SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE


L’Area Sacra del Largo Argentina |
Het Tempelcomplex van het Largo Argentina



Een kleine honderd jaar geleden opgegraven en daarna toch eigenlijk behoorlijk verwaarloosd: het tempelcomplex van het Largo Argentina.
Er is de laatste jaren dus heel wat werk verzet om de boel weer op te knappen, maar met ingang van dit jaar kunnen we eindelijk weer op het tempelterrein rondwandelen!

Het Tempelcomplex van het Largo Argentina ligt tussen de huidige straten Via Florida, Via di S. Nicola dei Cesarini, Via di Torre Argentina en het Largo di Torre Argentina. Het tempelcomplex maakt deel uit van het Campus Martius (Marsveld). Het terrein, dat 6690 m² beslaat, wordt aan de noordzijde begrensd door het zgn. Hecatostylium (d.w.z. een porticus met honderd zuilen, officieel de Porticus Lentulorum geheten, naar de familie Lentuli die verantwoordelijk was voor de bouw, nr. 2) en de Thermen van Agrippa; tussen het Hecatostylium en de thermen lag een toegangspoort (propylaeën) tot het terrein. Aan de westzijde werd het begrensd door de Porticus Pompeia en de Curia Pompeia (nr. 3) en in de keizertijd door openbare toiletten (nrs. 4 en 5), aan de zuidzijde door de gebouwen die bij het Circus Flaminius behoorden en aan de oostzijde door een groot plein dat omgeven was met zuilengalerijen, de zgn. Porticus Minucia Frumentaria (nr. 1).
Rome is niet in één dag gebouwd, luidt een bekend gezegde; en dat geldt ook voor deze begrenzing van het terrein: de Porticus Pompeia en de Curia Pompeia, die bij het Theater van Pompeius behoorden, zijn pas in het tweede kwart van de eerste eeuw v.C. aangelegd, de Thermen van Agrippa in het laatste kwart van dezelfde eeuw etc.

In 1913 ontdekte Rodolfo Lanciani (* 1845 , † 1929), die een tekening van het Circus Flaminius wilde maken, op genoemd terrein vier of vijf brokstukken van een zuil van tufsteen. Wel wist men al dat dat er hier iets van een Romeinse tempel gestaan moest hebben, immers de kerk S. Nicola dei Cesarini stond hier op de fundamenten van wat later Tempel A zou gaan heten. Er gebeurde een tijd niets, tot men in 1929 genoeg geld had om aan de opgraving te beginnen. Prof. Antonio Muñoz (* 1884 , † 1960) werd hiermee belast. De opgravingen gaan – met enkele onderbrekingen – door tot op de dag van heden.
De naamgeving van de vier tempels op het terrein is weer zo’n mooi voorbeeld van het verschijnsel dat eenmaal gegeven namen zelfs door doorgewinterde archeologen hardnekkig gehandhaafd blijven, ook al zijn de gebouwen of tempels inmiddels duidelijk anders geïdentificeerd. We kwamen op deze reis bijvoorbeeld al een zogenaamde Tempel van Romulus, een zogenaamde Tempel van Fortuna Virilis, enz., tegen; gelukkig wel inmiddels met de toevoeging zogenaamde. Hoewel de identificatie van de vier tempels op het Largo Argentina inmiddels algemeen wordt aanvaard, is men ze Tempel A, Tempel B, Tempel C en – verrassend genoeg – Tempel D blijven noemen. Lekker makkelijk, dat dan weer wel.

Tempel C.

Tempel C is veruit de oudste van de vier tempels.
Het hele gebied bestond uit een aantal lagen, die, omdat we te maken hebben met een moerassig gebied, steeds weer opgehoogd werden; de lagen zijn allemaal keurig te zien aan de noordzijde van Tempel A, waar men een sleuf heeft gegraven. Van de tweede laag zien we niet veel meer dan een tufstenen strook aan de noordzijde van Tempel C. De vierde laag is eveneens van tufsteen. Ook van de zesde laag is niet veel meer te zien dan wat resten bij de noordoosthoek van Tempel C en achter de cella van deze tempel. Bovenop deze zesde laag lag eindelijk het plaveisel.
Het podium waarop Tempel C staat, is gemaakt van tufstenen blokken (in opus quadratum-techniek), bedekt met stucwerk. Vanaf dit podium liep een trap van travertijnblokken naar Tempel B. De bovenkant van het podium wordt versierd door cyma reversa. Aan de voorzijde is een monumentale trap.
De tempel zelf heeft de oude Etruskische vorm: een cella met doorgetrokken achterwand; deze wand wordt afgesloten met twee hoekpilasters, hetgeen bewijst dat de tempel teruggaat op de oude Italische vorm, waarbij de cella in drieën verdeeld is. Vanaf de twee hoekpilasters liepen twee rijen zuilen naar voren, hetgeen de tempel tot een tetrastyle dipteros maakt. De pronaos is verdwenen. Voor de cella is een mozaïek te zien. De lettertypes op dit mozaïek doen vermoeden dat dit mozaïek uit de tijd van de „Serviaanse muur’ stamt, d.w.z. de vierde eeuw v.C. De vulling van het podium met tuf vertoont echter overeenkomst met de echte Serviaanse muur (zesde-vijfde eeuw v.C.).
Wat echter nu nog van de tempel zelf over is, stamt uit later tijd: de tempel is een aantal malen herbouwd. De oorspronkelijke vorm is echter bewaard gebleven.
Vóór de tempel zijn twee altaren gevonden. Eén ervan draagt de inscriptie:
          A. POSTVMIVS A.F.A.N. ALBINVS DVOVIR LEGE PLAETORIA REFICIVNDAM COERAVIT
          (Aulus Postumius Albinus, de zoon van Aulus en de kleinzoon van Aulus, heeft er op grond van de Lex Plaetoria
          zorg voor gedragen dat dit altaar vernieuwd werd).
Het altaar is inderdaad een aantal malen hernieuwd. Het oudste exemplaar heeft op de eerste of tweede laag gestaan; het tweede altaar op de vierde laag: hiervan kunnen we nog de kern zien en wat resten van de stenen bekleding. Na het aanbrengen van de vijfde laag werd het altaar vervangen door een exemplaar van baksteen.
Het oudere altaar maakt ook melding van de lex Plaetoria; dit was een wet die verbood aan jongelieden beneden de vijfentwintig jaar geld te lenen, behalve in het bijzijn van een curator.
Op grond van de lettertypes kunnen we Aulus Postumius identificeren met de Aulus Postumius die in 180 v.C. consul was, maar het blijft even goed mogelijk dat het hier om een oudere naamgenoot van hem gaat.
De stijl van de tempel zelf weten we niet; die is waarschijnlijk Etruskisch, gezien de ouderdom van het ding. Het tympanon was versierd met figuren, waarvan enkele brokstukken bewaard zijn.

Diverse bronnen bewijzen de aanwezigheid in 271 v.C. op het Marsveld van een Aedes Feroniae, een tempel voor de Sabijnse aardgodin Feronia. Aangezien het Marsveld in deze vroege tijd nog een moerassig, nauwelijks bebouwd terrein was, zou de identificatie van Tempel C met de Tempel van Feronia best wel eens kunnen kloppen.
De tempel heeft later het fundament gevormd voor de kerk S. Salvatore in Calcarario o de Gallia.

Tempel A.

De kern van het op het terrein vóór Tempel A gevonden altaar lijkt op dat van Aulus Postumius (Tempel C). Deze kern stond op de vierde laag.
Aanvankelijk stond de tempel op een tufstenen podium met opus quadratum. Aan de zuidzijde kunnen we het podium uit de tweede bouwfase zien, aan de noordzijde echter niet; waarschijnlijk is de tempel dus in de tweede fase uitgebreid. Dit lijkt echter tegengesproken te worden door de positie van het altaar, dat zich op de as van de tempel bevond. In beide gevallen is er sprake van een tempel-in-antis, of tetrastyle prostylos. Sporen van de tussenwand tussen cella en pronaos uit de eerste periode zijn nog zichtbaar.
In de derde bouwfase werden de podia uit de eerste twee fasen opgenomen in het nieuwe podium, waarbij de tussenruimten opgevuld werden met brokken tuf en opus caementicium. Nu was de tempel een hexastyle peripteros.
De tempel uit de derde fase is nog bijna intact. De bovenstructuur is bedekt met polychrome terracotta, volgens het Italische type, dat tot aan het einde van de republiek in zwang bleef. Van de cornices (kroonlijsten) en het balkwerk is niets meer over.
Ook in deze periode stond een altaar voor de deur, in elkaar gezet m.b.v. de brokstukken van de vorige twee altaren.
Naar analogie van Tempel C kunnen we de eerste bouwfase dateren als zijnde uit de vierde/derde eeuw v.C., dus iets later dan Tempel C. Nadat het complete terrein met tempels en al door brand verwoest was, werd de tweede Tempel A gebouwd in het eerste of tweede kwart van de tweede eeuw v.C. Eind tweede of begin eerste eeuw werd de derde tempel voltooid.
De „Fasti”, een kalender in dichtvorm, van Ovidius (voluit: Publius Ovidius Naso, * 43 v.C. , † 17 n.C.) bouwde Gaius Lutatius Catulus (consul in 242 en hoofd van de Romeinse vloot in de Eerste Punische Oorlog) na de beslissende overwinning in de Slag bij de Egadische Eilanden (10 maart 241) en het vernietigen van het opstandige Falerii Veteres in de buurt van Viterbo (eveneens in 241) Aedes Iuturnae (Tempel voor Juturna) in de buurt van de Aqua Virgo, d.w.z. de Thermen van Agrippa. Juturna was een nimf, die in ruil voor haar maagdelijkheid een goddelijke status kreeg van Jupiter; later werd ze de echtgenote van de god Janus en godin van de bronnen; ook is zij de moeder van de god Fontus, de god van de fonteinen.
In de Christelijke tijd werd Tempel A omgevormd tot de kerk S. Nicola in Calcarario, en in de Middeleeuwen (1132, om precies te zijn) tot de kerk S. Nicola dei Cesarini, waarvan nog twee apsiden met resten van fresco’s zichtbaar zijn.

Tempel D.

De huidige Tempel D – de grootste en chronologisch de derde tempel van dit terrein – bestond in elk geval reeds in de tweede eeuw voor Christus. De Fasti Praenestini (een boerenkalender, gevonden in Praeneste, het huidige Palestrina ten oosten van Rome) vermelden de wijding van een tempel voor de beschermgoden van zeelieden (Lares Permarini) in 190 door Lucius Aemilius Regillus (praetor in 190-189), de bevelhebber van de Romeinse vloot in de Romeins-Syrische Oorlog (192-188), die de Seleucidische vloot in de Slag bij Myonessus overwon; de officiële inwijding van de tempel volgde elf jaar later door censor Marcus Aemilius Lepidus (* ± 230 , † 152; consul in 188). Het feit dat deze tempel volgens diezelfde kalender in de buurt van de Porticus Minucia Frumentaria gelegen moet hebben, maakt de identificatie van Tempel D als Aedes Larum Permarinorum meer dan waarschijnlijk.
Het podium van een oudere tempel op deze plaats bevindt zich op de vierde laag. Deze oudere tempel is (nog) niet opgegraven. Op hetzelfde podium is de huidige Tempel D aangelegd. In de eerste eeuw v.C. vond er waarschijnlijk een uitbreiding van de tempel plaats. Het onderzoek naar het podium van deze tempel wijst alvast een cementstructuur uit die geheel afwijkt van het opus incertum van de andere drie tempels.
Wat men tot nu toe heeft gevonden (de nog intacte, geweldige fundamenten van de cella, die kolossale afmetingen heeft gekend, een monumentale travertijnen trap, de gehele noordelijke zijkant, zeer mooie cornices die nog volledig met stuc bedekt zijn), doet vermoeden dat Tempel D één van de mooiste tempels van het complex was.
De cella was zoals gezegd enorm groot: waarschijnlijk was de vloer van marmer: er is een marmeren drempel gevonden van de enorme deur tussen cella en pronaos, en in de pronaos zelf zijn sporen van marmeren bekleding aangetroffen. Misschien hebben er voor de pronaos twee rijen zuilen gestaan, hoewel van zuilbases ieder spoor ontbreekt. Het is dus waarschijnlijker dat er voor de pronaos een enorm terras of bordes heeft gelegen. De buitenwanden laten resten zien van gecanneleerde halfzuilen, bekleed met stuc, hetgeen een pseudo-dipteros veronderstelt.
Het opgraven van deze tempel is erg lastig, om niet te zeggen onmogelijk, omdat ze grotendeels onder de Via Florida en de Via di Torre Argentina ligt, een van de drukste verkeersknooppunten van Rome.

Tempel B.

Er is een aanzienlijke lacune tussen de bouw van de rest van het tempelcomplex en die van Tempel B.
Tempel B is gebouwd op het einde van de derde eeuw v.C. of aan het begin van de tweede: min of meer tegelijk dus met de tweede Tempel A.
De cella is gemaakt in opus incertum. Opvallend is het gebruik van travertijn in het muurwerk, in de bases en kapitelen van de zuilen. Dit zien we elders niet eerder dan rond 125 v.C. De archeoloog Giuseppe Marchetti Longhi (* 1884 , † 1979, tekening hiernaast), die een groot deel van de opgravingen heeft gedaan, meent dat dit een experiment is geweest, dat later overal nagevolgd werd.
Pierre Boyancé (* 1900 , † 1976) daarentegen is van mening dat Tempel B gebouwd is rond 100 v.C. en hij identificeert het gebouw met de latere Aedes Catuli, waarbij hij zich baseert op de beschrijving die Varro (voluit: Marcus Terentius Varro, * 116 , † 27) geeft van de tempel die consul Quintus Lutatius Catulus – een jongere naamgenoot of familielid van de Catulus van Tempel A en collega-consul van Gaius Marius (* 157 , † 86) in 102 – ter gelegenheid van de oorlog tegen de Cimbren in 101 aan Fortuna gewijd heeft: Aedes Fortunae Huiusce Diei.
Ook deze tempel is in de loop der tijd veranderd: zo werd de cella o.a. gesloopt en uitgebreid; het intercolumnium werd verbonden met de cellawand, waardoor het gebouw in een pseudo-peripteros veranderde; verder vonden er nog allerlei veranderingen aan het interieur plaats.
Bij het bouwen van de tempel werd geen open ruimte aangelegd, zoals bij Tempel A en C. In plaats daarvan had Tempel B een omheinde ruimte voor zich liggen; in het midden daarvan verrees een altaar.
Midden in de tempel was een vierkant putje aangebracht, waarin zich in de eerste eeuw v.C. en de eerste eeuw n.C. bronzen munten bevonden.
De tempel is in de Korinthische stijl gebouwd, met archaïsche kapitelen.


Op munten van Trebonianus Gallus ziet men afbeeldingen van een tholos (een ronde tempel) met een paviljoen plus een beeld van Juno Martialis, met het opschrift IVNONI MARTIALI. Dit doet vermoeden dat het beeld van een godin, dat op het Largo Argentina is teruggevonden, Juno voorstelt. Er zijn slechts een paar delen van het beeld teruggevonden (nu in het Museo dei Conservatori, waar we net vandaan komen). Het totale beeld moet zes meter hoog zijn geweest; het is waarschijnlijk gemaakt door een Griekse kunstenaar naar een hellenistisch voorbeeld. De vraag is nu: gaat het alleen om een beeld of hebben alle geleerden het dan toch fout en moet een van de tempels, bijvoorbeeld de ronde Tempel B, aan Juno gewijd zijn geweest? Of, wat volgens mijn bescheiden mening het waarschijnlijkst is: gaat het überhaupt wel om de tholos op het Largo Argentina? Er stonden en staan in Rome heus wel meer ronde tempels.


Tussen en achter de Tempels A en B is een bakstenen gebouw (nr. 6) gevonden. Vrijwel alle archeologische boeken en gidsen over Rome vermelden dat het onderzoek naar dit gebouw nog in zijn kinderschoenen staat, dus dat men nog niets nuttigs zeggen kan over de oorspronkelijke vorm ervan, de functie, de ontwikkeling of het verband met de vier tempels. Inmiddels weten we dankzij de jongste opgravingswerkzaamheden, dat het hier gaat om kantoorgebouwen uit de keizertijd.
De ingang van het gebouw kwam uit op het plein achter het tempelcomplex (westzijde). De muren vertonen sporen van opus incertum en opus reticulatum.

Diezelfde jongste opgravingswerkzaamheden deden in de zomer van 2012 de harten van alle archeologen en historici sneller kloppen, toen Spaanse archeologen van de Consejo Superior de Investigaciones Científicas aankondigden dat zij de exacte plek van de moord op Julius Caesar (15 maart 44 v.C.) hadden gevonden en wel schuin achter Tempel B en C! De opgravers vonden het stuk betonnen muur van 3 meter breed, waarop keizer Augustus een – inmiddels al vele eeuwen verdwenen – zuil had laten zetten om de plaats van de moord aan te duiden, aan de voorzijde van de Curia Pompeia. Uit contemporaine verslagen weten we dat Caesar op die omineuze dag geraakt werd door 23 messteken, terwijl hij op een stoel zat.
Italiaanse archeologen, die jaloers zijn op hun Spaanse collegae omdat zijzelf deze plek nooit hebben kunnen vinden, brengen daartegenin dat de stoel in kwestie niet is teruggevonden, maar laten we even wel zijn: hoe waarschijnlijk is het dat die stoel al die tijd keurig op z’n plaats is blijven staan?

De gele pijl geeft de plek aan waar de moord plaats heeft gevonden.

En dit is dan die exacte, roemruchte plek waar op 15 maart 44 v.C. wereldgeschiedenis werd geschreven!


Het is een misverstand om te denken dat de naam Largo Argentina iets te maken heeft met het land van de onsportieve handballers uit Zuid-Amerika.
De naam van het plein is afgeleid van de
Torre Argentina (hierboven afgebeeld), hetgeen „Toren van Straatsburg” betekent: de Romeinse naam van Straatsburg was Argentoratum; in 1503 liet de uit Straatsburg afkomstige pauselijke ceremoniemeester Johannes Burckardt (* ± 1450 , † 1506) hier een paleis bouwen, waar deze toren deel van uitmaakte. In 1929 werd dit paleis afgebroken om meer plaats te creëren voor het alsmaar toenemende verkeer; de vondst van de tempels stak echter een stokje voor het voornemen om de auto’s meer ruimte te geven. Hoe dan ook: de toren staat er nog steeds.

Sinds 1994 hebben twee Romeinse dames op het opgravingsterrein een tehuis ingericht voor verwaarloosde zwerfkatten. Elke kat heeft bij de Torre Argentina Roman Cat Sanctuary een eigen mandje, kussen of ander plekje en alle katten krijgen elke dag lekker te eten. Dat de katten fotogeniek tussen de overblijfselen van de Tempels A, B, C en D zitten en liggen te poseren voor de toeristen, levert het tempelcomplex sindsdien de bijnaam „Kattenforum” op.

De kattenopvang. Altijd leuk om even naar binnen te lopen, hier en daar een poes een aai en de dames een fooi te geven.

Giuseppe Marchetti Longhi en zijn assistenten in 1930 bezig met opgravingen in Tempel A. Op dat moment zijn er nog geen katten te bekennen.
© foto: Commune di Roma.





Terug naar de Romereis 2024.

Naar de Situs Educationis Classicae Cultaeque.
Naar de Situs Classicus.


Google
www op deze website