SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE


La Basilica di San Pietro in Vincoli | De Sint-Petrus’ Banden



© foto van Rione i Monti, CC BY-SA 4.0, koppeling.

Op bevel van Herodes Agrippa I (11 v.C. , † 44 n.C.), een kleinzoon van Herodes I de Grote - die van de kindermoord in Bethlehem (* ± 73 , † 4 v.C.) -, was Petrus in Jeruzalem gearresteerd en geketend in de kerker gesmeten. Een engel bevrijdde de apostel (vgl. Rafaëls (* 1483 , † 1520) fresco in de Stanze di Raffaello), die daarop naar Rome ging.
De eerste, in 439 door Sixtus III (432-440) gewijde kerk werd geschonken door Eudoxia, de vrouw van keizer Valentinianus III (425-455), met de bedoeling dat het gebouw de uit Jeruzalem overgebrachte boeien (Italiaans: vincoli) van Petrus zou opnemen. Maar we moeten bedenken dat Petrus een – wat we tegenwoordig noemen – recidivist was: ook in de Mamertijnse kerker op het Forum Romanum in Rome (ook wel genaamd: Tullianum) heeft hij een tijd gevangen gezeten en het is evengoed mogelijk dat de kettingen helemaal niet zo’n lange reis achter de rug hebben. Weer anderen geloven echter nog een derde versie van het verhaal. Oorspronkelijk was er sprake van twee ketenen, waarmee de apostel zou zijn geboeid, de ene in Jeruzalem, de andere in Rome. In de dertiende eeuw ontstond de legende dat beide relikwieën op wonderbaarlijke wijze aan elkaar waren geklonken.
Nou wil het toeval ook nog eens een keer dat hier in de buurt, op de Esquilinus, tot in de 5e eeuw nog een gerechtsgebouw met bijbehorende gevangenis heeft gestaan; aan kettingen geen gebrek, dus ...
Ingrijpende verbouwingen hadden plaats onder Francesco della Rovere (paus Sixtus IV) en Giuliano della Rovere, de latere paus Julius II, die van 1471 tot 1503 kardinaal van de San Pietro in Vincoli was. Aan het begin van de achttiende eeuw werden door Francesco Fontana (* 1668 , † 1708) opnieuw ingrijpende wijzigingen uitgevoerd.
Vanwege de beroemde Mozes van Michelangelo (voluit Michelangelo Buonarroti, * 1475 , † 1564) is de kerk een belangrijke bezienswaardigheid in Rome. Daarnaast gaan er veel bedevaartgangers heen om de ketenen van Petrus te vereren.

  1

zuilenhal

  2

portaal

  3

grafmonument van Pietro en Antonio Pollaiolo

  4

grafmonument van Nicolaus Cusanus

  5

grafmonument voor kardinaal Cinzio Passeri Aldobrandini

  6

ingang van de crypte

  7

apsis, koor en hoofdaltaar

  8

confessio

  9

rechter apsis

10

grafmonument van paus Julius II

11

antesacristie

12

grafmonument voor kardinaal Agucchi

13

Agustinus-altaar

14

kloostergang


Boven een trap verheft zich de elegante zuilenhal (nr. 1), waarvan de bogen door achthoekige pijlers ondersteund worden; als architect wordt Meo da Caprino (eigenlijk Amedeo di Francesco, * 1430 , † 1501) genoemd. Het marmeren portaal (nr. 2) draagt het familiewapen van de bouwheer, Giuliano della Rovere. Het portaal heeft helaas aan sierlijkheid ingeboet doordat er in de zestiende eeuw een verdieping met eenvoudige vensters bovenop is gezet.
Van binnen is de kerk zeer ruim, met een indeling in drie schepen. Aan het door marmeren Dorische zuilen gedragen middenschip sluit een dwarsschip met drie apsiden aan. Het middenschip werd door Francesco Fontana (* 1668 , † 1708) voorzien van een verlaagd plafond met diepe cassettes en ging op die manier een beetje theatraal aandoen. In het plafond is een fresco uit 1706 van de barokschilder Giovanni Battista Parodi (* 1674 , † 1730) opgenomen. Dwarsschip en zijbeuken zijn overdekt door kruisgraatgewelven. De triomfboog wordt ondersteund door twee antieke granieten zuilen.
Links van de ingang heeft Luigi Capponi (* 1450 , † ?) na 1498 het grafmonument (nr. 3) voor de twee grote Florentijnse kunstenaars Antonio del Pollaiolo (eigenlijk Antonio di Jacopo d’Antonio Benci, * 1431/1432 , † 1498) en Piero del Pollaiolo (eigenlijk: Piero di Jacopo d’Antonio Benci, * 1441/1442 , † tussen 1485 en 1496) opgericht, daarboven de uitbeelding van de pestprocessie van 1476, door een onbekende kunstenaar. Werk van Antonio hebben we deze reis al twee keer gezien: mogelijk is het grafmonument van Innocentius VIII in de Sint-Pieter ons ontgaan (er is daar ook zo gigantisch veel te zien), maar een ander werk van hem kan niemand over het hoofd hebben gezien: de Romulus en de Remus die hij aan de Etruskische Lupa Capitolina in de Capitolijnse Musea heeft toegevoegd.
In de linker zijbeuk vinden we eerst het grafmonument voor de Duitse theoloog, filosoof, wiskundige, astronoom, humanist, jurist en kardinaal Nicolaus Cusanus (ook wel Nicolaas van Cusa genoemd, maar eigenlijk Nikolaus Krebs von Kues, * 1401 , † 1464; nr. 4) met een reliëf door Andrea Bregno (voluit Andrea di Cristoforo Bregno, * 1418 , † 1506), dat Petrus - met sleutel en ketting - laat zien tussen de kardinaal (links) en de engel die hem bevrijdt (rechts). Het portret van deze vertrouweling van Pius II vormt het eigenlijke brandpunt van de voorstelling.


Het grafmonument voor de broertjes del Pollaiolo. Je komt ook de spelling Pollaiuolo tegen; deze bijnamen hebben ze te danken aan hun vader, die handelaar in gevogelte was (pollo is Italiaans voor kip).


Het grafmonument voor de vooraanstaande humanist uit Bernkastel-Kues aan de mooie Moezel: Nicolaus Cusanus.


Het grafmonument voor kardinaal Cinzio Passeri Aldobrandini (* 1551 , † 1610; nr. 5) ziet er griezelig uit door de prominente aanwezigheid van „Magere Hein’. Zouden we de crypte (nr. 6) ingaan, dan zouden we o.a. een vroegchristelijke sarcofaag uit de vierde eeuw zien, waarin zich de relikwieën (zouden) bevinden van de zeven broers uit het boek der Maccabeeën, wier marteldood in het Oude Testament wordt beschreven. Maar helaas, pindakaas, de crypte is niet toegankelijk: er staat een hek voor.


Het grafmonument voor kardinaal Cinzio Passeri Aldobrandini.


Voor ons is de crypte gesloten, maar voor Luciano Tronati niet, dus we hebben gelukkig wel een foto: CC BY-SA 4.0, koppeling.


In de apsis (nr. 7) zien we fresco’s van Giacomo Coppi (ook Jacopo del Meglio (Jacob de Beste) genoemd, * 1546 , † 1591); en onder het ciborium staat het hoofdaltaar; in de confessio (een crypte waarin relieken van een heilige en/of martelaar worden bewaard, nr. 8), één van de twee hoogtepunten die een bezoek aan deze kerk rechtvaardigen: de ketenen van Petrus, waaraan de kerk haar naam ontleent.

Centrale apsis.

De beroemde ketenen (vincoli) van Petrus.

In de rechter apsis zien we De H. Margaretha (nr. 9) door il Guercino (eigenlijk Giovanni Francesco Barbieri; zijn bijnaam betekent „de Schele”, * 1591 , † 1666) en dan komen we eindelijk bij het absolute hoogtepunt van de kerk: het grafmonument voor Julius II (nr. 10). In de geest van deze megalomane paus ontstond al kort na zijn ambtsaanvaarding het idee om een grafmonument te bouwen, waarvan de pracht en praal een eeuwigdurende getuigenis van zijn macht zou zijn. In 1505 ontbood hij Michelangelo (voluit Michelangelo Buonarroti, * 1475 , † 1564) uit Florence om hieraan te beginnen. De tombe moest in de Sint-Pieter komen te staan, drie verdiepingen tellen, met veertig reusachtige standbeelden, bronzen basreliëfs en als bekroning de sarcofaag van deze paus. Michelangelo ging meteen op weg naar Carrara, waar hij acht maanden lang de marmerblokken uitzocht die hij wilde gebruiken; hij droomde ervan om het hele monument uit één stuk te hakken. De legende wil dat hij met zijn hamer naar het beeld zou hebben gegooid („Spreek dan!”) en het op de knie hebben beschadigd. In de geest van de antieken meende koesterde de beroemde beeldhouwer het idee dat het beeld al in het marmerblok aanwezig was en dat de kunstenaar het alleen maar hoefde te bevrijden uit het marmer. Maar het beeld sprak voorlopig niet: megalomane types zijn meestal niet de meest standvastige personen en ook Julius II had zich inmiddels bedacht en besloten dat een nieuwe Sint-Pietersbasiliek een waardiger gedenkteken was dan een grafmonument. Toen Michelangelo dus terugkeerde naar Rome, had de paus alleen nog maar oog voor het werk van architect Donato Bramante (* 1444 , † 1514). Michelangelo keerde verdrietig, boos en beledigd spoorslag terug naar Florence, om pas in 1507, na de overwinning van de pauselijke legers terug te keren naar Rome om in opdracht van diezelfde Julius II voor de somma van 3000 dukaten het plafond van de Sixtijnse Kapel te voorzien van de wereldberoemde fresco’s.
Na de dood van Julius II in 1513 werd diens grafmonument een heel stuk bescheidener uitgevoerd. Michelangelo zelf maakte alleen het Mozesbeeld en de Slaven, die nu in Parijs (Louvre) en in Florence (Accademia) staan. Hij begon aan de beelden van de dochters van Laban, Lea en Rachel, die in de nissen naast Mozes staan, belichamingen van het actieve resp. contemplatieve leven, maar liet de uitvoering zelf aan zijn leerling Raffaello da Montelupo (* ± 1504/1505 , † ± 1566/1567) over. De overige figuren zijn middelmatige atelierstukken.
De Mozes (1515/16), de belangrijkste figuur van het grafmonument, is door de steeds verdere inperking van het monument volledig uit zijn verband gerukt. Hij had in een reeks Bijbelse gestalten op de hoek van de bovenverdieping van het grafmonument moeten staan; in de huidige opstelling staat het beeld te zeer ingeklemd en worden de proporties vertekend. Toch is de Mozes een van de fascinerendste scheppingen van Michelangelo.
Mozes is hier afgebeeld kort nadat hij op de Sinaï de stenen tafelen met de Tien Geboden heeft gekregen; na zijn ontmoeting met God straalt de huid van zijn gelaat. Maar nu is hij boos, vanwege het feit dat in de tussentijd het „uitverkoren volk” rond het gouden kalf staat te dansen en hij staat op het punt met de tafelen te gaan gooien. Dat Michelangelo’s Mozes hoorntjes draagt, is te wijten aan een vertaalfout van de Hebreeuwse tekst in het Grieks. Die vertaling van de Thora dateerde al uit de tweede eeuw. En laat het nou net die Griekse tekst zijn die de kerkvader Hiëronymus (volledige naam Εὐσέβιος Σωφρόνιος Ἱερώνυμος, * ± 347 , † 420; die van de leeuw uit „Lego”, hoofdstuk 1) als basis had genomen voor zijn vertaling in het Latijn, de Vulgaat. In de oorspronkelijk Hebreeuwse tekst stond: karan (lichtstraal), maar de vertaler had keren (hoorn) gelezen.
In de baard zou Michelangelo zowel zichzelf als Julius II hebben geportretteerd. Het eigen hoofd zou direct onder de lip zichtbaar zijn, dat van Julius in de lokken, maar dat laatste is, naar men beweert, alleen zichtbaar bij een bepaalde lichtval.
Uiteindelijk zou de tanende macht van de familie Della Rovere onder invloed van de Medici er de oorzaak van zijn dat de interesse voor de vervolmaking van het monument na Julius’ dood snel afnam. Paus Paulus III, die liever wilde dat Michelangelo liever Het Laatste Oordeel in de Sixtijnse Kapel zou uitvoeren dan dit protserige grafmonument verder te voltooien, ging op een kwade dag naar de beeldhouwer toe. Toen hij voor het Mozesbeeld stond, merkte een kardinaal uit zijn gevolg diplomatiek op dat het beeld zó mooi was, dat het op zich al voldoende was om het graf van een paus te sieren. En zo werd het monument in 1545, 30 jaar nadat Michelangelo eraan was begonnen, dan toch geplaatst, maar dus wel in zeer „bescheiden” formaat. Julius II en zijn oom Sixtus IV hebben iets meer dan een eeuw mogen genieten van hun „voorlaatste” rustplaats; in de jaren ’70 van de 17e eeuw werden hun stoffelijke resten om onduidelijke redenen bijgezet in het graf van paus Clemens X in de Sint-Pieter.


Het grafmonument voor paus Julius II.


De Mozes van Michelangelo.


Wie na deze Mozes nog zin heeft om het rondje kerk af te maken, kan terecht in de antesacristie (nr. 11), waar een kopie van Domenichino”s (eigenlijk Domenico Zampieri, * 1581 , † 1641) Bevrijding van Petrus hangt; of wat te denken van het grafmonument voor kardinaal Giovanni Battista Agucchi (* 1570 , † 1632) (nr. 12) naar een ontwerp van Domenichino, van wiens hand ook het geschilderde portret is? Het laatste altaar tenslotte is het zgn. Augustinus-altaar van Guercino (nr. 13).
Nummer 14, het aanpalende klooster, laten we maar voor wat het is.

De klooster- of kruisgang.
© foto: Luciano Tronati, CC BY-SA 4.0, koppeling

Buiten de kerk slaan we rechtsaf en nemen de overdekte trappen die op de Piazza San Francesco di Paola en verderop op de Via Cavour uitkomen.
Aan de plek waar later deze trappen zijn aangelegd, is een bloedige legende uit de begintijd van Rome verbonden, toen de stad door de Etruskische koningen werd bestuurd. Koning Servius Tullius had twee dochters, die allebei Tullia heetten. Omdat Servius Tullius geadopteerd was door Lucius Tarquinius Priscus en diens vrouw Tanaquil en hij ten koste van Tarquinius’ zonen Arruns en Lucius aan de macht was gekomen, wilde hij zich met hen verzoenen: hij gaf hun zijn eigen dochters ten huwelijk: de oudste, Tullia maior, was vriendelijk en zachtaardig, en die huwelijkte hij uit aan Lucius, die trots en opvliegend was; de jongste, Tullia minor, was boosaardig en ambitieus en die gaf hij aan de oudere broer Arruns, die bescheiden en aardig was: op deze manier hoopte hij dat Lucius een beter mens zou worden en dat Tullia minor wat nederigheid zou leren; uiteraard pakte dat falikant verkeerd uit: Tullia minor knoopte een relatie aan met haar zwager Lucius en vervolgens vermoordden ze allebei hun „softe” echtgenoten Arruns en Tullia maior; de foute Lucius slaagde erin de senaat op te zetten tegen koning Servius Tullius, die met harde hand uit de vergadering werd verwijderd; in de straten van Rome werd de arme koning afgemaakt; om er zeker van te zijn dat hij echt helemaal dood was, reed Tullia minor zelfs met haar wagen over het lijk van haar vader heen; dat gebeurde op de plek waar nu de overdekte trappen die de Piazza San Pietro in Vincoli met de Via Cavour verbinden, aangelegd zijn.
Het straatje met de trappen werd vroeger in de volksmond ook wel de Scalinata dei Borgia genoemd, omdat het onder het (voormalige) Palazzetto Borgia doorloopt, waarvan nog een fraaie loggia uit de zestiende eeuw te zien is, maar de officieuze naam is sinds het beestachtige gedrag van Tullia minor vicus scleratus („misdaadsteeg”).


Giuseppe Bartolomeo Chiari (* 1654 , † 1727): Tullia guida il carro sopra suo padre (Tullia rijdt met haar wagen over haar vader heen) in het Burghley House in Stamfort/Lincs.


Michel-François Dandré-Bardon (* 1700 , † 1785): Tullie faisant passer son char sur le corps de son père (Tullia laat haar wagen over het lijk van haar vader rijden; ook wel L’Ambition de Tullie (De ambitie van Tullia) genaamd) in het Musée Fabre in Montpellier.


In dit paleis woonde Vannozza Cattanei (officieel Giovanna dei Cattanei, * 1442 , † 1518), de moeder van Cesare (* 1475 , † 1507) en Lucrezia Borgia (* 1480 , † 1519), beiden kinderen van paus Alexander VI.
Alexander VI (1492-1503), Roderic Llançol de Borga (Rodrigo Borgia), was wellicht de schurkachtigste aller pausen. Hij verwekte zes kinderen, van wie twee toen hij al paus was, benoemde zijn zoon en vier neven tot kardinaal. In 1503 liet hij een andere kardinaal vergiftigen. De broer van een van zijn andere maîtresses, Giulia Farnese (* ± 1474/1475 , † 1524), Alexander, zou later als Paulus III ook paus worden. Dochter Lucrezia was al even berucht. Ze werd vier keer uitgehuwelijkt, maar na haar tweede huwelijk werd zij door haar eigen vader tot maagd verklaard, terwijl ze al zwanger was; haar minnaar werd door haar broer vermoord, het kind per pauselijke bul tot zoontje van haar broer verklaard, en nadat die zelf was vermoord, tot kind van Alexander VI zelf. Ook de derde echtgenoot werd door haar broer Cesare vermoord. Lucrezia stierf op 24 juni 1519 aan de gevolgen van een abortusoperatie. Cesare Borgia zou door Macchiavelli (voluit Niccolò di Bernardo dei Machiavelli, * 1469 , † 1527) als model zijn gebruikt voor zijn beroemdste boek, „Il Principe”: de vorst.


Alexander VI door Cristofano dell’Altissimo (* ± 1525 , † 1605).


Alexander VI, in de tv-serie the Borgias gespeeld door Jeremy Irons (voluit Jeremy John Irons, * 1948).


Lucrezia Borgia door Bartolomeo Veneto (* ± 1480 , † 1555).


Lucrezia Borgia, in de tv-serie the Borgias gespeeld door Holliday Grainer (voluit Holliday Clark Grainger, * 1988).




Terug naar de Romereis 2024.

Naar de Situs Educationis Classicae Cultaeque.
Naar de Situs Classicus.


Google
www op deze website