SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE


Il Mausoleo di Adriano (Castel Sant’Angelo) |
Het Mausoleum van Hadrianus (de Engelenburcht)



Nadat keizer Nerva in het jaar 98 was gestorven en zijn as in het Mausoleum van Augustus op de linker oever van de Tiber was bijgezet, gold dit mausoleum als „vol”. Een eeuw na de dood van Augustus was Rome behoorlijk gegroeid en de rechter oever, waar o.a. het Vaticaan en de Janiculus liggen, maakte inmiddels deel uit van de stad. Keizer Hadrianus gaf in 135 opdracht op een nog niet in gebruik zijnd perceel een soortgelijk mausoleum voor hem en zijn gezinsleden te bouwen; als architect wordt een zekere Demetrianus genoemd. Hadrianus maakte de voltooiing ervan niet meer mee: vier jaar later pas werd het monument voltooid door diens adoptiefzoon en opvolger op de keizerlijke troon, Antoninus Pius, die na zijn dood eveneens in dit mausoleum bijgezet zou worden; de inwijding van het mausoleum, dat ook wel moles Hadriani (het gevaarte van Hadrianus) werd genoemd, vond plaats in 139, een jaar na de dood van Hadrianus. In het mausoleum bevonden zich in het vervolg de asurnen van de Romeinse keizers van Hadrianus tot en met Caracalla.

Het gevaarte bestond uit een vierkant podest van 84 bij 84 meter, die bedekt met Luni-marmer was, met een decoratieve fries met ossenkoppen (bucrani) en hoekpilasters. In de fries die uitkijkt over de rivier kon men de namen lezen van de keizers die erin begraven lagen. Aan deze kant bevond zich ook een toegangsboog, gewijd aan Hadrianus; de dromos (toegangspassage) was volledig bedekt met oud geel marmer. Boven het podest werd een trommel van peperino en cementwerk (opus caementicium) geplaatst, geheel bedekt met travertijn en gegroefde pilasters; daar weer boven stond een met bomen omzoomde aarden tumulus (grafheuvel), omgeven door marmeren beelden, die de omtrek van het monument sierden; sommige ter plaatse gevonden fragmenten zijn bewaard gebleven. Het meest intacte beeld dat gevonden is, is de beroemde Barberini-Faun. De heuvel werd uiteindelijk bekroond door een gigantische bronzen quadriga met keizer Hadrianus, afgebeeld als zonnegod, op een hoge basis. Binnen verlichtten lichtschachten de met marmer bedekte, spiraalvormige stenen hellingbaan die, met een langzame klim, de ingang of dromos verbond met de begrafeniscel, gelegen in het midden van de heuvel. Deze laatste, vierkant en volledig bedekt met polychroom marmer, werd bekroond door twee andere kamers, die mogelijk ook als grafcellen werden gebruikt.
Rondom het mausoleum liep een omringende muur met een bronzen poort die versierd was met vergulde bronzen pauwen, waarvan er twee in de Vaticaanse Musea bewaard zijn gebleven (in de Braccio Nuovo, om precies te zijn; kopieën ervan bevinden zich aan weerszijden van de enorme pijnappel in de Cortile della Pigna.
Om het mausoleum met het Marsveld te verbinden, werd een nieuwe brug over de Tiber gebouwd, de Pons Aelius.


Het mausoleum op de grote maquette van Rome door Italo Gismondi (* 1887 , † 1974), zoals we die kunnen bewonderen in het Museo della Civiltà Romana ... als het niet toevallig (jarenlang 😡) gesloten is.
© foto: Jean-Pierre Dalbéra, CC BY-SA 2.0, koppeling.


Het mausoleum ziet er al lang niet meer uit als een graf; het lijkt eerder op een burcht dan op een graf. Toen Aurelianus in 270 namelijk een muur rond de stad liet optrekken, werd het mausoleum met de verdedigingsmuur verbonden; in 403 nam de westerse keizer Honorius het gebouw echt op in de Aureliaanse Muur en vanaf dat moment verloor het gebouw zijn oorspronkelijke functie als mausoleum en werd het ter verdediging van Rome een fort. Het speelde een belangrijke rol door het gebied rondom het Vaticaan te redden tijdens de plunderingen door de Visigoten onder Alarik I resp. door de Vandalen van Genseric (reg. 428-477) in 455. Vervolgens gooiden de Romeinen, om zichzelf te verdedigen, alles wat ze bij de hand hadden naar de aanvallers, zelfs de beelden: een daarvan, de genoemde Barberini-Faun, werd later teruggevonden in de sloten van het fort. Aan het begin van de zesde eeuw werd het door Theodorik gebruikt als staatsgevangenis.

Volgens de overlevering kreeg het monument in 590 zijn huidige naam. Omdat Rome werd geteisterd door een ernstige plaag, besloot paus Gregorius I de Grote een plechtige boeteprocessie te organiseren. Terwijl de paus, die de processie leidde, de Pons Aelius overstak, kreeg hij een visioen van de aartsengel Michaël die, bovenop het Mauseoleum van Hadrianus, zijn zwaard in de schede stak: dit werd geïnterpreteerd als een hemels teken dat het naderende einde van de epidemie aankondigde, wat inderdaad werkelijk gebeurde. Vanaf dat moment stond de moles Hadriani bekend als Castel Sant’Angelo (de Engelenburcht): op de top werd een kerk gebouwd gewijd aan Sanctus Angelus usque ad caelos en in de dertiende eeuw werd een standbeeld afgebeeld dat de engel die zijn zwaard in de schede steekt, uitbeeld. Tot op de dag vandaag wordt in de Capitolijnse Musea een ​​ronde steen met voetafdrukken die volgens de legende de voetafdrukken zijn die de Aartsengel heeft achtergelaten toen hij stopte om het einde van de pest aan te kondigen, bewaard.
In de jaren die volgden, werd het bezit van het fort het onderwerp van twist tussen talrijke Romeinse adellijke families: in de eerste helft van de tiende eeuw werd Castel Sant’Angelo het bolwerk van senator Theophylactus I (* voor 864 , † 924/925) die Rome vanaf pakweg 905 tot zijn dood in een ijzeren greep hield en zijn familie, zijn beruchte dochter Marozia en zijn neef Alberico, die het ook gebruikten als een gevangenis, een functie die het castellum tot 1901 zou blijven behouden. In 932 wilde Marozia, voormalig maîtresse van paus Sergius III en moeder van diens zoon Johannes XI, waarschijnlijk uit sensatiezucht haar derde huwelijk met koning Hugo van Arles vieren in de grafkamer van de keizers in Castel Sant’Angelo. Maar het gebaar bracht haar geen geluk, want tijdens de huwelijkslunch werd Alberik II, de zoon uit haar eerste huwelijk, gedwongen voor page te spelen en met opzet of per ongeluk morste hij wat water op de handen van de koning, die beantwoordde met een daverende klap op de wang van Alberik. Zo’n belediging van de Romeinen door een barbaar - Hugo behoorde tot de Frankische dynastie van de Bosoniden - was ongehoord: het volk pakte de wapens en viel onder leiding van Alberik de Engelenburcht aan; Hugo vluchtte zonder escorte midden in de nacht uit Rome en keerde terug naar zijn land; onmiddellijk nadat hij de macht had overgenomen, sloot Alberik zijn moeder achtereenvolgens op in een klooster en vervolgens in een donkere cel in de Engelenburcht en riep hij zichzelf uit tot senator, patricius et princeps Romanorum, waar zij uiteindelijk stierf. In de tweede helft van de tiende eeuw kwam de burcht in handen van de Crescenzi, een rivaliserende familie, en bleef daar een eeuw lang, gedurende welke de Crescenzi het zo versterkten dat het gebouw hun naam kreeg: Castrum Crescentii. Met deze naam werd de Engelenburcht lange tijd geïdentificeerd, zelfs nadat het eigendom overging naar de Pierleoni en vervolgens naar de Orsini; ze werd waarschijnlijk aangekocht door paus Nicolaas III van deze familie, die het tot ongeveer 1365 in bezit zou houden, waarna ze haar aan de Kerk overdroegen. Gezien de reputatie van onneembaarheid en de nabijheid van de (oude) Sint-Pietersbasiliek en het paleis van het Vaticaan besloot Nicolaas III de apostolische zetel gedeeltelijk daarheen te verplaatsen, en vervolgens naar het Lateraans Paleis, dat hij als onveilig beschouwde. Om een ​​grotere veiligheid in het Vaticaanpaleis te garanderen, overdekte hij (een deel van) de beroemde doorgang, die eeuwen eerder door paus Leo IV was aangelegd en die een beschermde doorgang vormde voor de paus van de Sint-Pietersbasiliek naar het fort: de officiële naam van die doorgang is Passetto di Borgo, maar in het dialect van Rome heet de Passetto er Coridore, wat dan weer lijkt op ons woord corridor.

In 1367 werden de sleutels van het gebouw aan paus Urbanus V gegeven, om zijn terugkeer naar Rome vanuit zijn ballingschap in Avignon aan te moedigen. Vanaf dat moment verbond de Engelenburcht zijn lot onlosmakelijk met dat van de pausen: dankzij de solide en versterkte structuur gebruikten de pausen het als een toevluchtsoord in tijden van gevaar, om de Vaticaanse archieven en de schatkist te huisvesten, als een rechtbank en gevangenis. Twaalf jaar later, in 1379, werd de burcht bijna met de grond gelijk gemaakt door de woedende bevolking van Rome: de woede richtte zich tegen het Franse garnizoen dat door Urbanus V was achtergelaten om Castel Sant’Angelo te beschermen. De wederopbouw begon in 1395 door paus Bonifatius IX, die de militaire architect Niccolò di Piero Lamberti (* ± 1370 , † 1451) de opdracht gaf om de verdedigingsstructuur van het kasteel te versterken. Toegang tot het kasteel werd alleen mogelijk via een enkele toegangshelling en een ophaalbrug. Op de top van het gebouw werd de kapel die gewijd was aan Sint-Michaël de Aartsengel herbouwd.
Gedurende de volgende vier eeuwen volgden interventies en transformaties elkaar op: Nicolaas V voorzag de burcht van een pauselijke residentie - de eerste in het gebouw - en bouwde op de tumulus een bakstenen verdieping en op de vier hoeken van de ommuring donjons (middeleeuwse, versterkte woontorens). Dezelfde paus zorgde ook voor de wederopbouw van de voormalige Pons Aelius, die tijdens de jubileumdemonstraties instortte. Alexander VI Borgia gaf de architect Antonio da Sangallo de Oude (* 1453 , † 1534) de opdracht om verdere vestingwerken, uit te voeren, waarna het gebouw het karakter kreeg van een echt militair bolwerk volgens de meest moderne technieken van „moderne vestingwerken”: er werden vier achthoekige bastions gebouwd, opgedragen aan de Heilige Evangelisten, waarin de eerdere bouwwerken waren opgenomen die onder Nicolaas V waren gebouwd. Om meer controle over de toegangswegen tot het kasteel te garanderen, liet paus Alexander VI vervolgens nog een cilindrische toren bouwen bij de monding van de brug en liet hij rond de muren een gracht graven, gevuld met het water van de Tiber. De door Alexander VI bestelde werken waren niet alleen gericht op het versterken van de verdedigingsstructuur van het gebouw: de paus rustte het kasteel uit met een nieuw appartement, dat hij had laten beschilderen door Pinturicchio (eigenlijk Bernardino di Betto di Baggio , * 1454 , † 1513), en voegde tuinen en fonteinen toe. Tijdens zijn pontificaat transformeerde Alexander het kasteel, waar hij graag woonde, tot een weelderig paleis waar hij banketten, feesten en theatervoorstellingen organiseerde. De kronieken uit die tijd beschrijven de residentie als luxueus en weelderig, maar vandaag de dag is er niets meer van over, nadat het in 1628 door Urbanus VIII werd gesloopt om plaats te maken voor nieuwe vestingwerken.

Hadrianus kijkt naar zijn eigen mausoleum, dat ook voor hem onherkenbaar is veranderd.

Dankzij de vestingwerken van Alexander VI kon paus Clemens VII 32 jaar later weerstand bieden aan de belegering van de troepen van Karel V, de beroemde Landsknechte, die op 6 mei 1527 begonnen met de plundering van Rome, die zeven maanden lang aanhield.
In 1525 liet Clemens VII de stufa bouwen, zoals de privébadkamer toen heette: een kleine kamer met fresco’s van profane ornamenten (dolfijnen, schelpen, nimfen, cupido’s en mythologische figuren) die vandaag de dag nog steeds te bezoeken zijn. In de kamer bevond zich ook een bassin, waarin water werd gegoten van een naakte bronzen Venus, die later verloren ging. De plundering van Rome in 1527 had het nut van het kasteel voor de pausen aangetoond, die grootse aanpassingswerken ondernamen en er een echte pauselijke residentie installeerden. In 1542 liet Paulus III de burcht renoveren door de architecten Raffaello Sinibaldi da Montelupo (* ± 1504/1505 , † ± 1566/1567) en Antonio da Sangallo de Jonge (* 1484 , † 1546), hoofdarchitect van de nieuwe Sint-Pietersbasiliek. De inrichting van de kamers werd toevertrouwd aan Perino del Vaga (eigenlijk Piero Bonaccorsi, * 1501 , † 1547) en Luzio Luzi da Todi (* ? , † ?), met de medewerking van Livio Agresti (* 1508 , † 1580). Deze paus kende de binnenkant van de burcht overigens al uit de tijd dat hij er als kardinaal Alessandro Farnese door Innocentius VIII opgesloten was. De grote vijfhoekige bastionmuur eromheen, de laatste episode in een lange geschiedenis van vestingwerken, werd begonnen onder paus Paulus IV en voltooid onder zijn opvolgers door Francesco Laparelli (* 1521 , † 1570).
In 1630 verwoestte Urbanus VIII alle vestingwerken aan de voorkant, inclusief de toren van Alexander VI tussen de brug en het kasteel, en verplaatste de hoofdingang naar de rechterkant. Hij liet ook een grote vliesgevel bouwen.

Van de oude Pons Aelius van Hadrianus uit 136 waren alleen nog de drie middelste bogen bewaard gebleven; tussen 1667 en 1669 liet Clemens IX de brug restaureren en er door Gian Lorenzo Bernini (* 1598 , † 1680) tien marmeren engelen op plaatsen: sindsdien wordt de brug ook wel Ponte Sant’Angelo (Engelenbrug) genoemd. Klassieke kwalitiet verloochent zich niet: de oude bogen van de brug van Hadrianus bestaan nog steeds, terwijl de zeventiende-eeuwse bogen herbouwd moesten worden toen de Tiber tussen 1892 en 1894 ingedijkt werd. De standbeelden van Petrus en Paulus op het linker einde van de brug dateren overigens al uit 1530.
In de negentiende eeuw werd het kasteel gebruikt als politieke gevangenis, genaamd Forte Sant’Angelo, maar na eenwording van Italië werd het aanvankelijk gebruikt als kazerne, daarna als museum: het Museo dell’ingegneria militare (Museum voor Militaire Techniek). Voor dat laatste doel moest het gebouw weer eens verbouwd worden, ditmaal door de genietroepen van het Koninklijk Leger onder leiding van kolonel Luigi Durand de la Penne (voluit: Luigi Felice Giuseppe Mario Durand de la Penne, marchese e signore de la Penne e Chandol, Ubraye, Fugeiret e Saint Benoît (* 1838 , † 1921) en zijn assistent, kapitein Mariano Borgatti (* 1853 , † 1933); na de inhuldiging op 13 februari 1906 werd laatstgenoemde de eerste directeur van het museum. In 1911 werd het museum reeds verplaatst naar de aangrenzende „kazerne” van Urbanus VIII, voordat het in 1939 definitief naar een andere locatie werd verplaatst.

De (voorlopig) laatste verbouwing vond plaats in 1933 en 1934, onder leiding van Attilio Spaccarelli (* 1890 , † 1976); hierbij werd de kazerne van Urbanus VIII afgebroken, terwijl de gracht en de bastions hersteld werden en het gebied tussen de vierkante muur en de vijfhoekige structuur ingericht werd als tuin.

De Ponte Sant’Angelo (Engelenbrug) verbindt Castel Sant’Angelo (de Engelenburcht) met de linker oever.

In onze tijd bezoeken jaarlijks rond anderhalf miljoen mensen de Engelenburcht, hetgeen haar tot het op vier na meest bezochte museum in Italië is.
Binnen de burcht zijn in de loop der tijden talloze gevangeniscellen aangelegd. De meest beruchte daarvan was die aan de achterkant van het San Marco-bastion: hij droeg de naam Sammalò of San Marocco. De veroordeelde werd er van bovenaf in neergelaten en had nauwelijks ruimte om erin te passen, half voorovergebogen, omdat hij niet kon staan ​​of liggen; ooit was deze kleine cel een van de vier ventilatieopeningen die lucht gaven aan de centrale kamer van het Mausoleum van Hadrianus, waar de keizerlijke urnen zich bevonden, en die uitkeken op de trap; deze werd in de middeleeuwen omgebouwd tot een kerker. Op de benedenverdieping van het halfronde gebouw van de Cortile del Pozzo, gebouwd door Alexander VI (derde bouwlaag), waren de cellen (tweede bouwlaag) gereserveerd voor belangrijke mensen. Op die tweede bouwlaag liggen ook de voorraadkamers voor graan (350.000 kilo) en olie (22.000 liter).
De beeldhouwer en edelsmid Benvenuto Cellini (* 1500 , † 1571) vertelt in zijn autobiografie, „Vita di Benvenuto di Maestro Giovanni Cellini fiorentino, scritta, per lui medesimo, in Firenze” in geuren en kleuren, dat ook hij tussen 1538 en 1539 in de kerkers van de burcht gevangen heeft gezeten en hoe hij met een haakbuks eigenhandig de vijandelijke commandant heeft omgelegd en diens opvolger verwondde. Cellini’s ontsnapping is beroemd geworden: tijdens een feest in het kasteel wist de kunstenaar te ontsnappen door zich met een touw van lakens vanaf de bovenkant van de omringende muur te laten zakken. In de val brak hij zijn been, maar slaagde er toch in het huis van zijn vriend, kardinaal Cornaro, te bereiken. Hij werd opnieuw gevangengenomen en teruggebracht naar Castel Sant’Angelo en opgesloten in de kerkers; een jaar later werd hem op voorspraak van Ippolito II d’Este (* 1509 , 1572) en de Franse koning Frans I gratie verleend door paus Paulus III. Cellini’s cel is beroemd, omdat de kunstenaar er met stukjes houtskool een herrezen Christus op een muur tekende, zoals hij in zijn autobiografie met de lange naam vertelt (I.120) en waarvan bezoekers vandaag de dag nog steeds enkele sporen te zien krijgen. In werkelijkheid zijn deze overblijfselen van de houtskool niets meer zijn dan tekens „geproduceerd door spleten in een muur die al eeuwenlang niet meer witgekalkt is.”
Op de zogenaamde Giretto di Pio IV, naast de Loggia di Paolo III (beide vierde bouwlaag), bevinden zich elf gevangenissen die voor politieke gevangenen werden gebruikt; oorspronkelijk waren het kamers die gebouwd waren voor de familieleden van paus Gregorius XVI.

In de oude bovenste loggia van het pauselijke appartement van Paulus III (vierde bouwlaag) bevindt zich de Cagliostra, zo genoemd omdat in 1789 de beroemde avonturier Giuseppe Balsamo, bekend als graaf Alessandro di Cagliostro (* 1743 , † 1795), daar gevangen werd gehouden. Het was een luxe gevangenis, bedoeld voor vooraanstaande gevangenen.
In tegenstelling tot Benvenuto Cellini kwamen daar veel illustere gevangenen van Castel Sant’Angelo om het leven. Velen van hen waren slachtoffers van de Borgia’s. Onder hen kardinaal Giovanni Battista Orsini (* ± 1450 , † 1503); hij werd gevangengezet in Castel Sant’Angelo op beschuldiging van poging tot vergiftiging van paus Alexander VI. Gezien de ernst van de beschuldiging deden de moeder en maîtresse van de kardinaal, uit angst voor het lot van hun familielid, de paus een aanbod: een zeldzame en zeer kostbare parel in ruil voor de kardinaal. De zwakte van de Borgia’s voor parels was algemeen bekend (het lijkt erop dat Lucrezia (* 1480 , † 1519), de dochter van de paus, er meer dan drieduizend bezat). De paus aanvaardde het voorstel, nam de parel en gaf, zich aan zijn woord houdend, de kardinaal terug: dood.

Processen werden uitgevoerd in de Sala della Giustizia (derde bouwlaag), executies vonden over het algemeen plaats buiten het kasteel, op het kleine plein achter de Ponte Sant’Angelo, hoewel er ook talloze standrechtelijke executies plaatsvonden in het kasteel en in de gevangenissen zelf. Op het gebied van de binnenplaats voor de Cappella dei Condannati (Kapel van de Veroordeelden, ook del Crocifisso, van het kruisbeeld, genaamd; eerste bouwlaag) werden in de negentiende eeuw doodvonnissen uitgevoerd door een vuurpeloton. Bij elke uitvoering van een doodvonnis luidt de bel van genade ter dood, op het terras aan de voet van het standbeeld van de engel (zesde bouwlaag).
Gevangenissen vormen het decor voor het derde bedrijf van Giacomo Puccini’s (* 1858 , † 1924)) „Tosca”, dat zich afspeelt in het Rome van 1800: de ter dood veroordeelde schilder Cavaradossi belandt in de gevangenis van de Engelenburcht; hier op de binnenplaats wordt hij neergeschoten en zijn geliefde, Tosca, pleegt uit wanhoop zelfmoord door zichzelf van de kantelen van het kasteel te werpen.

Via een doorgang die bovenin door Alexander VI is aangebracht, konden de pausen bij belegeringen vanuit hun residentie naar de burcht vluchten.
Van buiten ziet het Castel Sant’Angelo er uit als een gedrongen massa, waarvan het oudste gedeelte te herkennen is aan de grote blokken travertijn en tufsteen. Het beeld van de engel domineert het voorplein. We gaan naar binnen via de oude ingang van het mausoleum, die ongeveer drie meter is opgehoogd. Het voormalige mausoleum strekt zich uit over de huidige bouwlagen 1, 2 en 3. Toen de burcht nog een mausoleum was, leidde een 125 meter lange gang, dromos, via een atrium en een spiraalvormige hellingbaan naar de grafkamer met de asurnen. De wanden waren toen bekleed met marmer, het plafond met stucwerk en de vloer met mozaïeken, waarvan nog een paar fragmenten te zien zijn. In het gewelf zijn in latere tijden openingen aangebracht: de eerste die te zien is, links aan het eind van de gang, is een liftschacht uit de achttiende eeuw. De andere openingen waren kelderramen naar buiten toe. Aan het einde van de opgang begint een dwarsgalerij met treden die in de oudheid bij de grafkamer met de asurnen uitkwam. Bonifatius IX liet de galerij veranderen in een gang die door de hele burcht loopt. De doorgang naar de ophaalbrug beneden komt uit bij een ruimte aan de rechterkant, waar de wachtzaal uit de zestiende eeuw in de oorspronkelijke staat is hersteld. Aan de andere kant eindigt deze passage bij een bruggetje dat in de negentiende eeuw boven de grafkamer is gebouwd en dat het eerste gedeelte van de trapgalerij verbindt met het tweede gedeelte, dat naar het voorplein leidt.

De Sala delle Urne
© foto: Matthias Kabel, CC BY-SA 3.0, koppeling.

De Sala delle Urne
© foto: Matthias Kabel, CC BY-SA 3.0, koppeling.

Het voorplein - op de derde bouwlaag - wordt naar believen Cortile d’Onore of Cortile dell’Angelo genoemd; de laatste benaming ontleent het aan het zestiende-eeuwse beeld van de H. Michael van Raffaello da Montelupo (* ± 1504/1505 , † ± 1566/1567), dat tot in de achttiende eeuw bovenop de burcht stond. Er liggen stenen kogels opgestapeld, vroeger de munitie voor katapulten, donderbussen en kanonnen.
Rechts begint een reeks van vertrekken die uit de middeleeuwen dateren en in de 17e eeuw opnieuw zijn ingericht. Samen vormen ze de armeria inferiore, het onderste wapenmagazijn. Achter op het plein staat een gebouwtje met een timpaan van Michelangelo, dat grenst aan de kapel die Leo X heeft laten bouwen, waarschijnlijk op de plaats van de kapel van Gregorius I de Grote.

Aan de linkerkant liggen de pauselijke vertrekken. De Sale di Clemente VIII en de Sala della Giustizia zijn alleen geopend tijdens tentoonstellingen. De Zalen van Clemens VIII behoorden oorspronkelijk tot de vertrekken van Leo X en zijn later opnieuw ingericht door Paulus III en Clemens VIII, wier namen boven de deuren prijken. De eerste zaal heeft een grote zeventiende-eeuwse schouw. De Rechtszaal, die deze functie in de zestiende en zeventiende eeuw vervulde, ligt precies boven de grafkamer en onder de grote ronde zaal waar de graftombe van Hadrianus waarschijnlijk heeft gestaan. Via deze zaal of via het voorplein bereiken we de Sala dell’Apollo. Boven de deur en de schouw zijn de naam van Paulus III en het jaartal 1547 te lezen. De naam van de zaal houdt verband met de schilderingen. Het gewelf en de wanden zijn zeer fraai versierd – waarschijnlijk door Pierino del Vaga (* ± 1501 , † 1547) – met motieven die ontleend zijn aan de Romeinse Oudheid, zoals mythologische figuren, fantastische voorstellingen en wijnranken. Een van de openingen in de vloer is een voormalige liftschacht. Onder een andere opening bevindt zich een negen meter diepe put die uitkomt in een zaaltje zonder uitgang. De Engelenburcht heeft nog veel meer van dit soort vertrekken zonder uitgang, waaraan griezelige legenden zijn verbonden.
De Sale di Clemente VII naast de Sala dell’Apollo hebben houten plafonds waarin de naam van paus Clemens VII is aangebracht; de schilderingen in deze zaaltjes dateren uit de vijftiende en zestiende eeuw.
Ook vanuit de Sala dell’Apollo bereiken we via een gangetje de halfronde binnenhof, de Cortile di Alessandro VI; de put dateert uit de tijd van Alexander VI. Deze zeer elegante binnenhof wordt ook wel Cortile del Teatro genoemd, ter herinnering aan de toneelvoorstellingen die hier in opdracht van Leo X en Pius IV zijn gegeven.
Via de doorgang tussen de Cortile di Alessandro VI en de Cortiletto di Leone X (Hofje van Leo) bereiken we het Stufetto di Clemente VII; de schitterende versieringen van Giovanni da Udine (* 1487 , † 1564), een leerling van Rafaël (* 1483 , † 1520), getuigen van de weelde waarin de pausen in de zestiende eeuw baadden. In dit geval zelfs letterlijk: baadden, want stufetto betekent bad!

Vanaf de Cortile di Alessandro VI daalt een trap af naar de gevangeniscellen. Volgens de legende zouden hier dus Beatrice Cenci (* 157 , † 1599), die samen met haar broers en zussen haar vader had omgebracht omdat die hen seksueel had misbruikt, de van ketterij beschuldigde monnik Giordano Bruno (* 1548 , † 1600) en de maniëristische kunstenaar Benvenuto Cellini (* 1500 , † 1571) hier gevangen hebben gezeten. Hiernaast bevinden zich vijf silo†s voor de opslag van graan en olie, die zijn aangelegd door Alexander VI: uit de al eerder genoemde inhoud van de silo’s kunnen we afleiden, dat hij blijkbaar rekening hield met een langdurige belegering.
Via de Cortile di Alessandro VI en de trap omhoog komen we vervolgens op de vierde bouwlaag; daar kijken de Loggia of Stanzette di Pio IV uit over de halfronde binnenhof; voordat de vertrekken die op de loggia uitkomen tot gevangeniscellen werden omgebouwd werden ze gebruikt om de vaste gasten van de burcht onder te brengen. Hier heeft ook lange tijd het kanon gestaan dat elke dag op het middaguur werd afgevuurd. Verder is er een cel voor politieke gevangenen uit omstreeks 1850 gereconstrueerd.
In 1543 vroeg paus Paulus III Antonio da Sangallo de Jonge (* 1484 , † 1546) een loggia te ontwerpen en liet deze vervolgens met stucwerk en fabelvoorstellingen versieren. De loggia, de Loggia di Paolo III, biedt uitzicht op de vestingmuur en de bastions. Voorbij het café ligt aan de linkerkant de armeria superiore, de bovenste wapenkamer, thans een museum waar wapens en uniformen van het Italiaanse en het Vaticaanse leger tentoongesteld zijn.
Ook de Loggia di Giulio II werd (waarschijnlijk) gebouwd door een telg van de familie da Sangallo, in dit geval Giuliano da Sangallo (* 1445 , † 1516), in opdracht van Julius II; ze biedt een fraai uitzicht op de Ponte Sant’Angelo en de stad.
Vanaf de Loggia di Giulio II gaat een trap omhoog naar de pauselijke vertrekken (Appartamento papale): na het beleg van 1527 (de zogeheten Sacco di Roma), waarbij Clemens VII zich in de Engelenburcht moest verschansen, liet Paulus III boven in de burcht een aantal weelderige vertrekken bouwen die door diverse gangen en trappen van de rest van het gebouw worden afgezonderd.
In de Sala del Consiglio (of Sala Paolina) moesten de bezoekers wachten voordat de paus hen in audiëntie ontving. De fresco’s zijn gemaakt door leerlingen van Pierino del Vaga (eigenlijk Piero Bonaccorsi, * 1501 , † 1547). De Camera del Perseo is genoemd naar het fries van Pierino del Vaga, de Florentijnse schilder die werkte in het atelier van Rafaël en voor het pauselijk hof belangrijke opdrachten uitvoerde. Het fries langs het plafond van de Sala di Amore e Psiche illustreert het verhaal van het wonderschone meisje dat door de zoon van Venus werd bemind.
Via de Sala del Consiglio beklimmen we enkele treden naar de vijfde bouwlaag; deze gang komt uit bij de bibliotheek en een reeks zalen waarvan de naam verband houdt met de decoratie: de Sala dell’Adriano (Zaal van Hadrianus), de Sala dei Festoni (Zaal van de Festoenen) met daarvoor een klein vertrek waar Cagliostro gevangen zou hebben gezeten, de Saletta del Delfino (Zaaltje van de Dolfijn), ook wel Cagliostra genoemd, en de Saletta della Salamandra (Zaaltje van de Salamander).
Door de bibliotheek wandelen we terug naar de schatkamer midden in de burcht, de Sala del Tesoro e dell’Archivio Segreto; ze bevat notenhouten wandkasten, waarin de pauselijke archieven werden bewaard totdat ze in 1870 naar het Vaticaan werden overgebracht. In de vermoedelijk veertiende-eeuwse kisten werden kostbaarheden, geld en relikwieën uit de schatkamer van Julius II, Leo X en Sixtus V bewaard.
Naast de Sala del Tesoro leidt een Romeinse trap – de Scala Romana -, die bij het Mausoleum van Hadrianus hoorde, naar de Sala delle Bandiere (Zaal van de Vaandels), ook wel Sala della Rotonda geheten, en de ronde Sala delle Colonne (Zaal van de Zuilen) en komt uit op het terras.

Dat terras, het Terrazza dell’Angelo, wordt gedomineerd door het bronzen engelenbeeld (een kopie van Pieter Anton Verschaffelt (* 1710 , † 1793) uit 1748) en biedt een van de mooiste panorama’s van Rome. Van links naar rechts zien we de Prati-wijk en het uitgestrekte park van de Villa Borghese; aan de voet van de burcht het grote witte gerechtsgebouw; vervolgens het Palazzo del Quirinale, de Torre delle Milizie en de platte koepel van het Pantheon; meer naar rechts het Monument voor Victor Emanuel II en de koepels van Rome: die van de Chiesa del Gesù, de in een spiraal eindigende koepel van de Sant’Ivo, de klokkentoren van de Santa Maria dell’Anima met zijn keramiektegels, de koepel van de Sant’Andrea della Valle, de San Carlo ai Catinari (De H. Carolus bij de Schotelmakers), en die van de synagoge. Nog verder naar rechts verrijzen de Janiculus, de koepel van de San Giovanni dei Fiorentini, de Via della Conciliazione, de Sint-Pieter en de paleizen van het Vaticaan die via de Passetto met de Engelenburcht in verbinding staan, en ten slotte de Monte Mario.
Om de gebeurtenis te herdenken die het bouwwerk zijn huidige naam gaf, kroont een standbeeld van een engel het gebouw. Oorspronkelijk was het een houten beeld dat door een brand vernietigd is; de tweede engel, gemaakt van marmer, werd in 1379 tijdens een belegering vernietigd en in 1453 vervangen door een marmeren engel met bronzen vleugels. Deze engel werd op zijn beurt in 1497 vernietigd door de bliksem, waardoor een kruitmagazijn in de burcht tot ontploffing kwam en werd vervangen door een exemplaar van verguld brons, dat echter in 1527 alweer werd omgesmolten om kanonnen te maken. Ten slotte was het de beurt aan een marmeren beeld met bronzen vleugels van Raffaello da Montelupo (* ± 1504/1505 , † ± 1566/1567), daterend uit de zestiende eeuw: we kwamen het beeld tegen op de Cortile d’Onore alias Cortile dell’Angelo op de derde bouwlaag; de huidige bronzen engel die de burcht kroont, van de hand van Pieter Anton van Verschaffelt (* 1710 , † 1793), werd gerestaureerd tussen 1983 en 1986.

Het bezoek aan Castel Sant’Angelo kan worden afgesloten met een wandeling over de weergang langs de vier bastions, die naar de evangelisten zijn genoemd. Het beginpunt van de Passetto del Borgo bevindt zich bij het Bastione di S. Marco.

De ligging van de Engelenburcht.

De ligging van de Engelenburcht.

Legenda eerste bouwlaag :

1

Cortile del Salvatore

2

Ambulacro di Bonifacio IX

3

Cortile delle Fucilazioni

4

Cappella dei Condannati

5

Romeins atrium

6

Spiraalvormige helling


Legenda tweede bouwlaag :

1

Trap

2

Sala delle Urne

3

Ontvangkamer

4

Historische gevangenissen

5

Olie-opslagplaatsen

6

Silo’s


Legenda derde bouwlaag :

1

Cortile d’Onore of Cortile dell’Angelo

2

Sale di Clemente VIII

3

Sala della Giustizia

4

Sala dell’Apollo

5

Cappella dei SS. Cosma e Damiano

6

Sale di Clemente VII

7

Cortile di Alessandro VI of Cortile del Teatro

8

Cortilletto di Leone X

9

Stufetta di Clemente VII


Legenda vierde bouwlaag :

1

Giretto Coperto e galleria archeologica

2

Stanzette di Pio IV of Giretto di Pio IV

3

Loggia di Giulio II

4

Giretto Scoperto di Alessandro VII

5

Armeria storica

6

Loggia di Paolo III

7

Sala del Consiglio of Sala Paolina

8

Camera del Perseo

9

Sala di Amore e Psiche


Legenda vijfde bouwlaag :

1

Sala del Tesoro e dell’Archivio Segreto

2

bibliotheek

3

Sala dell’Adriano

4

Sala dei Festoni

5

Cagliostra of Saletta del Delfino

6

Corridoio Pompeiano

7

Appartamento del Castellano


Legenda zesde bouwlaag :

1

Terrazza dell’Angelo

2

Sala della Rotonda of Sala delle Bandiere

3

Sala delle Colonne





Naar de Situs Educationis Classicae Cultaeque.
Naar de Situs Classicus.


Google
www op deze website