SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE


La Chiesa di San Carlo alle Quattro Fontane |
De Sint-Carolus bij de Vier Fonteinen



Voor één keer broederlijk naast elkaar:
Francesco Borromini, geboren als Francesco Castelli op 25 september 1599 te Bissone (Zwitserland) en gestorven op 2 augustus 1667 te Rome (links), en Gian Lorenzo Bernini, geboren op 7 december 1598 te Napels en gestorven op 28 november 1680 te Rome (rechts), de twee grootste kunstenaars van de Italiaanse barok.

Op de hoek van de Via del Quirinale en de Via delle Quattro Fontane vinden we de kerk die officieel San Carlo alle Quattro Fontane heet, maar die vanwege zijn geringe grootte in de wandelgangen San Carlino alle Quattro Fontane wordt genoemd. De kerk is gewijd aan San Carlo Borromeo (de H. Carolus Borromeüs * 1538 , † 1584), net als bijvoorbeeld de San Carlo ai Catinari en de San Carlo al Corso in Rome en talloze kerken buiten Rome, en behoort aan de door hem gestichte Orde van de Allerheiligste Drieëenheid, beter bekend als de Orde van de Trinitariërs. Deze orde was in 1198 opgericht met als voornaamste doel het vrijkopen van christenen, die door Barbarijse (d.i. Berberse) zeerovers tot slaaf waren gemaakt.
Deze kerk is wellicht het meest expressieve ontwerp van de briljante Francesco Borromini, de grote concurrent van Gian Lorenzo Bernini.
Borromini kreeg de opdracht in 1635 en het gebouw werd zijn eerste bekende werk. De meer dan dertig jaar later opgetrokken voorgevel was zijn laatste schepping, maar nog niet voltooid toen hij in 1667 zelfmoord pleegde. Deze gevel weerspiegelt de gekweldheid van een man wiens kunst vol tegenstellingen zat. De twee door een nadrukkelijk naar voren springende balklaag gescheiden verdiepingen rijzen steil op; vrijstaande zuilen verdelen de verdiepingen in drie compartimenten, die op hun beurt weer horizontaal zijn onderverdeeld. Het portaal wordt door kleinere zuilen geflankeerd; in een nis daarboven bevindt zich het standbeeld van de titelheilige door Antonio Raggi (* 1624 , † 1686). De bovenste afsluiting wordt gevormd door een gebogen balustrade, die een ovaal fresco omsluit. In deze façade bevinden zich geen rechte vlakken meer. Elke boog wordt gevolgd door een tegenboog, waardoor er golvende lijnen ontstaan. Ook de klokkentoren en de lantaarn van de koepel met holronde vlakken (rond 1640 voltooid) zijn een uiting van Borromini’s architectuur van beweging en tegenbeweging. Deze karakteristieke vormen zijn ook waarneembaar aan de klokkentoren en de lantaarn.


Carlo Borromeo, schilderij dat toegeschreven wordt aan Giovanni Ambrogio Figino (* 1548/1551 , † 1608); het hangt in Milaan in de Pinacoteca Ambrosiana;
foto door Lupo, CC BY-SA 4.0, koppeling.


De kerk, waarvan gezegd wordt dat hij zo klein is dat hij in een pilaar van de Sint-Pieter zou passen, is binnen van een complexe ruimtelijke eenheid. In het grondplan zijn de ellips en het Griekse kruis gecombineerd en de muren lijken te golven, net als de vloeiende lijnen van de gevel. Het geheel, dat een indruk van flexibiliteit geeft, getuigt van de originaliteit van de architect, wiens kunst zowel geraffineerd als streng, vreemd als elegant is en haaks staat op de voorliefde van de barok voor het kolossale.


Façade; foto door Architas, CC BY-SA 4.0, koppeling.


1

ingang

2

altaar

3

kapel

4

kruisgang


Het eerste deel van het complex dat Borromini ontwierp, was het klooster; hij begon daarmee in 1635 en voltooide dat in 1644; in dat laatste jaar voltooide hij ook de gevel van het instituut aan de huidige Via del Quirinale, die toen overigens nog Strada Pia heette. In 1638 was hij ook begonnen met de kerk zelf en een eerste, vierhoekige klokkentoren. Zoals we hebben gelezen, begon het werk aan de gevel van kerk door financiële problemen pas veel later, namelijk in 1165; na de dood van de architect in 1667 werden de onvoltooide werken van 1670 tot 1680 voortgezet door zijn neef Bernardo Catelli Borromini (* 1643 , † 1709) op basis van de tekeningen van de meester. De klokkentoren werd afgebroken in 1670 om plaats te bieden aan het bolle lichaam van de kerk op de hoek van de Via delle Quattro Fontane en een andere werd gebouwd in 1670. De decoratie van de gevel ging nog tien jaar door, totdat het standbeeld van Borromeüs in de hoofdnis werd geplaatst. De originele bouwtekeningen voor de kerk, die Borromini had gemaakt om een ​​oplossing te vinden die aan twee belangrijke behoeften voldeed: de laagst mogelijke kosten, aangezien de broeders niet veel geld hadden en het maximale gebruik van de weinig beschikbare ruimte, zijn bewaard gebleven. Dankzij het genie van de architect, die deze kwaliteiten wist te combineren met een elegant en innovatief resultaat, kunnen de kerk en het gehele complex tot de grootste producten van de barokke architectuur worden gerekend. De kerk en het kloostercomplex worden namelijk gekenmerkt door hun verrassend kleine afmetingen en de extreme eenvoud van de materialen, in overeenstemming met de regel en spiritualiteit van de broeders van de Trinitarische Orde, maar ook aan de artistieke ideeën van Borromini die de voorkeur gaf aan eenvoudige materialen als gips en stucwerk.

De ovale koepel met cassettes is ingewikkeld van lijn en wordt bekroond door een lantaarn als symbool van het licht dat de Heilige Geest verspreidt. De vormen van de cassettes (kruisen en achthoeken) zijn ontleend aan de ornamenten in Romeinse vloermozaïeken.
In tegenstelling tot zijn grote rivaal Bernini in de Sant’Andrea al Quirinale, verderop in dezelfde straat, maakte Borromini in het interieur van de kerk nauwelijks gebruik van goud of marmer. Hij voerde vrijwel alles uit in wit stucwerk, waardoor de nadruk komt te liggen op de ingewikkelde geometrische lijnen van zijn ontwerp. Ook de voor de barok zo kenmerkende decoratie van beelden en schilderingen is minimaal. De koepel lijkt veel hoger dan hij in werkelijkheid is: het voor de barok zo kenmerkende trompe-l’oeil, zoals we eerder deze week ook in bijvoorbeeld de Sant’Ignazio zagen. Als je goed kijkt, zie je dat Borromini dat effect bereikte door het patroon naar binnen toe te verkleinen. Daglicht komt via de voor ons onzichtbare ramen in de lantaarn naar binnen, waardoor de nadruk komt te liggen op het enige deel van de koepel dat gekleurd is: de toewijding van de kerk, SANCTISS[imae] TRINITATI BEATOQ[ue] CAROLO BORROMEO AN[no] SAL[utis] M.DC.XL (Voor de heiligste Drieëenheid en de Zalige Carolus Borromeüs in het jaar der heils 1640), en de witte duif - als symbool van zuiverheid, verlossing en vrede - in een gouden driehoek. De term beatus is merkwaardig, omdat Borromeüs al in 1610 door paus Paulus V heilig was verklaard.



De lantaarn van de koepel; foto door Chris Nas, CC BY-SA 3.0, koppeling.

In de pendentieven hebben Giuseppe (* ± 1560 , † na 1625) en Giulio Bernasconi in vier witgestucte tondo’s het leven en de werken van de grondleggers van de orde van de Trinitariërs afgebeeld: Sint-Johannes van Matha (* kort voor 1160 , † 1213) en Sint-Felix van Valois (* 1127 , † 1212) ontmoeten elkaar; paus Innocentius III erkent de orde; Johannes en Felix ontvangen het habijt; Johannes en Felix Valois kopen christelijke slaven vrij. Een pendentief is een boldriehoek die de hoeken van een vierkante of veelhoekige ruimte verbindt met een ronde koepel, zodat het pendentief de druk van de koepel gelijkmatig over de boog die hem draagt, verdeelt. De eersten die experimenteerden met pendentieven waren uiteraard de Romeinen (vanaf het einde van de tweede eeuw n.C.).
Ondanks de geringe afmetingen lukte het Borromini aan de in het klooster levende behoefte aan veel altaren te voldoen en de kerkruimte een indrukwekkende monumentaliteit te verlenen. Niets in deze ruimte wekt de indruk klein, gedrongen of onooglijk te zijn. De door de grootte van het bouwperceel opgelegde beperkingen in aanmerking genomen, is dit te beschouwen als een bijzondere prestatie van de architect.
De kerk is gewijd op 16 oktober 1646 door kardinaal Ulderico Capegna (* 1595 , † 1679), maar zoals gezegd nog zonder voorgevel.

San Carlo Borromeo door Orazio Borgianni (* 1574 , † 1616). Borgianni was ook alweer zo’n vijand van Caravaggio, maar op dit altaarstuk in de San Carlo alle Quattro Fontane volgt hij hem toch een beetje na. We zien de heilige hier in zijn volle lengte, met zijn linkerhand op zijn borst en de andere naar beneden wijzend; de Heilige Drieëenheid zien we linksboven afgebeeld.

De crypte van het kerkgedeelte geeft een goed beeld van de complexe plattegrond. In de crypte bevindt zich een nis met een altaar, waarin in de 18e eeuw een fresco is aangebracht van Jezus aan het kruis met de Maagd Maria en Johannes de Doper. In deze crypte is ook een nis vrijgelaten voor het graf van Borromini, maar omdat hij in 1667 zelfmoord pleegde, kon hij natuurlijk niet op deze plaats worden bijgezet.

Voor de kloostergang naast de kerk gebruikte Borromini op twee verdiepingen Dorische zuilen; de hoeken heeft hij enigszins afgerond, waardoor de proporties volmaakt zijn. De opening in het dak voorzag de put in het midden van regenwater, zodat de door de geringe ruimte gedrongen opstelling onwillekeurig herinnert aan het impluvium van een Romeins domus uit de Oudheid. In 1705 konden de Trinitariërs een aanpalend stuk grond kopen, zodat Alessandro Speroni (* 1680 , † 1740) het klooster kon uitbreiden. De oorspronkelijke refter van het klooster werd hierbij omgebouwd tot sacristie.


De sacristie.


De kruisgang van het klooster.




Terug naar de Romereis 2024.

Naar de Situs Educationis Classicae Cultaeque.
Naar de Situs Classicus.


Google
www op deze website