SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE


La Basilica di San Paolo fuori le Mura | De Sint-Paulus buiten de Muren



De stad Rome (inclusief Vaticaanstad) telt vier pauselijke basilieken; een ervan hebben wij al bezocht: de San Pietro in Vaticano (Sint-Pieter); morgen gaan we er nog twee bekijken, de San Giovanni in Laterano (Sint-Jan in Lateranen) en de Santa Maria Maggiore (Sint-Maria de Meerdere) en de San Pietro in Vaticano (de Sint-Pieter). De vierde en laatste is de San Paolo fuori le Mura, de Sint-Paulus buiten de muren. De vier genoemde basilieken zijn samen met de San Sebastiano fuori le Mura, de San Lorenzo fuori le Mura en de Sante Croce in Gerusalemme de zogeheten pelgrimskerken, de zeven kerken die een pelgrim naar Rome bezocht moest hebben; al deze kerken zijn exterritoriaal bezit van de Heilige Stoel.

De apostel Paulus werd net als zijn collega Petrus in 67 vermoord; waar de Romeinen Petrus omgekeerd kruisigden op de plek waar nu de Sint-Pieter staat, onthoofdden zij Paulus. Die onthoofding gebeurde op een plek die ongeveer twee kilometer ten oosten van de Sint-Paulus buiten de muren ligt. Saulus was een jood met het Romeins burgerrecht, geboren omstreeks 10 v.C. in Tarsus in het zuiden van het huidige Turkije, die aanvankelijk mordicus tegen het opkomende christendom was; maar op een dag, toen hij zich van Jeruzalem naar Damascus begaf, werd hij door een fel licht verblind, viel van zijn paard en hoorde de stem van Christus: „Saulus, Saulus, waarom vervolg jij mij?” Na deze gebeurtenis bekeerde Saulus zich, veranderde zijn naam in Paulus en werd de belangrijkste prediker van het christendom onder de heidenen. Zo verwierf hij de bijnaam Apostel der Gentiles, in zijn tijd de Latijnse benaming voor vreemdelingen of „barbaren” die geen Romeinse burgers waren. Hetzelfde woord werd ook door de joden gebruikt om niet-joden aan te duiden en vervolgens door de eerste christenen om heidenen aan te duiden.
Paulus wordt algemeen beschouwd als „dertiende” apostel: hij diende Jezus niet tijdens diens leven, maar werd pas apostel in de periode tussen Christus’ Herrijzenis en Hemelvaart, omdat er sinds de zelfmoord van Judas Iskariot een vacature in het apostelgezelschap was. Als evangelist (biograaf van Christus) ontplooide Paulus grote activiteit, die in schril contrast stond met zijn verschijning. Een apocrief geschrift uit het midden van de tweede eeuw beschrijft hem als klein, kaal, met baard, een haviksneus en X-benen. Zijn talrijke zendingsreizen voerden hem naar Syrië, Cyprus, Klein-Azië, Macedonië en Griekenland.
Toen hij in Caesarea in Palestina door de joodse gemeenschap in staat van beschuldiging werd gesteld, eiste hij, als Romeins staatsburger, te worden berecht door het tribunaal van keizer Nero. Daarom vertrok hij rond het jaar 60 naar Rome. Hij kwam in Pozzuoli (ten westen van Napels) aan land en ging daarvandaan naar Rome, waar hij door christenen werd ontvangen. Twee jaar na zijn aankomst werd hij vrijgesproken door het keizerlijk tribunaal. In 64 ging het grootste deel van de binnenstad van Rome echter in vlammen op; toen het gerucht de ronde deed dat Nero zelf de brand had laten aansteken om ruimte te maken voor de bouw van zijn Domus Aurea, wees de keizer snel schuldigen aan: talloze christenen werden gemarteld en kwamen om. Publius Cornelius Tacitus (* ± 56 , † 117) schrijft hierover: „De martelingen gingen met bespottingen gepaard: in dierenvellen gehulde mensen werden door honden verscheurd, aan een kruis gebonden of tot de brandstapel veroordeeld, om als fakkel te dienen bij donker. Nero had zijn tuin voor dit schouwspel opengesteld...”


Onder de lugubere titel Pochodnie Nerona („Nero’s Fakkels” of Świeczniki chrześcijaństwa, „Kandelaars van het Christendom”
maakte de Poolse schilder Henryk Hektor Siemiradzki (* 1843 , † 1902) in 1882 deze „sfeervolle” impressie van een van
de manieren waarop Nero Christenen liet martelen.


Als Romeins burger viel Paulus evenwel een „beter” lot ten deel: hij werd niet verbrand, maar onthoofd, in een bos dat in de oudheid Ad Aquas Salvias heette. Volgens de legende stuiterde het hoofd van de onthoofde Paulus driemaal op de grond, waarbij drie bronnen ontstonden. De plek werd een bedevaartsoord en al vroeg in de Middeleeuwen ontstonden hier diverse abdijen en kerken; eveneens vroeg in de Middeleeuwen ontstond de naam Parco delle Tre Fontane.

Plattegrondje van de oude Sint-Paulus buiten de muren (paars) en de nieuwbouw onder Honorius (lila): Paulus’ graf ligt nog steeds op dezelfde plaats, maar de kerk zelf is vanwege de terreingesteldheid omgedraaid; plattegrond van Charle Amos Cummings, CC BY-SA 3.0, koppeling.

Paulus’ lichaam werd begraven aan de Via Ostiensis (de weg van Rome naar Ostia), waar net als langs andere Romeinse uitvalswegen veel graven lagen. Op zijn tombe werd een kapelletje of cella memoriae opgericht. Net als voor Petrus liet keizer Constantijn in de vierde eeuw een basiliek bouwen boven het graf. Paus Silvester I wijdde dit bouwwerk op 18 november 324 in, op dezelfde dag als de Sint-Pieter. De voorgevel van de basiliek, die kleiner was dan het aan Petrus gewijde heiligdom, stond aan de Via Ostiensis en de apsis bevond zich boven het graf van de apostel, daar waar nu het hoofdaltaar staat. In 386 wilden de keizers Valentinianus II, Theodosius en diens zoon Arcadius het bouwwerk uitbreiden uit eerbied voor zijn heilige karakter en vanwege de toestroom van pelgrims. Daar dit niet kon gebeuren in de richting van de Via Ostiensis, waar zich een heuveltje bevond, en het graf van de apostel onaangetast moest blijven, werd de indeling veranderd. De apsis kwam aan de Via Ostiensis te staan, de voorgevel wees naar de Tiber en zo lag het graf nu aan het uiteinde, in de middellijn van de hoofdbeuk. Zodoende was de Sint-Paulus groter geworden dan de (toenmalige) Sint-Pieter en daarmee de grootste kerk ter wereld.
De bouw werd pas in 395 onder keizer Honorius voltooid. Veertien eeuwen lang is de basiliek zorgvuldig onderhouden. Toen de Longobarden (een Germaans volk dat oorspronkelijk uit Scandinavië kwam, maar zich in de zesde eeuw na Christus in Italië had gevestigd) in de achtste eeuw en de Saracenen (de naam die Europeanen gaven aan alle moslims uit de Levant) in de negende eeuw het heiligdom hadden verwoest, werd het direct hersteld. Paus Johannes VIII liet een versterkte muur bouwen rond de basiliek en het omliggende gehucht, dat vervolgens zijn naam kreeg, Johannipolis. Het bouwwerk werd verfraaid door de grootste kunstenaars, van Pietro Cavallini (* 1259 , † 1330) en Arnolfo di Cambio (* 1232 , † ± 1305) tot Carlo Maderno (* ± 1556 , † 1629).

De verslagenheid was groot, toen in de nacht van 15 op 16 juli 1823 in de kap een brand uitbrak die vrijwel de hele basiliek in de as legde; de brand zou veroorzaakt zijn door de onachtzaamheid van een handwerksman. Zelfs de protestantse (!) koning Willem I van Nederland doneerde geld voor de herbouw, waarbij zowat alle delen die gespaard waren gebleven toch werden afgebroken. Zo werden alle schepen herbouwd, hoewel de rechterkant van het gebouw, de apsis en het graf van Paulus niet in vlammen waren opgegaan. Het transept en de apsis ondergingen wel radicale veranderingen, maar het oorspronkelijke grondplan en de oorspronkelijke maten zijn behouden. In 1840 werd het transept door paus Gregorius XVI opnieuw gewijd, in 1854 de gehele kerk door diens opvolger Pius IX.

  1

atrium met beeld van Sint-Paulus en Sint-Lucas

  2

zuilengang

  3

hoofdingang

  4

Porta Santa (Heilige Deur)

  5

ciborium met hoofdaltaar en confessio

  6

apsis

  7

altaar

  8

Cappella di Santo Stefano (Kapel van de H. Stefanus)

  9

Cappella del Santissimo Sacramento (Kapel van het H. Sacrament)

10

Cappella di San Lorenzo (Kapel van de H. Laurentius)

11

Cappella di San Benedetto (Kapel van de H. Benedictus)

12

altaar

13

baptisterium

14

Oratorio di San Giulano (Oratorium van de H. Julianus)

15

Cappella delle Reliquie (Reliekenkapel, ook Zaal van Gregorius XVI genoemd)

16

sacristie

17

Pinacoteca

18

kloostergang

19

campanile (klokkentoren)

20

archeologisch museum

21

archeologisch museum

22

archeologische resten


„Gewone” deur.


Heilige Deur.

We betreden de basiliek door het hoofdportaal aan de Viale di S. Paolo, waarvandaan de afmetingen van het bouwwerk het best tot hun recht komen.
De grote, met zuilengalerijen omgeven voorhof aan de façade is in het begin van de 20e eeuw voltooid. Deze quadriporticus bestaat uit 150 zuilen en doet het oorspronkelijke concept van het atrium als plaats van bezinning voor het betreden van de kerk herleven; ook de oude Sint-Pietersbasiliek had een atrium, hetgeen bijvoorbeeld ook in de bouw van moskeeën is overgenomen. In het midden van de vierkante zuilenhal staat een standbeeld van de heilige (1) naar wie de kerk is genoemd. In de rechterhoek zien we Sint-Lucas; beide beelden dateren uit de 19e eeuw. Ook al is de Sint-Paulusbasiliek dus niet meer de oorspronkelijke, laatantieke basilica, toch geeft het nieuwe gebouw van alle grote kerken in Rome het best weer hoe een vijfbeukige basilica in de late oudheid eruit heeft gezien.
Het mozaïek op het fronton boven de hoofdpoort (3) is in de plaats gekomen van het 14e-eeuwse werk van Pietro Cavallini; aan weerszijden van de hoofdingang staan beelden van Petrus en (wederom) Paulus: dat hier twee standbeelden staan, geeft aan dat de kerk onder dubbel beschermheerschap staat van de eerste bisschop der Romeinen en van de apostel der heidenen. De huidige deur, die de 11e-eeuwse deur heeft vervangen, bestaat uit twee vleugels van brons en zilver waarop taferelen uit het leven van beide apostelen zijn afgebeeld. Rechts naast de hoofdpoort treffen we de Porta Santa (Heilige Deur) aan (4), die in opdracht van paus Gregorius VII in Constantinopel werd vervaardigd door Staurachius van Chios en op kosten van de uit datzelfde Constantinopel afkomstige consul van Amalfi, een zekere Pantaleon. De panelen in de deur zijn vervaardigd door Antonio Maraini (* 1886 , † 1963). Op de buitenzijde van de deur, die doorgaans dichtgemetseld is en alleen ter gelegenheid van een Heilig Jaar wordt geopend, zijn panelen aangebracht van de bij de brand verwoeste, oorspronkelijke deur met taferelen en personificaties uit het Oude en Nieuwe Testament. 2024 is geen Heilig Jaar, dus we betreden de basiliek gewoon door de hoofdpoort en worden overweldigd door de vijf schepen van de San Paolo, die door tachtig zuilen, ieder uit één stuk graniet gehouwen, van elkaar worden gescheiden. Het middenschip is 131,66 meter lang en 24,60 meter breed; de gehele breedte van de vijf schepen bedraagt 65 meter: exact de afmetingen van de oude basiliek, maar ook van de Basilica Ulpia op het Forum van Trajanus.

Op het witte en gouden cassetteplafond prijkt het wapen van paus Pius IX, die nieuwe basiliek inwijdde. Bij de herbouw van het middenschip verviel de helft van de ramen. Het licht dat door het Egyptisch albast naar binnen filtert; het albast werd geschonken door de islamitische (!) wāli van Egypte, Mohammad Ali Pasja (* 1769 , † 1849, reg. 1805-1849). Het gedempte licht zorgt voor een fraai effect. Mozaïekmedaillons, met portretten van de pausen, van Petrus tot en met Franciscus, vervangen de geschilderde medaillons uit de 5e eeuw.
Over de stad Rome zijn, zoals we deze reis al eerder hebben gehoord, zo veel legenden in omloop die het einde van de Stad in verbinding brengen met het einde van de wereld. Een van die legenden heeft betrekking op deze medaillons: als ze allemaal gevuld zijn, breekt de Dag des Oordeels aan; het aantal lege medaillons is inmiddels schrikbarend laag... 🥶
In de zijmuren worden ramen afgewisseld met nissen waarin 19e- en 20e-eeuwse beelden van de apostelen staan. Boven de triomfboog, die op twee reusachtige granieten zuilen rust, herinneren twee inscripties aan de basiliek van Theodosius en Honorius. Hier bevindt zich ook een getrouwe kopie van het door de brand zwaar beschadigde mozaïek dat Theodosius’ dochter Galla Placidia in de vijfde eeuw had laten maken. Afgebeeld zijn de zegenende Christus, omringd door twee engelen en de 24 grijsaards uit Openbaring 4:4. Daarboven zijn de symbolen van de evangelisten te zien en eronder zijn Petrus en Paulus afgebeeld. Aan de achterzijde van de boog zijn delen van het oorspronkelijke mozaïek van de voorkant hergebruikt.
Het gotische ciborium (altaaroverkapping, 5), dat rust op vier ranke porfieren zuilen met vergulde kapitelen, is een werk van Arnolfo di Cambio (* 1232 , † 1305); het heeft de brand van 1823 overleefd. Als medewerker van Arnolfo wordt in de inscriptie op de basis van twee pinakels zijn compagnon Petrus genoemd, in wie we mogelijk te maken hebben met Pietro Cavallini (* 1259 , † 1330), de leermeester van Giotto (* 1267 (?) , † 1337). Vier porfieren zuilen dragen kapitelen van verguld marmer, daarboven in vier hoeknissen de heiligen Petrus, Paulus, Lucas en Benedictus, alsmede acht bas-reliëfs (o.a. Adam en Eva, Constantijn en Theodosius, Kaïn en Abel, en abt Bartholomeus, die zijn tabernakel aanbiedt aan Paulus). Onder het ciborium bevindt zich het hoofdaltaar van de basiliek. De altaartafel staat 1,73 m boven een uit de 4e eeuw daterende marmeren plaat (de confessio), waarop de naam van Paulus, apostel en martelaar, staat gegraveerd. Deze plaat, die het graf van de apostel aangeeft, is ondanks alle verbouwingen nooit van plaats veranderd.
Schuin voor het ciborium staat een gigantische paaskandelaar (maar liefst 5,60 meter hoog), een twaalfde-eeuws werk van Nicola d’Angelo (12e eeuw) en Pietro Vassalletto (fl. 1154 , † 1186); ze is een fraai voorbeeld van Romaanse kunst. De schacht rust op rijk met monsters versierd onderstuk: de sfinxen (lichamen van leeuwen met mensenhoofden) zijn personificaties van de dierlijke aard van de mens; zij dragen een zuil met taferelen van het Lijden van Christus als symbool van de menselijke behoefte aan verlossing en het zich voltrekken van die verlossing.


Triomfboog; zo noemt men de in kerken de overgang tussen het eigenlijke kerkgebouw en de apsis en heeft met een Romeinse triomfboog alleen maar gemeen dat er vrijwel altijd een triomferende Christus op wordt afgebeeld.


Het ciborium van Arnolfo di Cambio uit 1285.



Het graf van Sint-Paulus.


De 5,60 meter hoge paaskandelaar.


In de apsis (6) is een mozaïek te zien dat paus Honorius III door Venetiaanse kunstenaars liet maken. Opvallend is de stijl van deze mozaïekwerkers, die de Byzantijnse voorbeelden trouw bleven volgen. In het midden valt de zegenende Christus op, aan Zijn voeten de schenker, Honorius III - zeer klein en nederig afgebeeld -, tussen Petrus en Andreas (rechts), resp. Paulus en Lucas (links). Daaronder een gemmenkruis en de symbolen van het Lijden van Christus, twee engelen, tien apostelen en de heiligen Barnabas en Marcus. De rest van de inrichting van de apsis, onder meer de bisschopstroon, dateert uit de 19e eeuw.


Eeuwig brandende vlam ter ere van de apostel Paulus.


       Apsismozaïek.


Het zeer ruime transept (dwarsschip) heeft een rijk bewerkt plafond waarop het symbool van Paulus, de arm met het zwaard, prijkt. Te zien zijn ook de wapens van de pausen die elkaar tussen 1800 en 1846 opvolgden, namelijk Pius VII, die enkele dagen na de brand in 1823 stierf, Leo XII, Pius VIII en Gregorius XVI. Aan het einde van de linker en rechter transeptarm bevinden zich twee altaren (7 en 12), waarvan het eerste is versierd met lapis lazuli en malachiet.


Transept; foto van LaLupa, CC BY-SA 4.0, koppeling.


Altaar in het rechter transept.


Links van de apsis, in de door Carlo Maderno (* ± 1556 , † 1629) in 1629 gebouwde Cappella del Santissima Sacramento (9), staan een houten Christusbeeld uit de 14e eeuw, een beeld van een knielende H. Brigida van Stefano Maderno (een broer van Carlo, * 1576 , † 1636) en een houten 14e-eeuws beeld van Paulus. De crucifix op het hoofdaltaar is van de hand van Tino da Camaino (* ± 1285 , † ± 1337); in deze kapel werd de schilder en beeldhouwer Pietro Cavallini (* ± 1240 , † ± 1330) bijgezet. Hiernaast bevindt zich nog een kapel, de Cappella di Santo Stefano (8); links, achter altaar nr. 7, heeft men bij de herbouw in de 19e eeuw nog een zuilengang (2) aangebracht. Rechts van de apsis zijn nog twee kapellen, de Cappella di San Lorenzo (10) en de Cappella di San Benedetto (11).
Vóór deze laatste kapel staat een sierlijk wijwatervat, een werk van de beeldhouwer Pietro Galli (* 1804 , † 1877), waarop we een bang duiveltje zien dat door een kind met wijwater wordt bedreigd. Het in 1930 herbouwde baptisterium (doopkapel, 13) is een fraaie ruimte in de vorm van een Grieks kruis waarvoor vier antieke zuilen opnieuw zijn gebruikt. Op 3 januari 1964 vond hier de opzienbarende doop van Prinses Irene (voluit Irene Emma Elisabeth, * 1939) door kardinaal Alfrink (voluit: Bernardus Johannes Alfrink, * 1900 , † 1987) plaats; Irene is de tweede dochter van Koningin Juliana en Prins Bernhard (voluit: Bernhard Friedrich Eberhard Leopold Julius Kurt Carl Gottfried Peter Graf von Lippe-Biesterfeld, * 1911 , † 2004), en als lid van de koninklijke familie uiteraard protestants; om toch te kunnen trouwen met de Spaanse prins en troonpretendent Carlos Hugo van Bourbon-Parma (* 1930 , † 2010) te kunnen trouwen, moest zij katholiek worden waarmee zij haar rechten op de Nederlandse troon opgaf; de doop gebeurde dus in dit baptisterium, het huwelijk vond op 29 april 1964 plaats in de Santa Maria Maggiore. Het paar kreeg vier kinderen, maar scheidde van elkaar in 1981.

In het aangrenzende Oratorium van de H. Julianus (gebedsruimte, 14) zien we enkele in slechte toestand verkerende fresco’s uit de 12e en 13e eeuw en de buste van de architect van de 19e-eeuwse nieuwbouw, Luigi Poletti (* 1792 , † 1869).
Voor de sacristie (16) bevindt zich nog een kloostergang (18), een overblijfsel van het benedictijnenklooster dat in de middeleeuwen naast de basiliek lag. Kunstenaars van de familie Vassalletto waren aan het begin van de 13e eeuw begonnen met de bouw van de kloostergang en hadden hem in 1241 voltooid. De belangrijkste meesters van de familie zijn Nicolà di Angelo Vassalletto (* 1215 , † 1263) en Pietro Vassalletto (fl. 1154 , † 1186), die als mozaïekwerkers en beeldhouwers gewerkt hebben (vgl. ook de paaskandelaar in het interieur van de basiliek). Net als de Cosmatenfamilie onderscheidden zij zich door hun inlegwerk met marmer. Boven de middelste boog aan de noordkant van de kloostergang draagt een steen aan de binnenzijde de namen van zijn architecten. De kloostergang van de San Paolo fuori le Mura behoort tot de mooiste kloostergangen uit de middeleeuwen. Zijn met mozaïeken versierde zuilen en architraven vormen een hoogtepunt van de Romeinse bouwornamentiek. De vormenrijkdom van de dubbele zuilen en de veelkleurige uitvoering in marmer-inlegwerk en mozaïek zijn buitengewoon.



Replica van de originele afdekplaat van Paulus’ graf; foto van Hugo_DK, CC BY-SA 4.0, koppeling.


Onder de zuilen worden talrijke archeologische overblijfselen (20-22) bewaard, ook van de oude basiliek.
Links naast de sacristie vinden we de Reliekenkapel, ook wel Zaal van Gregorius XVI (15) genoemd, waar enkele zeer bijzondere voorwerpen te zien zijn, waaronder een fraai 15e-eeuws reliekkruis van verguld zilver en een beeld van paus Gregorius XVI door Rinaldo Rinaldi (* 1793 , † 1873); interessanter is de Pinacotheek (17), waar behalve schilderijen uit de 13e tot de 19e eeuw een serie gravures van de basiliek bewaard worden, met name van het gehavende gebouw na de brand in 1823. Voorts de „Bijbel van Paulus”, een kostbaar verlucht manuscript uit de 9e eeuw, een replica van de steen op het graf van Paulus en enkele portretten van pausen die deel uitmaken van de serie die de H. Leo de Grote in het middenschip had laten schilderen. Bij de brand raakte de romaanse campanile (klokkentoren, 19) zwaar beschadigd; ze werd vervangen door een nogal plompe creatie van de architect Poletti.


De klokkentoren.


Interpretatie van Mattheüs 25:36 („Ik was in de gevangenis en U bent bij Mij gekomen”) door Timothy Schmalz (* 1969).





Terug naar de Romereis 2024.

Naar de Situs Educationis Classicae Cultaeque.
Naar de Situs Classicus.


Google
www op deze website