Ludus Magnus zijn restanten van huizen uit de eerste eeuw n.C. aangetroffen.
Het gaat om een rechthoekig gebouwencomplex, gemaakt van beton dat met baksteen was bekleed. De hoofdingang bevond zich aan de noordkant. Er waren op de begane grond veertien vertrekken aan de lange kant en tien aan de korte, met daarboven één of twee verdiepingen. Ze moeten voor het grootste deel gefungeerd hebben als cellen voor de gladiatoren. De veertien bewaard gebleven vertrekken meten ongeveer vier bij viif meter en waren waarschijnlijk bedoeld voor elk twee gladiatoren. Ook keizer Commodus, die graag deelnam aan gladiatorengevechten, zou hier verbleven hebben. In het midden bevond zich een binnenplaats met een klein amfitheater van 42 x 63 meter met acht rijen zitplaatsen voor circa drieduizend toeschouwers: het bekijken van de gladiatorentraining was namelijk een populair tijdverdrijf in Rome, zoals tegenwoordig - vooral oudere mannen - graag trainingen van hun favoriete voetbalclub volgen. Toen de gladiatorengevechten in 404 werden verboden, raakte de Ludus Magnus buiten gebruik en verviel sneller dan het Colosseum zelf. Onder de Banca Monti dei Paschi di Siena zijn de restanten van een ander groot gebouw aangetroffen, waarschijnlijk het Armamentarium, waar de wapens van de gladiatoren werden opgeslagen. Het was begrijpelijkerwijs te gevaarlijk om die wapens in de gladiatorenkazerne zelf te bewaren. Vanaf de zesde eeuw werd de locatie gebruikt als begraafplaats.
En… naast deze Ludus Magnus ligt Pizza Forum, waar je volgens kenners de lekkerste pizza van Rome krijgt; of die kenners het bij het rechte eind hebben, zullen wij vanavond eens uitgebreid gaan controleren.




Terug naar de Romereis 2024.

Naar de Situs Educationis Classicae Cultaeque.
Naar de Situs Classicus.


Google
www op deze website