SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE


il Pantheon | het Pantheon



De huidige versie van het Pantheon (Grieks: πάνθειον [ἱερόν], Tempel voor alle goden) is gebouwd tussen 110 en 125; de bouw is begonnen onder Trajanus, voltooid onder Hadrianus’ bouwmeester Apollodorus van Damascus (Ἀπολλόδωρος ὁ Δαμασκηνός, * ± 50 , † ± 130), die ook het Forum van Trajanus had ontworpen). Het huidige Pantheon verving een ouder Pantheon, dat een initiatief was geweest van Marcus Vipsanius Agrippa (* 64 , † 12 v.C.), begonnen in 27 v.C. De inscriptie op het fries van de pronaos van het huidige gebouw verwijst hiernaar: M. Agrippa L. f. cos. tertium fecit kunnen we aanvullen tot Marcus Agrippa Lucii filius consul tertium fecit en vertalen als ‘Marcus Agrippa, de zoon van Lucius, voor de derde maal consul, heeft dit gemaakt.’
Hadrianus heeft de bouw van het tweede Pantheon steevast beschouwd als een renovatie; aan dergelijke initiatieven heeft hij zijn eigen naam nooit willen verbinden (vgl. „Script. Hist. Aug., Hadr. 19”: ea omnia propriis auctorum nominibus consecravit), vandaar dat we dus de genoemde naam Marcus Agrippa tegenkomen en niet die van Hadrianus. In werkelijkheid mogen we met een gerust hart constateren dat bouwmeester Apollodorus van Damascus een volstrekt nieuw gebouw heeft ontworpen.


Het Pantheon van Agrippa.
Het Marsveld was oorspronkelijk een drassige vlakte, die geen deel uitmaakte van het stadsgebied van Rome en waar het leger oefende (vandaar de naam, Campus Martius). In de 2e eeuw v.C. ontstond de behoefte om dit gebied te bebouwen, dus het werd drooggelegd. Het zuidelijk deel van dat Marsveld werd aan de noordzijde afgesloten door, van west naar oost, het Theater van Pompeius, de Porticus Pompei, de Porticus Minucia Vetus (op het huidige Largo Argentina) en later de Porticus Minucia Frumentaria. Ten noorden van deze gebouwen ontstond een tweede reeks: het meest oostelijk de Saepta Iulia, een plein met portici en een grote zaal (Diribitorium), een initiatief van Julius Caesar (* 100 , † 44 v.C.), oorspronkelijk bestemd voor de verkiezingen, later voor handel (in het bijzonder de kunst- en antiekhandel) en voor openbare festiviteiten. Ten westen van de Saepta Iulia liet Agrippa, een vriend van Augustus en een van de beste Romeinse generaals, volgens een zuid-noord-as bouwen: de Thermen van Agrippa, de Basilica Neptuni en het Pantheon. De thermen werden gevoed door een nieuw aquaduct, de Aqua Virgo. Ten westen van dit complex werd een stagnum of naumachia gegraven: een meertje, waarop zeegevechten nagespeeld konden worden.
Precies in de as van de drie gebouwen werd gelijktijdig (29 v.C.) een begin gemaakt mat de bouw van het 800 meter noordelijker gelegen Mausoleum van Augustus, zodat Pantheon en Mausoleum zich lange tijd aan weerszijden van een groot open veld hebben bevonden, waarop halverwege het Horologium Augusti en de bij jullie bekende Ara Pacis in het kader van hetzelfde programma een plaats hadden gekregen.



Plattegrond van het zuidelijk deel van het Marsveld

De vermoedelijke vorm van het Pantheon van Agrippa is een dwars geplaatst tempelachtig bouwwerk op een podium op de plek van de huidige pronaos (het voorschip; het podium werd in 1893 teruggevonden op 1 meter 90 diepte) geweest. Daarop sloot aan de zuidzijde op dezelfde plek en van dezelfde omvang als de huidige rotonde een rond plein met portici aan, waarvan in 1891 de vloer op 3 meter 15 diepte is teruggevonden. Het langgerekte plein omgeven door portici ten noorden van het Pantheon werd mogelijk ook reeds door Agrippa aangelegd. In dat geval is het gebouw op podium niet de eigenlijke tempel geweest, maar het propylon (ingangsgebouw) van de tempel die tevens het ronde plein omvatte. Er zijn nogal wat overeenkomsten met het Forum van Augustus, in maatvoering en decoratie. De architectuurdecoratie was in handen van de Atheense architect Diogenes (Διογένης ὁ Ἀθηναῖος, 1e eeuw v.C.); hij ontwierp de zuilen in de vorm van kariatiden, zuilen in de vorm van vrouwenfiguren en het - helaas, net als de kariatiden, verloren gegane - fronton (ook geveldriehoek genaamd); de kariatiden waren vermoedelijk kopieën van de zes wereldberoemde kariatiden van het Erechtheion op de akropolis in Diogenes’ vaderstad Athene. Volgens de „Naturalis Historia” [XXX.4.38] van Plinius maior (* 23/24 , † 24 augustus (of oktober?) 79 n.C.) waren de kariatiden van het Pantheon meesterwerken, net als de figuren op het fronton, al waren die laatste volgens Plinius minder bekend omdat het gebouw zo enorm hoog was geplaatst dat deze geveldriehoek door de bezoekers niet goed gezien kon worden.
Agrippa had het gebouw bedoeld als een Augusteum, een tempel voor de genius van de eerste keizer. Dit werd door Augustus geweigerd; het alternatief werd een Pantheon naar hellenistisch voorbeeld, hetgeen zich onder meer uitte in de ronde vorm, waarin met name Mars, Venus en de vergoddelijkte Julius Caesar een opvallende plaats kregen, zodat het dus tevens – dus toch! - diende als dynastisch heiligdom van de Gens Iulia, net zoals het Forum van Caesar en dat van Augustus.
Het complex werd in 25 v.C. ingewijd, brandde in 80 n.C. af, werd in 89 na herbouw opnieuw gewijd, brandde in 110 nogmaals af en werd samen met de Thermen van Agrippa en de Basilica Neptuni in nieuwe vorm herbouwd.

Het Pantheon van Agrippa is in rood aangegeven, het Pantheon van Hadrianus in zwart.


Het Pantheon van Trajanus/Hadrianus en Apollodorus van Damascus.
De nieuwbouw startte onder Trajanus in of kort vóór 114, nadat in 112/113 het Forum van Trajanus gereed was gekomen; de wijding vond, zoals we reeds weten, plaats onder Hadrianus in of vóór 125; de architect was Apollodorus van Damascus, hoofd van het keizerlijk bouwbureau onder Trajanus en in het eerste decennium van Hadrianus’ regering; rond het jaar 130 viel hij in ongenade, omdat hij het gewaagd had kritiek te uiten op Hadrianus’ eigenhandige ontwerp van de Tempel van Venus en Roma op het Forum Romanum.

Pronaos en Tussenblok.
Het Pantheon lag 4½ voet (een Romeinse voet, pes, was omgerekend 29,6 cm lang) boven een langgerekt door portici omzoomd plein dat zich ruim 100 meter naar het noorden uitstrekte; halverwege bevond zich de Arcus Pietatis van Trajanus. De lage positie van het plein onttrok de rotonde grotendeels aan het gezicht; alle nadruk viel op de pronaos. Dit voorschip is gebouwd in marmer en graniet en geeft aan het Pantheon het aanzien van een klassieke tempel. De eigenlijke tempelruimte is de rotonde, gebouwd in baksteen en beton en alleen van binnen bekleed met marmer. Tussen pronaos en rotonde bevindt zich het zogenaamde tussenblok, dat net zo breed was als de pronaos en net zo hoog als de rotonde. De pronaos heeft een front (hoogte 26½ meter) van acht zuilen van Egyptisch graniet (monolieten van 48 ton, die inclusief de Corinthische kapitelen 14,14 meter hoog zijn). Achter het front creëren acht zuilen en vier wandpilasters drie schepen. De zijschepen eindigen in nissen waarin de standbeelden van Augustus en Agrippa een plaats kregen. Het middenschip leidt, door het tussenblok en de wand van de rotonde, naar vier bronzen deuren van de eigenlijke tempelruimte. Dit gedeelte is binnen en buiten geheel bekleed met marmer; in de wanden van het middenschip bevonden zich bovendien reliëfs die betrekking hadden op offerplechtigheden. De drie schepen hadden oorspronkelijk ieder een tongewelfd plafond van brons (225 ton). Het brons werd in 1626 verwijderd onder paus Urbanus VIII Barberini, hetgeen het „sprekende beeld” Pasquino (in de buurt van de Piazza Navona verleidde tot de wereldberoemde uitspraak: „Quod non fecerunt barbari, fecerunt Barberini” („wat de barabaren niet hebben gedaan, hebben de Barberini - een machtige familie in Rome - gedaan”); men zei dat Gian Lorenzo Bernini (* 1598 , † 1680) het door Urbanus VIII gestolen brons heeft verwerkt in het baldakijn van Bernini in de Sint-Pieter, maar omdat Bernini de legering niet vertrouwde, heeft hij dit brons uiteindelijk niet gebruikt voor zijn baldakijn; waar het dan wel is gebleven, blijft in nevelen gehuld. Het tympanon in het front (waarvan de inclinatie 22,5° bedraagt) had waarschijnlijk een bronzen decoratie: een corona civica in het centrum, festoenen naar links en rechts; binnen de corona was de adelaar van Jupiter aanwezig. Wie ooit het genoegen heeft de Basilica dei Santi XII Apostoli te bezoeken, vergelijke het reliëf in de voorhal van die basiliek: dat is afkomstig van het Forum van Trajanus.
In de voorwand van het tussenblok is op een iets hoger niveau het tympanon in baksteen herhaald; dit element was echter alleen zichtbaar op grote afstand of van opzij.
In de zeventiende eeuw werd de voorkant van het Pantheon „verfraaid” door de plaatsing van twee klokkentorentjes op de voorgevel van het tussenblok door Gian Lorenzo Bernini - een minder geslaagd werk van de grote architect en beeldhouwer -, die niet bij iedereen in de smaak vielen: ze werden spottend „ezelsoren” (orecchie di cane) genoemd; twee eeuwen later zijn ze gelukkig weer verwijderd.

De rotonde.
De rotonde is gebouwd in opus latericium (baksteen) met een kern van opus caementicium (beton). De caementa - steenbrokken die toegevoegd werden aan de mortel - gaan van zwaar in de fundering (basalt) tot extreem licht in de top van de koepel (puimsteen). De overgangen in morteltechniek corresponderen met de vijf constructieniveaus die aan de buitenzijde van de rotonde zichtbaar zijn: fundering – eerste kroonlijst – tweede kroonlijst – derde kroonlijst – bovenste koepel. Aan de binnenzijde komen alleen de eerste en tweede kroonlijst in de constructie en bekleding tot uiting.
De constructie van de rotonde laat zich het best omschrijven als „een doorlopende concentrische structuur op een plattegrond van vier cirkels”. Deze vier cirkels begrenzen twee concentrische wanden, een binnenste en een buitenste, die op acht plaatsen aan elkaar zijn gekoppeld door straalsgewijs geplaatste verbindingen in de vorm van rechte muurstukken en bogen. Op de acht tussenliggende plaatsen zijn beide muren verbonden door tongewelven die rusten op voornoemde koppelingen aan weerszijden en die zowel een straalsgewijs als een concentrisch verband veroorzaken.
Het resultaat is een reeks drukgeleiders en dragers, in en tussen beide muren, die naar buiten geheel en naar binnen grotendeels wordt gesloten door de muurschalen zelf. Dit systeem werkt tot boven in de cilinder door en heeft vaak de (onjuiste) indruk gewekt dat de koepel wordt gedragen door acht complexe pijlers. De binnenste cirkel, de vrije binnenruimte, heeft een doorsnede van 43.92 meter oftewel 148½ voet. De buitenste cirkel, de omtrek van de rotonde, heeft een doorsnede van 55,90 meter, hetgeen neerkomt op 189 voet. Boven de tweede kroonlijst, dus op halve hoogte van het gebouw, hebben de twee muurschalen van de rotonde een verschillende functie: de binnenste muurschaal draagt de koepel, een éénschalige halve bol, terwijl de buitenste muurschaal door gaat tot de derde kroonlijst (op 30,31 meter hoogte); dankzij straalsgewijs verlopende verbindingen met het laagste deel van de koepel wordt de op die hoogte sterke zijwaartse druk van de koepel aldus naar beneden geleid, verdeeld over beide muurschalen en hun dwarsverbindingen.
De buitenwand van de rotonde is in baksteen uitgevoerd en heeft geen pleisterbedekking gehad. De koepel, die nu met lood is afgedekt, was oorspronkelijk bedekt met bronzen tegels, die in 663 op last van de Byzantijnse keizer Constans II verwijderd en naar Constantinopel verscheept werden.



De binnenruimte.
Ondanks de ronde vorm van de binnenruimte is er toch sprake van een lichte axialiteit: vanuit de deuropening wordt de blik via het vloerpatroon geleid naar de hoofdnis aan de overzijde waarvan de boogvormige bekroning de zware horizontale lijn van de eerste kroonlijst doorbreekt.
De vloer, een recente getrouwe renovatie, bestaat uit een geometrisch patroon van afwisselend ronde en vierkante panelen, gevat in kaders en van elkaar gescheiden door stroken. De drie vierkanten en de cirkel die we tegenkomen, lijken uit één meetkundige figuur afgeleid. Er zijn 4 kostbare steensoorten gebruikt, alle afkomstig uit keizerlijke groeven: de stroken zijn van pavonazzetto uit Phrygië, de kaders van porfier uit Egypte en giallo antico uit Tunesië, de ronde panelen van porfier en van graniet uit Egypte en de vierkante panelen van pavonazzetto. Het patroon wijkt af van alle andere bekende vloeren in Rome, met uitzondering van het Forum van Trajanus, een werk van – niet geheel toevallig – dezelfde architect! De vloer is heel lichtjes, nauwelijks zichtbaar gebogen om regenwater af te voeren.



De benedenzone van de wand wordt doorbroken door zeven naar achter wijkende nissen en acht naar voren tredende aediculae (kleine kapelletjes), waarvan de afwisseling van ronde en hoekige vormen niet regelmatig is. De vlakke wanddelen zijn bedekt met kleurrijke panelen, waarbij maar liefst zeven kostbare steensoorten zijn gebruikt, die alle eveneens afkomstig zijn uit de keizerlijke groeven: wit Carraramarmer uit Italië zelf, Phrygisch pavonazzetto, verde antico uit Thessalië, porfier en basalto verde uit Egypte, giallo antico uit Tunesië en tenslotte bigio africano uit Klein-Azië. De Korinthische zuilen en wandpilasters die de nissen afschermen en flankeren, veroorzaken een nadrukkelijk verticaal effect: de zuilen hebben inderdaad een structurele functie, zij zijn namelijk dragende onderdelen van de binnenste muurschaal. Een zware kroonlijst sluit de benedenzone af.
De oorspronkelijke bekleding en geleding van de bovenzone werd in 1747, in overeenstemming met de toenmalige opvattingen over wat als klassiek mocht gelden, vervangen door een decoratie in stuc die het ritme van de benedenzone opvangt en oplost in een koele reeks van panelen en schijnvensters. De oorspronkelijke situatie is ons bekend uit studies van vóór 1747 van mensen als Panini (nee, niet die van de voetbalplaatjes, maar de schilder Giovanni Paolo Panini, * 1691 , † 1765) en Piranesi (* 1720 , † 1778). In de jaren ’30 van de vorige eeuw werd zij over een beperkt deel van de wand in stuc gerestaureerd; hierdoor valt het contrast tussen beneden- en bovenzone op: waar in de benedenzone groen overheerst, overheerst in de bovenzone rood. De bovenzone had dan ook een eigen karakter en van enige integratie van beide zones is geen sprake. De wand is hier overwegend vlak gehouden, waardoor het accent komt te liggen op de kleurcontrasten en niet op plastische en ruimtelijk clair-obscur, zoals in de benedenzone.

Boven een hoge sokkel van violet-wit marmer zien wij enerzijds een reeks van pilasters, anderzijds om de vier pilasters een schijnvenster. Deze vensters gaven licht aan de blinde ruimtes in de cilinderwand en aan de hoge delen van de nissen in de benedenzone.
De nadruk valt op de dicht opeen geplaatste reeks van slanke roodporfieren pilasters tegen een achtergrond van geometrische panelen. Enerzijds suggereren de pilasters dat zij het zijn die de koepel dragen, anderzijds lijkt door hun ijle karakter en de haast transparante kleuring van de wand de koepel bijna te zweven. De bovenzone vormt op deze wijze een overgang van de dragende benedenzone (de „sokkel”) naar de gebogen wand van de koepel en fungeert in die context als de voet van de koepel.
De interne hoogte van deze koepel is gelijk aan de doorsnede van de binnenruimte. De externe hoogte is ca. 45 meter. De koepel weegt 5000 ton, overspant een grondvlak van 1500 m² en een ruimte van 70.000 m³.



De koepel was rijk versierd: 28 meridiaansgewijs geplaatste cassetten, die eens van stucwerk en bronzen versieringen (rozetten en schalen) voorzien was. Iedere cassette is excentrisch geleed zodat van beneden gezien juist de indruk ontstaat dat zij concentrisch is opgebouwd; die noemen we „optische correctie”.
De koepel is in horizontale lagen gestort over een houten formeel - dat is een tijdelijke ondersteuningsconstructie voor het metselen van bogen en gewelven - waarop de cassetten in negatief waren getimmerd. De opening in het centrum, oculus (oog) genaamd, meet 30 voet oftewel 8,70 meter, een steeds terugkerende maat in het gebouw. Volgens een middeleeuwse traditie zou de oculus door de duivel zijn uitgehouwen toen hij in het Pantheon was opgesloten en probeerde te ontsnappen aan deze heilige plaats. Ondanks de grote diameter van de oculus beweren reisgidsen dat het om een of andere bovennatuurlijke reden niet zou regenen in het Pantheon; daar schuilt enige waarheid in, want er treedt een eigenaardig fysisch fenomeen op, het zogenaamde schoorsteeneffect: in feite creëert het gat een opwaartse luchtstroom, die helpt om de druppels van een lichte regen te verdampen, maar als de regen heviger wordt, wordt de vloer wel degelijk nat, zoals wij zelf tijdens de Romereis van 2010 hebben kunnen constateren. Niet voor niets is de vloer - voor het blote oog onzichtbaar - heel lichtjes gebogen om het regenwater af te voeren en er zijn met ditzelfde doel net onder de oculus ook enkele roosters geplaatst. Het van boven binnenvallende licht, hoofdzakelijk vanuit zuidelijke richting, komt de binnenkomer tegemoet en remt de ruimtelijke werking. Deze laatste is het grootst vanuit de hoofdnis.

In 609 willigde keizer Phocas van Byzantium het verzoek in van paus Bonifatius IV om het eigendom van het Pantheon over te dragen van de staat aan de kerk. Nou was deze Phocas helemaal niet zo’n beste keizer, maar hij werd wel gesteund door Bonifatius IV en diens drie voorgangers, Gregorius I, Sabinianus en Bonifatius III, enkel en alleen om de patriarch van Constantinopel (het hoofd van de Oosters-Orthodoxe Kerk), die een tegenstander was van Phocas, dwars te zitten; Phocas bedankte de paus dus middels deze geste. Op zondag 13 mei 613 werd de tempel gewijd tot Ecclesia Beatae Mariae et omnium Martyrum (kortweg: Sancta Maria ad Martyres): niet meer alle goden, maar alle getuigen van die ene god onder aanvoering van de moeder van Christus. Vanwege de wijding tot kerk waarin martelaren werden vereerd, werden er, naar men zegt, achtentwintig wagens met beenderen van martelaren uit de catacomben naar de Sancta Maria ad Martyres overgebracht.
Vanaf de renaissance werd het Pantheon gebruikt als begraafplaats voor vooraanstaande Italianen, van wie Rafaël (* 1483 , † 1520; de linker foto hieronder) en koning Victor Emanuel II (ja, die met die grote snor; de rechter foto hieronder) de bekendste zijn.





Legenda:

  1

De 1e aedicula aan je linkerhand als je het Pantheon binnenkomt, laat ons L’Assunzione della Vergine (‘De Hemelvaart van de Maagd Maria”) van Andrea Camassei (* 1602 , † 1949) uit 1638 zien. Aan weerszijden van het schilderstuk zien we twee busten, maar helaas zonder plaquettes, zodat we geen flauw benul hebben wie deze bustes moeten voorstellen en wie ze gemaakt heeft.


  2

De 1e kapel aan je linkerhand als je het Pantheon binnenkomt, de Cappella di San Giuseppe di Terra Santa (‘Kapel van Sint Jozef van het Heilige Land’), wordt ook wel Cappella dei Virtosi genoemd; in deze Kapel van de Virtuozen treffen we links van het altaar de graftombes van componist Arcangelo Corelli (* 1653 , † 1713), schilder Perino del Vaga (* 1501 , † 1547) en rechts schilder Taddeo Zuccari (* 1529 , † 1566) en beeldhouwer Flaminio Vacca (* 1538 , † 1605) aan, plus het altaarstuk San Giuseppe e il Bambino Gesù (‘De H. Jozef en het Kind Jezus’ van Vincenzo de’ Rossi (* 1525 , † 1587), een leerling van Michelangelo (* 1475 , † 1564), aan. Links daarvan L’Adorazione dei Pastori (‘Aanbidding door de herders’) en L’Adorazione dei Magi (‘Aanbidding door de Wijzen’, ook wel Drie Koningen genaamd), beide schilderwerken van Francesco Cozza (* 1605 , † 1685) uit 1661. Op de zijmuren vinden we links het reliëf Il sogno di San Giuseppe (‘De droom van Sint Jozef’) van Paolo Benaglia († 1739) en rechts Riposo nella fuga in Egitto (‘Rust tijdens de reis naar Egypte’) van Carlo Monaldi (* ± 1683 , † ± 1760); daarboven vinden we van links naar rechts de schilderingen Sibilla Cumana (‘De Sibylle van Cumae’) van Ludovico Gimignani (* 1643 , † 1697), Mosè (‘Mozes’) van Francesco Rosa (* 1638 , † 1687), L’Eterno Padre (‘De Eeuwige Vader’) van Giovanni Peruzzini (* 1629 , † 1694), Davide (‘David’) van Luigi Garzi (* 1638 , † 1721) en Sibilla Eritrea (‘Sibylle van Erythrae’) van Giovanni Andrea Carloni (* 1639 , † 1697).


  3

2e aedicula met Sant’Agnese (‘Sint Agnes’), een beeldhouwwerk van Vincenzo Felici (* 1657 , † 1715). De heilige Agnes van Rome was een maagdelijke martelares (* 291 , † 305); de naam Agnes (in het Grieks ἄγνος) betekent: kuis, zuiver; zij werd door middel van het doorsnijden van haar keel geëxecuteerd op de plaats van de huidige crypte van de Sant’Agnese in Agona op de Piazza Navona in Rome, het voormalige Stadion van Domitianus. Zij is de patroonheilige van jonge meisjes, van de oogst, van de kuisheid en van akela’s. Felici heeft aan de traditionele martelaarspalm die zij draagt, ook een wit lam aan het standbeeld toegevoegd. Links van haar is het graf van architect en kunstschilder Baldassare Peruzzi (* 1481 , † 1536), waarboven een plaquette voor deze kunstenaar te zien is. Rechts van haar zien we een lege ruimte, bestemd voor een buste, met een eveneens lege plaquette eronder.


  4

De 2e kapel - Capella di San Michele Arcangelo, later Capella di San Tommaso - was oorspronkelijk gewijd aan de aartsengel Michaël en later aan St. Thomas, maar moest in 1900 compleet veranderd worden omdat de graftombe van Umberto I en (eronder) koningin Margherita (* 1851 † 1926) erin kwamen te staan: recht tegenover de 6e kapel met het graf van Umberto’s vader, Victor Emanuel II. Umberto’s tombe is het werk van Giuseppe Sacconi (* 1854 , † 1905), een van de architecten die betrokken was bij de bouw van het Monument voor Victor Emanuel; Sacconi overleed, zoals gezegd, in 1905, dus het werk werd in 1910 voltooid door Guido Cirilli (* 1871 , † 1954). Umberto’s tombe bestaat uit een albasten plaat binnen een verguld bronzen frame, waaromheen een fries loopt met aan de zijkanten de allegorische figuren van de Bontà (‘Edelmoedigheid’) en de Munificienza (‘Vrijgevigheid”), reliëfs van resp. Eugenio Maccagnani (* 1852 , † 1930) en Arnaldo Zocchi (* 1862 , † 1940); de groep van de twee bronzen leeuwen die de plaquette omhoog houden, is van Diego Sarti het altaar vóór de beide tombes is geheel van de hand van Guido Cirilli en is gemaakt van porfier; het laat het koninklijk wapen zien en wordt bekroond door een bronzen kussen dat gedeeltelijk verguld is.
De legende wil dat de geest van Umberto I, die in 1900 op brute wijze was vermoord door een anarchistische terrorist, soms nog rond het Pantheon ronddoolt en bij een gelegenheid, ergens in de jaren ’30, dus volop in de Mussolini-tijd, een suppoost benaderde om hem een boodschap van politieke aard te geven. Om onbekende redenen wilde de suppoost nooit onthullen wat Umberto hem verteld heeft, dus dat is nog steeds een groot geheim; als „bewijs” van deze griezelige ontmoeting toonde de suppoost aan iedereen die het zien wilde, een verbrande rode streep op zijn uniform, die veroorzaakt zou zijn door de aanraking van de geest.


  5

De 3e aedicula bevat het graf van Rafael (voluit: Raffaello Sanzio, 6 april 1483 , † 6 april 1520), een van de „Grote Drie” onder de Renaissancekunstenaars. Toen hij - waarschijnlijk van uitputting - op Goede Vrijdag 1520, zijn 37e verjaardag, stierf, beefde de aarde en ontstonden er scheuren in de Loggia di Raffaello in het Apostolisch Paleis in het Vaticaan, zegt men tenminste. Zo vertelt men ook, dat paus Leo X in tranen uitbarstte bij het horen van het nieuws; sterker nog, voor het ontzielde lichaam van de kunstenaar in zijn kist werd gelegd, zou de paus voor het lichaam op z’n knieën zijn gevallen en zijn eigen tranen met een hand van de grote artiest hebben afgewist. Men heeft Rafael aanvankelijk in een kist begraven en drie eeuwen na zijn dood in een sarcofaag uit de tijd van Augustus en op de bovenrand daarvan Ille hic est Rafael, timuit quo sospite vinci, rerum magna parens et moriente mori (‘Hier rust Rafael, door wie de moeder aller dingen - de natuur - vreesde overtroffen te worden toen hij leefde en bij wiens dood zij dacht zelf te sterven’), ingebeiteld; deze woorden zijn van dichter, humanist en kardinaal Pietro Bembo (* 1470 , † 1547). Midden op de sarcofaag staat de tekst Ossa et cineres Raph Sanctii Urbin (‘Beenderen en as van Rafael Sanzio van Urbino’). Op de onderrand van de sarcofaag staat vermeld: Gregorius XVI P M anno III indict VI arcam antiqui operis concessit (‘In het derde jaar van zijn ambt, in de 6e indictie - een periode van vijftien jaar in de katholieke tijdrekening -, schonk Gregorius XVI, opperpriester, de sarcofaag, een werk uit de oudheid’). Voor de sarcofaag ten slotte staat ten overvloede ook nog de inscriptie Sepulcrum Raphaelis Sanctii Urbinatis (‘Het graf van Rafael Sanzio uit Urbino’). Rafael, die in 1515 door Leo X was benoemd tot conservator van de oudheden in Rome, was stapel op het Pantheon en het is beslist geen toeval dat hij hier is begraven; als we de beenderen van de martelaren die uit de catacomben hiernaartoe waren gebracht even buiten beschouwing laten, was Rafael bovendien de eerste persoon die in het Pantheon werd begraven. In de Accademia di San Luca (in de buurt van Trevifontein) heeft men lange tijd een schedel vereerd waarvan men dacht dat het die van Rafael was. Deze schedel werd op zekere dag door de schilder Carlo Maratta (* 1625 , † 1713) aan de voorzitter van deze Academie geschonken; het kostbare cadeau werd dankbaar aanvaard en leidde zelfs tot een officiële feestviering. Johann Wolfgang (von) Goethe (* 1749 , † 1832), de beroemdste Duitse dichter, heeft de schedel nog bewonderd en slaagde er via relaties in een kopie ervan te verwerven, wat hem hoogst tevreden stemde; Goethe had iets met schedels: op zijn bureau had hij de schedel van zijn jong gestorven vriend en collega Friedrich (von) Schiller (* 1759 , ܍) staan, maar die bleek later nep. Toen Rafaels graf in 1833 werd geopend, bleek dat Rafaels skelet in het Pantheon geheel compleet was, dus inclusief diens hoofd, waarmee bewezen was dat de schedel uit de Academie van Sint Lucas ook al nep was.
De huidige inrichting van de aedicula dateert uit 1811. Boven Rafaels graf staat een standbeeld van La Madonna del Sasso (‘Madonna van de Rots’) uit 1520/1524 van Lorenzetto (eigenlijk: Lorenzo di Lodovico di Guglielmo, * 1490 , † 1541), een leerling van Rafael; het beeld dankt zijn naam aan de steen waarop de Maagd Maria haar linker voet laat rusten. Links daarvan een buste van Rafael door Giuseppe de Fabris (* 1790 , † 1860), een werk uit 1833. Rechts boven Rafaels sarcofaag is een gedenkplaat aangebracht voor Maria Bibbiena, met wie Rafael zes jaar lang verloofd was geweest, maar zij overleed drie maanden voor het voorgenomen huwelijk; zij was een nicht van kardinaal, diplomaat en dramaturg Bernardo Dovizi da Bibbiena (* 1470 , † 1520), een van Rafaels beschermheren. De nis waarin haar buste had moeten staan is leeg gebleven. Op haar graf staan de woorden Mariae Antonii F. Bibienae eius quae laetos hymeneos morte praevertit, et ante nuptiales faces virgo est elata (‘Voor Maria Bibiena [foutief slechts met één „b” gespeld], dochter van Antonio, zijn verloofde [Rafael], wier dood haar gelukkige huwelijk verhinderde en werd als maagd weggevoerd vóór haar huwelijk’). Rechts naast Rafaels sarcofaag ten slotte zien we een gedenksteen voor de schilder Annibale Carracci (* 1560 , † 1609), een werk zonder decoraties uit 1609.
Volgens schilder, architect en bovenal kunsthistoricus Giorgio Vasari (* 1511 , † 1574) moet ook de schilder en architect Giovanni Nanni (ook welGiovanni de’ Ricamatori, maar vooral bekend als Giovanni da Udine, * 1487 , † 1561), in het Pantheon, „in de buurt van Rafael” begraven liggen, maar de exacte plaats is onbekend.


  6

3e kapel - Capella del Crocifisso - bevat een altaar waarboven een mooi houten kruisbeeld uit de vijftiende eeuw, waaraan de kapel z’n naam dankt, hangt. In de nissen van deze kapel is de bakstenen muur van het Pantheon zichtbaar. Aan de linker muur van de kapel zien we het schilderij L’Effusione dello Spirito Santo (‘De nederdaling van de Heilige Geest’) van Pietro Labruzzi (* 1739 , † 1805) uit 1790. Rechts een monument voor kardinaal Ercole Consalvi (* 1757 , † 1824) van Bertel Thorvaldsen (* 1770 , † 1844) uit 1823/1824, bestaande uit een buste van de kardinaal. Onder de buste is ˆs mans hart begraven, maar de (rest van de) kardinaal zelf ligt overigens begraven in de San Marcello al Corso; toen hij nog leefde, was hij de staatssecretaris van paus Pius VII en nam hij namens de Kerkelijke Staat deel aan het Congres van Wenen na de val van Napoleon. Het gedenkteken laat zien hoe de kardinaal de paus de vijf provincies aanbiedt die aan de Heilige Stoel toegewezen werden. Ten slotte zien we nog een buste van kardinaal Agostino Rivarola (* 1758 , † 1842) van een anonieme kunstenaar; Rivarola leidde de pogingen tot herstel van de pauselijke gebieden in de Romagna na de val van Napoleon, waarbij tegenstanders soms bloedig werden neergeslagen.


  7

4e aedicula met Sant’Anastasio (‘Sint Anastasius’), een beeldhouwwerk van Francesco Moderati (* 1680 , † 1724) uit 1717; vooral de prachtige details van de kleding van de heilige zijn de moeite waard; net als San Rasio van het 5e aediculum werd het beeld in opdracht van Clemens XI gemaakt om het feit te herdenken dat de stoffelijke resten van deze en andere christelijke martelaren tijdens de aanleg van het hoofdaltaar zijn aangetroffen. Sint Anastasius (niet te verwarren met de gelijknamige paus) was een Perzische soldaat die in 614 door de Perzische koning Khosro II (reg. 590 - 628) naar Jeruzalem werd gestuurd, daar het christelijk geloof leerde kennen en zich bekeerde; na zijn bekering werd hij naar Caesarea in Palestina gestuurd om onder de Perzen te prediken; omdat hij als een gevaar voor de openbare orde werd beschouwd, werd Anastasius - die voor zijn bekering Magundat heette - in 628 onthoofd.


  8

4e kapel - de apsis - met het hoofdaltaar ligt recht tegenover de ingang. Dit deel van het Pantheon is nog steeds in gebruik als kerk en er worden regelmatig missen opgedragen en dan dienen wij ons dus eerbiedig te gedragen en er rekening mee te houden dat we niet dichter bij het koor kunnen komen. Waar nu het hoofdaltaar staat, stond in de oudheid een beeld van Jupiter, de oppergod; het hoogaltaar en de decoratie van de apsis werden aangebracht in opdracht van Clemens XI; een bronzen inscriptie herinnert hieraan. Het koor werd in 1840 ontworpen door Luigi Poletti (* 1792 , † 1869); de mozaïeken in de apsis zijn van Alessandro Specchi (* 1668 , † 1729). De aandacht wordt getrokken door een kopie van een dertiende eeuwse Madonna-icoon in een vergulde omlijsting in het midden van het koor (het origineel hangt in de Cappella Canonica in het apostolisch paleis van het Vaticaan); aan de muren en in de vloer van het koor zijn enkele herdenkingsplaquettes aangebracht.


  9

5e aedicula met San Rasio, ook wel Sant’Erasio (‘Sint Rasius’ of ‘Sint Erasius”), een beeldhouwwerk van Bernardino Cametti (* 1669 , † 1736) uit 1725; het marmer is zeer fijn bewerkt, net alsof het kant is. Net als Sant’Anastasio van het 4e aediculum werd het beeld in opdracht van Clemens XI gemaakt om het feit te herdenken dat de stoffelijke resten van deze en andere christelijke martelaren tijdens de aanleg van het hoofdaltaar zijn aangetroffen. Sint Rasius of Erasius was een derde eeuwse martelaar.


10

5e kapel - Cappella della Clemenza - met La Madonna della Clemenza fra San Giovanni Battista e San Francesco (‘De Madonna van de Barmhartigheid tussen Sint Johannes de Dolper en Sint Franciscus’), een altaarstuk uit de Umbrisch-Latijnse School van de vijftiende eeuw; deze schildering bevond zich oorspronkelijk in de linker nis van de pronaos, waar het werd beschermd door een ijzeren traliewerk (daarom wordt ze ook wel ‘De Madonna van het Traliewerk’ genoemd), later overgebracht naar de 7e kapel (die met de Annunciatie) en nog later, na 1837, naar haar huidige plek. Op de linker wand vinden we een inscriptie van bronzen letters die herinnert aan de renovatie van het hoofdaltaar onder Clemens XI en aan de rechterkant de schildering L’Imperatore Foca dona il Pantheon al papa Bonifacio IV (‘Keizer Phocas overhandigt het Pantheon aan paus Bonifatius IV’), een anoniem werk uit circa 1750.
Boven deze vijfde kapel is het plafond verdwenen, waardoor de ruimte tussen de binnen- en de buitenschaal van de koepel goed te zien is. Achter deze kapel bevindt zich nog een andere, voor het publiek niet toegankelijke kapel (nr. 17); men kan bij de dienstdoende suppoost een verzoek indienen om toegang te krijgen tot die laatste kapel en de sacristie (nr. 16), maar die wordt in de regel geweigerd. De sacristie, de tamelijk modern ingerichte kapel en de tussenliggende ruimtes behoorden oorspronkelijk tot de Thermen van Agrippa.


11

6e aedicula met Sant’Anna e la Vergine (‘Sint Anna en de Maagd Maria’), een beeldhouwwerk van Lorenzo Ottoni (genaamd Lorenzone, * 1648 , † 1736).


12

6e kapel - officieel Capella dello Spirito Santo (‘Kapel van de Heilige Geest’) met het graf van Victor Emanuel II; na de dood van de Italiaanse koning in 1878 werd de kapel tussen 1885 en 1888 heringericht door architect Manfredo Manfredi (* 1859 , † 1927), die we kennen van het Monument voor Victor Emanuel. De marmeren bekleding van de kapel is een werk van Francesco Prosperi en Francesco Benni, het beeldhouwwerk is van de hand van Adolfo Laurenti (* 1856 , † 1944).
Boven de sarcofaag van Victor Emanuel II hangt een gouden lamp die altijd brandt ter ere van koning Victor Emanuel III, die in 1947 in ballingschap in Egypte overleed.


13

7e aedicula met L’Incoronazione della Vergine (‘De kroning van de Maagd Maria’), een anoniem fresco uit het begin van de vijftiende eeuw.


14

7e kapel - Cappella dell’Annunciazione - met L’Annunciazione (‘De Annunciatie’), een fresco, toegeschreven aan Melozzo da Forlì (± 1438 - 1494); links daarvan San Lorenzo e Sant’Agnese (‘Sint Laurentius en Sint Agnes’) van Clemente Maioli (* 1625 , † 1671); rechts: Incredulità di San Tommaso (‘De ongelovige Thomas’) van Pietro Paolo Bonzi (* ± 1576 , † 1636). Op de zijwanden vier bronzen bustes van kanunnik Zuccarino († 1662), theoloog en filosoof Baldario († 1765) (links), Giacomo Gamba (pauselijk nuntius in Spanje) en de arts G. Albano Ghiberti (rechts). Deze kapel was van de tiende eeuw tot 1824, toen de Sancta Maria ad Martyres een parochiekerk was, de doopkapel van de kerk.


15

8e aedicula met La Madonna della Cintola e San Nicola di Bari (‘De Madonna van de Ceintuur en Sint Nicolaas van Bari’), anoniem (1686).

16

Sacristie (zie # 10).


17

Kapel (zie # 10).



Op de Piazza della Rotonda, voor de ingang van het Pantheon, staat een fontein, die gevoed wordt door hetzelfde aquaduct dat de Trevifontein van water voorziet, de Aqua Virgo (in het Italiaans: Acqua Vergine. De de fontein (die simpelweg „Fontein van de Piazza della Rotonda” wordt genoemd, is aan alle vier de zijden omringd door brede marmeren treden, die toegankelijk zijn en een perfecte plek vormen om even uit te rusten. De fontein werd oorspronkelijk gebouwd in de zestiende eeuw door Giacomo della Porta (* 1532 , † 1602), maar is diverse malen volledig gerenoveerd: de huidige versie stamt uit 1711, gemaakt in opdracht van paus Clemens XI; deze nam ook het initiatief om een Egyptische obelisk uit ongeveer 1200 v.C. in het midden van de fontein te plaatsen.





Terug naar de Romereis 2024.

Naar de Situs Educationis Classicae Cultaeque.
Naar de Situs Classicus.


Google
www op deze website