SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE
Eisen aan een scriptie Versie 1.1
In de bovenbouw van het VWO zul je veel moeten schrijven. Voor allerlei vakken moet je dingen op papier zetten. Er zijn veel tekstsoorten die je in de loop der tijd moet produceren, één van de belangrijkste daarvan is de scriptie. Aan zo'n scriptie worden eisen gesteld die internationaal geldig zijn, in het stuk wat je nu leest worden deze eisen besproken, zodat je ze ook zelf weet te hanteren op het moment dat je een scriptie gaat schrijven 1.
Een scriptie is een vorm van presentatie: het is een uitgebreid werkstuk. Een posterpresentatie, een (mondelinge) voordracht, een experimentverslag bij biologie, een boekverslag bij Frans, een Duitse brief of een essay bij Engels zijn andere presentatievormen, dus geen uitgebreide werkstukken en dus geen scripties. Deze verslagen hebben hun eigen eisen, je vakdocent brengt je van die eisen op de hoogte. Ook in het bedrijfsleven zijn niet alle stukken scripties: memo's, rapporten, brieven, circulaires en folders hebben ieder hun eigen eisen 2.
Aan een uitgebreid werkstuk, een scriptie dus, op wetenschappelijk niveau worden eisen gesteld en aangezien jullie op het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs zitten, wordt er van jullie verlangd dat jullie die eisen kunnen toepassen. Deze korte handleiding krijg je bij Nederlands, maar dat betekent niet dat deze eisen alleen voor dat vak gelden, integendeel. Deze eisen zijn wereldwijd dezelfde op alle wetenschappelijke niveaus, van VWO-werkstuk in Nederland tot en met een doctoraalscriptie in Amerika en een dissertatie in Japan 3.
Vanaf nu moet je deze eisen toepassen bij ieder groter werkstuk dat je maakt, bijvoorbeeld in klas 4 voor het bedrijvenwerkstuk van aardrijkskunde, in klas 5 voor literatuur en in klas 6 voor je profielwerkstuk 4. Raadpleeg bij iedere scriptie die je schrijft dit eisenpakket en controleer jezelf (of laat een collega-leerling dit doen) of aan alle eisen voldaan is. Je kunt beter jezelf op een fout betrappen voor de deadline, dan dat de docent concludeert dat je werk niet in orde is, want dan kost het je punten. Bewaar deze papieren dus goed, ze zullen in de toekomst van pas komen, in ieder geval hier op school, maar misschien ook wel later in je leven 5.
Een scriptie is het verslag van een wetenschappelijk onderzoek. Eén van de kenmerken van wetenschappelijk onderzoek is dat wanneer iemand anders het onderzoek opnieuw doet (om wat voor reden dan ook) er dezelfde resultaten en conclusies uit komen. Het onderzoek moet dus controleerbaar, verifieerbaar en falsificeerbaar zijn. Je mag geen informatie achterhouden.
Openheid is belangrijk, dus als je een passage uit een bron (boek, artikel, internetpagina) overschrijft, dan is dat wetenschappelijk toegestaan op voorwaarde dat je eerlijk vermeldt waaruit je het overgeschreven hebt. Een ander kan dan die bron ook raadplegen. Als je een goede scriptie geschreven hebt, zal iemand die dezelfde bronnen inziet tot dezelfde conclusies komen als jij.
Cover :
Op de cover staat de titel van je scriptie, je naam en waarvoor je de scriptie gemaakt hebt (het vak). Uiteraard mag je de cover opfleuren met een afbeelding, bedenk wel dat een strakke typografische cover mooier is dan een cover vol leuke plaatjes en impressionistisch gefrut (tenzij je misschien een scriptie schrijft over het Impressionisme).
Titelblad :
Het titelblad vermeldt weer de titel van je scriptie met de ondertitel, je naam, het jaar waarin je de scriptie afgerond hebt, de plaats waar je je scriptie afgerond hebt, het vak (of de vakken in geval van een vakoverstijgend werkstuk) waarvoor je de scriptie geschreven hebt en je begeleider(s): de docent(en) in wiens opdracht je de scriptie geschreven hebt. Als je vindt dat je oma je goed begeleid heeft, dan schrijf je dat in je voor- of nawoord, maar je zet haar niet op het titelblad als begeleider.
Inhoudsopgave :
Ieder hoofdstuk en iedere paragraaf krijgt zijn eigen bladzijdenummer, vergeet ook niet de hoofdstukken en paragrafen te nummeren. Het is niet gebruikelijk dat je de inhoudsopgave in de inhoudsopgave vermeldt. De kop die boven de inhoudsopgave staat is niet "Inhoudsopgave", maar "Inhoud".
Hoofdstukken worden genummerd 1, 2, 3, enz. Paragrafen krijgen als nummer 1.1, 1.2 en 1.3. Mocht je de paragrafen verder onderverdelen dan krijgen deze de nummers 1.1.1, 1.1.2 en 1.1.3. Sommigen gaan nog een stap verder (dan krijg je verwijzingen als: "zie paragraaf 3.4.2.6"), maar dat wordt niet als mooi ervaren 6.
Voorwoord :
In het voorwoord bedank je de mensen die je meegeholpen hebben, dat je er hard aan gewerkt hebt, dat je er veel van geleerd hebt en meer van dat soort dingen. Je kunt dit ook kwijt in het nawoord. Een scriptie heeft nooit èn een voorwoord èn een nawoord, je kiest één van de twee.
Inleiding :
De inleiding is ervoor om de lezer duidelijk te maken wat hij kan verwachten en wat hij moet weten voor hij verder gaat lezen. Je vermeldt het onderwerp van je onderzoek en je probleemstelling. Deze probleemstelling kun je op twee manieren aan de orde brengen: in de vorm van een onderzoeksvraag of als hypothese. Over het algemeen kun je zeggen dat er bij de alpha- en gammavakken een onderzoeksvraag gesteld wordt en dat bij de bètavakken de hypothese vaker voorkomt. Er zijn echter tal van uitzonderingen op deze algemene regel te bedenken, dus overleg met je docent naar welke vorm zijn voorkeur uitgaat.
Kern :
Dit gedeelte is de weerslag van je onderzoek. De kern verdeel je onder in hoofdstukken (onderdelen die een logische eenheid vormen) en ieder hoofdstuk verdeel je in in paragrafen. Er zijn geen vaste regels voor de lengte van een paragraaf of een hoofdstuk.
Belangrijk in de kern zijn bronvermeldingen: als je iets beweert dan moet je dit kunnen staven met òf een proef die je zelf hebt gedaan, òf met (een citaat uit) een bron (een boek of een artikel of een andersoortige publicatie). Als je citeert dan laat je zien dat het een citaat is door middel van 7:
aanhalingstekens, of
ander lettertype (bijvoorbeeld cursief of klein), of
een witregel boven en een witregel onder het citaat.
Je kunt ook een bron parafraseren: je geeft dan geen letterlijk citaat, maar je gebruikt andere woorden dan je bron. Dit doe je als bijvoorbeeld een citaat te lang is, of er staat zulke moeilijke taal dat je het zelf helderder weet weer te geven 8. Zorg ervoor dat je altijd je bron vermeldt op de plaats waar je je bron aanhaalt (als je dit niet doet, dan is het plagiaat en plagiaat is een wetenschappelijke doodzonde), zorg er ook voor dat je de pagina weergeeft waarop de geciteerde tekst staat. Er zijn diverse manieren om dit te doen:
met een voetnoot, of
met een eindnoot, of
met de "haakjesmethode".
Een voetnoot is een tekst, meestal in een kleinere letterpunt, onderaan de pagina. De eindnoot staat achter het hoofdstuk of achterin het werkstuk. Zorg ervoor dat de noten kloppen: een 1 in de tekst moet ook verwijzen naar noot 1. Je kunt ervoor kiezen de nummering door te laten lopen, bij ieder hoofdstuk opnieuw bij 1 te beginnen of (alleen bij voetnoten) op iedere pagina bij 1 te beginnen.
Bij de "haakjesmethode" zet je direct achter het citaat de bron op een korte manier: "Nederhoed (1981), pag. 106". Wie je scriptie leest, kan dan je alfabetische literatuurlijst achterin bekijken en daar zal hij dan vinden: "Nederhoed, Peter, Helder rapporteren, Deventer, 1981". Met deze gegevens kan hij in de bibliotheek het boek opzoeken en kijken of je pagina 106 wel correct geciteerd hebt.
Als je voet- of eindnoten gebruikt, is het de gewoonte om in de noten de volledige gegevens van je bron te vermelden. Dus: "Nederhoed, Peter, Helder rapporteren, Deventer 1981, pag. 106". Je mag echter ook hier de "haakjesmethode" gebruiken: na het citaat komt het nootnummer en bij de noot staat dan "Nederhoed (1981), pag. 106" (deze methode heb ik gebruikt, zoals je ziet aan de voetnoten).
Let erop dat je iedere bron die je noemt in je scriptie ook achterin je literatuurlijst vermeldt. Welke methode je ook kiest, een ander moet altijd je onderzoek na kunnen doen en hij moet dus je bronnen terug kunnen vinden. Dit wordt wetenschappelijk als zeer belangrijk ervaren.
Er is ook een standaard in cursiveren. Zorg ervoor dat je deze standaard consequent gebruikt. De volgende zaken worden gecursiveerd:
titels van boeken, kranten, tijdschriften, andere losse publicaties (zoals brochures en folders), films en theatervoorstellingen (De avonden, NRC Handelsblad, HP De Tijd, Dances with wolves, Who's afraid of Virginia Woolf);
woorden en begrippen uit een andere taal (vigilantes, noblesse oblige, Sendero Luminoso) 9.
Conclusie :
In je conclusie vermeld je: je conclusie(s). Dit onderdeel is wel belangrijk, maar niet al te lang. Je herhaalt kort nog eens de belangrijkste dingen en je trekt daaruit een duidelijk conclusie. De conclusie moet logisch uit het voorgaande volgen en mag geen verrassingen bieden voor degene die je scriptie gelezen heeft. Let er op dat je geen nieuwe gegevens in je conclusie verwerkt: een werkstuk is geen goochelaarsshow waarbij de goochelaar als klapstuk een nieuw konijn uit zijn hoed haalt.
Nawoord :
In het nawoord bedank je de mensen die je meegeholpen hebben, dat je er hard aan gewerkt hebt, dat je er veel van geleerd hebt en meer van dat soort dingen. Je kunt dit ook kwijt in het voorwoord. Een scriptie heeft nooit èn een voorwoord èn een nawoord, je kiest één van de twee.
Literatuurlijst :
De literatuurlijst is een op auteur gealfabetiseerde lijst (gealfabetiseerd op achternaam) met alle door jou genoemde bronnen, let dus op: het zijn je genoemde bronnen. Bronnen die je wel gebruikt hebt, maar die je om de een of andere reden niet genoemd hebt in je scriptie, vermeld je niet! Je gebruikt uiteraard dit eisenpakket om een goede scriptie te schrijven, maar zolang je er niets uit citeert, hoef je het ook niet te noemen in je literatuurlijst - en je zult er misschien alleen maar uit citeren als het onderwerp van je scriptie "Waaraan voldoet een scriptie" is.
Er zijn verschillende koppen of titels die je bovenaan de bladzijde(n) met bronnen kunt zetten: "Literatuur", "Bibliografie", "Bronnen", "Gehanteerde literatuur", "Gebruikte literatuur". Let op: "Bronvermelding" is niet correct: het ìs weliswaar het onderdeel bronvermelding, maar die titel heeft het niet.
Je bronnen vermeld je ook hier weer heel secuur, dus niet: "Enkele krantenartikelen", "de knipselmap in de bibliotheek van Papendrecht" of "internet", dat zou net zoiets onwetenschappelijks zijn als "de televisie", of "een gesprek dat ik opving in de trein". Het gaat erom dat je precies bent, zodat een ander jouw bronnen terug kunt vinden.
Er zijn internationale regels waar je je aan moet houden 10:
Als je uit een boek geciteerd hebt, dan vermeld je eerst de auteur, daarna de titel van het boek in cursief, je vermeldt de plaats waar het boek verschenen is, en het jaartal. Auteur, Titel, plaats, datum. Bijvoorbeeld: Drop, W & J.H.L. de Vries, Taalbeheersing, Groningen, 1977.
Als je een artikel uit een tijdschrift citeert, dan noem je de auteur, je zet daarna de kop van het artikel tussen aanhalingstekens, de naam van het tijdschrift in cursief, je vermeldt de jaargang (indien bekend), het tijdschriftnummer (het hoeveelste tijdschrift is het - indien bekend), de datum van het tijdschrift (indien bekend) en de pagina's waarop het artikel staat. Kortom, alles wat ook maar enigszins van nut kan zijn om de door jou gebruikte editie van het tijdschrift terug te vinden. Auteur, 'Kop van artikel', in: Naam tijdschrift, jaargang X, nummer Y, dd-mm-jjjj, pp. aa-bb. Bijvoorbeeld: Mol, N., "De citatenindex", in: Intermediair, jaargang 10, 1974, nummer 12, pp. 33-37. (De datum waarop deze editie van Intermediair verschenen is, is mij niet bekend, in dat geval kan ik hem ook niet noemen.)
Bij een citaat uit een artikelenbundel (bijvoorbeeld een congresbundel) vermeld je de naam van de auteur, de titel van zijn artikel tussen aanhalingstekens, de redacteur van de bundel, de titel van de bundel in cursief, de plaats waar de bundel is uitgegeven, het jaartal van de bundel en de pagina's waarop het door jou gebruikte artikel te vinden is. Auteur, "Titel artikel", in: Redacteur, Titel bundel, plaats, jaartal, pp. aa-bb. Bijvoorbeeld: Resoort, Rob, "De koopman en de verhalende literatuur", in: Pleij, Herman, Op belofte van profijt, Amsterdam, 1991, pp. 280-301.
Indien je een krantenartikel hebt gebruikt dan vermeld je de auteur, de kop van het artikel tussen aanhalingstekens, de naam van de krant in cursief en de datum van de dag waarop de krant verscheen (het paginanummer hoef je niet te vermelden). Auteur, "Kop van artikel", in: Naam krant, datum. Bijvoorbeeld: Zeeman, Michaël, "Babyboomers vormen de lamlendige generatie", in: De Volkskrant, 10-04-2001.
Wanneer je een internetpagina hebt gebruikt, dan vermeld je de auteur, de kop van het stuk tussen aanhalingstekens en de correcte pagina. Met de correcte pagina bedoel ik dat wat de lezer van je scriptie in moet tikken om precies bij die pagina te komen die je gebruikt (genoemd, geciteerd of geparafraseerd) hebt. Zet hiervoor de tekstverwerker op Afbreken uit, want anders kan de lezer in verwarring raken over het streepje (hoort het streepje bij het internetadres, of is het een afbreekstreepje?). Je noteert het dus als volgt: Pertcheval, Jan, "Den camp vander doot", www.dds.nl/~ljcoster/pertcheval/camp.html. Je vermeldt ook de datum waarop je de desbetreffende pagina hebt geraadpleegd: de inhoud van websites verandert namelijk razendsnel.
Let erop dat je alle publicaties die in je lijst met gehanteerde literatuur staan, ook noemt in je scriptie zelf en dat je iedere publicatie die je citeert of noemt in je scriptie in de literatuurlijst zet. Vermeld dus geen artikelen, boeken en internetadressen in je literatuurlijst die je niet citeert of anderszins noemt in de kern van je scriptie.
Ik hoop dat deze handleiding je helpt om mooie, goede en vooral wetenschappelijk verantwoorde werkstukken te maken. Mocht je vragen hebben, dan kun je bij mij terecht op de momenten dat ik ingeroosterd sta in één van de studiehuisruimtes.